Veel mensen leven de helft van hun leven in angst voor de dood. Veilig leven, beperkt leven, angstig voor wat er komen kan wanneer er te veel risico genomen wordt. Kansen mislopen om gevaar te vermeiden. Ik was een van die mensen. Altijd op mijn hoede voor de dood, altijd voorzichtig om mijn leven te verlengen. Achteraf wou ik dat ik volop had geleefd. Dat ik met volle tuigen de geneugtes van het leven tot me had genomen, risico's genomen om zo ook intenster te leven. De dood zou immers komen, en ik zou hem nooit tegen kunnen houden, hoe voorzichtig ik ook was. En beter een kort leven geleefd dan een lang leven net niet geleefd. Ik was dood voor ik in de gaten had wat er met me gebeurde. Een pijl door het hart bij een overvalling van ons rijtuig.
1
Kreunend opende ik mijn ogen en greep ik met mijn vingers door het zand onder mijn handpalmen. Het licht drong langzaam door tot mijn netvlies. Ik was niet dood. Maar ik voelde me ook niet levend. De huid op mijn vingers voelde het zand nauwelijks en het licht droeg geen kleur met zich mee voor mij. Ik voelde dat ik niet leefde, hoewel ik nog niet echt kon zeggen hoe ik dat wist. 'Laat me je helpen, meid.' De krakende stem deed me enigzins bibberen van angst, maar het was de aanblik van de spreker die me werkelijk de stuipen op het lijf joeg. Hij miste zijn rechteroog en zijn kaak lag aan de rechterkant bloot. Zijn huid was zwart en bladerde hier en daar van zijn botten af. 'Niet schrikken. Mijn huis was afgebrand. Mijn lijk was het beste gebleven. De anderen zijn vergaan tot as.' Ik keek weg en liet me overeind helpen.
'Waar ben ik?' vroeg ik met mijn eigen bijzonder schorre stem.
'In de kerkers van de koning. Hier houdt hij ons ondoden.' antwoordde de verbrandde man. Het leek alsof mijn ingewanden door een gat in mijn buik wegzakten toen ik het woord 'ondood' hoorde. Ik had eerder wel gehoord van de zogenaamde ondoden. Alles dat geleefd had, kon ondood worden gemaakt door middal van sterke magie. Magie die je niet zomaar elke dag tegen kwam op straat. Ikzelf was ooit een redelijk begaafde magiër geweest, maar nooit had ik het talent bezeten om de gestorvenen terug tot een vorm van leven te brengen. Ik had nooit helemaal begrepen waarom iemand een ondode zou willen maken. Ik had vermoed dat iemand een geliefde terug zou willen brengen, hoewel ikzelf die keuze nooit zou willen maken: een overledenen leeft nooit meer na de dood. Maar nooit, ooit had ik vermoed dat iemand, laat staan de koning zelf, ondoden zou verzamelen. En tot welk doeleind?
'Waarom?' kraakte ik.
'Om de militairen te trainen. Het verlies van ondoden is immers geen ramp.' Zijn stem klonk sarcastisch en bitter. 'Ik kan niet wachten tot mijn beurt komt om weer te rusten. Om perminent te rusten.' Ik knikte. Ik was er eindelijk achter hoe ik merkte dat ik niet leefde: ik ademde niet, en mijn hart klopte niet langer. Ook kwamen er geen tranen tot mijn ogen toen ik me bedacht dat ik mijn geliefde voor altijd kwijt was, ook al voelde ik een immens verdriet.
Een voordeel van dood zijn is absoluut dat het besef van tijd volledig verdwijnt. Hoe lang ik in die kerker heb gezeten, dat weet ik niet. Het had kunnen zijn dat ik er net zat, maar het had net zo goed kunnen zijn dat ik er al maanden zat. Ik had al verschillende andere ondoden uit de kooi gehaald zien worden. Mensen die geschoten waren, mensen die dood geslagen waren, mensen die nog maar net waren overleden, mensen die al weken begraven waren. Het koninklijke leger was kennelijk niet kieskeurig over de lijken die ze tot leven lieten brengen. Maar mijn beurt was gekomen. Zonder angst liet ik mij meevoeren naar de onbekende plek waar wij allen zouden gaan.
Ik kreeg een zwaard in mijn hand geduwd en werd in een kamer geduwd. Ik kwam tegenover een stevige jongemand te staan, ook gewapend met een zwaard. Ik keek een beetje slapjes naar mijn zwaard. In mijn vorige leven deed ik niet aan wapens. Ik was een magiër en ik vond mijn weg met magie. Een staf was mijn wapen, niet de scherpe kant van een zwaard. Maar het zwaard kon dienen als een prima antenna voor mijn magie. Ik sloot mijn ogen en liet de magie van mijn lijf naar mijn zwaard lopen en hoopte zo mijn tegenstander te ontwapenen. Ik opende mijn ogen weer.
'Vervloekt!' riep ik angstig uit. Met het leven was alle magie uit mijn lijf gestroomd. Ik keek op en zag hoe de man met zijn zwaard op mij afstormde en bedacht me dat mijn leven zou eindigen. Alweer.
Life After
---
xx vonk
xx vonk
Je trekt me meteen mee in je verhaal. Hoewel het een niet alledaags begin is van een verhaal, komt het perfect geloofwaardig over zoals jij het neerpent. De sfeer zit goed, en je stopt net op een moment waardoor ik wil weten wat erna komt.
Dus schrijf maar raak en post
Dus schrijf maar raak en post
Het verleden heb je, je toekomst bepaal jezelf
@ Farlain: dankjewel 
Het zwaard glipte uit mijn bibberende handen en ongewapend en overweldigd door angst sloeg ik mijn armen over mijn hoofd om deze te beschermen. Ik had mijn ogen strak gesloten en ik wachtte op de klap van het zwaard van mijn tegenstander. Hoewel ik geen besef van tijd had, concludeerde ik dat het wel heel lang duurde voordat deze klap kwam. Ik begon met tellen in mijn hoofd: 1... 2... 3... 4... 5... Niks. Heel voorzichtig opende ik één oog en daarna mijn tweede oog. Ik liet mijn armen zakken en keek verbaasd naar mijn tegenstander, die, het zwaard niet langer geheven, een beetje zielig naar zijn gezagsvoerder keek.
'Verklaar je gebrek aan actie, soldaat!' Zijn gezagsvoerder was een man met een uiterlijk die de ondoden in de kerker eruit liet zien als schoonheden. De soldaat opende een paar keer zijn mond om iets te zeggen, om hem vervolgens weer te sluiten om zijn woorden te overwegen.
'Ik kan toch geen vrouw doden?' stammelde de man uiteindelijk. 'Ze kan zich niet verdedigen... dat is brute moord.' Zij gezagsvoerder rolde met zijn ogen.
'Het is een ondode! Het is geen vrouw, en wat al dood is kan je niet vermoorden!' Vervolgens wendde moedersmooiste zich naar mij. 'Raap je zwaart op, schepsel! Verdedig jezelf!' Met bibberende handen greep ik naar mijn zwaard. Maar bij het zien van mijn handen zag ik opeens een mogelijke uitweg. Mijn handen waren bleek, maar de huid was nog intakt.
'Maar ik ben helemaal niet ondood,' zei ik met een zachte stem. Ik voelde bijna hoe de ogen van de man naar mijn borst gingen, en ik bedacht me opeens dat het een slim idee was om lucht mijn dode longen in en uit te laten stromen.
'Waar heb je het over, monster?' De man keek me dreigend aan. 'Iedereen ziet dat je ondood bent! Je bleke huid, je ingevallen ogen, je vermagerde lichaam!'
'Ieder gezond mens die een lange tijd bij een groep ondoden in de kerker opgesloten zit zonder te eten te krijgen in de kille kou wordt bleek en mager! Hoewel ik niet ver van de dood was, was ik de dood nog niet gepasseerd! Laat mij gaan...' De laatste drie woorden kwamen er zacht uit, en waren meer gericht op de soldaat dan op zijn gezagsvoerder, gezien ik de sympathie van de soldaat al leek te hebben. De gezagsvoerder pakte zijn eigen zwaard en kwam met stevige passen mijn kant op lopen terwijl hij zijn zwaard hief.
'Nutteloze engerd! Ik zal je leren dergelijke onzin uit te kramen!' Ik sloot mijn ogen ditmaal niet, en hoopte op het beste. Vlak voordat het zwaard van de brute man mij zou raken, werd deze tegengehouden door het zwaard van de soldaat. De andere drie mensen in de kamer hapte naar adem terwijl de soldaat een gevecht begon met zijn leider. Ik zag mijn kans schoon en vluchtte de kamer uit, door de deur, die door de twee afgeleide portiers bewaakt moest worden. Ze zagen mijn plan te laat in, en moesten mij achtervolgen, in plaats van dat ze me konden tegenhouden. De deur leidde naar een gang met trappen en, voor mij heel belangrijk, met een raam. Zonder verder na te denken klom ik uit het raam en liet ik me van onbekende hoogte naar beneden vallen.
Nu één ding moet men weten over ondoden: er is maar één manier om ze dood te maken: onthoofding. Vermalen en opeten en zo werkt ook allemaal prima, zolang de hersens en het lichaam gescheiden worden. Terwijl ik viel, hoopte ik dus dat ik niet als een rijpe tomaat uit elkaar zou spatten wanneer ik de grond raakte. Dat viel mee. Ik voelde mijn rechterarm breken en allebei mijn benen, maar mijn nek bleef volledig in tact. Pijn voelde ik niet. Ik keek schichtig om mij heen, maar ik zag niemand. Ik keek omhoog naar het raam waaruit ik was gesprongen, en ik zag soldaten erdoor naar beneden kijken. Het was behoorlijk hoog, en het zou even duren voordat ze bij mij zouden zijn. Ik keek naar mijn benen en probeerde te bedenken wat ik zou gaan doen.
Plotseling pakte twee ruwe handen mijn benen vast, en trok deze mijn benen één voor één recht. Vervolgens bond hij ze heel strak vast met een stevige stof. 'Wie bent u?' vroeg ik verward, terwijl hij, zonder het te vragen, ook aan mijn arm begon.
'Ik ben zoals jij. Ik help de ondoden die uit het kasteel weten te ontsnappen. Dat zijn er niet veel, maar elke ziel is er weer een.' Hij hielp me overeind en glimlachte naar me. Hij was redelijk knap, voor een lijk. 'Kom met mij mee, de spreuk eindigt over een korte tijd.' Ik vertrouwde meer op hem dan dat ik op de soldaten deed die ook over een korte tijd zouden arriveren en ik stond op om met hem mee te lopen.

Het zwaard glipte uit mijn bibberende handen en ongewapend en overweldigd door angst sloeg ik mijn armen over mijn hoofd om deze te beschermen. Ik had mijn ogen strak gesloten en ik wachtte op de klap van het zwaard van mijn tegenstander. Hoewel ik geen besef van tijd had, concludeerde ik dat het wel heel lang duurde voordat deze klap kwam. Ik begon met tellen in mijn hoofd: 1... 2... 3... 4... 5... Niks. Heel voorzichtig opende ik één oog en daarna mijn tweede oog. Ik liet mijn armen zakken en keek verbaasd naar mijn tegenstander, die, het zwaard niet langer geheven, een beetje zielig naar zijn gezagsvoerder keek.
'Verklaar je gebrek aan actie, soldaat!' Zijn gezagsvoerder was een man met een uiterlijk die de ondoden in de kerker eruit liet zien als schoonheden. De soldaat opende een paar keer zijn mond om iets te zeggen, om hem vervolgens weer te sluiten om zijn woorden te overwegen.
'Ik kan toch geen vrouw doden?' stammelde de man uiteindelijk. 'Ze kan zich niet verdedigen... dat is brute moord.' Zij gezagsvoerder rolde met zijn ogen.
'Het is een ondode! Het is geen vrouw, en wat al dood is kan je niet vermoorden!' Vervolgens wendde moedersmooiste zich naar mij. 'Raap je zwaart op, schepsel! Verdedig jezelf!' Met bibberende handen greep ik naar mijn zwaard. Maar bij het zien van mijn handen zag ik opeens een mogelijke uitweg. Mijn handen waren bleek, maar de huid was nog intakt.
'Maar ik ben helemaal niet ondood,' zei ik met een zachte stem. Ik voelde bijna hoe de ogen van de man naar mijn borst gingen, en ik bedacht me opeens dat het een slim idee was om lucht mijn dode longen in en uit te laten stromen.
'Waar heb je het over, monster?' De man keek me dreigend aan. 'Iedereen ziet dat je ondood bent! Je bleke huid, je ingevallen ogen, je vermagerde lichaam!'
'Ieder gezond mens die een lange tijd bij een groep ondoden in de kerker opgesloten zit zonder te eten te krijgen in de kille kou wordt bleek en mager! Hoewel ik niet ver van de dood was, was ik de dood nog niet gepasseerd! Laat mij gaan...' De laatste drie woorden kwamen er zacht uit, en waren meer gericht op de soldaat dan op zijn gezagsvoerder, gezien ik de sympathie van de soldaat al leek te hebben. De gezagsvoerder pakte zijn eigen zwaard en kwam met stevige passen mijn kant op lopen terwijl hij zijn zwaard hief.
'Nutteloze engerd! Ik zal je leren dergelijke onzin uit te kramen!' Ik sloot mijn ogen ditmaal niet, en hoopte op het beste. Vlak voordat het zwaard van de brute man mij zou raken, werd deze tegengehouden door het zwaard van de soldaat. De andere drie mensen in de kamer hapte naar adem terwijl de soldaat een gevecht begon met zijn leider. Ik zag mijn kans schoon en vluchtte de kamer uit, door de deur, die door de twee afgeleide portiers bewaakt moest worden. Ze zagen mijn plan te laat in, en moesten mij achtervolgen, in plaats van dat ze me konden tegenhouden. De deur leidde naar een gang met trappen en, voor mij heel belangrijk, met een raam. Zonder verder na te denken klom ik uit het raam en liet ik me van onbekende hoogte naar beneden vallen.
Nu één ding moet men weten over ondoden: er is maar één manier om ze dood te maken: onthoofding. Vermalen en opeten en zo werkt ook allemaal prima, zolang de hersens en het lichaam gescheiden worden. Terwijl ik viel, hoopte ik dus dat ik niet als een rijpe tomaat uit elkaar zou spatten wanneer ik de grond raakte. Dat viel mee. Ik voelde mijn rechterarm breken en allebei mijn benen, maar mijn nek bleef volledig in tact. Pijn voelde ik niet. Ik keek schichtig om mij heen, maar ik zag niemand. Ik keek omhoog naar het raam waaruit ik was gesprongen, en ik zag soldaten erdoor naar beneden kijken. Het was behoorlijk hoog, en het zou even duren voordat ze bij mij zouden zijn. Ik keek naar mijn benen en probeerde te bedenken wat ik zou gaan doen.
Plotseling pakte twee ruwe handen mijn benen vast, en trok deze mijn benen één voor één recht. Vervolgens bond hij ze heel strak vast met een stevige stof. 'Wie bent u?' vroeg ik verward, terwijl hij, zonder het te vragen, ook aan mijn arm begon.
'Ik ben zoals jij. Ik help de ondoden die uit het kasteel weten te ontsnappen. Dat zijn er niet veel, maar elke ziel is er weer een.' Hij hielp me overeind en glimlachte naar me. Hij was redelijk knap, voor een lijk. 'Kom met mij mee, de spreuk eindigt over een korte tijd.' Ik vertrouwde meer op hem dan dat ik op de soldaten deed die ook over een korte tijd zouden arriveren en ik stond op om met hem mee te lopen.
---
xx vonk
xx vonk
'Waar gaan we heen?' vroeg ik, terwijl hij me op zijn paard hielp.
'Naar de plaats waar meer zoals wij zijn. Zo eens in de zoveel tijd ontsnappen ondoden uit de klauwen van het leger van de koning. Die enkeling sta ik op te wachten.' Ik had mijn armen om zijn middel geslagen, opdat ik niet van het paard af zou vallen. Tot mijn verbazing voelde ik warmte naar mijn handen vloeien terwijl ik zijn buik aanraakte.
'U lijkt niet bepaald dood, heer.' zei ik, en ik hoorde hem lachen.
'Ik ben bepaald geen heer, maar ik ben zeer zeker dood. Maar u denkt toch niet dat ik mij waag tussen de mensen in mijn ware vorm, of wel soms? U weet hoe mensen tegen ondoden aankijken: hersenloos, gevoelloos en onbelangrijk. Verder is het enige wat ze zien ons uiterlijk, en dan zijn wij monsters. Zij vergeten dat wij ooit geleefd hebben en dat wij die herinneringen nog altijd bij ons dragen.' Het paard ging in galop en de weg schoot onder ons door.
'Hebben wij haast?'
'Absoluut. We willen niet gezien worden.' Tot mijn schrik voelde ik hoe het vlees van het paard onder mijn hand leek weg te smelten. Langzaam veranderden de man bij wie ik op het paard zat en het paard. Hun warmte verdween, evenals hun levendige uiterlijk. Ook de stem van de man veranderde en werd scheller, zoals een stem die ruime tijd niet gebruikt was. Ik herkende wat er gebeurde. Er was gebruik gemaakt van een vermomspreuk. Deze werd vaak gebruikt door mensen als ze zich wilde vermommen, handig omdat deze een uiterlijk gaf die de schrijver van de spreuk bedacht had. Ikzelf had vaak dergelijke spreuken geschreven, hoewel die kunst niet weggelegd is voor iedere magier. De woorden waren dan betoverd, en de persoon die ze oplas kreeg het uiterlijk die bij de spreuk hoorde. Het was een prijzig goedje, en gelukkig kon niet iedere sterveling het betalen. Maar deze ondode had zelfs een spreuk gesproken voor zijn paard, wat absoluut een fortuin moest hebben gekost. Hoe kwam een ondode aan zo veel goud?
'Naar de plaats waar meer zoals wij zijn. Zo eens in de zoveel tijd ontsnappen ondoden uit de klauwen van het leger van de koning. Die enkeling sta ik op te wachten.' Ik had mijn armen om zijn middel geslagen, opdat ik niet van het paard af zou vallen. Tot mijn verbazing voelde ik warmte naar mijn handen vloeien terwijl ik zijn buik aanraakte.
'U lijkt niet bepaald dood, heer.' zei ik, en ik hoorde hem lachen.
'Ik ben bepaald geen heer, maar ik ben zeer zeker dood. Maar u denkt toch niet dat ik mij waag tussen de mensen in mijn ware vorm, of wel soms? U weet hoe mensen tegen ondoden aankijken: hersenloos, gevoelloos en onbelangrijk. Verder is het enige wat ze zien ons uiterlijk, en dan zijn wij monsters. Zij vergeten dat wij ooit geleefd hebben en dat wij die herinneringen nog altijd bij ons dragen.' Het paard ging in galop en de weg schoot onder ons door.
'Hebben wij haast?'
'Absoluut. We willen niet gezien worden.' Tot mijn schrik voelde ik hoe het vlees van het paard onder mijn hand leek weg te smelten. Langzaam veranderden de man bij wie ik op het paard zat en het paard. Hun warmte verdween, evenals hun levendige uiterlijk. Ook de stem van de man veranderde en werd scheller, zoals een stem die ruime tijd niet gebruikt was. Ik herkende wat er gebeurde. Er was gebruik gemaakt van een vermomspreuk. Deze werd vaak gebruikt door mensen als ze zich wilde vermommen, handig omdat deze een uiterlijk gaf die de schrijver van de spreuk bedacht had. Ikzelf had vaak dergelijke spreuken geschreven, hoewel die kunst niet weggelegd is voor iedere magier. De woorden waren dan betoverd, en de persoon die ze oplas kreeg het uiterlijk die bij de spreuk hoorde. Het was een prijzig goedje, en gelukkig kon niet iedere sterveling het betalen. Maar deze ondode had zelfs een spreuk gesproken voor zijn paard, wat absoluut een fortuin moest hebben gekost. Hoe kwam een ondode aan zo veel goud?
Laatst gewijzigd door vonk op 02 jun 2009 15:49, 1 keer totaal gewijzigd.
---
xx vonk
xx vonk
Een apart verhaal en absoluut niet mijn "soort".
En toch blijft het je vanaf de eerste regel het verhaal in trekken! Heerlijk..
Blij dat je weer terug bent Vonk.
En toch blijft het je vanaf de eerste regel het verhaal in trekken! Heerlijk..
Blij dat je weer terug bent Vonk.
glad to be back 

---
xx vonk
xx vonk
Het paard gallopeerde door het bos dat tussen het kasteel van de koning en de grens van zijn rijk lag. Het woud was dikbegroeid en diende zo als uitstekende natuurlijke grens. Geen enkel leger zou zomaar door dit bos marcheren. Hiermee hoefde de koning zijn fort, in geval van oorlog, maar aan één zijde de verdedigen. Zeer gunstig dus. Opeens was het woud weg, en was er alleen nog maar as. Ik hapte naar adem terwijl ik om mij heen keek. Het was alsof een vuurzee het bos had platgebrand, maar dat was niet hetgeen wat gebeurd had kunnen zijn. De grens van het verbrandde gebied was te abrubt, te netjes: van dikbegroeid, gezond bos, naar niets dan as. Er was maar één verklaring: magie, en sterke. 'Het is niet ver meer, nu,' zei hij zacht. Het paard was gestopt met galloperen en liep met een drafje door de resten van dode bomen.
'Wat is er hier gebeurd?' vroeg ik met een krachtloze stem. Even bleef hij stil, alsof het antwoord pijn deed.
'Liefde.' Ik viel stil en keek om me heen. Ik had liefde altijd als een mooi iets ervaren, en, waar het mijn magie had versterkt, had ik er slechts mooie dingen mee gedaan. Maar magische liefde die hier was geweest uitte pijn en wreedheid. Niet een liefde waarmee ik bekend was.
'Wat is er hier gebeurd?' vroeg ik met een krachtloze stem. Even bleef hij stil, alsof het antwoord pijn deed.
'Liefde.' Ik viel stil en keek om me heen. Ik had liefde altijd als een mooi iets ervaren, en, waar het mijn magie had versterkt, had ik er slechts mooie dingen mee gedaan. Maar magische liefde die hier was geweest uitte pijn en wreedheid. Niet een liefde waarmee ik bekend was.
---
xx vonk
xx vonk