Herinnering

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Nora
Nieuw
Nieuw
Berichten: 1
Lid geworden op: 27 sep 2014 20:19

Ze hield haar adem in toen de zware stenen deur zich voor haar opende. Een brede trap leidde ernaartoe.
‘Hier zul je vinden wat je zoekt. Maar ik heb je gewaarschuwd.’
De zwarte gestalte trok zijn mantel nog dichter om zich heen en verdween achter haar in het donker. Een koude windvlaag trok langs haar wang. Aarzelend zette ze haar voet op de eerste trede en schrok toen de tekens die erin gebeiteld waren zachtjes oplichtten. Ze kende bijna alle soorten runen, maar deze kwamen haar niet bekend voor. Ze beklom de trap en haalde een toorts uit een houder aan de muur. Ze keek naar de zojuist geopende poort. Alles was bedekt met onbekende tekens en symbolen. Ze zette de eerste stap naar binnen en het kwam haar voor alsof de stilte het geluid van haar voeten niet kon verdragen.
‘Het is een plaats van rust en stilte. Van lang vergeten herinneringen. Verstoor het niet, want teveel weten is te zwaar om te dragen.’
De zin echode na in haar hoofd. Ze wist heel goed dat er maar een heel kleine kans was dat ze hiermee zou bereiken wat ze wilde. Ze wist wat er was gebeurt met al diegenen die het geprobeerd hadden.
Ze liep steeds verder, totdat na een kwartier de tunnel zich splitste. Er hingen geen fakkels meer aan de muur; het enige wat nog licht gaf was de toorts die ze meegenomen had en er was het flauwe schijnsel van de tekens waar ze op stond. Besluiteloos keek ze de twee gangen in. De ene gang was net zo breed en hoog als die waar ze uit kwam, maar de tekens op de wanden waren anders van karakter; hoekiger en scherper dan de vloeiende tekens van daarvoor. Ze raakte er met haar hand een aan, maar het gloeide niet op. De andere gang was veel lager en smaller dan de eerste, maar was wel bedekt met de tekens uit de eerste gang.
‘Vertrouw op wat je gevoel je verteld. Dat is de eerste en belangrijkste regel die ik je leer, als je wilt leren vechten.’
Vertrouw op wat je gevoel je verteld. Dat had Karyo haar geleerd, maar hij had haar leren vechten, niet de weg leren vinden in een stenen doolhof vol oplichtende symbolen. Ze besloot toch te doen wat hij had haar had geleerd en koos de lage gang. De tekens gaven haar het gevoel dat ze op de goede weg zat. Ze liep steeds verder de gang in. Af en toe vertakte de gang zich, maar er was steeds maar een zijgang met tekens die licht gaven. Ze was ze als wegwijzers gaan beschouwen. De gangen waren steeds smaller en lager geworden, totdat ze nog maar net erdoor kon lopen zonder te moeten bukken.
Ze geloofde dat ze al een paar uur gelopen moest hebben toen de gang zich plotseling verbreedde en uitkwam op een grote grotzaal. Deze was duidelijk niet door mensen gemaakt; hij zag er uit als een enorme luchtbel in al eeuwen geleden gestold lava. De vreemde symbolen waren nergens te zien, maar toen ze haar voet op het zwarte steen zette, gloeide dat helderblauw op, en blauwe kringen breidden zich uit over de bodem van de grot en vervaagden, alsof ze op water liep. Ze liep steeds verder en zag enorme, metersdikke stenen pilaren oprijzen vanaf de vloer, zo hoog dat ze de bovenkant niet kon zien; de grot moest enorm zijn. Ze raakte met haar hand er een aan en een druppel blauw licht gleed over de pilaar naar beneden, tot hij op de bodem uiteenvloeide.
Ze schrok toen ergens op trapte en deinsde achteruit. Ze zag een verbleekt bot onder haar voet tot stof verpulveren en er liep een rilling over haar rug. Zou zij hier ook zo komen te liggen, om te vergaan, zonder dat iemand haar nog zou herinneren?
Toen ze een flink eind door de grot gelopen had, begon niet alleen de vloer onder haar voeten op te lichten, maar naar de linkerkant flonkerde nu ook een blauw pad van licht. Ze volgde het pad, tot ze bij de wand van de grot uitkwam. Daarin was weer een gang uitgebeiteld, smal en laag, en bedekt met symbolen. Ook deze gloeiden op toen ze haar voeten op de zwarte stenen zette. Deze gang was lang; na een uur lopen was ze nog niets tegengekomen. Ze kwam nergens zijgangen tegen. Tot haar schrik bemerkte ze dat de tekens steeds zachter begonnen te gloeien naarmate ze verder kwam en haar fakkel was al half opgebrand. Ze aarzelde of ze wel verder moest gaan, maar bedacht toen dat ze geen keuze had; ze liep hier al uren rond en ze betwijfelde of het blauwe schijnsel haar ook terug zou leiden. Ze liep door.
‘Herinneringen zijn als het licht. Voordat je ze goed gezien hebt, zijn ze weg. Als kringen in het water; ze vervagen, ze verflauwen.’
Ze bleef staan, als door de bliksem getroffen. Waarom had ze hier niet eerder aan gedacht? Het was de eerste zin uit het Boek van Runen. Als dat zo was, waren de symbolen herinneringen en het licht liet zien of ze ze kende. Al die duistere zijgangen waren dingen die ze niet wist. Ze leunde tegen de flauw opgloeiende muur en dacht na. Ze zocht herinneringen die ze niet kende. Dan moest ze juist naar een gang die niet oplichtte. De man in het zwart had haar gezegd dat ze vanzelf zou vinden wat ze zocht. Misschien had het licht in de grote grot haar wel hierheen geleid. Maar hoe moest ze ooit de tekens lezen? En als ze ze gelezen had...
Ze volgde de gang, tot de tekens helemaal niet meer oplichtten en ze er steeds grilliger uit gingen zien. Dit waren dingen die zij niet wist, die diep weggestopt waren, eeuwen geleden. De gang kwam uit op een kleine kamer. Ook deze was helemaal bedekt met eigenaardige tekens. Aan de achterwand was een bekken, gevuld met water. Voor het bekken stond een kruik. Er was geen andere gang dan die waar ze uit was gekomen. Ze zag een houder aan de muur en hing de fakkel erin. Niet wetend wat ze verder moest doen, liep ze naar de kruik toe en bekeek hem. Hij was gevuld met stof, van dezelfde donkergrijs-zwarte kleur als de stenen in de kamer.
‘Als kringen in het water; ze vervagen, ze verflauwen.’
Ze begreep het nu, het stof was wat ze gezocht had. Zou ze het doen? Ze wist hoe klein de kans was dat ze er ooit iemand mee zou helpen.
‘Aarzel nooit als je aanvalt. Kies je weg en betreed hem zonder twijfelen, want zodra je twijfelt, heb je verloren.’
Dat was Karyo weer. Ze besloot zijn advies weer op te volgen.
Ze pakte zonder verder te aarzelen de kruik op en strooide het stof over het water. Het breidde zich uit, bedekte het wateroppervlak en begon blauw te gloeien. Ze zag flitsen voor haar ogen en zakte door haar knieën. Ze probeerde bij bewustzijn te blijven, maar de flitsen werden steeds helderder, intens blauw, en toen zwart.

Toen ze haar ogen opende was het net zo zwart als toen ze haar ogen gesloten had gehad. De toorts was blijkbaar uitgedoofd. Niet dat dat iets uitmaakte. Ze ging hier toch niet weg. Ze sloot haar ogen weer.
‘... want teveel weten is te zwaar om te dragen.’
De man in zwart had gelijk gehad. Ze zou hier blijven liggen, ze zou tot stof vergaan en niemand zou haar ooit nog herinneren. Niemand kan zoveel levens dragen. Het was te zwaar, lettelijk. Haar hoofd voelde alsof het zou barsten.
‘Geef je op? Ik had niet gedacht dat jij zo makkelijk zou zijn.’
Waarom bleef die Karyo in haar hoofd zeuren? Nee, ze wilde inderdaad niet meer. Ze gaf het op. Dit was van het begin af aan hopeloos geweest, en ze had het geweten. Het was nog nooit iemand gelukt.
‘Jammer. Dan zal ik maar weer gaan.’
Ze schoot overeind, om in elkaar te krimpen door de flitsen die voor haar ogen heen en weer schoten. De stem echode tussen de muren van de kamer, niet in haar hoofd. Hij had veel te echt geklonken voor een herinnering.
‘Karyo?’
Zodra ze bewoog lichtten de tekens onder haar op. Ze kende ze nu. Tegen de muur stond een gedaante van blauw licht geleund.
‘Toch niet opgegeven?’
Het was Karyo niet. Karyo was dood. Of eigenlijk was het Karyo wel, maar dan zoals zij hem zich herinnerde. Ze wist het, maar gaf hem toch antwoord.
‘Opgeven? Er valt niets op te geven. Het is hopeloos. Ik kom hier niet weg. Ik weet de weg niet en het is veel te zwaar.’
‘Jij gaat hier zeker wel weg. Ik ben een herinnering en dat betekent dat ik hier de weg ken alsof ik hier woon. Bovendien hangen onze levens van de jouwe af, en dat betekent dat ik jou naar buiten ga brengen, of je dat nu leuk vind of niet.’
Dat was weer een van de manieren waarop ze hem zich herinnerde: als de vechtleraar die vastbesloten was zijn leerlingen iets te leren. Maar dit was geen gevecht. Hierover wist zij meer dan hij.
'Echt waar? Ik ben jouw herinnering, en dit is een gevecht in jouw hoofd. Daar weet ik dus alles van. Je gaat nu aanvallen. Bedenk waarom je hier aan begon.'
Een herinnering die blijkbaar haar gedachten kon lezen.
'Moet ik het echt voor je spellen? Jij bent hier, omdat wij weg zijn als jij dood gaat. Jij bent hier om je onze levens te herinneren en om ons weer tot leven te wekken. Het is veel voor een mens om meerdere levens te herinneren, maar het is mogelijk. Toen ik je trainde dacht jij ook dat een heleboel onmogelijk was, wat je nu wel kunt. Ik heb jou getraind om te vechten, en daar ben je sterk van geworden. Anderen hebben je getraind om sterk te zijn in je geest, en jij kunt dit aan.'
Ja, je meerdere levens herinneren was zwaar. Ze wist alles van hen. En stel dat het haar zou lukken hier uit te komen en hen op te wekken, dan zou ze nooit meer naar hen kunnen kijken, met hen kunnen praten, als eerst. Niemands hart is helemaal zuiver.
'O jawel. Jij bent dan alles over ons weer vergeten.'
'Hoe weet je dat? Ik weet toch alles wat jij weet?'
'Dit zat opgesloten in een van jouw eigen donkere zijgangen. Ik weet dingen van jou die je zelf niet eens weet. Ga je nu nog mee, of ga je me eerst vergeten?'
Ze probeerde op te staan, niet zeker wetend wat haar overtuigd had. Ze wilde hen niet weer vergeten, niet weer hun gezichten steeds meer zien vervagen als ze zich die probeerde te herinneren. Na enkele pogingen stond ze op haar voeten en wankelend begon ze, met een hand steunend op de muur, achter Karyo aan te lopen. Na een paar minuten hield ze het niet meer vol en leunde hijgend tegen de muur. Haar hoofd voelde als een loden gewicht, en het liefst was ze gaan liggen om uit te rusten, maar ze wist dat als ze dat deed, ze niet meer overeind zou komen. Ze liep verder en ging, door Karyo geleid, steeds verder terug het gangenstelsel in. Hoe verder ze kwam, hoe makkelijker het leek om de herinneringen te dragen. Ze zag nu ook de anderen; blauwe, lichtgevende gestalten, maar ze waren het. Ze wezen haar de weg en verlichtten die tot ze weer bij de poort aankwam. Ze was uitgeput. Het leek alsof ze dagenlang hierbinnen was geweest, maar ze wist dat als ze straks wakker zou worden, het slechts een klein moment geweest zou zijn. Dan zou het pas beginnen. Ze liep de trap af, naar het echte leven, en keek achterom naar de gestaltes van haar herinneringen. Ze glimlachte naar hen.
'Ik zal het niet vergeten.'
Ze haalde diep adem en stapte van de laatste trede.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”