
Ik ben in September 2008 aan dit verhaal begonnen, maar heb hier niet meer aan verder geschreven. Dat heb ik dus wel weer gedaan, en ook een proloog toegevoegd. Ik hoop weer wat reacties te scoren, en ook kritiek is natuurlijk welkom

-------------------------------------------------------------------------------------
Proloog
‘Ga zitten.’ De eigenaar van de supermarkt aan het st. Willemsplein maakte duidelijk door middel van een handgebaar dat Gaby Swart, een van zijn werkneemsters, plaats moest nemen op een van de houten stoelen voor zijn overvolle bureau.
Langzaam ging ze zitten op de onconfortabele stoel die haar aangewezen was, en keek zenuwachtig naar de grond, waar een wijnrood tapijt de vloer bedekte. Ze voelde dat zijn blik op haar ruste, en keek naar hem op.
Hij was niet de knapste man die ze ooit tegen was gekomen, maar had iets vriendelijks in zijn heldere ogen. Hij had roodbruin ontploft haar, en een klein baardje, waarover hij wreef toen hij haar aankeek. Kennerlijk wist hij niet precies hoe hij moets beginnen met de mededeling die hij moest doen.
Gaby bleef hem strak aankijken. Het feit dat hij niet wist wat hij moest zeggen, gaf aan dat er iets ernstigs aan de hand moest zijn. Hij kuchte een keer, zoals hij dat altijd gewend was als hij begon met praten, en begon het gesprek.
‘Gaby… ik heb vanmorgen vernomen dat er een aantal producten verdwenen zijn. Vermoedenlijk Gestolen.’ Hij versmalde zijn ogen tot spleetjes. ‘Weet jij daar toevallig wat vannaf?’.
Ze keek hem met grote ogen aan. Hij was geen man van snelle oordelen, dus verbaasde ze zich erover dat hij dit zonder pardon aan haar vroeg. Ze schudde verdwaasd haar hooft, en vroeg hem waarom hij deze conclusie had getrokken. Hij ging wat rechter op zijn bureaustoel zitten, en tikte met zijn vingers zenuwachtig op het houten blad van zijn bureau. ‘Ik heb van bepaalde mensen die annoniem willen blijven gehoord dat ze jou die spullen hebben zien stelen.’
Hij keek haar streng aan. ‘werknemers?’ met gefronste wenkbrauwen keek ze de man aan, en schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Dat doet er niet toe. Het gaat erom of zij de waarheid hebben gesproken.’
Ze sprong op uit haar stoel. ‘Ik zou nóóit stelen! En dat weet u!’. Ze kon niet geloven dat de man voor wie ze zolang had gewerkt haar verdacht van diefstal. ‘Gaby, ik heb je nog niet beschuldigt. Ik heb je alleen gevraagt of je iets van deze diefstal afweet.’ Ze vond het iriterend dat hij hier zo rustig om bleef, want van binnen kookte ze.
Hij was nu ook opgestaan, maar kreeg niet meer de kans om haar te kalmeren, omdat ze tegen hem schreeuwde dat als hij zo over haar dacht, ze meteen zou vertrekken. Hij liep op haar af, hopend dat ze niet weg zou lopen, maar tranen prikten al achter haar ogen. Ze slikte ze weg, en draaide zich om.
Ze liep het muffe benauwde kantoortje uit, en sloeg de deur net niet tegen hem aan. Ze stampte de supermarkt door, geen acht slaand op de verbaasde blikken die haar toegeworpen werden. Ze liep langs de kassa’s met haar baas nog steeds achter zich aan. Toen ze eindelijk buiten stond legde hij een hand op haar schouder. Ze keek om, snoof afkeurend, en schudde zijn hand van zich af.
‘Laat me het uitleggen!’ deed hij weer een poging haar te kalmeren, maar ze schudde direct met haar hoofd. ‘Ik dacht dat u mij al precies uitgelegd had, wat uw conclusie was?’
De man wist dat ze gelijk had, maar wilde dit absoluut niet toegeven. ‘kunnen we dit niet even binnen uitpraten?’ vroeg hij haar nerveus, omdat hij gezien had dat verschillende mensen al geïnteresseerd om hadden gekeken.
Hij had een goede reputatie, maar wist dat die vreselijk de diepte in zou gaan, als hij hier, bijna midden op het plein, ruzie zou gaan staan maken met zijn personeel.
Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘bang dat iemand je hier ziet?’ Hij zuchtte geïrriteerd. Hij kon er niet tegen als mensen zijn gedachten konden raden. ‘wat mij betreft zijn we uitgepraat’ verkondigde ze. En opende haar fiets, die ze pal voor de etalages had neergezet. ‘kunnen we-‘ ze schudde haar hoofd opnieuw. Ze wierp nog één blik op hem, liet hem toen achter, en fietste de straat uit.
Hoofdstuk 1
Gaby Swart smeet haar rode fiets in de dichtstbijzijnde fietsenrekken die ze tegenkwam, en trok het omgebogen sleuteltje uit het slot. Met een ruwe zwaai deed ze haar schoudertas om, en sjokte de ongelijke bestrating van de winkelstraat over.
Anders zou ze allang thuis aan het eten zitten. Maar ze durfde niet meer naar huis.
Een uur geleden had ze in het muffe kantoortje van haar baas gezeten, waar ze te horen had gekregen dat ze haar baan kwijt was. Weer laaide er woede in haar op. Hoe durfde die man haar te ontslaan! Nu kon ze ook niet meer naar huis. Want wat zou haar moeder wel niet zeggen als ze hier achterkwam!? Ze zou vreselijk boos worden.
Woedend gooide ze de deur van het stadscafé open, en liep naar binnen. De geur van koffie en cappuccino drong haar neus in, en een walm van warme lucht omgaf haar. Ze schoof een stoel naar achteren en plofte neer op het stoffige vieze kussentje. Een bardame kwam op haar afgelopen, en vroeg haar beleefd wat ze wilde bestellen.
‘Één cappuccino’ snauwde ze de bardame toe, terwijl ze haar tas op de grond liet ploffen. De bardame verdween achter de bar, en bracht even later de bestelling naar Gaby toe, die het geld in haar handen duwde.
Ze dronk een paar slokjes uit haar beker, terwijl ze haar handen warmde. Hoe lang zou ze van huis wegblijven? De deur ging open, en een koude windvlaag stroomde het café binnen. Gaby draaide zich geërgerd om. Een lange man in zwarte jas was binnen gekomen, en sloot de deur.
Ook hij ging aan een tafel zitten. Zwijgend staarde hij uit het raam. Gaby fronste haar wenkbrauwen. Deze man had ze hier nog nooit eerder gezien.
Nieuwsgierig bekeek ze hem. Hij had een klein puntig sikje, en donker lang haar. Zijn wangen waren rood van de kou.
Ze dronk haar beker leeg en stond op. Buiten begon het al donker te worden, en tot haar ergernis zag ze dat het hard regende. Met tegenzin verliet ze het warme café.
Buiten maakte ze haar fiets open, en fietste de straat uit. Wat zou ze doen? naar huis gaan? hoe langer ze weg bleef, hoe woedender haar moeder zou zijn. Ze fietste een donker steegje in terwijl de plenzende regen plassen op de grond vormden.
Waar zou ze heen gaan?
Ze schrok op uit haar gedachten toen er een plotselinge ruk aan haar bagagedrager werd gegeven zodat haar fiets gevaarlijk slingerde. Met een gesmoorde kreet smakte ze op de harde straatstenen, terwijl haar fiets met een harde knal naast haar belande.
Ze greep met haar handen naar haar hoofd die stak van de pijn, terwijl ze ruw overeind werd getrokken. Stevige handen duwde haar natte schouders tegen de muur.
Ze probeerde zich los te rukken, maar de ijzeren greep om haar schouders was te sterk. Ze wilde gillen, maar haar keel werd dichtgeknepen door haar tegenstander. ‘geen geluid’ siste hij.
Het angstzweet brak haar uit. Wie was dit? Zijn natte lange haar plakte om zijn gezicht. Ze zag zijn blik. Ze kende hem ergens van. Hij liet haar keel los. Snakkend naar adem zakte ze in elkaar op de grond. Haar hoofd bonkte. Duizelig probeerde ze overeind te komen.
Ze keek naar boven. Ze zag zijn zwarte jas. Opeens herkende ze hem. Hij was de man uit het café....