Goed nieuws: het verhaal is afgeschreven! Dus ik kan op vaste dagen posten

Het verhaal begint zo'n dertig jaar na de splitsing van de wereld in de Bovenwereld, de plek van orde, en de Laaglanden, waar chaos heerst...
De oude man aan wie Niehic het vroeg ging gewoon door met het aanharken van zijn tuintje, ondertussen Niehic strak in de ogen kijkend. Na een paar seconden kreeg Niehic door dat hij geen antwoord zou krijgen. Hij rolde geïrriteerd met zijn ogen en liep verder.
Het smalle zandpad kwam uit op een open stuk tussen de krakkemikkige huisjes door. In tegenstelling tot de meeste dorpjes stond er geen put, maar dit gehucht was de naam dorp ook nauwelijks waard. Kinderen zaten elkaar gillend achterna, de meesten gekleed in niets meer dan hun eigen huid. Een paar oudjes zaten op een stoel van de zon te genieten, de rest was druk bezig met de moestuintjes, wol spinnen of hout vlechten voor de muren.
Niehic baande zich een weg door de wolk kinderen heen en ging staan op wat hij het midden van het plein schatte. Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich op zijn ademhaling. Het gejoel en gelach van de kinderen verdween. Langzaam draaide hij om zijn as, zijn innerlijke gevoel reikend naar de verte.
Niets.
Hij probeerde het nog een keer, maar wist diep vanbinnen dat het tevergeefs was. Hij had zijn kans verspild toen hij een jaar geleden weigerde naar de Bovenwereld te gaan. Goden waren niet vergevingsgezind.
Een handje dat aan zijn tuniek trok haalde hem uit zijn concentratie. Een meisje keek hem met grote, bruine ogen vanuit een met vlekken besmeerd gezicht aan.
“Wat doe je?”
Hij trok zich los. “Niets,” gromde hij.
“Is dat een luit?” vroeg een ander meisje. “Wil je een liedje voor ons spelen?”
“Niet voor jou.”
“Weet je, vreemdeling,” klonk een nieuwe stem, voller en vrouwelijker deze keer. Niehic draaide zich om. Een vrouw met lang zwart haar in twee vlechten duwde haar borsten bijna tegen zijn arm aan, “in de herberg houden ze wel van iemand die muziek maakt. Je zou zomaar een gratis overnachting kunnen krijgen.”
Niehic wierp een blik op de zogenaamde herberg. Een van de dorpelingen had een paar extra kamers in zijn huis gemaakt voor de weinige reizigers die ooit door dit dorp kwamen. Het zag er net zo bouwvallig uit als de rest en had niet eens een naam, alleen een uithangbord met een bed erop geschilderd.
“Ik speel niet.”
Zonder nog enige aandacht aan de vrouw of de kinderen te schenken liep hij naar de herberg toe. De rook van de vuurplaats beet in zijn ogen toen hij naar binnen stapte. De gelagkamer was klein: er was maar ruimte voor drie tafels en een paar krukken. Er zaten vier mannen in de hoek te dobbelen met een bierkroes binnen handbereik. Een breedgeschouderde man kwam overeind. Zijn bruine baard overwoekerde zijn gezicht.
“Wil je overnachten, vreemdeling?”
Niehic knikte.
“Drie koperstukken, vijf voor eten en drank. Twee vooraf betalen.”
Het voordeel van afgelegen herbergen was dat ze niet veel vroegen. Niehic haalde zijn geldbuidel tevoorschijn. Zijn humeur daalde nog verder. Er zat niet veel meer in: maar één zilverstuk en acht koperstukken. Het zou niet lang duren voordat er niets meer van zijn eerdere rijkdom over was.
De goden van het lot waren wreed. Hoe konden ze verwachten dat hij zijn lot kon vervullen als hij gebonden was aan werk?
Hij gaf de herbergier zijn koper en liep daarna naar de tafel die zo ver mogelijk van de andere mannen af was. Ze wierpen hem een blik toe, maar stelden geen vragen. Het enige voordeel aan de Laaglanden. Niemand was in je geïnteresseerd.
Niehic haalde zijn luit en rugzak van zijn rug af en zette ze voorzichtig tegen de muur aan. Zijn hand streek haast verlangend over het gladde hout, maar hij draaide zich om en ging op de kruk zitten. Zijn luit was het enige wat hem nog herinnerde aan vroeger. Hij wilde pas weer spelen als alles hersteld was. Als de goden van het lot hem dat toestonden.
De herbergier zette een kroes donkerbier en een bord met eten voor hem neer. Hongerig viel Niehic aan, ondertussen grote slokken nemend van het kruidig smakende bier. De herbergier ging weer bij de mannen zitten en het dobbelspel zette zich voort.
Halverwege zijn maaltijd ging de deur open en stapte er een vrouw naar binnen. Ze had een bos wild bruin haar en haar kleren waren van dierenvellen gemaakt, nauwelijks versierd en met een touw om haar middel gebonden.
Niehic voelde zich verbleken. Had de drakenstam hem in deze uithoek ook al weten te vinden?
Hij sprong overeind en greep zijn spullen. De vrouw snelde op hem af, haar lege handen hoog opgestoken.
“Wacht. We willen praten.”
Na de fout die hij had gemaakt die hen hun macht had gekost? Hij lachte schamper. “Ja, natuurlijk. En na het praten eindig ik in een drakenbuik. Ga aan de kant.”
Ze hief haar kin op en zette haar armen in haar zijde. Niehic voelde energieën in zijn buik om elkaar heen kolken; het kleine beetje macht dat hem nog was toegestaan. Haar ogen sperden zich wijd open toen ze doorkreeg wat hij aan het doen was. Ze opende haar mond, maar het was te laat. De energie had zich door zijn hele lichaam verspreid.
Niehic blies. Zijn adem was een witte wolk die zich om haar gezicht heen wikkelde. Een ademteug later en ze zakte in elkaar.
De magie trok zich terug en liet een leeg en vermoeid gevoel achter. Hij nam een slok bier. De herbergier was naar de vrouw toegelopen en spuugde naast haar bewegingloze lichaam. “Drakentuig.” Hij haalde een mes tevoorschijn. “Dat zal ze leren om in mensengebied te komen.”
“Je laat haar leven. Hou die barbarenmanieren voor je.”
De herbergier keek op, zijn gezicht dreigend vertrokken bij het horen van de walging waarop Niehic de woorden had uitgesproken. Te laat realiseerde Niehic zijn vergissing. Hij tastte in zijn buidel en gooide de man twee koperstukken toe.
“Voor haar leven en jouw ongemak. En nog drie voor een ongeslapen nacht.”
De herbergier knikte langzaam. Niehic hees zijn luit beter op zijn schouder en stapte over de vrouw heen naar buiten toe. Hij had geen idee of ze het zou overleven, Laaglanders kwamen beloften vaker niet dan wel na. Misschien dat deze zich wel verplicht voelde door het geld.
Hij zuchtte en liep de richting in tegenovergesteld waarvan hij vandaan kwam. De mensen keken verrast op bij het zien dat hij het dorp verliet. Niet veel reizigers durfden het aan om in het donker in de bossen te zijn. Hij kon niet anders.
En opeens was het daar. Het gevoel alsof iemand een haak in zijn buik had geslagen en hem met kleine rukjes naar zich toe trok. Hij lachte opgelucht. De goden hadden hem weer een kans gegeven.