Hoe ik op die namen kom? Tja... Internet xD Er is een site waar ik altijd naartoe ga, als ik een naam wil met een bepaalde betekenis. Mohandas betekent bijvoorbeeld "bediende" en Yejide "beeld van de moeder" ofzo

Na een drukke week heb ik eindelijk tijd om te typen...
~~
De kamer was niet erg vol. Dat was ook niet nodig, want zoveel tijd brachten ze hier niet door. Slapen deden ze nog altijd thuis en verder liepen ze vrijwel de hele dag door de stad. Er stonden slechts twee hoge kasten met planken, een aantal stoelen die bijna uit elkaar vielen van ellende en een krakkemikkig bureautje.
Iedereen was er, de hele werkploeg. Nimrod kon alle namen opnoemen: Lorcán, Jahangir, Tufayl en alle anderen. Ze keken op toen hij binnenkwam, met Mohandas op zijn hielen, en begroetten hem met hun gebruikelijke gebrek aan enthousiasme.
‘Dus je bent hier eindelijk weg, hm?’ mompelde Tufayl, terwijl Nimrod naar de kast liep om zijn twee overige uniformen op te halen.
‘Geluksvogel,’ zei Jahangir, die in een handstand tegen de muur stond. ‘Ik wil hier ook wel weg. Maar ik moet nog drie maanden wachten.’
‘Drie maanden vallen wel mee, ik moet nog een half jaar!’ wierp Lorcán tegen. Nimrod gaf geen antwoord. Hij veegde zijn uniformen van de plank, in de tas die Mohandas gewillig openhield, en luisterde naar het gekwebbel van zijn ploeggenoten. Het was een veelbesproken onderwerp, de vijftiende verjaardag. Iedereen had een hekel aan de werkploegen en wilde er zo snel mogelijk weg; de hele dag lang door de stad draven was geen pretje.
‘Wat ga je nu doen?’ vroeg Tufayl, die zich als eerste weer naar Nimrod wendde. ‘Iets zoals je pa? Of bij iemand in de leer.’
Nimrod haalde zijn schouders op. Hij wist niet zo goed wat hij tegen de anderen moest zeggen, dat had niemand hem nog verteld. Hij nam aan dat hij niet zomaar kon vertellen wat zijn echte opdracht was. Anders hadden ze het nooit in het geheim aan hem verteld.
‘Ik moet nog een keer terug,’ antwoordde hij dus maar. ‘Dan zullen ze het pas helemaal uitleggen.’ Hoop ik, voegde hij er in gedachten bij. Als hij aan zijn opdracht dacht, draaiden zijn gedachten antwoordloze cirkels in zijn hoofd. Hij wist niet precies wat hij er nou van moest denken. Het leek zo nutteloos, een gat vinden in de Koepel. Aan de andere kant moest het wel belangrijk zijn, omdat ze er zo geheimzinnig en gewichtig over deden.
‘Ik hoop op iets leuks,’ zuchtte Jahangir, die met een koprol uit zijn handstand kwam. Hij was niet al te groot en nogal pezig; zijn bruine haar was nogal scheef kortgeknipt en hij had ongelooflijke overbeet. De meesten noemden hem “de rat”, maar eigenlijk was hij best aardig. Als hij niet in de werkploeg bezig was, liep hij op zijn handen of stond hij in een handstand. Hoewel het een beetje een grapjas was, had hij een leiderstalent en het zou Nimrod niets verbazen als Jahangir ooit kapitein van een werkploeg zou worden.
Tufayl was Jahangirs neef en ze leken ook een beetje op elkaar, alleen was Tufayl magerder en langer. Zijn haren waren gemillimeterd en zijn tanden stonden zo recht dat ze wel nep leken. Tufayls bijnaam had beter “de rat” kunnen zijn, maar niet omdat hij zo gemeen was; eerder omdat hij zich uit elke situatie kon wringen. Tufayl en Jahangir waren altijd min of meer Nimrods vrienden geweest, samen met Mohandas. Lorcán bemoeide zich met niemand en ook nu bleef hij vrij stil.
‘Maar wat is iets leuks?’ vroeg Nimrod aan Jahangir. ‘Werkploegen zeker niet, maar wat dan wel?’
‘Weet ik veel. Iets leuks,’ herhaalde Jahangir schouderophalend. Nog een probleem. Bijna niemand wist wat ze konden verwachten na hun testen in de E-barzh. Ze hadden wel een vaag idee, omdat de mensen om hen heen natuurlijk werkten, maar af en toe verdwenen er leden van hun werkploeg en ze waren er nog nooit achtergekomen waar zij zich nu mee bezig hielden.
‘Iets leuks,’ zuchtte Nimrod. ‘Ja, dat willen we allemaal. Iets niet grijs.’ De andere jongens keken hem verbaasd aan, maar hij maakte een vaag gebaar en mompelde een groet. Met de tas over zijn schouder liep hij de kamer weer uit.
Waarom had hij dat nou weer gezegd? Iets niet grijs. Als ze door hadden gevraagd, had hij hen waarschijnlijk over zijn opdracht verteld. Of hij dat een prettig idee vond, wist hij niet zeker. Aan de ene kant wel, omdat hij dan zijn min-of-meer vrienden om raad kon vragen. Aan de andere kant vroeg hij zich af wat Sharar en Chavder zouden doen als ze wisten dat hij het geheim had doorverteld.
Plotseling werd hij weer kwaad. ‘Waarom moeten ze mij ook hebben?’ mompelde hij nijdig bij zichzelf. ‘Laat het ze lekker zelf opknappen. Ik ga wel naar de E-barzh vandaag, maar dan zal ik ze eens precies uitleggen wat ik van hun probleem vind. Het zijn gewoon mijn zaken niet!’