Zonlicht

De titel zegt het al. One shots die nergens anders bij passen mogen in dit board geplaatst worden.
Gebruikersavatar
Carpe Diem
Vulpen
Vulpen
Berichten: 349
Lid geworden op: 22 dec 2008 18:54

Weer iets van mij!
Dit is eigenlijk meer een kortverhaaltje dan een one-shot. Alleen hij is niet echt heel lang, dus een echt "verhaal" kun je het ook niet noemen. Vandaar dat ik het hier post.
Ook dit is één van de weinige dingen die ik geschreven heb. Ik wilde er een lang verhaal over maken, maar heb het eerst hierbij gehouden. Het is meer een soort verhaaltje dat je een idee geeft waarover het grote verhaal zal gaan, als die er ooit zal komen. :angel
Ik heb nog wel getwijfeld waar ik neer zou zetten, fantasy of hier. Maar uiteindelijk vond ik het meer hierbij passen, als het verkeerd staat mag het verplaatst worden!
En Als er tips of (positieve) kritiek is, dan hoor ik het graag! =P
-het is nog een best lang stuk-

---------------------------------------------------

Zonlicht
Kennen jullie het gevoel van machteloosheid? Ik wel... en het is vreselijk. Ik houd nog steeds vol dat ik er niks aan kon doen, maar mijn gedachtes ondermijnen me. Nachtmerries komen 's nachts op bezoek en de meest vreselijke gewetenswroegingen laten mijn hoofd bijna ontploffen. Toch kon ik er niks aan doen, eerlijk. Het was niet mijn schuld, ik wist het niet. Als ik had geweten dat, dat zou gebeuren dan was ik er nooit aan begonnen. En nu, nu zit ik dag en nacht te kniezen, vreten die beschuldigingen aan mijn geweten, zodat ik momenten heb dat ik niet meer weet wat er gebeurd is. Die kunnen zo erg worden dat ik er heilig van overtuigd ben dat het wél mijn schuld is. Maar dat is het niet, echt, dat is het niet.
'Charissa, aan het werk. Je bent hier niet voor niets.'
Ik schrik op uit mijn mijmeringen en pak mijn schep wat steviger beet. Nee, ik ben hier niet voor niets, dat hebben ze me wel duidelijk gemaakt sinds ik hier ben. Maar ze hebben het mis, ze baseren mijn verblijf hier op halve waarheden, ze weten niet wat er echt gebeurd is, dat weet alleen ik. Ik en de moordenaar die ontsnapt is. Ironisch, de onschuldige zit hier vast terwijl de schuldige op vrije voet is. Niet dat iemand mij zou geloven, dat staduim zijn we allang voorbij. Sinds de kranten een eigen verhaal eromheen hadden bedacht en alle aanwijzingen wezen op mij: 'een meisje van vijftien jaar, gevonden in de slaapkamer van haar ouders met een bloederige mes in haar handen. Haar ouders laten tekenen zien van brute moord, getekend door messteken.' Wat hadden de mensen gesmuld van het verhaal. Ze verdachten me toch al van alle duistere zaakjes die ze maar konden bedenken. En dat alleen maar omdat ik anders was, anders dan de meeste hier. Dat ik niet de blanke porseleinen huidje had, zoals ieder ander, maar een olijfkleurige huid en donkere ogen, geen blauwe, vonden ze ronduit afstotelijk. Waar mijn ouders me vandaan hadden gehaald wist niemand. De wildste verhalen gingen ronde. Dat ik in de wildernis was gevonden, of dat ik uit de hemel was komen vallen. De favoriet was dat ik een mislukte robot was, gemaakt door de computers. Maar dat kon helemaal niet, de wetenschappers hadden nog nooit een menselijk robot gemaakt die zo veel emoties bevatte als ik. Ik was gewoon een mens, maar mijn afkomst was voor ieder een raadsel, zelfs voor mijzelf.
'Charissa, hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je door moet werken? Wil je soms dat ik je het nog duidelijker maak?'
Bruno komt dreigend op me aflopen, maar het schrikt me niet af, integendeel. Met de rust van een monnik schepte ik rustig door. Bruno wordt paars en zijn haar staat in pieken alle kanten op zodat hij op een egel lijkt die net uit bed komt. Niet dat iemand zorgen maakt om zijn uiterlijk hier. Protin was de laatste mijn in heel het land en ze gebruikten het als gevangenis. De misdadigers moesten van vijf uur 's ochtends tot elf uur 's avonds in de mijn werken. Het werk was volledig nutteloos, maar het was de straf voor de gevangenen. Het was zwaar werk en sommigen draaiden door, door het gebrek aan zonlicht. Want die kreeg je niet te zien in Protin, nooit. Als je eenmaal gevangen zat, dan was je verloren. De Protin verwoestte je, niemand kwam er levend uit. Bruno was één van de gevangenisbewaarders. Hij zorgde ervoor dat de gevangenen door gingen met werken, tot ze instorten. Ook moest hij een minder smakelijk klusje voltooien: de lijken naar buiten brengen van de doden en begraven. Niet dat het bestuur maar enig respect had voor de gevangenen van Protin, we werden alleen maar begraven omdat het anders zo ging stinken.
Met een ferme zwaai gooi ik nog een schep zand op het hoopje achter mij. Het enige wat ik hier de hele dag doe is nog dieper graven, meer wegen maken. Vroeg of laat stort er wel een gang in, dat gebeurd zo vaak, toch moeten we doorgraven, dat vinden ze rechtvaardig. Gevangenen moeten nou eenmaal boeten. Vroeger was ik er altijd met de volle honderd procent mee eens, maar dat is nu wel anders. Meer dan de helft van de gevangenen zijn onschuldig. Opgepakt doordat ze zondebokken waren en door stom geluk als schuldige waren aangewezen, net zoals ik. Toch waren er ook schuldigen, moordenaars. Moordenaars die hier hun gangetje mochten gaan, mochten moorden wanneer ze erin zin in hadden. Het is niet raar om een morsdode gevangene aan te treffen wanneer je door de gangen loopt. Ik ben er aan gewend geraakt, ik kon niet anders. Het was dat, of gek worden.
'Zal ik je anders een handje helpen?' Bruno grinnikt sluw en komt vlak achter me staan. Ik duw hem ruw naar achter, mijn ogen schieten vuur.
'Waar denk jij mee bezig te zijn?' snauw ik hem toe.
'Tut, tut, niet zo onbeleefd. Ik dacht alleen dat je wel zin had in een pleziertje. Meisjes zoals jij willen niet anders.' Hij houd onschuldig zijn handen omhoog, maar zijn ogen schitteren. Ik deins een beetje achteruit. Hoe lang is hij hier al? Ik schat tien minuten, dan heeft hij nog ongeveer vijf minuten tot dat iemand komt kijken waar hij blijft. Vijf minuten... dat is toch te kort om iets te kunnen doen, of niet? Bruno laat zijn handen zakken en komt dichter naar me toe lopen. Weer zet ik een paar stappen achteruit, mijn hand sluit zich nog steviger rond de stengel van de schep. Mijn onverschillige houding verdwijnt. Bruno grijnst nog even en loopt dan vlak langs me heen de tunnel uit. Ik blaas mijn adem zachtjes uit. Bruno is dus niet zo'n sukkel met piek haar als ik dacht, voortaan moet ik oppassen als ik alleen ben met hem. Mijn vingers ontspannen zich weer een daardoor laat ik bijna de schep vallen. Wat wilde ik hier graag uit, twee jaar had ik al geen zonlicht gezien, twee jaar lang. En ik mistte het, ik verdiende dit niet, het was niet eerlijk. Ik vraag me af waarom mijn ouders me hebben opgevoed, ze moesten geweten hebben dat een kind als ik verachting oproept bij de bevolking.
'Charissa, je kan soep halen bij de hoofdtunnel. Snel, voordat het op is!' Een klein hoofdje met donker haar steekt om de hoek van de tunnel. Vermoeit laat ik de schep vallen en loop op het jongentje af.
'Brain,' zeg ik opgelucht wanneer ik hem herken. 'Dank je voor het zeggen, moet jij niet naar je moeder toe?' Brain steekt trots zijn kippenborstje naar voren. 'Nee, mama zegt dat ik al een echte vent ben, omdat ik gisteren tien jaar ben geworden.' Ik lach even en strijk met mijn hand door zijn vettige haar. Brain glimt helemaal wanneer hij zijn tweedehands zakmes laat zien. 'Die heb ik gisteren gekregen,' piept hij enthousiast. 'Mama zegt dat het van papa is geweest.'
'Nou, als je dit krijgt, dan ben je zeker een grote vent,' zeg ik tegen het kleine jongetje. Brain pakt mijn hand vast en loopt met me mee naar de hoofdtunnel. Ondertussen ratelt hij nog door over zijn verjaardag. Brain hoort helemaal niet in de Protin te zijn, hij was nog maar een jongetje. Maar niemand wilde voor hem zorgen toen zijn moeder, ten onrechte, naar de mijn werd gestuurd. Zijn vader was dood, hij had geen oudere broers of zussen en zijn enige tante wilde hem niet hebben. Zijn wanhopige moeder kon alleen maar smeken of ze hem mee mocht nemen, het was dat of hij moest alleen zien te overleven op straat. De Protin mag dan slecht zijn, op straat zou een zesjarig jongetje het niet langer uithouden dan een week. De regering had toegestemd, het was een kwestie van tijd eer moeder en zoon zou sterven. Of het nou in de Protin was of op straat. Als we de hoofdtunnel binnenlopen is het een drukte van jewelste. Iedereen dringt zich naar voren om een kom soep te bemachtigen. Dit is het enige voedsel dat je tot de avond valt zal krijgen, het is niet veel maar beter dan niks. Ik zeg tegen Brain dat hij moet blijven staan en werp me in de massa van trekkende en duwende mensen. Ik duw en beuk net als iedereen, probeer zo snel mogelijk naar voren te komen. Als het uit de hand loopt dan grijpen de gevangenisbewaarders in en dan wil ik toch wel redelijk vooraan staan, want als je te laat bent dan krijg je alleen het vieze prut op de bodem van de pan die ze met moeite wegschrapen. Brain is nog te klein om zich stand te houden in het gedrang, meestaal haal ik of zijn moeder ook een kom voor hem. Iemand trekt hard aan mijn haar en mijn hoofd schiet achterover, ik val nog net niet maar de dader is al naar voren geglipt. Ik maak een geërgerd geluidje en duw ruw een dikke man opzij. Die draait zich om en kijkt me boos aan. Voordat hij nog iets kan zeggen ben ik al een paar meter verder. Bijna, nog een klein stukje en ik ben er. Net op dat moment snerpt er het geluid van een fluitje door de tunnel heen. Zeker tien gevangenisbewaarders marcheren naar binnen en duwen de menigte hardhandig in een rij. Ik heb goed werk geleverd, heb het geluk dat ik bijna voor aan stond.
'Charissa, weer twee kommen?' Ferin, de soepschepper kijkt me, met de doffe blik die tientallen hier hebben, aan. Ik knik en wacht tot hij zwijgend de kommen in mijn handen duwt. Met de snelheid van het licht is Brain weer bij me, opgetogen pakt hij zijn kom aan. We schrokken binnen vijf minuten ons eten naar binnen. Als we het op hebben neem ik de kommen mee en geef ze aan Ferin die ze op de stapel met vieze kommen zet. Brain pakt mijn hand vast en wil met me meelopen naar mijn tunnel.
'Brain, moet jij niet naar je moeder toe?' vraag ik voor de tweede keer.
Brain trekt een gezicht, 'Ik weet niet waar mama is,' zegt hij met een klein stemmetje. 'Cerco kwam haar halen en ze is niet meer terug gekomen.'
'Cerco?' zeg ik verschrikt. Cerco is één van de gevangenisbewaarders. Hij ondervraagt de gevangenen meestal als ze verdacht worden op moord binnen de Protin. Natuurlijk worden de echte moordenaars zelden gepakt, ze laten de onschuldigen ervoor opdraaien en kijken vol leedvermaak toe hoe ze een maand lang elke dag zweepslagen krijgen. Ik pak Brains handje nog steviger vast en neem hem mee mijn tunnel in, hij kon wel bij mij blijven zolang zijn moeder er niet was. Brain trekt een klein schepje vanuit zijn versleten riem en begint kleine schepjes zand weg te halen. Ik pak ook mijn schep en de eerste vijftien minuten zijn we stil. Ons stilzwijgen wordt beloond de gevangenisbewaarder die langskomt verdwijnt vrijwel direct weer. Als hij verdwenen is buigt Brain zich naar mij toe.
'Ik heb de zon gezien!' fluistert hij met kinderlijk enthousiasme in mijn oor. Ik ben niet zo enthousiast als hij, door de jaren heen zijn er veel gevangenen die beweerden de zon gezien te hebben, mensen verbeelden zich de stralen die ze in hun jeugd gezien hadden. De zon gezien hebben betekende veel meer hier, het betekende vrijheid. Wie de zon ziet terwijl hij of zij gevangen is, ziet de vrijheid. Brain ziet mijn gezicht en protesteert gelijk, mijn gedachten al radend. 'Nee, het is niet wat je denkt. Het was er echt, ik kan het bewijzen.'
'Brain,' zucht ik vermoeit. 'Doe het niet, je weet toch dat...'
'Ja, dat weet ik,' Brain knikt driftig op en neer. 'Maar het wás er, Charissa. Ik zweer het, ik kan het je nu laten zien, als je wilt.'
'Brain je bent nog maar een kind...'
'Nee,' Brain maakt zich zo groot mogelijk. 'Ik ben al een echte vent, dat heb je zelf gezegd.' Ondanks alles schiet ik in de lach. Ik weet niet wat ik moet doen. Veel mensen beweren de zon gezien te hebben, maar anders dan de meeste was Brain nooit zo geobsedeerd door de zon. Hij kon het zich bijna niet herinneren omdat hij zo jong was toen hij onder de grond moest leven. Het was hoogst onwaarschijnlijk dat Brain, die zich niet eens de zon meer kon herinneren, het zich verbeeld had. Heel onwaarschijnlijk. Brain zag dat ik twijfelde. 'Ik kan het je nu laten zien,' herhaalde hij fluisterend. 'Zal ik het je laten zien?' Hij pakte mijn hand en wilde me al meetrekken. Ik twijfelde nog even maar nam toen een besluit.
'Wacht hier,' fluister ik tegen Brain terwijl ik in enkele tunnels kijk of er nog mensen zijn. Op een blinde gevangene na is er niemand. De blinde zal ons wel horen, maar niemand luistert hier naar gehandicapten, omdat die als eersten de pijp uit gaan en niet veel contacten leggen in de Protin. Ik wenk Brain en vraag hem zachtjes me de weg te wijzen. Brain vind mijn geheimzinnige houding wel leuk en doet mee. Hij sluipt op zijn tenen de tunnels door. Links, rechts, dan weer rechtdoor het duurt eindeloos, ik vraag me af of de kleine Brain wel weet waar het was.
'Brain,' vraag ik als Brain stopt bij een splitsing en bedenkelijk van de ene naar de andere tunnel kijkt. 'Weet je wel waar het is?' Brain zegt niks maar tuurt met een frons naar de linker tunnel, plotseling klaart zijn blik op en trekt hij me mee de rechter tunnel in. Midden in de tunnel hou hij stand en laat mijn hand los. Hij hurkt en graaft met zijn handen in de muur. Ik kijk vol spanning toe, maar er gebeurd niks. Brain fronst en stopt met graven hij bekijkt de muur nog een goed en graaft dan verbeten verder. Net als ik wil zeggen dat het geen zin heeft breekt een stuk van de muur af. Zuivere stralen verlichten de schemerige tunnel en ik hap naar adem.
'Brain...'
'Ik zei het toch!' Brain kan met moeite zijn stem zacht houden. 'Zie je wel dat ik niet gelogen heb, Charissa.'
Ik hurk ook neer en neem het jongetje in mijn armen. Zon. Niemand in heel de Protin had ooit weer zonlicht gezien nadat ze waren opgesloten, niemand. Maar het was er echt, ik kijkt nog even door het minuscule gaatje ter bevestiging, het was er echt. Tranen stromen over mijn wangen en ik knijp mijn ogen dicht bij de aanblik van zulk felle licht. Het was een wonder, een megawonder. Ik druk Brain stevig tegen me aan en kijk nog eens naar de vrije buitenlucht. Ik zou het gat groter kunnen maken, naar buiten klimmen samen met Brain de vrije wereld tegen moed gaan. Maar ik doe het niet, met bibberende handen duw ik weer aarde op het kleine gaatje en stamp het goed aan, je ziet er niks meer van. Brain kijkt me aan.
'Wat gaan we nu doen, Charissa? Mag ik het mama vertellen?'
Ik knik en neem het jongetje weer bij de hand terwijl ik langzaam opsta.
'kom Brain,' prevel ik zachtjes. 'We gaan weer terug.' Brain begint te lopen terwijl hij me weer terug naar de vertrouwde tunnels leid. Hij had altijd al een enorm goed richtingsgevoel gehad en kon de meest moeilijke wegen moeiteloos inprenten terwijl hij er nog maar een enkele keer was geweest. In mijn gedachten ben ik nog bij het zonlicht en de vrije natuur. Het was zo makkelijk geweest om te ontsnappen. Toch doe ik het niet, hoeveel ellende me ook aangedaan is, ook al zat ik hier onschuldig vast. Ik kon Theresa, Brains moeder, niet alleen achterlaten. Daar voor had ze te veel voor me gedaan. Maar ik zal het niet vergeten, nooit. En zo lang Brain er was, wist ik dat de kans om ooit eens weer een vrij mens te worden bestond. Ik had de zon gezien, met zijn stralende lichtstralen en de zuivere buitenlucht opgesnoven, dat was genoeg, voor nu. Genoeg om weer moed te vatten, genoeg om een plan te bedenken die de mensen van de Protin zou bevrijden.
Ik had weer hoop.


Einde
The Mad Hatter:
"Have I gone mad?"

Alice:
"I'm afraid so, you're entirely bonkers.
But I'll tell you a secret. All the best people are."
Plaats reactie

Terug naar “Nergens Anders Passende One Shots”