
Verkleinde afbeelding. Klik om te vergroten.
- Wit staat je goed, - zei Dood en lachte vreugdeloos. Hij was precies zoals ze hem tekenen: een geraamte dat een grote zeis draagt, gekleed in een zwart gewaad met een kap. Zijn stem was hees en klonk van ver weg. - Dus, mag ik hem vandaag halen?
- Nee, hoor. Mag niet.
De waardige grijsaard wie sprak had een paar witte vleugels aan zijn rug en droeg een stralende aureool.
- Ik kom al voor de derde keer voor hem. Is het nog niet genoeg? Ik wil gewoon mijn werk afmaken, - zei Dood kennelijk geïrriteerd.
- Tja, ga niet zo zeuren. Zullen we een potje spelen? Als je wint, is hij van jou. Nou, eigenlijk is hij nog steeds van mij, maar dan mag je het doen. Anders blijft hij leven.
Een vermagerde oude man lag met moeite adem te halen op het bed tussen hun. Een monotoon geluid nam zijn hartslag op. Geheel onvoldoende druppeltjes leven worden hem door intraveneus toegediend.
- Ik heb hier een van Gods eigen pakjes speelkaarten. Deze kan ik niet beïnvloeden. Anders is het spel te saai, - zei de man in wit, haalde de kaarten en begon kundig te schudden.
- Ik heb geen tijd voor spelletjes.
- Tijd? Tijd hebben we allebei. Meer dan genoeg eigenlijk, - de man lachte. - Anders moet je morgen weer komen en overmorgen weer. Hij wordt niet beter en ik zou nog steeds hier zijn.
De grijns op zijn gezicht deed Dood diep zuchten.
- Kom op, ik verveel me. De kaarten zijn echt eerlijk. Je maakt kans te winnen.
Hij zat op een stoel naast het bed en deelde twee kaarten aan beide uit. Toen knipte hij met zijn vingers en twee gelijke hopen pokerchips verschenen op het bed aan beide kanten van het lichaam van de patiënt.
Dood liet zijn zeis tegen de muur staan en plaatste een tweede stoel naast het bed tegenover de ander. Hij keek naar de twee azen in zijn hand en gooide drie chips op de deken. Blijkbaar had zijn tegenstander iets zwaks, zodat ondanks de goede kaarten Dood bijna niks won.
Na een paar handen haalde Dood een pak sigaretten uit de zak van zijn gewaad en stak eentje aan.
- Roken in een ziekenhuis. Typisch.
Met een grijns knipte de man in wit weer met zijn vingers en een asbak verscheen op het bed.
Beide spelers kenden het spel goed en Geluk was een drinkmaatje van allebei, dus bleven de hopen chips bijna gelijk, terwijl de asbak opvulde. Een eerlijk spel duurde iedere keer te lang.
- Het is altijd heerlijk om met jou te spelen. Je hebt zo'n geweldige pokerface, - zei de eigenaar van de aureool nadat hij bij een bijzonder grote inzet had gepast. - Maar 'face' is eigenlijk al een beetje vergezocht in jouw geval.
Dood deelde de kaarten uit zonder te antwoorden en keek naar de zijne. De vrouw en de negen van schoppen. Niet slecht. Hij voegde twee chips toe aan de twee van zijn tegenspeler, legde de bovenste kaart weg en draaide drie kaarten van de stok om. Een heer, een boer en een tien. Als hij echt een gezicht had, zou hem misschien moeilijk lukken om zijn tevredenheid niet te verraden. De man in wit zette een flink aantal chips in. Dood liet zich niet intimideren.
- All-in.
- Goed dan, - zei zijn tegenspeler met een brede glimlach en toonde zijn kaarten.
Een aas en een vrouw. Dood verloor het spel.
- Dus morgen moet ik weer komen. Het spijt me, mijn vriend. Niet vandaag, - zei hij tegen de man op het bed. - Ik heb geen idee wat pijn is, maar heb geduld, morgen breng ik het tot een einde.
- Morgen? Ik zal het niet zo snel laten gebeuren. Je moet eerst winnen.
- Dan spelen we morgen weer, - zei Dood. - Hoe kwam je trouwens bij de stralenkrans? Met de vleugels is het duidelijk: je kan eruitzien zoals je wilt, maar stralenkransen horen alleen engels te dragen.
- Gisteren heb ik hem in poker gewonnen.
- God zou je straffen.
- Hij straft me sowieso wekelijks. En ik vind het wel grappig om eens een stralenkrans te dragen.
De twee tegenspelers verdwenen van de ziekenhuiskamer. Alleen het monotoon geluid van de monitor en de piepende ademhaling van de oude man bleven achter.