Hier is een one-shot van mij

Reacties altijd welkom!!

~~
Er was geen maan die avond. De sterren stonden bleek en eenzaam aan een hemelveld van zwart fluweel, als gaten in een gordijn tegen de zon. Alles was stil die avond. Zelfs de nachtvogels hielden hun gezang bij zich; de maan nam al het geluid weg van de wereld als Christus de zonden van de mens.
Een deur opende op de derde verdieping van een flat. Op het koperen bordje naast die deur stonden de namen gekrast van de bewoners, maar het meisje veegde in één beweging het bordje van de muur. Met de namen omlaag stortte hij naar de grond en het rinkelend geluid verbrak voor een kort moment de stilte. De wereld hield haar adem in, maar meer gebeurde er niet.
Ze liep de buitentrap op naar de volgende verdieping. Haar zwarte haren wuifden achter haar aan als zijden sluiers, reikend tot het slanke middeltje. Men complimenteerde haar altijd met die haren; de complimenten drongen nooit door tot de diepe schaduwen van haar geest.
Ze passeerde de volgende etages met dezelfde kalme tred, de tred van iemand die weet waar ze naartoe gaat. Trap na trap besteeg ze, de kleine sleep van haar rok zwiepend over de treden. Af en toe stopte ze en keek omlaag. De straatlantaarns werden kleiner en kleiner met elke trap. Steeds weer schudde ze haar hoofd en ging verder.
Haar rechterhand lag op de leuning van de trap toen ze het dak bereikte. Ook daar weer bleef ze staan en keek omlaag. Nu knikte ze langzaam, toonbeeld van iemand die genoegen neemt met wat ze ziet.
De vingers van diezelfde rechterhand gleden onder de wijde mouw die haar linkerarm omhulde. Haar zachte vingertoppen betastten de harde littekens onder het satijn. Haar hart werd kalm. Alles was goed.
Haar tred, kalm en doelgericht, leidde haar naar de rand van het dak. De wind was hier harder dan in de beschutting van de galerij; hij liet haar wijde rok meedeinen op het ritme van haar vlagen. De lange mouwen van haar truitje idem dito en ook haar haren werden bespeeld door de grillen van de nachtwind.
Iemand riep haar. Niet bij naam, niet met woorden. Maar toen ze zich omdraaide, zag ze iemand staan bij de trap, met haar rechterhand op de leuning. Het was een meisje van vijftien jaren oud, gekleed in een zwart truitje met wijd uitlopende mouwen en een lange zwarte rok. Er speelde geen glimlach om haar lippen, integendeel: in haar ogen, zo zwart als gedroogde pruimen, was zelfs angst te lezen.
Zij bij de rand van het dak begreep het niet. Angst? vroeg ze, evenals de ander zonder woorden. Er is niets om bang voor te zijn. Alles is goed.
Nee, zei zij bij de trap, schuddend met haar sluierachtige haren. Het is niet goed. Blijf hier.
Zij bij de rand van het dak stak haar hand uit naar haar bij de trap. Kom hier, als je bij me wilt blijven.
Zij bij de trap deed een aarzelende stap naar haar toe. Geluid onder hen deed hen beiden schrikken; beiden keerden hun hoofd naar de trap. Ja, ze hadden het goed gehoord. Mensen kwamen met angstwekkende snelheid naar boven.
Kom hier, zei zij bij de rand van het dak. Haar stem was krachtig maar kalm en zij van de trap gehoorzaamde. Twee paar ogen als gedroogde pruimen ontmoetten elkaar. Twee paar fijne rozerode lippen plooiden in een begrijpend lachje.
Ik blijf bij je.
Ze draaiden zich om en schortten hun rok een eindje op. Twee zachte handen vonden elkaar. Voeten maakten contact met beton; ze duwden zich omhoog en stonden op de balustrade rond het dak. Ze ademden de koele nachtlucht in. Hun gezichten waren kalm en gelukkig.
Geluid achter hen doorbrak hun meditatie. Rennende voetstappen, schreeuwende stemmen: het geluid deed pijn aan hun oren. Ze draaiden zich half om, om de handen niet los te hoeven laten. Herkenning overspoelde hun gezichten, maar voor de renners en de schreeuwers was er maar één.
Zij zijn niet zoals wij, waarschuwde zij die als tweede gekomen was. Ze zullen niet bij ons komen om ons te geven wat we willen.‘Kom hier,’ smeekten de renners en de schreeuwers als één stem. ‘Blijf bij ons.’
Natuurlijk, zei zij die als eerste gekomen was. Blijf bij mij.
Nee, zei zij die als tweede gekomen was in antwoord. Spreek duidelijk. Zij zijn niet zoals wij.Een glimlach tooide haar gezicht toen zij die als eerste gekomen was sprak. ‘Alles is goed.’
‘Nee, dat is het niet!’ zei een renner en een schreeuwer. Het was een jonge man, een blonde en blauwogige. Ze kende hem.
‘Niet doen,’ smeekte hij. ‘Niet doen, Jill…’
Hij maakte een fout, een grote fout. Bij het horen van haar naam verstijfde ze; alle herkenning, al het leven vloeide weg uit haar gezicht. Ze stond met haar hoofd naar hen toegedraaid, haar hand in die van zij die als tweede gekomen was, en haar ogen als gedroogde pruimen keken in de verte alsof zij iets zagen wat er niet was.
De jonge blonde man deed een stap in haar richting. ‘Herken je me? Weet je alles nog, van al die dagen samen? Ken je me nog?’
Hij was te laat, hij had een fout gemaakt die niet meer te herstellen viel. Haar oren waren gesloten voor alle geluiden van buitenaf. Ze keek weer voor zich, beneden zich, en zag de straatlantaarns prettig goudgeel licht verspreiden. Zou het niet heerlijk zijn, zei ze dromerig, om daar te kunnen blijven?
‘Jill…’ De jonge blonde man stak een hand naar haar uit. ‘Jilly…’
Ze zette af.