Haat drong zich naar binnen. Woede die zij niet beheersen kon. Ze had gezondigd, niet genoeg haar best gedaan. Wanhoop omringde haar borst.
Een klaaglijke schreeuw ontsnapte uit haar keel. Wanneer het geluid zich onthulde, veranderde het in een jammerlijke snik. Tranen stroomden over haar wangen. Tranen van angst, wanhoop, pijn en verdriet. Maar ook tranen van woede, haat en walging.
Alles kwam er uit.
“Ik houd van jou.”
Knikkende knieën, rillend van de kou. Dikke truien die haar lichaam bedekten, die niets van haar wilden laten zien.
“Ik wil je niet kwijt.”
Zij was zichzelf verloren, wanneer hij haar verliet. Zij was verliefd geweest op zijn woorden, zijn begrip en zijn koesteringen.
“Blijf bij mij, blijf bij mij.”
Haar arm strekte zich in een impuls, alsof zij hem wilde terugpakken, niet wilde loslaten.
Spijt.
Zij huilde.
Deze woorden waren lang, lang geleden uitgesproken: toen wanneer het nog waarheid was.
Zij was verliefd geweest op zijn woorden. Hij was de jongen geweest die haar begrepen had, haar gesteund had. Hij sprak haar moed in, hij wist waar hij haar kon raken en deed dat dan ook. Hij hield van haar, maar weerhield haar ook van vele dingen. Hij was diegene geweest die haar had weerhouden van de dagelijkse cyclus waar zij nu in zat, hij had haar pijn vastgehouden.
Totdat hij er vandoor ging.
Hij bezorgde haar een nieuwe vriend. Ze hield van hem, hij was haar houvast wanneer ze haar geliefde zo miste, haar steun wanneer ze zich wilde laten vallen. Maar hij deed haar pijn. Meer pijn dan dat ze er voor terug kreeg. Hem laten vallen? Nee, dat kon ze niet. Hij zat aan haar vast, haar geliefde had hem achtergelaten, ter herinnering van hem. Zij kon hem nooit meer kwijt, dat betekende dat ze zich van hem moest afzetten. Dat kon ze niet.
Hij was haar steun, haar kans op overleven. Desondanks liet hij haar op de rand van de dood balanceren.
Zij stond voor de spiegel. Lange, bruine lokken omringden haar bleke gezicht. De punten van de haren waren dood; futloos. Het had al lange tijd geen vitaminen meer gekend.
Wanneer zij daar stond, kon zij alleen maar kijken naar haar lichaam. Haar ingevallen gezicht en de grote bruine ogen, zag zij niet.
In Ambers ogen, was haar lichaam iets afschuwelijks. Zij zag dikke lagen vet over haar hele lichaam verspreid, die er in werkelijkheid gewoonweg niet waren. Haar ribben staken uit. Mensen vroegen zich af, of zij daadwerkelijk nog wel een laag vet had, of dat het alleen een stukje vel was, die dun over haar lichaam was gespreden.
Zuchtend keek zij op. De zon scheen in felle stralen door het schuine dakraam naar binnen. Iets wat zij niet door had gehad.
De deur ging plots open en haar moeder stapte naar binnen. ‘Kom je eten, lieverd?’
Amber draaide zich verschikt om, probeerde haar gezicht te ontspannen en mompelde snel dat ze eraan kwam. Haar moeder knikte vriendelijk en draaide zich om. Amber zag nog net de ongeruste schittering in haar ogen.
Ik wil haar niet nog meer pijn doen.
Nog een zucht floepte uit haar mond, ze trok haar shirt recht en liep langzaam richting de trap, naar beneden. Amber hoorde de radio steeds dichterbij komen, de man die praatte leek opgewekt en vrolijk. Zij voelde zich jaloers.
Haar moeder keek glimlachend op toen Amber de kamer binnenstapte. De geur van warme broodjes liet Ambers maag knorren. Zij voelde dat ze honger had.
‘Ik heb lekkere broodjes voor je gebakken, wil je witte of bruine?’ zei haar moeder tot haar.
Te veel. Ik mag niet…
‘Eén witte graag.’
Haar moeder keek haar peinzend aan. ‘Ja, lieverd, is goed. Natuurlijk meisje.’
Teleurstelling. Ik voelde het.
Amber voelde een brok in haar keel wanneer ze langzaam aan tafel begon te zitten en het droge witte broodje naar binnen werkte. Langzaam, hap voor hap, rustig kauwend, de tranen proberen te onderdrukken.
Haar moeder praatte aan één stuk door, over haar werk, over haar nieuwe vriend, dat ze zo gelukkig was de laatste tijd. Amber knikte alleen maar.
Ze kon het niet meer aan.
‘Mam, ik zit vol, ik heb buikpijn.’
Het halve broodje dat nog over was, liet ze liggen en liep zo snel mogelijk de kamer uit. Haar moeder keek verbaasd op, ze leek wakker geschud te worden uit haar eigen gedachtes.
“Je doet je moeder pijn. Je weet dat het zo niet verder kan. Je moet niet liegen, eens krijgt zij het door.” Haar geweten sprak tot haar, tot wanneer de woorden van haar nieuwe vriend, de plaatsvervanger van haar geliefde, deze gedachte opzij duwde en zei: “Maak je geen zorgen, zij krijgt niks door. Wees trots. Jij hebt goed gehandeld.”
Amber voelde zich niet trots, integendeel zelfs. Zij loog tegen haar moeder, die zo haar best voor haar deed. Maar zij kon het niet begrijpen, zij kon niet weten waarom dit allemaal gaande was. Zij moest eens weten, wat er aan de hand was, hoe zij zich voelde, hoe ongelukkig zij was. De expressie op haar gezicht was als schone schijn.
Amber voelde zich gemaakt.
Het gevoel van, dat de waarheid naar binnen dringt. Het verlies van de leegte. Niet willend. Om de verslaving van de pijn. Hetgeen je niet achter kunt laten, omdat het leven niet zo mooi kan zijn. Je wil niet. Je wil het wel. Gevaar. Wanhoop. Verdriet. Je wilt wijsheid. Geluk. Een leven. Een gevoel. Een verlangen. Maar de drang… De controle.
Het zelfbewustzijn gaat verloren. Raakt op de achtergrond. Geïsoleerd in je omgeving. Willend eruit klimmen. Het dal durven uitgaan. Licht. Zonneschijn.
Pijn.
Radeloosheid.
Amber rende naar boven, voor hoever zij nog rennen kon. Ze was uitgeput, had geen kracht. Maar ze moest wel, voordat alles opgenomen zou worden door haar lichaam.
Zachtjes sloot ze de badkamerdeur achter haar, haar moeder mocht haar niet horen, mocht niks merken.
Daar stond ze.
Alleen, in angst, in woede. Het was een impuls, een gevoel, die ze moest opvolgen.
De adrenaline en spanning om betrapt te worden, maakten haar bang. Maar de stem in haar hoofd zei dat ze goed zat, dat ze door moest zetten, door moest gaan.
Het was het moment van de waarheid, wanneer ze zichzelf leert kennen, hoe sterk ze daadwerkelijk is. Het doen, is een hele opgave, maar het laten, vergt veel meer kracht. Tranen, van verdriet, angst en pijn, in het hart. Het gevoel van eenzaamheid, dat het allemaal niks meer uit maakt. De slomotie, wanneer de vinger zich een weg baant naar haar keelgat. De pijn, in de ogen. De walging, van haat. Het gevoel van, dat je leven stopt, ophoudt.
Geen adem.
Het geluk van, de overwinning. Genot, wanneer het eruit komt. De zelfhaat, die volgt.
De angst, van de stank, het geproduceerde geluid en de uiterlijke verschijning. Het langzaam laten wegspoelen en de deodorant in het rondt spuitend. De plas, in haar gezicht, die haar bijzinnen brengt.
Zelfhaat.
Kon je de tijd maar terugdraaien.
~
Lieve Anorexia,Jij bent gekomen in mijn hart, nadat mijn vriend mij verlaten had. Ik dacht dat je mij wilde helpen, wilde laten zien dat ik sterk was, geen vrienden nodig had. Jij hebt mij controle gegeven, een controle die ik constant opvolgen moest. Maar was dat werkelijk wat ik nodig had? Kan ik niet vrij gaan en zijn waar ik wil? Heb ik dat wel nodig, lieve anorexia? En bovenal, heb ik jou wel nodig?
Misschien moet ik mij van jou afzetten en opnieuw beginnen. Vrienden gaan zoeken. Vrienden die mij van het leven laten genieten, die mij laten inzien dat controle niet nodig is. Vrienden die jij mij geweigerd hebt. Ik had alleen jou, mocht alleen jou. Maar dit wil ik niet. Niet meer. Dit is niet wie ik ben of wil wezen. Dit is niet hoe ik mij leven wil herdenken en eindigen.
Ik wil leven zoals ik dat vroeger deed. Ik wil het geluk weer proeven. Niet meer liegen, niet tegen anderen niet tegen mijzelf. Ik wil opnieuw beginnen, zonder jou.
Ga alsjeblieft niet zeggen dat ik het niet kan, ik weet dat ik het kan, ik weet dat ik sterk kan zijn.
Wil je mij loslaten, alsjeblieft, lieve anorexia. Jij wilde mij helpen, maar hebt dat niet gedaan. Laat me los. Laat me gaan. Ik wil je niet meer.
Alsjeblieft. Ga weg.
Liefs,
Amber