
Verkleinde afbeelding. Klik om te vergroten.
Zij noemde mij Luna,
en het laatste wat ik zie zijn de hemelsblauwe ogen van Josefine. Ook al ben ik in
het stadium dat ik mijn lichaam niet meer kan voelen,
houd ik me vast aan het geloof dat Josefine mijn hand vasthoudt.
Mijn zicht wordt steeds waziger, maar haar tranen blijven helder geprint op mijn netvlies, als een foto die perfect geschoten is. Aangezien niemand deze val kan overleven, dwingen mijn ogen zichzelf om vredig te gaan sluiten. In mijn wereld die nu schaduw ondervindt, hoor ik Josefine nog zeggen: “Bedankt dat je me…”, maar haar laatste woorden zijn een galmende echo of een teken voor mij dat de dood intreedt.
Ik sta zit nu in een positie waarin ik op mijn eigen leven terugkijk. Ik zie er zo vredig en
gelukkig uit en moet ongeveer 10 jaar oud zijn geweest. Ik zie dat Mama aan het genieten is van de zoveelste zon die in de zee verdwijnt. Papa houdt zich bezig met het besturen van de
auto, terwijl hij af en toe mompelt over de vrachtwagen die voor ons rijdt. Op deze mooie dag in mei, is er niets dat mijn eerste vakantie kan verpesten. Het enige dat mij voorlopig nog rest, is een goede zithouding zien te vinden op deze harde leren achterbank. Terwijl mijn lichaam zich vult met onrust, zet papa het mooiste nummer van de wereld op ‘Slaap maar Luna’. Ik voel dat de rust de onrust uit mijn lichaam onttrekt, waardoor ik langzaam naar de achterbank lijk te zweven, maar feitelijk niet meer dan hard in slaap val. Naja, dat is eigenlijk nog maar de vraag. Ik kan me namelijk niet meer herinneren wanneer het ongeluk gebeurde. Gebeurde het voor mijn droom of tijdens mijn droom? En als het voor mijn droom gebeurde, was het dan wel een droom te noemen? En als het geen droom was, viel ik dan wel in slaap? Goed, daar later meer over. Laten we er vanuit gaan dat ik vredig in slaap viel en deze manifestatie een droom is.
In deze droom heb ik mijn favoriete bijenpakje aan met in mijn hand een bellenblazer. Op deze plek kan ik de bellen veel groter blazen dan normaal. Het is best grappig, want als ik met mijn vinger een bel aanraak, blijven ze heel. Ik lach om mijn eigen gezicht die gereflecteerd wordt in de bel, het lijkt wel een lachspiegel. Op het moment dat ik begin te beseffen dat ik helemaal alleen ben op dit prachtige veld, komt er een blond meisje op mij aflopen. Ze is zo mooi, ik kijk naar de blauwe lucht en vervolgens naar haar ogen en zie weinig verschil. Ik wou dat ik zo mooi was en ook blond haar had, maar goed donker is ook niet slecht hoor. Ik voel me verlegen bij haar, maar zei zegt ook niet zoveel. Ze tikt met haar vinger op mijn wang en kleurt een zonnestraal op mijn wang. Ze neemt me dieper mee in mijn droom en kleur een regenboog op mijn andere wang. Samen gaan we op het mooie gras liggen en genieten van de hemels blauwe lucht, maar zoals we weten heeft elke droom de zeldzame eigenschap om over te gaan in een nachtmerrie. Donkere wolken beginnen zich te stapelen. Ik kijk naar het meisje, maar ze is net als de zon opeens verdwenen. Het begint kouder te worden en te regen. De zonnestraal en regenboog op mijn wangen, beginnen uit te lopen en vloeien mee met mijn tranen richting de grond. Ik kijk naar de lucht waar een adembenemende bliksemschicht is te zien. Ik voel dat mijn hart begint te kloppen, wat ik wel vreemd vind, want ik dacht dat mijn hart al klopte en begin te beseffen dat ik wel moet dromen. Ja, ik droom, ik zit in de auto, maar precies op dat moment van besef brult er een harde donderklap.
Met een enorme klap wordt ik wakker en zie twee mannen en een vrouw boven mijn hoofd hangen. ‘Ze is terug’ zegt de man tegen de vrouw. Als ik om mee heen kijk zie ik de auto tegen een boom aan. De eerste helft van de auto is geheel gebruikt als kreukelzone. Papa en mama zitten nog in de auto. Ze zijn verloren, ontdaan van hun ziel. Dit beeld blijft voor altijd een blauwdruk voor verdriet, geprint op mijn netvlies als de bron van mijn tranen. Op dit moment gebeurt er iets met mij. Alles wordt ineens wazig, de stemmen klinken als een echo en ik val weg.
Een paar dagen later houd ik de hand van de verzorger vast. Samen lopen we door een lange hal. Ik zie en hoor alles nog steeds wazig. De verzorger mompelt tegen mij, maar ik kan er niets zinnig uit opmaken. Wel zie ik dat deze hal geen ziekenhuishal is, maar meer de hal van een klooster of internaat. Ik hoor en zie andere kinderen in de hal, maar nog steeds zo wazig. Wat is er met me gebeurd na het ongeluk? Uiteindelijk komen we aan in een kamer met een groot houten bureau. Ik ga zitten en de verzorger gaat voor mij zitten. De verzorger kijkt me aan alsof er iets aan mij mankeert. Ik kan net zien dat hij glimlacht, dus glimlach ik maar terug, hihi. Vervolgens grijpt hij naar de telefoon en zegt iets in de trant van: ‘Ja, een ongeluk… Nee, niet zo 1, 2, 3, Ze blijft voorlopig even hier’. Nadat ze bijna een half uur verder heeft gepraat neemt ze mij weer mee de hal in. Ik kan net zien dat ze een kamer aanwijst en hem net horen zeggen dat dat mijn slaapkamer is. ‘Het is een mooie dag, ga maar eerst vriendjes maken’ zegt hij. De verzorger trekt zich terug zijn kamer in. Alleen loop ik door de wazige hal en kom aan bij twee grote klapdeuren. Ik moet aardig wat kracht zetten om de deuren open te doen, maar als het uiteindelijk lukt, wordt ik verblind door de felle zon. Ik hoor en zie wazig kinderen. Verlegen en ingetogen ga ik midden op het speelplein staan. Niemand lijkt mij enige aandacht te willen schenken. Ik voel me alleen en gebroken en wou dat ik bij mijn ouders was. In de wazigheid probeer ik om me heen te kijken waarna mijn oog op een bankje valt. Op het bankje zit een meisje. Een meisje die ik van alle andere kinderen wel scherp zie. Ze zwaait naar mij, waarna ik naar mezelf wijs ‘ik?’ zeg ik.
Het meisje knikt ja en komt op me afgelopen. Ik voel me enorm ongemakkelijk, vooral om het feit dat ik haar als enige zuiver kan horen en scherp kan zien. ‘Hoi, ik ben Josefine, wie ben jij?’ zegt ze. Ik kon haar alleen maar met een open mond aankijken. Ze is zo mooi. Terwijl ze wacht op mijn antwoord op haar vraag, bekijkt ze me van top tot teen. ‘Ja, ik noem jou Luna’ zegt ze ja knikkend. ‘Maar ik heet helemaal geen…’, wilde ik zeggen, maar ik kon mijn zin niet afmaken, want op dat moment verdwijnt alle wazigheid. Mijn zicht is weer scherp en kan alles weer zuiver horen.
Wordt vervolgd...