Samen alleen

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
DayDream21
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 16
Lid geworden op: 27 mar 2014 10:32

Ik ben hier nog niet zo lang, maar wilde toch mijn verhaal delen. Zoals meestal is het weer een mysterieus verhaal vol verassingen, althans, dat probeer ik. In het begin lijkt het verhaal misschien niet in de genre thuis te horen, maar later zal wel blijken waarom ik hem hier heb neergezet.
Ik sta open voor tips en kritiek, maar hou er wel rekening mee dat ik nog maar 15 jaar oud ben. Daarom zullen er ook wel een paar spelling/grammatica foutjes in zitten. Ik probeer er zo veel mogelijk op te letten.
Alvast bedankt voor het lezen!

Proloog:
Ik genoot van Shifra´s hoefijzer die weerklonken op het weggetje. Nog even en we waren weer in het bos. Ik schudde de haren uit mijn gezicht zodat de dunne zonnestraal in mijn gezicht scheen. Het was nog erg koud, bijna lente. En dit was een van de eerste dagen dat het zonnetje weer scheen. Ik aaide mijn vriendinnetje door haar dikke bos manen. Shifra was een kleine stevige B-pony die de prachtige kleur champagne bezat. Haar hoofd was versiert met een schattig kolletje en ze had sprekende, ondeugende oogjes. Toch kon je haar niet speciaal mooi noemen, ze had een ruwe vacht en een toch wat forse bouw. Rijden was voor haar niet bestemt, als veulen had ze verschillende rugproblemen. Veel maakte het mij niet uit, het was mijn maatje, ik was allang blij dat ze geen pijn meer had aan haar rug. En al zouden we kunnen rijden, ik was inmiddels te groot voor haar.
Zo liepen we samen het bos in, allebei diep in gedachten verzonken. Ik vond het heerlijk met haar te wandelen, zodat ik alles even kon vergeten. Als ik met haar liep, leek de wereld zo mooi. Ik zag dan de prachtige kleuren om mij heen, die me normaal nooit opvielen. Ik ademde de heerlijke geur in, het was een mengeling van paard en bos. Nogmaals streelde ik Shifra, en gaf haar een stukje appel. Zo liepen we verder, dicht naast elkaar. Weer werd ik overspoeld met een vlaag van geluk.
Slagen van luid klapperende vleugels lieten me schrikken, Shifra schrok ook op en gooide haar hoofd omhoog. Meer dan een paar passen zetten ze niet, het was een dame met pit maar ze hield haar hoofd meestal koel. Mijn hart klopte snel in mijn borstkas. Het was een erg grote vogel geweest, maar hoe hard ik mijn hersenen ook peinsde, ik had geen idee welke roofvogel het was. Als beloning gaf ik mijn dappere merrie nog wat appel en zo vervolgde we onze weg.
Samen volgde we het pad dat ons naar een heuveltje leiden, vanaf de top zouden we een prachtig uitzicht naar de wijde omtrek van dit prachtige gebied hebben.
‘Kom maar, Shifra.’ Fluisterde ik in haar oor toen ze weigerde verder te lopen. Dit was niks voor haar, ik kon haar los laten en ze liep altijd achter me aan. Verbaast haalde ik weer wat brok uit mijn zak.
‘Kom dan, meisje.’ Maar nee, er kwam geen beweging in.
Voor de tweede keer vandaag schrokken we op, een harde knal verdoofde onze oren. Met een gil trok ik in een reflex aan het halstertouw terwijl Shifra zich springend probeerde om te draaien.
‘Ho Shiffie, ho!’ Riep ik terwijl ik het touw met alle macht vast klemde. Shifra gaf zich al snel over en keek me met grote ogen aan.
‘Wat, wat was dat?’ Ik beklom nogmaals de heuvel en deze keer volgde mijn kleine pony me wel. Toen ik bijna aan de top was gluurde ik over het randje. Daar, in de verte zag ik een aantal tanks rijden. Deze waren gevuld met stevige mannen gekleed in zwarte pakken en betuigd met grote geweren. Aan de andere kant van de weg liep een man, samen met zijn dochter op weg naar het dorp. Weer weerklonk er een hard schot waarop de arme man neerviel. Een derde schot en het kleine kind viel evenals bloedend op de grond. Tranen sprongen in mijn ogen, hoe kon dit gebeuren. Snel liep ik met mijn pony de heuvel af.
‘Shifra, er is oorlog.’ Bracht ik snikkend uit terwijl de lieve pony zijn zachte snuitje in mijn handen duwde.

Hoofdstuk 1.

Ik leidde mij merrie richting de bergkam aan de rand van het bos. Zacht zetten ik elke voet neer om zo min mogelijk takken te doen kraken. Schichtig keken mijn ogen in het rond, bang voor het gevaar dat zich overal kon verschuilen. In de verte hoorde ik soms nog schoten, maar deze werden steeds doffer terwijl we dieper het bos in liepen.
Verschillende struiken en takken versperde het pad. Met mijn armen hield ik deze opzij zodat Shifra er beter langs kon. Soms schaafde ik mijn handen aan dorens van bramen en andere bessenstruiken. Maar dat kon me niet veel schelen, ik moest Shifra in veiligheid brengen. Al snel werd het pad weer breder.
‘Nog even Shifra.’ Fluisterde ik haar toe. En terwijl ik de laatste tak opzij duwde opende zich een kleine open plekje in het bos. De dichte planten stopte hier, en alles wat het sprookjesachtige stukje bos nog begroeide waren hoge loofbomen. De grond was bedekt met een heerlijk bladerdek en het geluid van de vogels kwam van alle kanten. Tussen de bomen was een klein houten hutje verscholen. Vroeger had hier een oude man gewoond, die destijds een van de boswachters was. Maar dat was lang geleden, nu werd dit hutje vergeten.
Terwijl ik naar het hutje toe liep droop het angstzweet over mijn voorhoofd. Verschillende gedachten schoten door mijn hoofd, stel dat die mannen zich schuilhouden in het huisje! Ik ademde nog een diep in en terwijl ik Shifra dicht bij me hield kwamen we bij het hutje aan. Leeg, opgelucht haalde ik adem terwijl ik de deur open gooide. De opening was bedekt met spinnenwebben, evenals de rest van het hutje. Even verderop lag een tak die ik van de grond raapte. Zo verwijderde ik de webben en trad naar binnen. Het rook er muffig en de ruimte was niet kleiner dan een grote paardenstal. De meubels waren weggehaald op een oude tafel en stoel na. Mijn trouwe paardje liep na even twijfelen achter mij aan naar binnen. Nadat ik nog wat spinnenwebben had verwijdert en het huisje op scherpen uitsteeksels en andere voorwerpen had gecontroleerd, knoopte ik haar halstertouw vast aan een steunbalk die aan de zijkant van de kamer stond. Ik gaf haar een knuffel een liet een hand brokjes achter.
‘Tot straks Shifra, wees voorzichtig en blijf hier. Als het kon zou ik je meenemen, maar ik wil je niet kwijt!’ Sprak ik haar toe, en met deze woorden liet ik mijn paardje achter. De deur hield ik op een kier, met deze lossen knoop en open deur kon Shifra makkelijk ontsnappen, als ik niet meer weder zou keren. Ik probeerde de brok in mijn keel weg te slikken, en met knikkende knieën liep ik in de richting van het dorp.
Voorzichtig kwam ik achter mijn schuilplaats vandaan en liep een stukje verder, ik was bijna thuis. Nog een stukje liep ik verder en verschool me vervolgens achter de heg in iemands voortuin. Zo kwam ik stukje bij beetje dichter bij huis.
Ik was nog niemand tegen gekomen, alles straten waren uitgestorven, alle lichten gedoofd. Geen mens was er nog te bekennen, en geen stem te horen. Zelfs de geweerschoten waren er niet meer. Heel even kreeg ik het gevoel dat alleen ik nog over was. Dat iedereen weg was uit het dorp, en alleen ik was achter gelaten.
Ik kwam aan bij mijn huis, die er net zo verlaten als de rest van het dorp bijstond. De deur stond wagen wijt open. ‘’Zie je wel’’ Spookte er door mijn hoofd, ‘’Ze hebben je achter gelaten, alleen.’’
Versuft stond ik daar dan, voor ons huis. Ik kon maar niet beseffen wat er allemaal gaande was, nooit had iemand het kunnen bedenken dat dit nu zou komen, nooit. Voorzichtig zetten ik een stap naar binnen, al mijn ledenmaten begonnen te trillen van angst. De wereld leek om mij heen te draaien, en terwijl ik de gang door liep werd mijn gedachtegang onderbroken door een zacht gekreun. Het geluid leek uit de keuken te komen. Nog harder bonsde mijn hart, nog meer begon mijn hand te trillen terwijl ik de deurklink naar de woonkamer vast probeerde te grijpen. Ik deed een paar pogingen tot ik de deur daadwerkelijk open kreeg. Onze woonkamer was redelijk vol ingericht, het middelpunt was de enorme boekenkast aan de linkerkant. We hadden een mooie sofa en een eiken houten tafel, ons huis was vooral met brocante meubels ingericht en het lag er meestal netjes bij. De woonkamer zag er het zelfde uit als normaal, alleen lag ons mooie servies in scherven verspreid op het vloerkleed. De thee had een donkere vlek achter gelaten in het kleed. Voorzichtig liep ik de kamer binnen en opende nu de deur naar de keuken.
Een grote bloedvlek bedekte de grijze tegels van de keuken. Langzaam gleden mijn ogen doorzoekend door de ruimte. Midden op de keukenvloer lag mijn moeder, bloedend. Zacht kreunde ze terwijl het bloed in golven uit haar borst stroomde. De pan op het aanrecht begon over te koken en de kraan drupte. Snel deed ik het gasfornuis uit, vervolgens zakte ik op mijn knieën neer naast mijn moeder.
‘Mam’ Bracht ik snikkend uit. ‘Wat is er gebeurt?’ Eigenlijk wist ik het antwoord wel, maar uit haar mond zou het zekerder klinken. Dat zou me helpen met het beseffen van deze rare toestand.
‘D-d-de derde w-wereld o-oorlog’ Kon ze met moeite kreunend uitbrengen. ‘p-pap h-h-haalt hulp, v-vlucht, pas op.’ Bracht ze moeizaam uit, haar ogen die zich even hadden geopend sloten weer. Ik bekeek haar wond, het was een diepe kogelwond, heel diep. Nog even kreunde ze, en nog een keer sprak ze bevend mijn naam uit. Tot ook de keuken weer werd bedekt met een sluier van rust en stilte.
Ik glipte snel naar boven, griste mijn schooltas uit de hoek van mijn kamer. Het was ongelooflijk om voor te stellen, een paar uur geleden had ik mijn tas hier in de hoek gegooid en had vervolgens de fiets gepakt, op weg naar Shifra. En nu, dezelfde dag nog, was er oorlog. Het was bijna onmogelijk voor te stellen.
Snel gooide ik de hoognodige dingen in mijn tas, trok mijn warme winterjas aan en nam een deken onder mijn arm. Terug beneden vulde ik nog een tas met eten, dat ik in de keuken en voorraadkast bij elkaar kon scharrelen en vertrok. Met mijn capuchon ver over mijn gezicht getrokken liep ik weer voorzichtig door de nog steeds rustige straten. Zo begaf ik me weer richting het bos. Maar een plotse ingeving deed mij omkeren, ik moest naar stal. Met deze gedachten zetten ik mijn gevaarlijke avontuur voort. Ze woonde maar een paar straten verderop van het bos. Zo sprong ik behendig van de ene naar de andere schuilplaats en verstopte mij achter bomen en auto´s. Ik was nog niemand tegen gekomen, maar elke sta kon mijn dood betekenen. De adrenaline gierde door mijn lijf, wat was ik bang! De boerderij leek zo ver weg, was dit wel een goede keus?
En daar was ik er eindelijk, bij de boerderij waar Shifra woonde. Ik moest de eigenares vertellen dat ik Shifra in het bos heb gelaten, dat ze nog leefde! Zo voorzichtig als ik kan liep ik richting het erf. Een knal deed mij achteruit deinzen, snel rende ik terug naar de voorkant van het huis. Daar gluurde ik door de ramen naar binnen, zo kon ik precies door de achteruit kijken. Daar, op het erf zag ik twee mannen gekleed in het zwart. Ze hadden een enorm geweer in hun handen. Meer hoefde ik niet te weten. Ik draaide mij om en rende zo hard als ik kon weg, terwijl mijn ogen zich vulde met tranen.
In het bos aangekomen besefte ik hoe roekeloos mijn actie geweest was. Mijn lijf sidderde en mijn hart beukte tegen mijn borstkas. Buitenadem zakte ik even neer om te rusten, ik moest voorzichtiger zijn, ik had geluk dat ik nog leefde. Geluk dat ik leefde, herhaalde ik in mijn hoofd. Wilde ik nog wel leven? Al mijn vrienden, familie en kennissen werden uitgemoord en ik had geluk dat ik leefde? Ha, wat een mop. Maar Shifra schoot mij te binnen, zij was nog te redden. En verscholen tussen de bomen zetten ik mijn pad voort.
Deze weg terug naar Shifra leek ik als een droom af te leggen, het bos was verhult in een vlaag van onwerkelijkheid. Zo ontweek ik de takken, glipte langs bomen heen en stapte over boomwortels en andere obstakels, dit allemaal zo geruisloos mogelijk. Zo kwam ik aan bij het hutje, met een bonzend hart sloop ik dichterbij. Bang dat ik ook van mijn laatste vriendin was ontnomen. Met mijn trillende hand trok ik de deur verder open, en daar keek mijn trouwe merrie met haar grote bruine ogen vragend naar mij. Een klein, heel klein lachje ontglipte mij en ik sloot mijn armen om haar stevige halsje. Toen ik haar weer los liet, liep ik naar de deken en tas vol eten toe die ik in de deuropening had laten vallen. Vervolgens deed ik mijn rugzak af en legde die op tafel. Als eerste haalde ik al het eten uit de tas, in mijn haast had ik alles wat voor het grijpen lag in mijn tas gegooid, twee broden, een paar appels en bananen, een paar groente en wat sla. Verder vond ik ook wat potjes en blikken, en een zak pasta waar ik niks aan had zonder een vuurtje en een pan. Zodra ik alles op tafel had gezet begon ik met opruimen en het inrichten van ons nieuwe huisje. Hier blijven kon niet, maar voordat ik een oplossing had bedacht kon het niet anders.
En dat was niet het enige probleem, water, schoot mij te binnen toen mij opviel hoe droog mijn mond was. En arme Shifra, die zou ook wat nodig hebben. Zo begaf ik mij samen met Shifra richting de bergkam. Het was en machtige stenen heuvel die zo stijl omhoog liep dat het onmogelijk was er op te klauteren. Hier en daar was het harde steen begroeit met groen. Mijn hoofd deed pijn van de vele gedachten die door mijn hoofd flitsten. Mijn gedachten zaten vol zorgen, verdriet, angst en vragen. Ik dacht terug aan vanochtend, toen alles nog normaal was:

‘’De zon scheen door de kieren van het gordijn, wat een heerlijke ochtend. Eindelijk verjoeg de lente de winter. Dat betenkende dat ik lekker veel tijd kon doorbrengen bij Shifra. Zonder moeite stond ik op, dat gebeurde niet vaak. Zo kon ik zonder te haasten mijn kleren aan trekken, die bestonden uit een donkerblauwe jeans en een vrolijk blouse die versiert was met donker rode bloemetjes. Toen ik beneden kwam merkte ik dat mijn ouders nog op bed lagen, was ik zo vroeg? De klok tikte op zeven uur. Ik stopte een broodje in de broodrooster en maakte het mij gemakkelijk met een grote kop thee. Met een grote plof liet ik mij op de bank zakken. En zodra ik de thee naar binnen had geslurpt smeerde ik wat aardbeienjam op mijn warme broodje. Terwijl ik deze opkrabbelde kwamen mijn ouders ook beneden. Gehaast om nog op tijd te komen, maar mijn rust konden ze niet verstoren en zodra ik nog wat brood had gesmeerd en een appel in mijn tas had gegooid ging ik op weg naar school.’’

Ik schrok op, en keerde terug naar de realiteit. Op het laatste moment kon ik mij nog overeind houden terwijl ik over een boomwortel struikelde. Ik keek op, en had even een paar seconde nodig om me weer te realiseren dat dit echt was, dat ik echt in deze hel was beland. Ik liep verder, de gedachten van mijn dagelijkse leven uit mijn hoofd slaand. Tot ik eindelijk aan kwam aan het einde van de berg. Zo kon ik nu naar rechts en volgde ik de wand van de berg verder. Hier ergens moest een grote waterbron zijn, wist ik. En ja hoor, niet veel verder kwam ik bij een prachtig meer. Het was enorm en van alle kanten omsloten door grote bergen. Het water was helder, en strekte zich oneindig lang uit. Het was net een plek uit een boek. Het duurde niet lang en ik had de grot al gevonden. Ik was hier nog bijna nooit geweest, maar wist wel dat hier een bron was. Helemaal gevuld met water gereinigd door de bergen. Zo maakte ik mijn handen tot een kommetje en slurpte het water gulzig naar binnen. Mijn merrie dronk ook met volle teugen, en zo keerde we snel om want de schemering viel al.
Zodra we bij het huisje aankwamen was het bos al omgeven in een donkere sluier. Snel sloot ik het huisje goed af, het gehuil van de wolven weerklonk al in de verte. Nadat ik met Shifra een appel had gedeeld kroop ik in een hoekje van de hut, vlak naast de tafel zodat Shifra ook haar ruimte had. Met de deken om mij een geslagen en mijn trui als kussen begaf ik mij in een onrustige slaap.
DayDream21
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 16
Lid geworden op: 27 mar 2014 10:32

Hoofdstuk 2.

Rillend werd ik wakker, ik was tot op mijn botten verkleumd. Terwijl ik mezelf tot een bolletje rolde probeerde ik mijn armen en benen warm te wrijven. Ik verplaatste me wat richting Shifra, en alsof ze wist hoe koud ik het had duwde ze haar warme neus tegen mij aan. Langzaam warmde ik op, tot ik opstond en in de zak met eten graaide. Aankleden hoefde ik niet, ik had de hele nacht mijn winterjas, warme trui en jeans aangehouden. Toch had ik het erg koud gehad, ik hoopte dat het snel lente werd. Deze wens zou spoedig vervult worden, want toen ik met Shifra wat brood had gegeven scheen het zonnetje al door het kleine raampje.
‘En nu Shifra, wat moeten we nu beginnen?’ Ik zakte hulpeloos tegen haar aan. Wat konden we doen, naar het dorp was geen optie. Veel te gevaarlijk, maar het eten zou opraken, misschien konden we er nog zeven dagen mee. Maar veel langer zou dat niet lukken.
‘We moeten weg Shifra, we moeten op reis net als vader. ‘ Ik zei het erg onzeker, waar moesten we heen? Niemand had deze oorlog aan zien komen. Ik wist niet wat ze van plan waren, en waar ze zaten. Ik schudden mijn hoofd, we konden beter hier blijven tot we een oplossing hadden gevonden. Een plotse herinnering kwam mij te boven.
‘Shifra, kom mee!’ Enthousiast sprong ik op leegde mijn rugzak die ik vervolgens om mijn rug hing en deed Shifra haar halster om. Vervolgens gingen we weer op pad. Nieuwsgierig duwde de kleine pony haar neusje tegen mijn rug.
‘Kom maar Shifra, je zal het wel zien.’

Verscholen tussen de takken en struiken keek ik het terrein op, niemand te zien. Ik kwam nog een stukje dichterbij. Maar nog steeds leek het afgelegen. Shifra stond niet veel verderop aan een kleine boom gebonden, veilig verscholen tussen de takken.
‘Stil maar Shifra, sst.’ Siste ik terwijl ik steeds verder van de merrie af liep. Voorzichtig glipte ik het terrein van de stort op en verschool mij achter de eerste container. Voorzichtig gluurde ik over het randje, niemand te zien. Deze container was gevuld met textiel. Snel trok ik mezelf op aan de rand en begaf mij in de zee van stoffen. Gordijnen, oude kleren en tapijten lagen er in overvloed. Zo snel als ik kon zocht ik alles wat bruikbaar was bij elkaar. Met deze lappen, een kleine gordijn en warme dekens sloop ik voorzichtig terug naar de bosrand waar ik dit neerlegde, vervolgens ging ik weer terug en doorzocht ook de andere containers. Na enkele moeite vond ik wat ik hebben moest, twee emmers. Opgelucht nam ik deze ook mee en zocht snel verder. Zo geruisloos als ik kon probeerde ik de bruikbare materialen boven water te halen. Maar te lang durfde ik niet te blijven. Ik had nog een paar dingen nodig en zo liep ik naar de metaalbak waar ik niet lang hoefde te zoeken, er lagen pannen zat. En zodra ik deze spullen terug had gebracht begaf ik mij voor de derde en laatste keer op het terrein. Nu ging ik opzoek naar een bord en een mok. Bij het glas afval was niks anders dan gebroken servies te vinden, en zo nam ik daar maar wat van mee. Hiermee kon ik wel een tijdje voorruit, besloot ik. Via container naar container glipte ik richting het bos. Tot ik versteende, ik hoorde stemmen. Geruisloos bleef ik zitten terwijl ik mijn oren spitste, wat was dat? Mijn hart bonsde nu zo hart dat ik bang was dat hij gehoord kon worden. Kijken durfde ik niet, en zo bleef ik zitten terwijl ik het geluid richting het terrein hoorde komen. De stemmen stopte en nu hoorde ik alleen nog maar zware voetstappen op het beton van het terrein. Een warme traan drupte op de grond, een traan van angst. Sidderend zat ik daar, hulpeloos, niet wetend wat ik doen moest. En nog steeds naderde de zware voetstappen mijn schuilplaats. Ik dook in elkaar en sloot mijn ogen, ik voelde niks meer, dacht niks meer alles wat ik deed was het luisteren naar de voetstappen. Ik leek verlamt van angst. Het moment leek eeuwen te duren, terwijl ik op de knal wachtten, het schot die mij van het leven zal beroven. Ik had even de tijd nodig om te beseffen dat deze niet kwam, ik opende mijn ogen en spitste nogmaals mijn oren, de voetstappen leken nu de andere kant op te gaan. Ik wachtte nog even voordat ik om het randje van de container gluurde, daar zag ik ze in de verte nog lopen. Twee mannen in een zwart pak, een enorm geweer in hun hand. Snel glipte ik naar de volgende container, en nog een. Nu zat ik alweer naast het bos, haalde opgelucht adem, ik was gered.
Ik voelde een steek in mijn duim, en toen ik naar mijn linkerhand keek zag ik dat het donkere bloed er in stromen uit liep. Ook zag ik dat ik het servies al die tijd stevig in mijn handen had geklemd. Daar zal ik mij wel aan open hebben gehaald. Ik stopte mijn duim in mijn mond die werd gevuld met de vieze smaak van bloed. Vervolgens liep ik naar de spullen toe die ik hier aan de rand had neergelegd. Daar scheurde ik een stuk stof van een van de lakens af en verbond hiermee mijn bloedende hand. Zodra ik alle spullen naar Shifra had gesjouwd begon ik met mijn rugzak vullen met de spullen. Al het textiel hing ik als een deken over Shifra heen en de rest stopte ik in de emmer. Zo liepen we volgeladen terug naar ons huisje, waar ik eenmaal terug alles netjes inrichten. De kleine lappen stof hing ik voor de ramen die erg tochten door het gebroken glas. Ik had ook een paar dekens voor mezelf mee genomen en een gordijn als dek voor Shifra.
‘Koud zouden we het in iedere geval niet meer krijgen, zuchtte ik opgelucht.’ Samen met Shifra ging ik naar buiten en zakte daar tegen een van de grote bomen aan, zodat ik even kon uitrusten van de inspanning van vanochtend.
Na een uur stilgezeten te hebben hield ik het niet meer uit. Ik moest iets doen, wachten zou niet helpen. Ik stond op en liep het huisje binnen, daar stonden de twee emmers in een hoekje. Vervolgens pakte ik een van de lakens. Zo knoopte ik de hengels van de emmer vast aan de uiteinden van de opgerolde laken. Deze hing ik vervolgens over Shifra´s rug zodat er aan beide kanten van mijn merrie een emmer hing. Zo gingen we samen op pad.
Zonder moeilijkheden kwamen we bij de bron aan. Daar liet ik Shifra buiten de grot staan, en nam de emmers mee naar binnen. Nadat ik de eerste had gevuld begon ik met mijn gezicht te wassen, en vervolgens haalde ik de lap stof, die ik als verband om mijn bloedende hand had gebonden er af. Deze waste ik net zoals mijn wond in de gevulde emmer. Vervolgens liet ik het drogen op een van de stenen. Hierna begon ik met uitkleden tot ik alleen nog maar mijn ondergoed droeg. Ik scheurde een stuk stof van de laken af en doopte deze in het water. Zo begon ik mezelf te wassen. Het natte lapje voelde koud aan op mijn houd die omgeven was met kippenvel. Maar ten slotte voelde ik mij een stuk frisser. Snel trok ik mijn kleren weer aan en vulde de emmers opnieuw met schoon water. Deze hing ik weer om Shifra´s rug en zo keerde we langzaam terug naar huis zodat het water niet uit de emmer spatte.
Zo gingen de komende dagen ook voorbij, afwachten vol angst en verdriet. We hingen een beetje rond, maakte wandelingen en haalde water bij de bron. Om nogmaals naar de stort te gaan durfde ik niet. Ik sliep beter nu ik warme dekens had, en Shifra hoefde ook geen kou te leiden. De dagen kabbelde langzaam en voorbij.

Ik werd wakker, stond op en liep naar de deur. Deze opende ik en zo liep ik het zonnetje tegemoet. Het was weer een mooie morgen, de bloemen begonnen met de dag groener te worden en de zonnestralen kropen tussen de takken door. Een koel briesje liet de bomen zachtjes ruizen. Ik liep naar binnen, daar in de wand naast de deur zette ik elke ochtend een streepje, we zaten hier nu vier dagen zag ik. Zuchtend liep ik naar de zak met eten, over twee tot drie dagen zal deze leeg zijn, dacht ik. Ik voerde Shifra een stuk van het bruine brood en nam zelf ook een droge snee. Gulzig werkte ik het naar binnen, wat had ik een honger. Het was al wat uitgedroogd maar ik genoot van elke hap die ik nam. Vervolgens ging ik wat wandelen met Shifra, zo kon ze haar benen weer wat strekken. Tot slot liepen we langs de waterbron. Ik haalde het lapje wat ik als verband had gebruikt van mijn hand en gooide dit weg. Mijn wond was goed genezen, er zat een mooie korst om heen. Ik ging zitten voor het uitgestrekte water. Ik keek naar de heuvels en het stille water. Luisterde naar de rust van de natuur. Heerlijk genoten we daar van het zonnetje. Alhoewel echt genieten niet lukte, met de dag besefte ik mijn situatie een beetje meer. Elke dag voelde wat tot nu toe als droom had geleken steeds werkelijke. Ik besefte ook dat ik mijn moeder nooit meer zou zien, en dat mijn vader misschien ook al was overleden evenals al mijn vrienden, familie en kennissen. Bij deze gedachten stroomde de tranen over mijn wangen. Ik verborg mijn gezicht in Shifra´s zachte vacht, wat was ik bang. Overmorgen zou ik terug naar het dorp keren om te kijken hoe het er nu aan toe ging, om te kijken of ik aan eten kon komen. En zo niet, ik slikte diep, zo niet dan zouden we verhongeren…
Ik stond op om mijn betraande gezicht in de bron te wassen en vervolgens sjokte we weer wat door het bos. Terwijl ik met mijn merrie door het bos liep vroeg ik me af hoelang dit nog door moest gaan. En sterke nog, wat kon er veranderen, er zou níks verander. Het dorp was verwoest, mijn ouders verdwenen en alle bewoners die niet waren gevlucht of onder gedoken waren doodgeschoten. Wat had het voor zin om nog te blijven leven? Shifra, was mijn antwoord. Ik kon mijn beste vriendin niet in de steek laten, nooit.
Nienke98
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 29
Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
Locatie: Follow the fantasy!

Mayra! I found you!
Nogmaals, erg mooi! En lekker meeslepend. (Arme Shifra)
Oh.. ik ben slecht in tips geven :(
...Through the dark there's a way
There's a love, there's a place
Where we don't have to hide
We can dream all night...
~Adam Lambert - Nirvana
DayDream21
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 16
Lid geworden op: 27 mar 2014 10:32

Hoofstuk 3.

Ik gooide mijn rugzak leeg op mijn bed en zocht de minst opvallende kleren uit. Mijn donkerblauwe jeans, bruine t-shirt en zwarte jasje trok ik aan. Shifra liet ik achter zoals ik al eerder had gedaan, losjes vast gemaakt en met de deur op een kier. Nog een keer gaf ik de merrie een knuffel.
‘Dag Shifra, straks kom ik terug met wat eten.’ En zo vertrok ik.
Ik zwierf door de straten, nog steeds afgelegen en stil. Soms lagen er witte, stinkende lijken op de grond, bedekt met een laag bloed. Walgend wende ik mijn hoofd af, en probeerde niet te denken aan mijn familie en vrienden, waarvan de kans groot was dat zij er nu ook zo bij lagen. Telkens verschool ik mij achter auto´s, struiken, bomen en andere dingen en glipte zo van schuilplaats naar schuilplaats. Mijn doel was de winkel, ik zou ook in huizen kunnen binnenglippen maar dat voelde niet goed. Nee, dat durfde ik niet. Lang bleef ik achter elk obstakel zitten voordat ik de moed had verzameld verder te gaan. Telkens werd ik overspoeld met waan ideeën. Tot ik weer in een tranche raakte waarin alles mogelijk leek. Alsof ik in een computerspel liep, of in een droom. Alsof ik een superheld was, die alles kon verslaan. Steeds handiger en sneller glipte ik soepel door de straten, en daar stond hij al, de winkel. Het was een klein winkeltje in het dorp. Gedachten van vroeger drongen mijn hoofd binnen. Hoe ik na school hier nog vaak langs liep om een reep chocola te kopen, of een pak koekjes. Snel liep ik dichterbij nadat ik goed om mij heen had gekeken, maar er was niemand. Zouden alle mannen al weer weg zijn? Vertrokken naar het volgende dorp, met de gedachten dat iedereen hier toch uitgemoord was? Ik had geen idee, maar oppassen zou ik wel doen. Ik liep naar de elektrische schuifdeur toe, gespannen want als er hier iemand was zou ik betrapt zijn. Maar de deur bleef dicht, nogmaals probeerde ik naar de deur toe te lopen maar nee, de stroom was uit. Treurig liep ik terug naar mijn schuilplaats, terwijl ik uit de tranche ontwaakte. Voor de tweede keer in deze dagen zag ik hoe gevaarlijk ik bezig was geweest. Ik kan het niet helpen, spookte er door mijn hoofd. Wel, was mijn volgende gedachten. Maar het was moeilijk realistisch te blijven in deze rare dagen, het was moeilijk om hoop te houden en om na te denken, maar nu moest het. Daar zat ik, hulpeloos tussen de struiken in iemands voortuin. Het was een hoekhuis en de redelijk grote tuin was vol gegroeid met bomen en struiken, kortom een ideale verstop plek.
Een plots idee verhielp mij uit het gepeins, terwijl ik erg op mijn houden mijn schuilplek verliet liep ik richting de parkeerplaats naast de winkel. Vanaf hier liep er een weg die ik voorzichtig volgde. En toen ik opkeek zag ik dat ik gelijk had, ik was bij de achterkant van de winkel aangekomen. Hier stond een vrachtwagen klaar om gelost te worden. De deur naast de laatplaats stond open. Ik had geluk, voor de overval waren ze net bezig geweest met het laden en lossen van de vrachtwagen. Ik rende vanuit mijn schuilplaats zo snel als ik kon naar de vrachtwagen toe waar ik achter dook. Even bleef ik buitenadem staan en vervolgens sloop ik met mijn rug tegen de wagen richting de deur. Wat was ik bang dat er mannen in de vrachtwagen zaten, maar dit risico moest ik nemen, ik had geen keus. En zo naderde ik de deur steeds meer, mijn schuilplaats achter de vrachtwagen zou ik nu moeten verlaten, dus dook ik achter een muurtje naast de deur. Daar zat ik zo een vijf minuten, luisterend naar geluiden die mij zouden vertellen dat er mensen waren. Maar nee, niks te horen. Het dorp was nog altijd gehuld in een duistere stilte. Ik waagde het er op en besefte mijn kans op falen. Snel sloop ik naar de deur en glipte naar binnen. De ruimte was in duisternis verhult, en voorzichtig om niet over de dozen in het magazijn te struikelen ging ik op zoek naar bruikbaar eten. Ik durfde de winkel niet in, dus maakte ik zo stil als ik kon een paar dozen open. Deze waren gevuld met pakken rijst en pasta. Daar had ik natuurlijk niks aan, en zo zocht ik verder naar blikken met boontjes en ander lang houdbaar voedsel. Ik sloop langs de schappen, zo nu en dan wat dozen openend. Ik kwam nu bij het broodbeleg aan, verschillende dozen gevuld met potten chocopasta en pindakaas. Ik zetten mijn pad verder voort, hopend dat ik snel de goede dozen kon vinden. De volgende doos die ik vond was gevuld met repen chocola, meteen begon ik te watertanden en haalde vier repen uit de doos. Ik wist dat dit niet van belang was, maar laten liggen kon ik niet. Snel liep ik naar de volgende dozen, een pak koekjes. Weer kon ik mezelf niet in bedwang houden en ook gleed hiervan een pak in mijn rugzak. Nu moest ik naar echt, voedzaam eten zoeken zei ik tegen mezelf. Eindelijk opende ik een doos met potjes kant en klaren mais en erwten. Nadat ik hier mijn rugzak mee had gevuld had ik nog was voor Shifra nodig. Met lood in mijn schoenen liep ik toch de winkel binnen, bang voor wat ik daar aan zou treffen. Zodra ik de deur naar de winkel langzaam opende vulde een vreselijke geur mijn neus. Het was een zure geur van rottende lijken, geschrokken deinsde ik achteruit, maar ik moest wel vertelde ik mezelf. De sjaal die ik om had bond ik om mijn neus en mond, als bescherming tegen de rottende geur. En zo sloop ik naar binnen.
Al meteen zag ik drie lijken op de grond liggen, hun winkelwagentje stond er nog gevuld en wel naast. Tranen drupte over mijn wangen, geschrokken van de vreselijke beelden. Ik wende mijn hoofd af, en liep verder. Niet kijkend naar de witte lijken, die langzaam wegrotten. Ik liep snel richting de broodafdeling. Hier lag de bakker ook gehavend op de grond, spierwit kijkend in het niets. Voorzichtig trok ik twee broden van de plank die ik in mijn armen hield. Snel liep ik verder, niet langer in de aanwezigheid van de kok durven zijn. Mijn volgende halte was het groenten en fruit rek. Het meeste was al aan het verrotten, en zo zocht ik de beste stukken er uit. Wat appels, een tros bruine bananen, twee komkommers, een paprika en wat druiven. Het was allemaal wat zacht en beurs, maar er zaten nog goede stukken op die prima te eten waren. Nu ik toch in de winkel was stopte ik nog een paar potjes in mijn tas en liep toen weer snel naar het magazijn. Na even twijfelen stopte ik toch een pot chocopasta in mijn rugzak nu er toch nog plek vrij was. Met de twee broden onder mij arm keerde ik weer terug naar huis.

Opgelucht naderde ik het hutje, met een knorrende buik. Ik was erg afgevallen de afgelopen dagen, maar we hadden niet veel en moesten zuinig aan doen. Shifra was ook wat magerder maar gelukkig waren er nog plekken met gras waar we zo nu en dan naartoe wandelde, zodat ze nog genoeg binnen kreeg. Opgewonden kwam ik al aan, wat zou Shifra genieten van de appels. Snel trok ik de deur verder open, ik stond stil terwijl mijn mond open viel. Versteld keek ik rond, alles lag erbij zoals ik het achter gelaten had, maar Shifra was weg. Nu pas drong het tot mij door waarom de deur zo wijd open had gestaan, eerder beseffen wilde ik niet. Ik knipperde een paar keer met mijn ogen, alsof het misschien een illusie was, en dat ze er gewoon weer zou staan. Maar nee, Shifra was echt weg. Ik gooide de broden op tafel en leegde mijn tas snel. Alleen het fruit liet ik in mijn tas zitten, en zo ging ik op pad. Geen idee waar ik moest zoeken, of wat ik moest doen. Zo liep ik moedeloos door het bos, af en toe riep ik haar naam die weergalmde door de stilte van het bos. Zo liep ik steeds grotere kringen om het huis, uit hoop haar zo te vinden.
‘Shifra!’ Riep ik weer, het werd weergalmd tegen de heuvels. Ik bleef stilstaan maar nee, ik hoorde niks. Moedeloos sjokte ik verder, hulpeloos, zonder idee wat ik doen moest. Mijn hoofd bonkte van het peinzen naar een oplossing of idee. Ondertussen bleef ik lopen en roepen, bang en kwetsbaar als een jong, moederloos konijntje. Nogmaals riep ik.
‘Shifraaa!’ Mijn stem trilde en klonk schor. Meteen stond ik stil, ik leek wat te horen. Nogmaals hoorde ik geritsel, een eind van mij vandaan. Geschrokken kroop ik achter een boom, bang voor wat er komen zou. Nogmaals hoorde ik geritsel en gekraak van takjes, gevolgd door zacht gekreun. Ik sprong op, ik moest helpen. Langzaam liep ik in de richting van het geluid.
‘Hallo.’ Riep ik zacht. Terwijl mijn hart hoog in mijn borst klopte liep ik verder, tot ik weer geruisloos bleef staan. Ik werd geantwoord met een zachte, kreunende hinnik.
‘Shifra!’ Schreeuwde ik uit volle borst, nog steeds met een trillende stem. Vlug rende ik nu richting de bosjes waar het vandaan kwam. Alle takken en bladeren duwde ik opzij en ondanks dat ik mij aan doornen en takken schaafde liep ik door. Achter deze zee van struiken en bomen zat een prachtig veld verborgen. Het was werkelijk prachtig, het veld was vol gegroeid met paarsblauwe bloemen. De hele bosgrond was ermee bedekt. Toch groeide er verschillende loofbomen, en als je omhoog keek was het bedekt met de hoge takken gevuld met groene bladeren. De mooie avondzon scheen in dunne stralen tussen de stammen door. De hele plaats geurde naar een mengeling van heerlijke bloemen en bos. Het was misschien wel de mooiste plek die ik ooit gezien had. Maar daar, midden tussen de bloemen lag ze, Shifra. Bezweet lag ze daar tussen de bloemen, verschikt rende ik naar haar toe. Mijn hele lijf trilde, elke beweging koste moeite, nadenken was haast onmogelijk. Ik plofte naast haar tussen de bloemen neer, terwijl ik haar sussend tot kalmte maande. Schokkend en langzaam haalde ze adem, duidelijk had ze er moeite mee. Zacht maakte ze een piepend geluidje, elke keer als ze adem haalde. Ze zat in ademnood, dit kende ik. Als veulen had ze het ook een keer gehad, zonder duidelijke oorzaak. Ze zat in ademnood, ik groef in mijn hersenen om de diep weggestopte herinneringen boven water te krijgen. Ze moest zo stilmogelijk blijven liggen, herinnerde ik mij. En… De dierenarts moest direct komen bij zware ademnood. Ik streelde mijn mooie merrie, ik kon niks doen. Geen dierenarts was hier nog, alles wat ik kon doen was haar alle liefde geven die ik bezat. Ik ging naast mijn lieve vriendinnetje liggen, dicht tegen haar aan. Streelde haar zijde vacht en haar dikke manen. Aaide haar zijde zachte neusje en kriebelde haar oortjes, en ondertussen bad ik, geen idee naar wie of wat, maar ik bad dat ze nog bij mij kon blijven. Het liefst zou ik mijn oren willen afsluiten voor het vreselijk zielige geluid, haar mond hing een klein stukje open en ik zag haar slijmhuid blauw van het zuurstoftekort. Dit ging fout, spookte er door mijn hoofd. Tranen stroomde als een waterval over mijn hete wangen. Steeds langzamer ademde mijn vriendinnetje, alles wat ik kon is hulpeloos toekijken. Wat mij het meeste raakte is de gedachten wat voor pijn ze op dit moment moest leiden.
‘Shifra…’ Snikte ik uit. ‘Ik houd van je meissie.’ En zo lag ik tegen haar aan, terwijl het ademen steeds moeizamer werd. En tot ze uiteindelijk nog een keer liep inademde, en daarna niks meer. Daarna was het klaar.
Mijn tranen kon ik niet meer houden, en nog harder snikte i het uit terwijl ik Shifra dicht tegen mij aan hield. Vroeger, toen alles nog normaal was had nooit iemand begrepen hoeveel ik van haar hield. Voor mij was ze meer geweest dat een hele lieve pony, voor mij was ze mijn vriendin. Ze wist alles, zonder dat ik een woord had vertelt. Ik hoefde haar maar aan te kijken en ze wist precies wat er in mij omging. Altijd had ze mij aan het lachen gekregen en altijd wist ze wanneer ik een troostend kriebeltje nodig had. Ik dacht, aan alle avonturen die we samen hadden beleeft, aan de band die we hadden opgebouwd. Ik dacht aan de eerste keren dat ze achter mij aan liep en de eerste keren dat ze hinnikte als ik aan kwam. Ook kwamen de beelden langs dat ik haar voor het eerst in het bos had losgelaten, en hoe ze als een hondje achter mij aan bleef lopen. De herinneringen van ons oneindige vertrouwen kwamen ook te boven, hoe ze alles durfde wat ik aan haar vroeg. En hoe ze als veulen had gevochten tegen haar zware ziekte en hoe ze daar bovenop was gekomen. Ik herinnerde nog de eerste keer dat ze weer in de wei kon rennen, zonder enige pijn. Hoe hoog ze kon bokken en steigeren, maar altijd respect voor mijn ruimte had gehouden. Alle herinneringen bleven maar komen en komen. Alsof ik een oud fotoalbum terug keek, alles opnieuw beleefde. Mijn lichaam voelde verlamt en overgenomen in de stroming van herinneringen. En toen ik eindelijk mijn betraande ogen weer kon openen keek ik naar mijn merrie. Ze lag er vredig bij, rustig en tevreden, leek wel. Overal groeide de prachtige bloemen om haar een en haar vacht zelf was ook bedekt met verschillende bloemblaadjes.
Nu drongen de volgende gedachten mijn hoofd binnen, ik was alles kwijt, alles. Mijn laatste hoop, had ik verloren. Wie had ooit gedacht dat het leven kon veranderen in zo een hel? Waarvoor leefde ik nu nog. Mijn moeder was overleden, mijn vader weg, het dorp uitgemoord en Shifra…
Het leek wel een slechte film, met te veel drama. Als dit een film was, dan had ik hem onrealistisch gevonden, ik weet het zeker. En nu, nu is het mijn leven. Ik wilde het niet meer, wat had dit voor zin? Leven in het bos en nooit meer een mens zien, soms eten halen in het dorp en wat water bij de bron. Nee, dit wilde ik niet. De plek waar ik zou komen hierna kon niet slechter, onmogelijk. Als er een hel bestond dan zat ik daar al in, mijn conclusie stond vast. Ik wilde dood.
DayDream21
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 16
Lid geworden op: 27 mar 2014 10:32

Hoofdstuk 4.
Ik schrok op uit een lichte slaap, even had ik nodig om te beseffen waar ik was. Ik lag in het veld vol met blauwe bloemetjes dicht tegen mijn kleine vriendin aan, Shifra. Bewegingloos lag ze daar, met gesloten ogen, dood.
Voetstappen naderde ons, ik schrok en dook ineen. De voetstappen stopte, angstig draaide ik mij om. Daar stond voor mij een wezentje, ongeveer 80 centimeter hoog. Langzaam gleden mijn ogen onderzoekend over hem heen. Hij droeg rare kleren, alsof hij net uit een sprookje was gestapt. Zijn broek was donkergroen gekleurd en hij droeg er een bruinige tuniek overheen. Om zijn middel was een riem gebonden waar verschillende buidels en een klein mes aan vastgebonden waren. Hij liep op blote voeten en was erg gespierd. Ondanks zijn lengte zag hij er goed uit en was duidelijk een jonge man. Mijn ogen gleden omhoog en ik keek recht in zijn bijzondere, groene ogen en zijn mond was een kleine glimlach gehuld. Zijn aardebruine, lange haren wapperde in de zachte wind die door het bos blies, en tussen deze haren staken twee puntige oren uit. Ik kroop nog iets naar achter terwijl ik verbaast naar het schepseltje staarde.
‘Hallo, jij bent vast Ayla?’ Vroeg hij mij met zijn aparte maar mooie stem. Nog steeds staarde ik hem glazig aan, en schraapte mijn keel nadat er alleen een piepend geluidje uit kwam. Maar voordat ik wat kon zeggen begon hij al verder te praten.
‘Ik heb een boodschap voor je, van wie mag ik niet zeggen.’ Zei hij, erg koel. Maar verder kon ik zijn stem niet goed plaatsen, evenals zijn uiterlijk.
‘Wie ben je?’ Vroeg ik maar. Het liefst sloot ik mijn ogen en viel in een diepe slaap.
‘Wie ik ben?’ Vroeg hij lachend, maar hij herstelde zich snel. ‘Ik ben Darfin, de kleine boself.’
Verbaast knipperde ik met mijn ogen, dit kon niet. De gedachten flitste door mijn hoofd. Was ik dan toch dood? Verward keek ik achter mij, en daar lag nog steeds het omhulsel van Shifra, zonder ziel. Nu leek Darfin mijn merrie ook te zien liggen. Geschrokken keek hij mij aan terwijl hij wat dichterbij kwam. Hij hurkte neer naast Shifra en streelde haar over haar neusje.
‘Is… Is dat Shifra?’ Vroeg hij voorzichtig. Verbaast keek ik hem aan.
‘Hoe weet je dat toch allemaal?’ Vroeg ik hem, en vervolgens knikte ik verdrietig. ‘Dat is Shifra.’ Darfin stond op en ging weer voor mij staan.
‘Wat een vragen meisje, je moet nog veel leren.’ Verzekerde hij mij. ‘Maar ik zal je helpen. Ik heb een boodschap voor je, een bijzondere boodschap die alleen jij kan vervullen.’ Het klonk mij in de oren alsof ik in een verhaal terecht was gekomen, een verhaal zoals vroeger werd vertelt aan kleine kinderen. Over elven, monsters en ridders. Nee, dit kon niet.
‘Oke, geef de boodschap maar. Dan zal ik kijken wat ik kan doen.’ Zei ik, met mijn hoofd ergens anders, diep in mijn gedachten.
‘Nee.’ Was slechts zijn antwoord. Verbaast keek ik hem aan, weer terug in de werkelijkheid. Hij zag mijn blik en beantwoorde deze.
‘Dit is niet zomaar een boodschap, je moet een eed afleggen. Dan vertel ik het.’ Legde hij mij uit. Zonder op antwoord te wachten haalde hij zijn zakmes uit zijn riem.
‘Geef me je hand.’ Commandeerde hij. Angstig trok ik mijn hand terug, bang voor wat hij van plan was. Een glimlach speelde over zijn lippen.
‘Je bent toch niet bang?’ Vroeg hij spottend. Dit had zijn gewenste uitwerking en ik rijkte hem mijn hand aan. Hij draaide hem om zodat hij bij de handpalm kon. Een beetje aan de rechterkant zette hij het mes in mijn pols. Automatisch kromp ik ineen van de steek die door mijn arm schoot, maar hij hield mijn pols stevig vast. Ik concentreerde mij op zijn hand die mij omsloot. Hij voelde warm en stevig aan, zijn kleine vingers waren zijdezacht. Hij liet mijn pols alweer los. Nieuwsgierig keek ik naar wat hij had gedaan. Met de punt van zijn mes had hij een kleine, soort van Lemniscaat getekend, er druppelde een klein beetje bloed uit. Vragend keek ik hem aan.
‘Zodra je dit vertelt, zal het teken branden op je huid. Dus pas op.’ Hierna zweeg hij even voordat hij verder ging.
‘In het dorp is een klein winkeltje, de boekenwinkel van meneer Beverly. Die ken je toch wel?’ Ik knik, daar hing ik vaak genoeg rond om tussen alle oude boeken te snuffelen. Heerlijk vond ik dat altijd, meneer Beverly was zelf een beetje apart. Maar wel erg aardig als je dat ook voor hem was.
‘Daar moet je heen, dan ga je door de deur naar het woongedeelte. Meteen links is weer een grote eikenhouten deur. Met wat moeite zou je die open moeten krijgen, achter de deur is een trap naar de kelder. En daar zal je de rest wel zien, nu ga ik tot kijk Ayla.’ Hij draaide zich om en verdween langzaam tussen de bomen terwijl ik hem na keek.
‘Tot ziens, Darfin.’ Riep ik hem nog achterna, maar hij was al opgeslokt tussen de hoge bomen van het bos.
Verbaast bleef ik achter, niet wetend wat ik moest doen. Nouja, eigenlijk wist ik het wel. Waarom zou ik na een dwaze elf luisteren? Elven bestonden geeneens, nee ik bleef mooi hier in het bos. Maar aan de andere kant dacht ik, hoe moest dit verder? Ik kon toch niet de komende weken, maanden en misschien zelfs jaren hier leven. Zou ik toch de gok erop wagen? Ik keek achterom en toen ik Shifra weer zag liggen werd ik opnieuw overspoeld met het zware gevoel alsof mijn lichaam werd opgevuld met lood zware stenen. Nee, ik zou de gok erop wagen, en als ik het niet haalde. Ik had toch niks te verliezen, niks, niemand. Nee, ik zou gaan. Langzaam liep ik door het prachtige bloemenveld, al vielen de bloemen mij niet op. Nog een keer keek ik om en zag de kleine Shifra daar liggen, verscholen tussen het prachtige blauw. Tranen stroomde door mijn ogen, ik liep naar haar toe. Nog een keer lag ik tegen haar aan, nog een keer streelde ik haar zachte neusje, nog een keer kriebelde ik haar manen. Maar ik moest verder. Verdrietig stond ik op en liep weg, naar ons hutje terwijl mijn ogen nog steeds werden verblind door een regen van tranen.
Krakend opende ik de deur van mijn hutje. Ik zocht mijn rugzak en gooide deze leeg. Vervolgens liep ik naar de tafel, ik wist nooit wat er ging gebeuren dus stopte ik de belangrijkste spullen in mijn tas. Het halve brood wat nog over was, het fruit en een reep chocola, die kon ik niet laten liggen. Mijn flesje gevuld met water stopte ik ook in mijn rugzak. Vervolgens nog een vestje en een shirt. Meer durfde ik niet mee te nemen, dat zou mijn tas te zwaar maken. Ik deed mijn rugzak om en ging op pad.
Ik schrok op toen ik stemmen hoorde, snel dook ik diep weg achter een auto. Trillend van angst maakte ik mezelf klein terwijl ik rustig probeerde te ademen. Voorzichtig gluurde ik achter de auto vandaan. Twee mannen in het zwart kwamen de straat inlopen, net nu ik bijna mijn doel, de winkel had gehaald. Snel dook ik weer terug en bleef met een bonzend hart tegen de auto aangedrukt zitten, alsof dat mij zou helpen onzichtbaar te worden. Hun stemmen weerklonken door de stilte van de straten. Steeds dichterbij naderde ze, langzaam hoorde ik de stemmen beter. Ik hield mijn adem in, hopend dat ik hun stemmen zou kunnen verstaan. Nog dichterbij kwamen ze, nu hoorde ik hun voetstappen ook door de starten marcheren. Hun stemmen klonken bovennatuurlijk, het was een taal die niet te plaatsen viel. Ik kon geen enkel verband leggen met een andere taal, het was geheel onbekend. Ze leken een flink gesprek te volgen en elke klank werd gevolgd door een ander. Toch deed ik mijn uiterste best de taal te ontcijferen, ik concentreerde mij op elk woord wat ze zeiden. Maar elke klank was voor mij onbekend, op een na. Ayla leken ze te zeggen, of had ik het mij verbeeld? Geschrokken kroop ik nog dichter tegen de auto aan, bang voor het einde. Met een kloppend hart bleef ik ineengedoken zitten, ook al vervaagde de stemmen al in de verte. Ze waren de straat alweer uit. Het duurde een tijdje voordat ik weer adem durfde te halen en uit mijn schuilplaats durfde te komen. Zo snel als ik kon glipte ik de straat over en liep de oude boekenwinkel binnen waarvan de deur wagenwijd open stond.
De heerlijke geur, hoge boekenkasten, wat kwam het mij bekend voor. Even leek alles weer gewoon te zijn tot ik in een van de gangen, vlak voor de fantasieboekenkast de arme meneer Beverly op de grond lag liggen. Geschrokken deinsde ik achteruit terwijl ik naar zijn lijkbleke huid staarde. Maar dat was niet alles, zijn huid was bedekt met hier en daar zwarte, soort van beestjes. Ik kwam wat dichterbij om het wat beter te kunnen zien. Het waren inderdaad beestjes, zwart als de dood terwijl ze snel vooruit bewogen. Snel deed ik geschrokken weer een stap achteruit en net toen ik weg wilde draaien viel iets mij op. Weer kwam ik wat dichterbij op het wat beter te bekijken. Op zijn andere zijde leek een wond te zitten, maar er was niet veel van de zien. De wond was bedekt met de beestjes, daar kwamen ze dus vandaan. Misselijk deinsde ik achteruit, geschrokken van het vreselijke aanblik. Om het beeld te verjagen concerteerde ik mij op waarvoor ik gekomen was. Ik liep richting de balie toe, bleef even luisteren en gingen er toen achter staan. Daarnaast was een enorme deur die de winkel van het woongedeelte scheiden. Ik dook ineen toen ik stemmen hoorde, alweer. Snel kroop ik achter de balie, ze waren teruggekomen. Alles wat er te horen was waren hun voetstappen aan de andere kant van de winkel. Voorzichtig gluurde ik om het hoekje van de balie. Een blik was genoeg en ik kroop terug in mijn schuilplaats. Zijn gezicht was niet gewoon, nee, het was grijs en zijn huid leek net slangenleer vol kronkels. Zijn ogen zwarte oogjes waren klein, zonder enig wit te zien. Verder leek het gewoon op een mens gekleed in een zwart leger pak, en zijn zwarte haar hing een beetje voor zijn gezicht. Het was een angstaanjagend aanblik. Zonder verder bewegingen wachten ik tot ze weer uit de winkel verdwenen waren terwijl verschillende vragen door mijn hoofd spookte. Ik snapte er niks van, niks.
Zonder betrapt te worden werd ik weer ongedeerd achter gelaten in de winkel, zodat ik mijn pad verder kon volgen. Ik opende de deur zo langzaam mogelijk om het kraken tegen te houden, en zoals Darfin had gezegd was er links nog een deur te zien. Hij was nog groter dan die van voorheen, nog langzamer opende ik deze deur. Hij was er zwaar maar met enige moeite trok ik hem open. Daarachter begaf zich inderdaad een grote stenen trap omhuld door het duister. Langzaam daalde ik naar beneden, zo min mogelijk geluid proberend te maken. Je wist maar nooit wat zich in dit huis nog meer kon bevinden. Beneden aangekomen was het nog donkerder dan eerst, met mijn vingertoppen taste ik de koude muur af opzoek naar een lampenknop. De stenen van de muur voelde vochtig aan en het duurde even voordat ik op de juiste hoogte van de knop zat. Toen ik erop drukte werd de ruimte met een bescheiden lampje verlicht. In het half duister keek ik in het rond. De kelder was gevuld met oude spullen, boeken , kisten en tapijten bedekt met een dikke laag stof. Voorzichtig liep ik rond, het was erg koud en mijn tanden klapperden. Voorzichtig pakte ik een van de dikke boeken op en lies het stof eraf. Ik sloeg hem ergens open en begon me lezen:

De wind gierde en de kou sneed in mijn gezicht. Zo kwamen we langzaam vooruit.
Ik rende de heuvel af, en daar lag hij op het kleine strandje dat ingesloten zat tussen heuvels. Aan de rechterkant werd de zee omsloten door een grote klif want. Het donkere water sloeg ruw tegen de scherpe rotsen aan. En daar, midden op het strand lag hij. Ik rende naar hem toe en sloot zijn witte lijk in mijn armen. Hij voelde ijskoud aan, zijn gezicht was bleek en zijn bruine ogen staarde in het niets. Terwijl ik hem zo in mijn armen hield drupte koude tranen over mijn wangen. Het werd vloed en de golven vermengd met bloed overspoelde ons. Maar ik voelde het niet, ik voelde niks, niet het zoute water dat in mijn ogen kwam, niet de smaak van bloed die mijn mond vervulde en niet de kou die mijn lichaam overnam. Daar zat ik, als versteent met hem gesloten in mijn armen.

Vervolgens klapte ik hem weer dicht en begon verder te kijken, opzoek naar de reden van mij komst hier. Oude, prachtige kleden waren hier opgeborgen. Soms rolde ik ze een stukje open om beter te kunnen bekijken. Duidelijk waren ze handgemaakt, en erg oud. Maar wat hier vooral te vinden was waren boeken, heel veel boeken. Aan de achterkant ontdekte ik een enorme antieke spiegel die aan de muur hing. Hij bedekte de muur bijna helemaal van boven tot onder en was een meter breed. De randen waren versiert met een prachtig houtwerk. Ik liep verder, richting een van de grote houten kisten, ergens achter in de rechter hoek. Toen ik hem opende zacht ik dat er nog meer boeken in zaten. Ik raakte steeds gefrustreerder, had ik hier mijn leven voor gewaagt? Wat een stomme grap was dit van Darfin, waarom vertrouwde ik hem toch?
Bij deze gedachten werd ik nog pissiger, liet de kist weer dichtvallen en terwijl ik door wat boeken bladerde bedacht ik wat ik nu doen moest.
Gerommel vulde de stilte van de ruimte, geschrokken bevroor ik op de plek waar ik midden tussen de boeken was gaan zitten. Bekomen van de schrik kroop ik nog wat meer naar achter in de hoop niet gezien te worden. Uit de spiegel was een van de mannen in het zwart gekomen, hij liep door de stapels boeken heen richting de deur. Opgelucht zuchtte ik, hij had mij niet gezien. Maar terwijl ik weer in beweging kwam raakte ik een van de stapels aan en met een hels gekletter viel hij om. De man draaide zich direct om, en nu ik me niet meer op tijd kon verstoppen had hij me gezien. Met zijn slangenkop keek hij me recht aan en maakte ondertussen een tevreden geluidje. Bang kroop ik achteruit, wetend dat dit het einde was. Terwijl hij brommend dichterbij kwam bedacht ik dat het ook niet veel uitmaakte, wat had ik te verliezen? Niks, inderdaad, helemaal niks. Toch was ik bang, ik ademde diep in en uit terwijl ik een comfortabele houding aan probeerde te nemen. Alle vragen die ik nog had over deze toestand schoten door mijn hoofd, alle mensen van wie ik hield kwamen voorbij, alle dieren die speciaal waren geweest flitste door mijn hoofd. En steeds dichterbij kwam de man, zijn zware voetstappen naderde. Dit was het einde.

‘Silatyr!’ Galmde plotseling door de kelder. Geschrokken keek ik op. De slangenman liep geschrokken naar achteren richting de deur, gooide deze geschrokken open en met bonzende stappen rende hij de trap op, de winkel in. Bewegingloos bleef ik zitten tot ik boven geen voetstappen hoorde. Mijn hart ging als een gek te keer en ik probeerde tot rust te komen. Ik had even de tijd nodig om weer bij te komen en zodra ik wat minder trilde keek ik de kamer rond, opzoek naar de iemand of iets. Wie had er geroepen, er moest iemand zijn. Het duurde even voordat ik de gedaante verscholen tussen de spullen zag zitten.
‘H-hallo,’ Zei ik met een trillende stem. Bang wat me nu te wachten stond. Langzaam kwam de gedaante in beweging en stapte naar voren zodat ik hem nu helemaal kon zien. Het was een tengere jongen, iets groter dan mij. Hij zag er heel gewoon uit, beetje bleek, donker bruine ogen en donkerblond haar. In zijn hand had hij een panfluit, deze leek zelf gemaakt van bamboe. Boven zijn hoofd staken twee hoorntjes uit, en toen mijn ogen heb langzaam scande dook ik ineen toen ik zijn benen zag. Ze waren harig als een dier en er waren geen voeten te zien. In plaats van dat zaten er twee hoeven, net een dier, een geit misschien.
Geschrokken staarde ik hem aan, angstig denkend wat hij van plan was.
‘Ik ben een Faun, genaamd Ryan.’ Verklaarde hij alsof hij mijn gedachten gelezen had.
‘Ik ben Ayla.’ Zeg ik maar, mijn stem klinkt schor van angst en trilt een beetje.
‘Dat weet ik ook wel.’ Zegt hij geïrriteerd alsof ik hem net heb verteld dat gras groen is. Wat een raadsel, denk ik bij mezelf, nog iemand die mijn naam al weet…
’Sorry, maar hoe weet je dat eigenlijk?’ Vraag ik maar, toch wat nieuwsgierig.
‘Daar kom je snel genoeg achter,’ Luid het antwoord. ‘Kom maar mee.’ Ryan wenkt en loopt richting de spiegel. Voorzichtig sta ik op, een beetje flauw geworden van angst.
‘Nee.’ Zeg ik. Verbaast draait hij om, en kijkt mij met zijn vurige ogen aan.
‘Waarom niet.’ Zegt hij toonloos, gevoelloos. Een koude rilling kruipt door mijn huid.
‘Nou...’ Zeg ik bedenkend wat ik moest zeggen. Waarom had ik niet gewoon gedaan wat hij van mij vroeg. Mijn hersenen peinsde, maar ik kon niks bedenken. Daarom begon ik maar wat te praten terwijl ik mijn verstand aan de kant zetten.
‘In mijn gewone leven worden plots alle mensen om mij heen gedood of verdwijnen. Ik moet vluchten en overleven, zonder iets. Ik ontmoet een elf, die ook alles over mij lijkt te weten. Vervolgens word ik bijna opgegeten door een man met een slangenhoofd. En dan kom in een faun tegen die ook al mijn naam weet, en wie weet wat nog meer. En dan vraagt hij dood leuk om met hem mee te gaan? Zoek het uit, ik ben niet dom. Je denkt toch niet dat ik in jou smerige grapjes trap? Straks word ik wakker, dit is enkel een nachtmerrie. Of ben ik al dood? Is dit soms de hel.’ Boos kijk ik hem aan, helemaal uit mezelf getreden. Alle woeden van de laatste dagen komt naar boven, maar ik onderdruk het, weer. Lachend kijkt hij me aan terwijl zijn ogen twinkelen.
‘Dit is niet grappig.’ Zeg ik met een klein, zacht stemmetje. Net een klein meisje die aan haar ouders heeft vertelt dat er een krokodil onder haar bed zit.
‘Sorry.’ Nu is het zijn beurt om dat te zeggen. ‘Maar nu een vraag aan jou, wat heb je te verliezen?’ Deze vraag raakt mij, dit is precies wat ik al die dagen heb gedacht. Hij heeft gelijk.
‘Niets.’ Is mijn antwoord. Hierop knikt hij en keert mij zijn rug toe. Ryan loopt naar de spiegel toe.
‘Spirit, earth, wind, fire and sea, come together.’ Brabbelt hij zachtjes. Hierop kijkt hij achterom, langzaam nader ik de spiegel terwijl ik mijn weg probeer te banen tussen de zee van boeken. Als ik een paar meter van hem af ben steekt hij zijn hand door de spiegel, hierop volgt zijn ene been, zijn hoofd en dan de rest. Hij is opgeslokt door de spiegel. Ik knipper met mijn ogen, verbaast over wat er is gebeurt. Nu loop ik verder naar de grote spiegel toe, waar nog steeds een barst in zit. Langzaam nadert mijn bevende hand de spiegel, en raakt hem aan. Hij gaat er niet door heen, verbaast probeer ik het nog een keer. Maar nee, ik raak met mijn vingertoppen de koude spiegel. De spreuk gaat er door mijn hoofd.
‘Spirit, earth, wind, fire and sea, come together.’ Zeg ik, en probeer het opnieuw. Maar nee, weer raakt mijn hand de spiegel. Zie je we, het is allemaal een droom, gaat er door mij hoofd.
‘Geloof er in, geloof dat er achter de spiegel wat verborgen zit. Geloof in de fantasie. Herhaal de spreuk nogmaals Ayla, en geloof.’
Geschrokken spring ik op en kijk om mij heen. Niks, niemand te zien en ik schrik nog meer als ik besef dat de stem niet hardop was, nee de stem zat in mijn hoofd. Weer wil ik weg rennen, terug naar het veilige bos. Maar een vlaag van nieuwsgierigheid overspoelt mij, en ik bedenk wat ik doen moet.
‘Ik geloof er in, ik geloof dat er wat verborgen zit achter de spiegel, ik geloof in de fantasie. Ik geloof in mijn fantasie, ik geloof in alles wat ik wil. Ik geloof. Spirit, earth, wind, fire and sea, come together.’ Zeg ik zacht als in trance omgeven. Voorzichtig rijk ik mijn hand naar de spiegel, en langzaam gaat er een tinteling door mijn vingers heen die doorstroomt door mijn handen, armen tot de warme tinteling door mijn hele lichaam stroomt. Langzaam word ik door de spiegel getrokken terwijl alles om mij heen licht word. Alle kleuren lopen in elkaar over, elke tint is aanwezig. Ik knijp mijn ogen dicht om het buiten te sluiten, maar het gaat door. Door de vele kleuren en het licht steekt mijn hoofd. Angstig waar ik in terecht ben gekomen hoop ik dat het over gaat. En even later gaat het licht langzaam uit, alsof het een langzaam dovende kaars is.
‘Ayla!’ Klinkt er een liefdevolle stem zodra ik mijn ledematen weer voel. Langzaam dooft de tinteling die mijn lichaam het gevoel geeft dat hij brand.
‘Ayla.’ Klinkt de stem nogmaals. Langzaam probeer ik mijn ogen te openen, en daar zit Darfin, vlak naast mij.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”