Proloog
Vragen
We zien een meisje lopen door een donkere, bloedhete tunnel. De tunnel hangt vol met rook en is gevuld met drie geluiden, het schreeuwen van mannen, gillen van vrouwen, het huilen van kinderen. Dit meisje gilt of schreeuwt niet. Er kleven geen normale tranen aan haar ogen. Ze is niet zoals de mannen, vrouwen, kinderen die je hoort. Nee, er is duidelijk iets anders aan haar.
Wie is zij?
Waar komt ze vandaan?
Waar gaat ze naartoe?
Hoe komt ze aan die diepe, bloedende snee op haar voorhoofd?
Wat is die rook die uit haar fel stralende huid opstijgt, alsof daaronder een complete stad aan het branden is?
En hoe komt het dat er buiten de tunnel ook daadwerkelijk een stad bezig is zichzelf te vernietigen in vlammen met alle kleuren van de regenboog?
Wat is haar aangedaan, en wat heeft zij anderen aangedaan?
En de belangrijkste vraag, de vraag naar de oorzaak van alles wat er gebeurd is : Waarom zijn haar ogen wit en huilt ze bloedrode tranen?
Het antwoord op elk van deze vragen is een opzichzelfstaand verhaal maar samen vormen zij een groot verhaal, Het verhaal, Haar Verhaal
Antwoorden zijn te vinden in het verleden, daar zullen we ze dan ook zoeken. Het begon op die stormachtige zomerdag, in haar gedachten al zo lang geleden..
Was ze eigenlijk altijd zo alleen?
1
Stof blies over het hete zandpad, Vogels floten niet, er klonken geen krekels. Alleen de wind deed nog een brutale poging zich te laten horen.
De rest van de wereld hield zich angstvallig stil.
En daar liep ze, Hikari. Haar roodgouden haar werd naar achteren geblazen door de kracht van de stormwind die in vlagen tegen haar aan blies, haar ongebruikte ogen deden pijn van het opwaaiende stof en haar mooie glimlachende lippen waren gebarsten. Haar voeten voelden aan alsof ze nooit meer recht zouden groeien en haar enkels waren vroegtijdige doodverklaard. Ze was moe, ze had vanaf zonsopgang gelopen zonder rust, voedsel of water. Maar ze was het gewend, moe achter opa aanlopen was haar leven.
‘Zijn we er nou bijna?’vroeg ze hoopvol, terwijl ze al wist dat het nog zeker een paar uur lopen was.
‘Nog twee uur prinses, maar zodra we iets vinden om te schuilen kunnen we wel even wat drinken en een paar minuutjes rusten als je dat fijn vind.’ Zei Opa geruststellend.
Dat was Opa: altijd vriendelijk en meelevend. Ze kon zich haar leven niet zonder hem voorstellen, hij was altijd bij haar geweest.
Ze draaide haar hoofd zijn kant op en fronste haar wenkbrauwen.
‘Oké, meer dan een paar minuutjes dan!’ riep hij verontschuldigend uit. Ze moest een lachje onderdrukken, hij wist toch dat ze hem niet aan kon kijken en toch werkte dit trucje altijd.
Zo liepen ze verder met het hoofd gebogen om hun ogen te beschermen tegen het opwaaiende zand. Na een tijdje hoorde Hikari een dof gebons, dat van de aarde zelf leek te komen, en opa zag het: in de verte kwam er een grote groep mensen op hen af. ‘Kom, we gaan hier van de weg af.’ zei Opa, pakte haar arm en hielp haar de weg af. Zo renden ze naar een groep struiken toe die net naast de weg groeiden, schrammen oplopend door de doornige taken doken ze er tussen. Even later was de menigte bij hen. Hikari hoorde snikkende geluiden en gekreun van pijn. ‘Wat is er aan de hand met die mensen?’ Vroeg ze geschrokken.
‘Ik weet het niet precies, ik denk dat het slaven zijn, geroofd van hun vroegere meester om een nieuwe schoft te dienen.’ Kwam het antwoord van opa die duidelijk zijn woede in moest houden. ‘Laat me eens meekijken.’ ‘Hikari!’ Fluisterde opa haar streng toe ‘Je weet dat ik niet wil dat je je onnodig moe maakt, het is gevaarlijk!’
‘Kom op, u weet niet hoe het is om alleen de pijn en het verdriet te horen zonder iets te zien, het is verschrikkelijk.’
‘Oké als je het zo zegt, maar niet te lang! Het is nog best een eind naar het dorp en voor we een plek hebben gevonden om te slapen zijn we ook al een halfuur verder.’ Opa klonk bang. Waarom was hij altijd zo bang dat er iets mis ging? Of dacht hij dat ze het niet aankon? Was hij misschien bang voor haar?
Hikari stuurde haar gedachten naar buiten en zocht naar het bekende gevoel die haar opa’s gedachten waren. Dit had ze al vaker gedaan en ze kende de risico’s maar ze moest het weten. Toen had ze hem gevonden.
Geluk stroomde door haar hele lichaam, vloog door haar aderen en kwam samen in haar hart:Wat een heerlijk gevoel om eindelijk weer wat te zien! Toen verdween het gevoel even snel als het gekomen was, want wat ze zag schokte haar tot in het diepst van haar ziel. Huilende mensen strompelden in een hoog tempo langs hun heen, op tempo gehouden door de zweep van hun nieuwe meesters, elke slaaf was naakt en had een ketting om de nek waarmee hij aan de rest van de slaven vastgebonden zat. Iedereen was rood van het bloed dat uit de ruggen liep van degenen die te langzaam gingen volgens de mannen die achter hen liepen.
Er waren kleuters bij, oude mannen en vrouwen Hikari zag zelfs een zwangere vrouw tussen hen. Een man liep vlak langs hen heen, een klein kindje zat huilend op z’n arm schreeuwend om zijn moeder Een oude man viel en werd vertrapt door de menigte, die wel wilden maar niet konden stoppen dankzij de mannen in het zwart die achter hen liepen.
Opa’s ogen flitsten van bewaker naar bewaker. Kijk naar die man, we moeten hem helpen we kunnen hem toch niet laten liggen zo gaat hij nog dood dacht Hikari geschrokken, maar ze kon zich nog net inhouden om niet te gaan schreeuwen.
Het was gewoon teveel voor haar, zoveel ellende had ze nog nooit gezien, wat hadden deze mensen gedaan dat ze dit verdienden? Hoe kon iemand zoiets verdienen? Maar ze voelde dat er geen reden voor kon zijn die zij begreep voor deze afschuwelijke wreedheid.
Ze voelde hoe er tranen in haar eigen ogen sprongen terwijl opa nog steeds de bewakers bestudeerde, het waren grote kerels, gekleed in een zwart uniform versierd met twee zilveren kruizen op de borst zo neergezet dat het net twee gekruiste zwaarden leken. Ze hadden allemaal een boog op de rug en een zwaard hing aan hun zij. De meeste hielden een zweep vast en sloegen er schreeuwend mee naar de arme mensen voor hen. Ze vonden het blijkbaar nog niet snel genoeg gaan en begonnen nog heftiger op hen in te slaan. Eén man hield geen zweep vast, hij keek alleen maar verslagen voor zich uit. Je kon zien dat hij het gedrag van zijn medesoldaten vreselijk vond maar er niks aan kon doen. Toen ze beter keek zag ze dat deze man eigenlijk meer een jongen was, hij was klein maar gespierd en had een vriendelijk gezicht. Hij hoort hier eigenlijk niet bij, wist Hikari, hij kon nog niet ouder zijn dan zeventien, wat deed hij hier?
Ze voelde hoe haar lichaam slap werd en naar de grond zakte, het was tijd om te stoppen. Ze trok zich terug uit haar grootvaders gedachten en keerde terug naar haar eigen lichaam
Terugkerend in haar eigen lichaam voelde ze dat er iets niet goed was. Een stekende pijn vloog door haar hoofd, iets knapte achter haar ogen. Wat was ze woedend op die mannen daar. de wereld begon te trillen en draaien in kleuren en vormen die ze niet kende, toen werd alles zwart en viel ze de duisternis in.
夢
Duisternis,
De leegte is zwart en drukkend
Wie ben ik?
Waar ben ik?
Wat ben ik?
Ben ik hier altijd al geweest vallend in deze bodemloze diepte?
Dan komt de wereld,
Dood vlees, een gewaad rood van het bloed
Mes in ander vlees, straatstenen kleuren rood. De Dood komt dichterbij.
Pijl door oog, de zaal raakt in paniek
Pijn,, De Dood vind zijn rechtmatige prooi.
Duisternis…
Dan komt de stem uit de diepte, lief en zacht:
Maar kind ik ben bij je, deze beproeving is niet voor jou alleen.
Ik blijf bij je.
Keer snel terug uit de duisternis.
Na wat een eeuwigheid leek werd ze wakker.
Regendruppels vielen op haar gezicht, de takken sloegen tegen haar aan terwijl de wind loeiend bekend maakte dat hij er was. Er hing een verbrande geur in de lucht en een geur die ze niet thuis kon brengen.
Ze lag met haar rug op de harde grond, haar hoofd deed pijn, alsof het in tweeën gescheurd was. Haar wangen voelden nat en plakkerig aan alsof ze gehuild had.
‘Hikari, Hikari!’ hoorde ze haar opa in schreeuwen.
‘Waarom schreeuwt hij zo, wat heb ik verkeerd gedaan?’
Ze probeerde omhoog te komen maar was te zwak en viel duizelig weer naar beneden.
‘Hikari, probeer alsjeblieft niet op te staan, je hebt je te moe gemaakt meisje. Ga maar slapen’
‘Nee, ik wil weten wat er aan de hand is.’fluisterde ze hem zwak toe.
‘Dat vertel ik je later wel, je moet rusten je bent gewond.’
Haar vragen inslikkend, gehoorzaamde ze en viel meteen weer in slaap.
Haar Verhaal - Proloog en Hoofdstuk 1
-
- Nieuw
- Berichten: 3
- Lid geworden op: 02 aug 2009 20:06
- Locatie: Elburg
Hallo allemaal,
ik heb pas een account aangemaakt hier en ik weet niet echt hoe het nou werkt, dus als iemand nog tips heeft zijn ze welkom
ook zou ik graag jullie mening willen over mijn verhaal en hopelijk wat (opbouwende) kritiek
(Ik weet dat de spelling en interpunctie niet geweldig is maar ik hoop dat je ervan genoten hebt.)
ik heb pas een account aangemaakt hier en ik weet niet echt hoe het nou werkt, dus als iemand nog tips heeft zijn ze welkom
ook zou ik graag jullie mening willen over mijn verhaal en hopelijk wat (opbouwende) kritiek
(Ik weet dat de spelling en interpunctie niet geweldig is maar ik hoop dat je ervan genoten hebt.)
-
- Nieuw
- Berichten: 3
- Lid geworden op: 02 aug 2009 20:06
- Locatie: Elburg
2
Vluchten! Schoot het door hem heen. Rennen, waarheen weet hij niet. Vluchten, weg van het licht, de as en de dood. Tranen van angst en pijn stromen over zijn wangen. Zijn voeten, gehuld in rijlaarzen bloeden door het hoge tempo waarin ze gedwongen werden te lopen.
De man was in paniek, hij schrok van elke beweging en geluid in het woud.
Hijgend viel de man in het gras, hij kon niet meer. Hij had urenlang gerend, terwijl z’n hart bonsde van angst en z’n longen in brand stonden van het schreeuwen om hulp.
Beelden flitsten door zijn hoofd, vreselijke beelden vervuld van angst en pijn, haat en verlies.
Opeens maakte zijn verdriet plaats voor blinde, verwoestende haat.
‘Ze heeft mijn jongens vermoord, mijn jongens! Ze heeft me mijn zoon afgenomen, de hoer. Ze zal boeten’
Schaamte overviel hem, waarom was hij weggerend? Had hij niet met zijn mannen moeten sterven zoals het hoort?
De mannen liepen over de weg, de buitgemaakte slaven half rennend voor hen uit. Yami keek verbaasd op toen de stoet abrupt stopte, hij keek en zag wat er aan de hand was.
Uit de struiken kwam een meisje naar de weg gelopen, een vaag licht straalde van haar af, speelde door haar haren en stroomde over haar huid, hen tegemoet schijnend. De stormwind deed haar roudgouden haren alle kanten op zwiepen langs haar gezicht. Witte ogen staarden hem aan, blinde ogen, ze keken dwars door hem heen: Ze is blind, maar ze kan me zien! Ze ziet me echt, ze ziet me! Zijn paard bewoog onrustig onder hem, het wilde weg, bang als het was voor dit meisje.
Toen vloog de eerste steen door de lucht, ‘Ga weg demon, terug naar de hel waar je uit gekropen bent!’ riep één van de dommere mannen onder zijn bevel. De steen miste het meisje op een haar na, een reactie bleef uit. Meer stenen vlogen door de lucht toen de mannen beseften dat er geen reactie kwam, gedreven door de oerangst en haat voor al wat ze niet begrepen, gooiden ze uit alle macht stenen naar het meisje, die niet geraakt werd omdat de griezelige stormwind alle stenen uit koers sloeg. De stenen ketsten af op de grond en bleven daar hulpeloos liggen.
Eindelijk trof één van de stenen doel in het midden van haar voorhoofd. Bloed stroomde over haar gezicht, haar ogen vulden zich met rode tranen. Even leek het alsof het meisje ter plekke dood neer zou vallen, ze wankelde hevig. ‘o, mijn god we hebben een klein meisje vermoord’ schoot het door Yami heen, onmachtig als hij was om zijn mannen te stoppen.
Vreemd gezoem, dat pijn deed aan de oren, klonk over de weg. Het meisje hervond plotseling haar evenwicht, als geholpen door een mysterieuze kracht. Het gezoem klonk nu pijnlijk hard, de slaven vluchtten weg van het gevaar in paniek door elkaar heen rennend, zijn mannen merkten het maar half, druk als ze waren met het staren naar dit vreemde kind. Het gezoem werd steeds harder, het deed nu echt pijn aan de oren. Mannen lieten zwepen en stenen op de grond vallen om maar snel genoeg hun handen op hun oren te krijgen.
Toen stopte het gezoem, de mannen keken elkaar aan verrast als ze waren door het plotselinge ophouden van de pijn. Yami zweette, wat was het opeens warm geworden. De lucht om hen heen werd warmer en warmer, mannen begonnen hun harnas losser te trekken, zo heet hadden ze het. De slaven begonnen nu harder te rennen want zelfs zij voelden de hitte nog, zover als ze waren gevlucht.
Het kind straalde nog feller dan eerst toen er een straal van puur licht door de lucht tussen haar en één van de mannen ging.
De man spatte uit elkaar in een explosie van bloed en as, de mannen rond hem heen besmeurend met wat eens hun vriend was geweest. Yami’s paard werd gek onder hem en wierp hem van zijn rug. Yami rolde door, de klap opvangend met de bewegingen die hem in zijn jeugd waren geleerd en sprong op, zwaard in de ene hand, schild in de andere, speurend naar zijn vijand. Hij deed een stap naar voren, struikelde over een weggeworpen zweep en viel in een kuil, hard zijn hoofd stotend. Hij keek verschrikt op verwachtend dat het wezen nu haar kans zou grijpen.
Het kind had nog steeds niet bewogen, staand op de weg alsof ze er niet bij was, maar een ander haar begiftigde met pure, onvervalste macht. De lucht was drukkend geworden, zwaar gemaakt door de hete hel die dit kind voor hen aan het bouwen was. Met een ruk schoot het hoofd van het meisje omhoog, Yami recht aankijkend en een ware golf van vuur en licht drong via haar de hele vlakte over.
Gedreven door een instinct dat hem vertelde te overleven dook hij plat op zijn buik dieper de kuil in. Boven zich hoorde hij mannen schreeuwen, zijn eigen mannen gelijk de slaven, kinderen huilend roepen en vrouwen krijsend sterven terwijl het vuur zich door hen heen vrat. Yami voelde de extreme hitte blaren op zijn huid trekken, dwars door zijn kleren heen. De vlammen vlogen over hem heen, beschermd als hij was door de kuil.
Een vreemde angstaanjagende stilte keerde terug in de wereld en na wat een eeuwigheid van angst leek durfde hij zijn hoofd weer omhoog te brengen. Hij keek de weg over, die nu zwartgeblakerd was. Zelfs de aarde was getroffen door de bovennatuurlijke kracht van het kind. Van zijn reisgenoten ontbrak ieder spoor, net als van elke andere vorm van leven. De weinige planten die in het gebied hadden gestaan waren weggebrand,de bomen verdwenen van de wereld. Zelfs de stormwind was gezwicht voor de hitte.
Waar zijn de mensen nou, er moet toch iets te vinden zijn? Schreeuwde Yami in zijn gedachten, geschokt als hij was door de dingen die hij had ondergaan. Toen zag hij het. Grote hopen as lagen verspreid over het landschap sommigen in groepjes bij elkaar, andere alleen als enige getuigen van mensen die eens over deze wereld hadden gewandeld.
Toen hij woedend zijn zwaard wou pakken, liet hij het gauw weer los, het metaal was roodgloeiend geworden door de hitte. Hij liet zich niet tegenhouden door het gebrek aan wapens en rende met gebalde vuisten op zijn vijand af, gevangen in de blinde razernij van een prooi die bereid is zijn laatste kans te pakken.
Toen keek het wezen, niet langer het kind, maar een mengeling tussen die eerste en een tweede entiteit, hem recht aan.
Een vreemde sensatie schoot door zijn hoofd, hij stopte met rennen gevangen als hij was in een web van macht. Vreemde gedachten vulden hem, zijn wezen overspoelend met gedachten die niet van hemzelf waren en hij hoorde de lieve stem, de verdorven stem praten dwars door zijn gedachten heen.
Nee, kleine mens, jij zal ons kind niks doen, jouw ras zal sterven gelijk het mijne gestorven is, vervloekt als jullie zijn door je schuld aan bloed. Het Licht zal blijven schijnen zoals het altijd geschenen heeft en verwoesten wat het altijd heeft gehaat.
Een enorme flits van pijn schoot door zijn hoofd en hij verloor het bewustzijn.
Wakker wordend, schoot hij overeind verwachtend het wezen boven zich te zien, maar hij zag alleen een blauwe lucht. Hij keek om zich heen, zag de ashopen en begon te rennen voor zijn leven.
Terugkomend in het hier en nu, wist Yami dat hij om een reden was blijven leven.
Hij was geholpen door God, gered om zich te wreken op het kind, het monster.
Gerustgesteld door deze gedachte begon hij weer te lopen, op weg naar mensen die hem konden helpen in zijn zoektocht naar wraak.
Vluchten! Schoot het door hem heen. Rennen, waarheen weet hij niet. Vluchten, weg van het licht, de as en de dood. Tranen van angst en pijn stromen over zijn wangen. Zijn voeten, gehuld in rijlaarzen bloeden door het hoge tempo waarin ze gedwongen werden te lopen.
De man was in paniek, hij schrok van elke beweging en geluid in het woud.
Hijgend viel de man in het gras, hij kon niet meer. Hij had urenlang gerend, terwijl z’n hart bonsde van angst en z’n longen in brand stonden van het schreeuwen om hulp.
Beelden flitsten door zijn hoofd, vreselijke beelden vervuld van angst en pijn, haat en verlies.
Opeens maakte zijn verdriet plaats voor blinde, verwoestende haat.
‘Ze heeft mijn jongens vermoord, mijn jongens! Ze heeft me mijn zoon afgenomen, de hoer. Ze zal boeten’
Schaamte overviel hem, waarom was hij weggerend? Had hij niet met zijn mannen moeten sterven zoals het hoort?
De mannen liepen over de weg, de buitgemaakte slaven half rennend voor hen uit. Yami keek verbaasd op toen de stoet abrupt stopte, hij keek en zag wat er aan de hand was.
Uit de struiken kwam een meisje naar de weg gelopen, een vaag licht straalde van haar af, speelde door haar haren en stroomde over haar huid, hen tegemoet schijnend. De stormwind deed haar roudgouden haren alle kanten op zwiepen langs haar gezicht. Witte ogen staarden hem aan, blinde ogen, ze keken dwars door hem heen: Ze is blind, maar ze kan me zien! Ze ziet me echt, ze ziet me! Zijn paard bewoog onrustig onder hem, het wilde weg, bang als het was voor dit meisje.
Toen vloog de eerste steen door de lucht, ‘Ga weg demon, terug naar de hel waar je uit gekropen bent!’ riep één van de dommere mannen onder zijn bevel. De steen miste het meisje op een haar na, een reactie bleef uit. Meer stenen vlogen door de lucht toen de mannen beseften dat er geen reactie kwam, gedreven door de oerangst en haat voor al wat ze niet begrepen, gooiden ze uit alle macht stenen naar het meisje, die niet geraakt werd omdat de griezelige stormwind alle stenen uit koers sloeg. De stenen ketsten af op de grond en bleven daar hulpeloos liggen.
Eindelijk trof één van de stenen doel in het midden van haar voorhoofd. Bloed stroomde over haar gezicht, haar ogen vulden zich met rode tranen. Even leek het alsof het meisje ter plekke dood neer zou vallen, ze wankelde hevig. ‘o, mijn god we hebben een klein meisje vermoord’ schoot het door Yami heen, onmachtig als hij was om zijn mannen te stoppen.
Vreemd gezoem, dat pijn deed aan de oren, klonk over de weg. Het meisje hervond plotseling haar evenwicht, als geholpen door een mysterieuze kracht. Het gezoem klonk nu pijnlijk hard, de slaven vluchtten weg van het gevaar in paniek door elkaar heen rennend, zijn mannen merkten het maar half, druk als ze waren met het staren naar dit vreemde kind. Het gezoem werd steeds harder, het deed nu echt pijn aan de oren. Mannen lieten zwepen en stenen op de grond vallen om maar snel genoeg hun handen op hun oren te krijgen.
Toen stopte het gezoem, de mannen keken elkaar aan verrast als ze waren door het plotselinge ophouden van de pijn. Yami zweette, wat was het opeens warm geworden. De lucht om hen heen werd warmer en warmer, mannen begonnen hun harnas losser te trekken, zo heet hadden ze het. De slaven begonnen nu harder te rennen want zelfs zij voelden de hitte nog, zover als ze waren gevlucht.
Het kind straalde nog feller dan eerst toen er een straal van puur licht door de lucht tussen haar en één van de mannen ging.
De man spatte uit elkaar in een explosie van bloed en as, de mannen rond hem heen besmeurend met wat eens hun vriend was geweest. Yami’s paard werd gek onder hem en wierp hem van zijn rug. Yami rolde door, de klap opvangend met de bewegingen die hem in zijn jeugd waren geleerd en sprong op, zwaard in de ene hand, schild in de andere, speurend naar zijn vijand. Hij deed een stap naar voren, struikelde over een weggeworpen zweep en viel in een kuil, hard zijn hoofd stotend. Hij keek verschrikt op verwachtend dat het wezen nu haar kans zou grijpen.
Het kind had nog steeds niet bewogen, staand op de weg alsof ze er niet bij was, maar een ander haar begiftigde met pure, onvervalste macht. De lucht was drukkend geworden, zwaar gemaakt door de hete hel die dit kind voor hen aan het bouwen was. Met een ruk schoot het hoofd van het meisje omhoog, Yami recht aankijkend en een ware golf van vuur en licht drong via haar de hele vlakte over.
Gedreven door een instinct dat hem vertelde te overleven dook hij plat op zijn buik dieper de kuil in. Boven zich hoorde hij mannen schreeuwen, zijn eigen mannen gelijk de slaven, kinderen huilend roepen en vrouwen krijsend sterven terwijl het vuur zich door hen heen vrat. Yami voelde de extreme hitte blaren op zijn huid trekken, dwars door zijn kleren heen. De vlammen vlogen over hem heen, beschermd als hij was door de kuil.
Een vreemde angstaanjagende stilte keerde terug in de wereld en na wat een eeuwigheid van angst leek durfde hij zijn hoofd weer omhoog te brengen. Hij keek de weg over, die nu zwartgeblakerd was. Zelfs de aarde was getroffen door de bovennatuurlijke kracht van het kind. Van zijn reisgenoten ontbrak ieder spoor, net als van elke andere vorm van leven. De weinige planten die in het gebied hadden gestaan waren weggebrand,de bomen verdwenen van de wereld. Zelfs de stormwind was gezwicht voor de hitte.
Waar zijn de mensen nou, er moet toch iets te vinden zijn? Schreeuwde Yami in zijn gedachten, geschokt als hij was door de dingen die hij had ondergaan. Toen zag hij het. Grote hopen as lagen verspreid over het landschap sommigen in groepjes bij elkaar, andere alleen als enige getuigen van mensen die eens over deze wereld hadden gewandeld.
Toen hij woedend zijn zwaard wou pakken, liet hij het gauw weer los, het metaal was roodgloeiend geworden door de hitte. Hij liet zich niet tegenhouden door het gebrek aan wapens en rende met gebalde vuisten op zijn vijand af, gevangen in de blinde razernij van een prooi die bereid is zijn laatste kans te pakken.
Toen keek het wezen, niet langer het kind, maar een mengeling tussen die eerste en een tweede entiteit, hem recht aan.
Een vreemde sensatie schoot door zijn hoofd, hij stopte met rennen gevangen als hij was in een web van macht. Vreemde gedachten vulden hem, zijn wezen overspoelend met gedachten die niet van hemzelf waren en hij hoorde de lieve stem, de verdorven stem praten dwars door zijn gedachten heen.
Nee, kleine mens, jij zal ons kind niks doen, jouw ras zal sterven gelijk het mijne gestorven is, vervloekt als jullie zijn door je schuld aan bloed. Het Licht zal blijven schijnen zoals het altijd geschenen heeft en verwoesten wat het altijd heeft gehaat.
Een enorme flits van pijn schoot door zijn hoofd en hij verloor het bewustzijn.
Wakker wordend, schoot hij overeind verwachtend het wezen boven zich te zien, maar hij zag alleen een blauwe lucht. Hij keek om zich heen, zag de ashopen en begon te rennen voor zijn leven.
Terugkomend in het hier en nu, wist Yami dat hij om een reden was blijven leven.
Hij was geholpen door God, gered om zich te wreken op het kind, het monster.
Gerustgesteld door deze gedachte begon hij weer te lopen, op weg naar mensen die hem konden helpen in zijn zoektocht naar wraak.