
______________________________________________________________________
Gelukkig was Alan nu benzine aan het gieten vlak bij de deur van de schuur, waardoor Luca makkelijk bij hem kon komen. Hij rende naar Donovan toe, de steeds zwaarder wordende slang sleepte achter hem aan. Op een paar meter afstand bleef hij staan. Hij richtte de spuitmond op Donovan en draaide hem zonder nog te aarzelen open. Een grote straal ijskoud water trof Alan midden in zijn onderrug. Hij liet het benzinevat met een knal uit zijn handen vallen en draaide zich om.
‘Wat-’ begon hij, maar Luca richtte wat hoger en spoot Donovan midden in zijn gezicht. Hij proestte, struikelde een paar passen achteruit en hield zijn handen voor zijn ogen. Luca liep achter hem aan, en bleef hem zelfs natspuiten toen Donovans voet ergens achter bleef haken en hij achterover in het gras viel.
‘Kappen!’ riep Donovan. ‘Oké, oké, ophouden!’ Hij gebaarde heftig met zijn armen en Luca draaide de spuit dicht. Wel hield hij hem op Donovan gericht: hij weigerde zijn enige wapen te laten zaken voor hij er ronduit van overtuigd was dat hij uitgeraasd was.
Donovan veegde met zijn handen het water uit zijn gezicht en van zijn kale, glimmende hoofd. Hij tastte naar zijn pet, die of tijdens zijn gevecht met de vaten of tijdens dat met Luca en de waterslang van zijn hoofd was gevallen.
‘Lieve heer,’ zei hij terwijl hij overeind kwam. Hij zette zijn pet op en voelde aan zijn natte kleren. Zijn geblokte hemd was doorweekt en er zaten donkere, natte plekken in zijn spijkerbroek. Hij keek naar Luca.
‘Wilde je me een hartaanval bezorgen, jongen? Dat water is verdomde koud met deze temperaturen.’ Luca wachtte nog even, maar liet toen de slang zakken.
‘Sorry,’ zei hij ‘Ik wist niet wat ik anders moest doen. Ik had even het idee dat je een beetje doordraaide.’ Donovan rolde stukjes van zijn overhemd op om het uit te knijpen. Het water wat er vanaf kwam drupte omlaag en kwam met tikkende geluidjes op zijn versleten, leren werkschoenen terecht. Hij leek even na te denken, en toen slaakte hij een zucht. Hij liet zijn overhemd los, nam zijn pet af, streek ongemakkelijk over zijn hoofd en zette zijn pet weer op.
‘Misschien was dat ook wel zo, jongen,’ zei hij. ‘Misschien was dat ook wel zo.’ Met een ietwat zorgelijk gezicht liep hij naar het benzinevat wat hij net had laten vallen. Het lag op zijn kant en aan het gemak waarmee Donovan het overeind zette, meende Luca te zien dat het in de tussentijd was leeggelopen.
‘Ik weet niet wat me bezielde,’ zei hij terwijl hij de dop uit het gras viste en op de opening legde. ‘Soms wordt het je gewoon allemaal even teveel, denk ik. Er zijn grenzen aan wat een man kan hebben.’ Hij pakte zijn zakmes van de grond en veegde het af aan zijn spijkerbroek. Luca liet de slang naast zich in het gras zakken en liep nog wat voorzichtig naar hem toe.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij. Donovan hield de dop op zijn plek, de achterkant van zijn zakmes er vlak boven en leek kort de afstand tussen de twee te schatten. Daarna keek hij Luca aan.
‘Voor zover ik weet ben ik een normale vent van 51. Ik heb mijn onderwijs gehad, ik ben getrouwd geweest, heb kinderen, werk al meer dan twintig jaar bij dezelfde baas. Ik ben een realistisch, nuchter en sta met beide benen op de grond. Althans, dat is de indruk die ik hoop dat mensen van mij hebben.’ Luca vroeg zich af waar hij naartoe wilde, maar hij wachtte geduldig af. Donovan wreef met zijn onderarm langs zijn voorhoofd en gebaarde met het mes.
‘Al met al ben ik geen zweverig type. Sterker nog, ik heb een hekel aan al die malloten die de hele dag met hun hoofd in de wolken zitten, van die mensen die door het bos dansen om geesten op te roepen of die Elfs kunnen praten. Ik geloof niet meer in sprookjes. Als je een halve eeuw op deze aardbol rondloopt, kom je er vanzelf achter dat er niets anders is dan het hier en nu. Dat het er is als je het kunt zien en voelen en niet als het alleen in het hoofd van andere mensen bestaat.’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Maar waar ik dan niet bij kan, is dat er zogenaamde coyotes zijn die slim genoeg zijn om te beseffen dat Morton ‘s nachts geen patrouillerondjes over zijn land kan rijden als ze de banden van zijn oude Chevy doorbijten. Dat er dieren zijn die twee keer in de nacht, heen en terug, de best verstopte struikeldraden en strikken kunnen ontwijken zonder ook maar enig spoor achter te laten. Ik begrijp niet hoe iets sterk genoeg is om een Jersey van zeshonderd kilo een halve mijl mee te slepen naar de bosrand en er daar alleen de niet eetbare stukken van achter te laten. Op mijn leeftijd wil je er niet mee geconfronteerd worden dat er dingen zijn die je niet begrijpt. Dat er dingen zijn die verder gaan dan de ruimte waarvan je altijd hebt gedacht dat het de enige en eeuwige werkelijkheid was.’