Ik ben wel gek ook, denk ik nors en met een felle tegenzin. Alsof mijn leven in het teken móet staan van dat van andere. Alsof ik nergens anders goed ben, niet goed genoeg voor alleen mijn eigen leven.
Vanavond nog, samen met mijn zus nog even de stad in. Kleding kopen voor haar nieuwe baan, die allang niet zo nieuw meer is. Ik luister met een half oor naar haar verhalen als ze volledig gestressed door het verkeer scheurt.
Even schiet het door mijn hoofd, was ik maar zoals zij... Maar wild duw ik die gedachten weg. Zo wil ik niet zijn. Zweven tussen onzekerheid en het té zelfverzerkerd zijn tot aan het arrogante of asociale af.
Terwijl mijn zus de hele winkel leegtrekt vis ik nog nét een vestje uit de rekken. Als een wervelwind raast mijn zus tussen de uitverkoopkleding door. Bijna teleurgesteld of eenzaam zie ik haar gaan. Ik ben er wel, maar ook weer niet.
Ik ben pas weer nuttig als ze een mening van iemand wil horen, ze luistert wel naar mijn mening, maar schuift deze meteen onder de tafel. Blijkbaar wil ze niets van mijn verstandig en weloverwogen keuzes weten.
Ergens ben ik het wel gewend. En misschien ben ik zelf ook wel zo. Misschien wil ik ook wel alleen maar de mening van een ander weten om mijn eigen mening meer vorm te geven. Om mezelf er nog meer van te overtuigen dat míjn mening toch écht de beste is.
Ik slaak een zucht. Sluit de gordijnen. Op mijn bureau ligt mijn stageleerplan, ik heb er nog nauwelijks naar gekeken. In de afgelopen week ben ik doodgegooid met stageleerplan-formats, voorbeelden, leerdoelen en o zo verstandige adviezen. Ongevraagde adviezen, waar ik misschien wel niet op zat te wachten.
Ik laat mijn blik nogmaals door mijn kamer glijden. Mijn domein, helemaal van mij. Ik heb het zo bedacht, zo geverfd, verbouwd en ingericht. Dit is mijn brouwsel, mijn kunstwerk mijn plek.
En toch, denk ik terwijl er een cacaoboon in mijn mond verdwijnt. Ik mis iets. Iets in mijzelf, iets in anderen. Was ik maar zo, zoals zoveel andere zijn. Zelfverzekerd, mooi omdat ik er mag zijn en rustig van binnen.
Kon ik ook maar met mijn ogen dicht door een drukke winkelstraat lopen, mij nergens zorgen over makend. Zonder te denken 'wat als' of 'wat zouden ze wel niet denken'. Toch is het niet letterlijk die zin die door mijn hoofd speelt, het is meer of misschien wel minder. Een angst dat iemand mij aanspreekt, mij iets vraagt, mij afkeurt of iets negatiefs tegen mij zegt.
Terwijl ik beneden een ruzie hoor groeien van niets tot iets bedenk ik dat ik het niet onder woorden kan brengen. Het is een gevoel. Een gevoel van angst, ik moet alles goed doen want er zal toch wel ergens iemand zijn die dat van mij verwacht.
En toch, wie verwacht dat dan? En waarom, het zullen mijn ouders niet zijn, die zijn te druk met hun eigen wereld. Het zullen mijn broers of zus niet zijn, want ook die volgen een eigen pad. Een eigen weg die maar zelden mijn pas kruist.
Ik denk na over komende maandag. Dag één van mijn stage. Mijn nieuwe stage, doodeng, maar dat voel ik nu nog niet. Dat gevoel moet nog komen en zal ook wel komen. De avond van te voren of op de dag zelf als ik in de bus zit. Want natuurlijk mis ik mijn bus niet, ik sta nog liever een uur te vroeg bij de halte dan dat ik die éne bewuste bus zou missen.
Ik kijk naar mijn nagels. Kort, veels te kort. Zogenaamd goed, want in de zorg heb je niets aan lange nagels. Je zou er een ander mee open kunnen halen of bezeren. Maar iedereen kan zien dat de ware aard van mijn korte nagels gewoon in mijn onrust of zenuwen zit. Ja ik bijt nagels, dat mag niemand weten, maar iedereen kan het zien. 'Afgekloven kluifjes' zoals mijn oma ze noemt. 'Lelijke worstenpootjes' zoals mijn broers en zus ze noemen.
Met een leeg gevoel van binnen kruip ik in bed. Het is donker buiten en eenzaam in mijn hart. De ruzie beneden is gekalmeerd, maar laait zo nu en dan als een nabrandend vuur op. Ik knip de lampen uit, luister naar de radio. Kut muziek, kijk nog even tv, bullshitprogrammas. Alles gaat uit, mijn ogen sluiten zich en ik hoop.
Hoop dat de dag van morgen meer zal brengen dan de dag van vandaag. Vol goede moed, goede voornemens en doorzettingsvermogen zal ik er komen. Morgen weer een nieuwe dag, wie weet ben ik dan niet meer bang, zenuwachtig of onzeker... wie weet...
Waar onzekerheid leegte vult
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.
H1
Mijn stage kabbelt voort. Dag in dag uit. Mensen komen en gaan. Ze sterven, de een mooi, de ander vechtend tot de laatste adem. Het is niet dat het mij niets doet, maar ik voel dat ik afstand neem. Afstand om mijzelf in veiligheid te brengen, om mij te beschermen tegen al het leed in de wereld.
Op een druilerige vrijdagmiddag fietsen mijn stagebegeleidster en ik naar een weduwe. Haar man heb ik twee keer gezien, de eerste keer tijdens de intake, de tweede keer de dag erna. De man was ongeneeselijk ziek, er was geen redden meer aan.
De vrouw ziet er moe uit, haar wangen zijn grijs en haar ogen staan eenzaam. Zo ziet dat er dus uit, écht verdriet. Niet de mooie ronde tranen uit verhalen of de schitterende filmsterren die hun kunstjes opvoeren. Nee, dit is anders. Dit is echte eenzaamheid. Een leeg huis, een vrouw alleen zonder haar man.
Ik slik als ik de vrouw condoleer. Stagelopen, schiet het door mijn hoofd, dit is écht stagelopen. Geen zoetsappig gezeur meer over hoe je met familieleden moet omgaan, maar de harde realiteit.
De vrouw huilt, rouwt maar toont tegelijk zoveel kracht. Zij gaat door, ze kan niet opgeven. Waarom zegt ze niet, maar ze heeft vast haar redenen. Haar kinderen wellicht of de kleinkinderen.
Bij het afscheid kijkt ze mij vriendelijk aan, haar ogen zijn rood maar de tranen gedroogd.
'Succes met je stage.' Hoor ik haar zeggen, waarna ik haar op mijn beurt succeswens met de condoleance van de volgende dag.
De rest van de dag doet de regen er niet meer toe, de regen past bij mijn gevoel. Dat weer opklaart als ik het geluk zie dat ik een stervende man kan brengen door er gewoon even voor hem te zijn.
Als ik die vrijdagmiddag de deur van het hospice achter mij dichttrek is het goed geweest, tijd voor het weekend. Tijd om vrij te zijn, mijn hoofd leeg te maken.
En gedachtenloos ren ik die avond over het hockeyveld. Geen clienten, patienten, bewoners of gasten meer in mijn hoofd. Leeg, alleen ík en de bal!
Mijn stage kabbelt voort. Dag in dag uit. Mensen komen en gaan. Ze sterven, de een mooi, de ander vechtend tot de laatste adem. Het is niet dat het mij niets doet, maar ik voel dat ik afstand neem. Afstand om mijzelf in veiligheid te brengen, om mij te beschermen tegen al het leed in de wereld.
Op een druilerige vrijdagmiddag fietsen mijn stagebegeleidster en ik naar een weduwe. Haar man heb ik twee keer gezien, de eerste keer tijdens de intake, de tweede keer de dag erna. De man was ongeneeselijk ziek, er was geen redden meer aan.
De vrouw ziet er moe uit, haar wangen zijn grijs en haar ogen staan eenzaam. Zo ziet dat er dus uit, écht verdriet. Niet de mooie ronde tranen uit verhalen of de schitterende filmsterren die hun kunstjes opvoeren. Nee, dit is anders. Dit is echte eenzaamheid. Een leeg huis, een vrouw alleen zonder haar man.
Ik slik als ik de vrouw condoleer. Stagelopen, schiet het door mijn hoofd, dit is écht stagelopen. Geen zoetsappig gezeur meer over hoe je met familieleden moet omgaan, maar de harde realiteit.
De vrouw huilt, rouwt maar toont tegelijk zoveel kracht. Zij gaat door, ze kan niet opgeven. Waarom zegt ze niet, maar ze heeft vast haar redenen. Haar kinderen wellicht of de kleinkinderen.
Bij het afscheid kijkt ze mij vriendelijk aan, haar ogen zijn rood maar de tranen gedroogd.
'Succes met je stage.' Hoor ik haar zeggen, waarna ik haar op mijn beurt succeswens met de condoleance van de volgende dag.
De rest van de dag doet de regen er niet meer toe, de regen past bij mijn gevoel. Dat weer opklaart als ik het geluk zie dat ik een stervende man kan brengen door er gewoon even voor hem te zijn.
Als ik die vrijdagmiddag de deur van het hospice achter mij dichttrek is het goed geweest, tijd voor het weekend. Tijd om vrij te zijn, mijn hoofd leeg te maken.
En gedachtenloos ren ik die avond over het hockeyveld. Geen clienten, patienten, bewoners of gasten meer in mijn hoofd. Leeg, alleen ík en de bal!
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.
Ik probeer de lesstof in mijn hoofd te stampen. Maar het voelt alsof ik alle informatie tot hompen papier heb gemaakt en ze tegelijk in mij schedel probeer te proppen. En dat lukt niet en dat past niet.
Het is ook allemaal wat veel aan het worden. Gemiddeld 9,5 uur stage op een dag, drie keer in de week hockey, ergens schaken tussendoor, extra huiswerk en dan ook nog eens dat zwaar belade tentamen dat ik al drie keer met een 5.4 net niet heb gehaald.
En terwijl de verbouwing in huis verdergaat, er komt een nieuwe douche, de hele badkamer gaat op de schop, voel ik dat ik mijn leven ook eens moet gaan verbouwen. Hockey mag blijven, even als mijn stage. Maar de extremiteiten van 9,5 uur moeten maar eens stoppen.
Moedig besluit ik om morgen toch écht eens afspraken te gaan maken over een vrije middag of zelfs een vrije dag in de week. Ik heb nog een hoop schoolwerk te doen en die stage ga ik echt niet halen als ik mezelf over de kop werk.
Mijn tentamen is geslaagd, althans.. ik heb op alle vragen een antwoord kunnen verzinnen. Dat was ook niet zo moeilijk, het waren goed of fout vragen.
En toch voel ik mij nog altijd oververmoeid en verdrietig. En langzaam begint het mij te dagen, die euthanesie van laatst heeft mij aangegrepen, het was allemaal niet zo makkelijk als het leek.
Het leek zo mooi: zelf de keuze kunnen maken om te sterven. Het leek zo mooi om alles tot in de puntjes te hebben geregeld voor je dood. Maar toen de dag daar was en de dood was ingetreden bleef er zoveel leed en verdriet achter. Een huilende vrouw, verdrietige kinderen, een eenzame broer. En het leek allemaal zo mooi en het was ook mooi, maar wat er achterbleef was één en al verdriet.
Morgen weer een nieuwe dag. Geen euthanesie, maar wie weet wel een nieuw overlijden. Niet dat het erg is, of eigenlijk ook wel, maar die mensen zijn op en ziek. Ze zijn niet meer wie ze waren en ze zullen het ook nooit meer worden. Ik zal het zien morgen, of die ene meneer, van kamer twee er nog is en of die mevrouw van kamer drie nog leeft. Over de meneer van kamer vijf maak ik mij geen zorgen, maar wie weet is die ook wel weg... maar dan verhuisd naar een plek die beter voor hem is. Want hij is als enige, niet ten doden opgeschreven...
Het is ook allemaal wat veel aan het worden. Gemiddeld 9,5 uur stage op een dag, drie keer in de week hockey, ergens schaken tussendoor, extra huiswerk en dan ook nog eens dat zwaar belade tentamen dat ik al drie keer met een 5.4 net niet heb gehaald.
En terwijl de verbouwing in huis verdergaat, er komt een nieuwe douche, de hele badkamer gaat op de schop, voel ik dat ik mijn leven ook eens moet gaan verbouwen. Hockey mag blijven, even als mijn stage. Maar de extremiteiten van 9,5 uur moeten maar eens stoppen.
Moedig besluit ik om morgen toch écht eens afspraken te gaan maken over een vrije middag of zelfs een vrije dag in de week. Ik heb nog een hoop schoolwerk te doen en die stage ga ik echt niet halen als ik mezelf over de kop werk.
Mijn tentamen is geslaagd, althans.. ik heb op alle vragen een antwoord kunnen verzinnen. Dat was ook niet zo moeilijk, het waren goed of fout vragen.
En toch voel ik mij nog altijd oververmoeid en verdrietig. En langzaam begint het mij te dagen, die euthanesie van laatst heeft mij aangegrepen, het was allemaal niet zo makkelijk als het leek.
Het leek zo mooi: zelf de keuze kunnen maken om te sterven. Het leek zo mooi om alles tot in de puntjes te hebben geregeld voor je dood. Maar toen de dag daar was en de dood was ingetreden bleef er zoveel leed en verdriet achter. Een huilende vrouw, verdrietige kinderen, een eenzame broer. En het leek allemaal zo mooi en het was ook mooi, maar wat er achterbleef was één en al verdriet.
Morgen weer een nieuwe dag. Geen euthanesie, maar wie weet wel een nieuw overlijden. Niet dat het erg is, of eigenlijk ook wel, maar die mensen zijn op en ziek. Ze zijn niet meer wie ze waren en ze zullen het ook nooit meer worden. Ik zal het zien morgen, of die ene meneer, van kamer twee er nog is en of die mevrouw van kamer drie nog leeft. Over de meneer van kamer vijf maak ik mij geen zorgen, maar wie weet is die ook wel weg... maar dan verhuisd naar een plek die beter voor hem is. Want hij is als enige, niet ten doden opgeschreven...
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.
Nog altijd komen de dagen voorbij. Ik zie ze aankomen, voel je ze langsgaan en zie ze weer vertrekken. En keer op keer denk ik dan: Ik had nog dit gemoeten en dat graag gedaan. Maar dan is het te laat, veel te laat en mis ik opnieuw een volgende dag.
Mijn stage gaat aan mij voorbij. Ik probeer de dagen vast te grijpen en te doen wat ik moet doen. Maar langzaamaan beginnen de stage-blues het van mij te winnen. De zin is er niet om constant op mijn tenen te lopen. Om alles te doen zoals mijn stagebegeleiders dat graag zien.
Een traan valt, ik veeg hem van mijn bureau en staar naar buiten. God wat zou ik graag willen leven over meer dan een maand. Op dat moment dat ik mijn stage heb afgesloten, met een voldoende. Maar die voldoende moet ik nog halen. Ik moet nog zoveel. Verslagen schrijven, mijzelf bewijzen en laten zien dat ik het allemaal écht wel kan.
Een geweldig geweld raast door mijn kop. Het vult mijn gedachten en ik merk dat ik minder oog heb voor de cliënten. En juist dat moet ik niet verliezen, niet nu, nu ik moet laten zien dat ik alles kan wat mijn begeleiders van mij verwachten.
En toch, het is zo verwarrend. Zo vaak zeggen ze 'misschien verwachten we wel teveel van je' of 'misschien kun je dit niveau niet aan'. Dat maakt mij zo ontzettend kwaad en boos. Pas als ik dan weer een stageverslag heb geschreven krijgt het verdriet een plaatsje. Ik kan het allemaal echt wel, maar zij zien het niet, omdat ik het ze niet laat zien.
Ik laat het ze niet zien omdat ik geen uitslover wil zijn. Omdat mijn concentratie en mijn energie regelmatig ver te zoeken is.
Ik gaap van de honger. Maar ik heb nu geen tijd om te eten, dit verslag moet af. Nu, vandaag, niet morgen of overmorgen. Nee nu!
Met verkleumde vingers van de kou en de spanning begin ik te schrijven. Ik overdrijf, wat ben ik toch weer goed in alles, ook al voelt het niet zo, ik schrijf het wel op. Ik moet het opschrijven, want als ik al niet in mijzelf geloof, wie doet dat dan wel?
Mijn stage gaat aan mij voorbij. Ik probeer de dagen vast te grijpen en te doen wat ik moet doen. Maar langzaamaan beginnen de stage-blues het van mij te winnen. De zin is er niet om constant op mijn tenen te lopen. Om alles te doen zoals mijn stagebegeleiders dat graag zien.
Een traan valt, ik veeg hem van mijn bureau en staar naar buiten. God wat zou ik graag willen leven over meer dan een maand. Op dat moment dat ik mijn stage heb afgesloten, met een voldoende. Maar die voldoende moet ik nog halen. Ik moet nog zoveel. Verslagen schrijven, mijzelf bewijzen en laten zien dat ik het allemaal écht wel kan.
Een geweldig geweld raast door mijn kop. Het vult mijn gedachten en ik merk dat ik minder oog heb voor de cliënten. En juist dat moet ik niet verliezen, niet nu, nu ik moet laten zien dat ik alles kan wat mijn begeleiders van mij verwachten.
En toch, het is zo verwarrend. Zo vaak zeggen ze 'misschien verwachten we wel teveel van je' of 'misschien kun je dit niveau niet aan'. Dat maakt mij zo ontzettend kwaad en boos. Pas als ik dan weer een stageverslag heb geschreven krijgt het verdriet een plaatsje. Ik kan het allemaal echt wel, maar zij zien het niet, omdat ik het ze niet laat zien.
Ik laat het ze niet zien omdat ik geen uitslover wil zijn. Omdat mijn concentratie en mijn energie regelmatig ver te zoeken is.
Ik gaap van de honger. Maar ik heb nu geen tijd om te eten, dit verslag moet af. Nu, vandaag, niet morgen of overmorgen. Nee nu!
Met verkleumde vingers van de kou en de spanning begin ik te schrijven. Ik overdrijf, wat ben ik toch weer goed in alles, ook al voelt het niet zo, ik schrijf het wel op. Ik moet het opschrijven, want als ik al niet in mijzelf geloof, wie doet dat dan wel?
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.
Wat mooi geschreven! Volgens mij begint ze overspannen te worden. Wel zielig!
Ik hoop dat je snel verder schrijft.
Ik hoop dat je snel verder schrijft.
Sometimes is there a day to forgiveness... Sometimes is that day to revenge.
Het geloof in mijzelf was niet overtuigend genoeg. Zij geloofden er niet in. Als een muur zaten ze tegenover mij, ze spraken over mij niet tegen mij. Het ene na het andere argument werd aangedragen, want ik kon het allemaal nét niet goed genoeg.
Tranen glijden en eindigen zout in mijn mond.
Dit is het dus. Een half jaar heb ik mezelf uitgeslooft en heb ik op mijn tenen gelopen. Alles heb ik voor deze stage opzij geschoven met een insult op de koop toe. Ziek ben ik geweest, doodziek van dat ene insult. Maar het enige dat zij daar nu over zeggen is 'dat was toch wel het bewijs dat je het niet aankunt.' Ik huil, heb er de pest in en besluit geen woord meer te spreken. Ik praat niet tegen een muur, dat weiger ik, dat doe ik niet.
Thuis begrijpt niemand het. 'Dit kunnen ze niet zo doen!' Roept mijn moeder, vanachter de computer, want daar is ze de laatste jaren niet meer weg te slaan. Mijn vader zwijgt, hij zegt nooit iets. En als hij al iets zegt, is hij zijn eigen frustratie ver voorbij en komt al zijn opgekropte woede er in twee minuten uit. Mijn broer verdwijnt naar zijn kamer, een wijze keuze die ik een kwartier later ook maak.
Op mijn kamer huil ik nog eens goed. Ik schaam mij diep. Mijn stage was niet goed genoeg, ik heb een half jaar van mijn leven verspilt. Mijn ouders zullen nóg een jaar studie moeten betalen en ik zal nogmaals een stage moeten lopen waarin ik wederom zo onzeker als de pest zal zijn.
Ik baal. Dit wil ik niet, het moet niet zo. Ik bekijk mijn gezicht in de spiegel. Mijn ogen zijn rood en mijn wangen nat. Dit is het dan, vanaf nu begin ik opnieuw. Vanavond mag ik huilen en morgen maak ik een frisse start. Dat houd ik mezelf voor, zo moet het gaan. Morgen is een nieuwe dag, ik huil, morgen is een nieuwe dag...
Tranen glijden en eindigen zout in mijn mond.
Dit is het dus. Een half jaar heb ik mezelf uitgeslooft en heb ik op mijn tenen gelopen. Alles heb ik voor deze stage opzij geschoven met een insult op de koop toe. Ziek ben ik geweest, doodziek van dat ene insult. Maar het enige dat zij daar nu over zeggen is 'dat was toch wel het bewijs dat je het niet aankunt.' Ik huil, heb er de pest in en besluit geen woord meer te spreken. Ik praat niet tegen een muur, dat weiger ik, dat doe ik niet.
Thuis begrijpt niemand het. 'Dit kunnen ze niet zo doen!' Roept mijn moeder, vanachter de computer, want daar is ze de laatste jaren niet meer weg te slaan. Mijn vader zwijgt, hij zegt nooit iets. En als hij al iets zegt, is hij zijn eigen frustratie ver voorbij en komt al zijn opgekropte woede er in twee minuten uit. Mijn broer verdwijnt naar zijn kamer, een wijze keuze die ik een kwartier later ook maak.
Op mijn kamer huil ik nog eens goed. Ik schaam mij diep. Mijn stage was niet goed genoeg, ik heb een half jaar van mijn leven verspilt. Mijn ouders zullen nóg een jaar studie moeten betalen en ik zal nogmaals een stage moeten lopen waarin ik wederom zo onzeker als de pest zal zijn.
Ik baal. Dit wil ik niet, het moet niet zo. Ik bekijk mijn gezicht in de spiegel. Mijn ogen zijn rood en mijn wangen nat. Dit is het dan, vanaf nu begin ik opnieuw. Vanavond mag ik huilen en morgen maak ik een frisse start. Dat houd ik mezelf voor, zo moet het gaan. Morgen is een nieuwe dag, ik huil, morgen is een nieuwe dag...
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.