EEN NACHTMERRIE
Terwijl ik lekker lag te slapen, werd ik ruw met een groot iets opgetild en hard in een grote doos gekwakt, waar ik precies in paste. Ik piepte van angst en pijn, wat had dit te betekenen? Wie stoorde mij nu zomaar in mijn middagdutje? Angstig keek ik omhoog en zag een grote hand die de deksel op de doos drukte, zodat het pikdonker werd. Ik gilde het uit. “Help! Haal me eruit!”
Dit was gewoon verschrikkelijk. Zelf kon ik niet uit de doos komen, ik had geen armen of handen, zoals die ene hand die mij hier in heeft gezet. Had ik die maar.
Ik hoorde iets ritselen en iets werd om de doos gedaan.
Plotseling begon er iets te dagen in mijn kruimelige hoofd. Ik had een tijdje geleden een paar anderen van mijn cakesoort ook in een doos, met daarom heen een zak of zoiets, zien belanden en met een mens mee zien gaan. Zou er ook zoiets met mij gebeuren? Ik hoopte het niet, ik wist dat er dan iets vreselijks ging gebeuren. Iets waar ik niet van zou durven dromen, of zelfs maar te bedenken.
Ik schrok op uit mijn angstige gedachten, toen ik, of beter gezegd: de doos, werd opgetild en een tijdje door de lucht zweefde. Opnieuw gilde ik het uit van angst. Ik leek te vallen, wat absoluut niet prettig aanvoelde.
“Hèèèlp! Wat gebeurt er?” krijste ik. Het zweet brak me uit. De val, of wat het ook was, duurde eindeloos. Minuten die eeuwen leken te duren, gingen voorbij.
Uiteindelijk voelde ik dat ik neerplofte op iets zachts, de doos veerde een aantal keer op en neer voor het stil kwam te liggen. Ik hoorde een grommend geluid en opnieuw schreeuwde ik het uit van angst. Wat was dit nu weer? Het klonk gemeen, alsof er een kwaadaardig monster stond te wachten om mij aan te vallen.
Het iets waar ik op lag begon te trillen, ik voelde dat ik op iets reed. Wat was dat ding? Zat ik soms op dat kwaadaardig beest die kon rijden?
Maar monsters en beesten kunnen niet rijden, zei een stemmetje in mijn hoofd. Zuchtend staakte ik mijn pogingen om erachter te komen waar ik op zat. Het had toch geen zin, ik werd toch wel meegenomen door iets groots. Jammer genoeg.
Op een gegeven moment stopte het ding waarop ik zat abrupt en ik knalde tegen de zijkant van de doos aan. Geschrokken hield ik mijn adem in; waarom moesten al die wezens mij toch pijn doen? Omdat ik soms anders was? Ik wist het alweer niet. Kreunend wachtte ik af wat er nu ging gebeuren. Ik hoorde een harde knal en schrok op.
Oh jee, dacht ik bang, wat staat me nu te wachten?
Voor een tweede keer hoorde ik een geluid, maar dan zachter. Niet lang daarna voelde ik hoe ik opnieuw opgetild werd en weer door de lucht begon te zweven. Ik hoorde een vreemd geluid wat ik niet kende, alsof er een metaal tegen een ander soort metaal werd getikt. In de verte hoorde ik wat mompelende stemmen van mensen. Ik moest nu in een woning zijn waar ze in verblijven, bedacht ik me.
“Ik heb de taart, Iris!” hoorde ik iemand dichtbij hard roepen. Waarschijnlijk was dat de persoon die me mee heeft genomen uit mijn vertrouwde winkel, waar ik al lang verbleef.
Rennende voetstappen naderden mij en de eerste persoon, om vlak bij me tot stilstand te komen.
“Zal ik hem in stukken snijden, mam?” vroeg een tweede stem. Dat moest die Iris zijn! Ik werd ruw op een harde plank – of wat het ook was - gekwakt en opnieuw hoorde ik dat ritselende geluid. Niet lang daar na, waar ik zo lang op had liggen wachten, werd de deksel van de doos geopend en zag ik weer daglicht. Blij keek ik waar ik was. Ik lag op een zilveren aanrecht, zag ik. Een meisje stond voor me en keek haar moeder met grote bruine ogen glunderend aan. Haar lange bruine haren glansden in het zonlicht, wat door het raam achter mij scheen. Boven Iris hingen slingers in alle kleuren van de regenboog. Dichtbij me lag een gigantisch mes, wat mijn gelukkige gezicht in een mum van tijd deed verdwijnen.
Oh nee… Dit kon niet waar zijn… Werd ik dan echt in stukken gesneden? Hopelijk was dit een nachtmerrie, een droom! Dit werd het einde van mijn bestaan. Ik wist dat gewoon. De toon waarop die Iris had gevraagd of ze mij in stukken mocht snijden, was gewoon angstaanjagend voor mij. Rillend wenste ik dat ik heel snel wakker mocht worden, ik wilde dit niet meemaken. Niet nu. Nooit.
“Is goed hoor, schat,” antwoordde de eerste stem. “Natuurlijk mag je dat, op je achttiende verjaardag! Nogmaals gefeliciteerd, lieverd!” De vrouw die me had meegenomen kwam in mijn gezichtsveld. Ze leek sprekend op haar dochter.
Het grote koks mes werd door Iris opgetild en het zweet brak me alweer uit. In slow motion keek ik toe hoe het steeds dichter bij kwam. Gillend probeerde ik snel weg te deinzen, maar dat kon ik niet. Ik bleef op mijn plaats. Ik kon niet anders, ik was in de val. Reddeloos.
Toen het mes op nog geen centimeter van mij verwijderd was, kneep ik bevend mijn ogen dicht. Dit moest ophouden! Laat de nachtmerrie over gaan! Ik wil dit niet!
Ik voelde het koude staal van het mes zachtjes op me kietelen en krijste het uit van de pijn. Kon niemand me dan helpen? Ik was hopeloos, ik ging hoe dan ook nu mijn lot tegemoet. Was dit wat die mensen wilden? Mij zomaar laten sterven, terwijl ik niets had misdaan?
Het mes drukte harder in me en snikkend hield mijn taartleven er mee op. Ik was overgelaten aan de mens, om later opgegeten te worden in een gezellige gezelschap op een verjaardagsfeestje. Mijn nachtmerrie was niet gestopt, hij zou nooit eindigen. In ieder geval niet in mijn leven, die op dit moment uit mij werd geblazen als een wervelwind die alles verwoestte. Ik was dood.

