Bram bedankte de pompbediende voor diens uitleg en stapte vervolgens naar buiten, de avondschemering in. Hij liep naar de auto waarin Emma en de kinderen ongeduldig op hem zaten te wachten.
'En, weet je al wat meer?' vroeg Emma ongeduldig.
'Volgens die pompbediende moet het hier enkele kilometers verderop zijn, in noordelijke richting. Gewoon diezelfde onverharde weg blijven volgen.'
Met een zucht opende Emma de kaart die op haar schoot lag. 'Maar... die weg wordt helemaal niet op de kaart aangegeven... Het leidt naar een stuk niemandsland. Hier, kijk zelf maar.'
Bram boog zich over de kaart en volgde met zijn vinger de weg die ze het afgelopen uur gereden hadden, tot het punt waar ze nu stonden. Emma had gelijk, op de kaart werd niets aangegeven. Vanaf de verharde weg, die wél op de kaart aangegeven stond, hadden ze de afslag genomen naar de onverharde weg. Na enkele kilometers gereden te hebben stopten ze bij dit tankstation. Tot Brams verbazing zag hij dat óók dit tankstation niet op de kaart stond.
Bram zuchtte en liet zijn hoofd achterover vallen. Door de voorruit keek hij naar het kleine gebouwtje dat er vreemd en oud uit zag. Beslist geen modern tankstation, dacht hij, zeker wel veertig jaar oud. Bram kon zich niet voorstellen dat dit tankstation nog in gebruik zou zijn. Het lag er zo stil en verlaten bij, hier in dit stuk niemandsland. Zelfs de pompbediende was een zeer oude man en droeg nog zijn oude, versleten, werkkleding. Kennelijk was er ook geen elektriciteit, want het enige licht dat binnen brandde was een ouderwetse olielamp dat aan het plafond hing. Buiten leek het wel een schroothoop: een berg ijzeren rommel, roestende auto onderdelen en wat rottende planken. De pomp zelf zag er uit alsof het al in geen jaren meer in gebruik was.
Bram startte de motor, keerde de auto en reed de onverharde weg op in noordelijke richting.
'Leg die kaart maar weg, Emma, die hebben we niet meer nodig.'
Met een zorgelijke blik in haar ogen vouwde Emma de kaart weer dicht en schoof het in het vakje onder het dashboard, terwijl Bram haar met een glimlach aankeek en zijn hand op haar been liet rusten.
'Maak je geen zorgen, lieverd,' zei Bram, 'we komen er wel, dat beloof ik je.'
'Dat hoop ik dan maar, want ik ben het zat! De hele dag zijn we al onderweg en nog steeds hebben we dat vakantiehuisje niet gevonden. Ik begin me nu toch echt af te vragen of dat huisje wel bestaat. Ik bedoel, de routebeschrijving op internet was al vrij onduidelijk en nu... nu rijden we hier op een weg die niet eens op de kaart aangegeven staat. Ik heb hier een slecht gevoel over, Bram, laten we gewoon terug gaan...'
'Maar...' onderbrak Bram, 'we zitten op de goede weg. Het kan nu niet ver meer zijn. Die oude man had gezegd dat het hier enkele kilometers verderop moet zijn. We zitten op de goede weg, dat weet ik zeker.'
Emma zag het allemaal niet zo positief in als Bram. Ze had er een slecht gevoel over. Al de hele middag had ze dit nare voorgevoel, alleen werd dit gevoel heviger naarmate ze hun doel dichter naderden. Maar ze was ook vermoeid.
De dag begon al niet vlekkeloos. Eerst moest Bram zonodig nog bij zijn ouders langs, even op de koffie. Uit ervaring wist ze dat het verblijf bij haar schoonouders uren kon duren en dat kwam deze dag zeer slecht uit. Als ze gewoon rechtsstreeks van huis af richting hun bestemming waren vertrokken, zonder alle strubbelingen onderweg, dan hadden ze nu al in hun vakantiehuisje kunnen zitten. Maar helaas verliep de dag geheel anders. Onderweg waren de kinderen vervelend en maakten ze constant ruzie om kleine dingetjes. Ook moest hun hond Ralf onderweg op een ongelegen moment uitgelaten worden toen ze over de snelweg reden en waar je niet zomaar kan stoppen. Omdat Ralf niet zijn behoefte in de auto mocht doen, besloot Bram om tóch maar de auto aan de kant te zetten. Helaas werden ze met deze actie beloond met een boete van vijftig euro.
Nu zat ze hier dan, vermoeid. Haar ogen kon ze nauwelijks nog open houden. Bram had kennelijk meer energie en concentreerde zich op de weg. Ze keek achterom naar de achterbank. Zo te zien was Lars al in slaap gevallen en hing hij met zijn hoofd opzij. Thomas was nog klaarwakker en keek dromerig naar buiten. Ralf lag tussenin, maar was wakker en opende zijn ogen toen Emma achterom keek.
'Ik heb honger,' zei Thomas. 'Gaan we nog ergens iets eten?'
'Hahaha! Nou, Thomas, ik verwacht hier in deze omgeving geen eettent,' lachte Bram.
'Er zijn nog wat boterhammen over,' zei Emma. Ze opende een tas voor haar voeten en haalde er twee boterhammen met pindakaas uit en gaf het aan Thomas.
Thomas was de oudste van de twee en nog maar twaalf jaar oud. Hij zag het helemaal niet zitten om een week lang in zo'n vakantiehuisje te zitten. Het liefst was hij deze hele pinkstervakantie gewoon thuis en lekker actief met zijn xbox360. Lekker online gamen met zijn vrienden. Toen zijn vader vol enthousiasme aan de eettafel vertelde over het vakantiehuisje, waar ze heen zouden gaan de komende pinkstervakantie, stortte zijn wereld helemaal in. Hij begon toen de schreeuwen en te krijsen. Hij had andere plannen voor deze vakantie en die zag hij als sneeuw voor de zon verdwijnen. Uren heeft hij liggen huilen op zijn bed en was ontroostbaar.
Hoe kon zijn vader toch zo naief zijn, dacht Thomas, dat hij die advertentie op internet zo serieus nam? Een goedkoop vakantiehuisje ergens in het noorden van het land in een bosrijk gebied, vertelde zijn vader enthousiast. Thomas had die advertentie ook aandachtig bekeken en het beviel hem absoluut niet. De locatie werd niet duidelijk aangegeven en de routebeschrijving liet veel te wensen over. Het enige wat gedaan moest worden was het aangeven wanneer- en tot hoe lang de bezoekers van dit huisje gebruik zouden maken, waarna een geldbedrag van honderd euro overgemaakt moest worden op een rekeningnummer - dat was alles. Verder was het gewoon een kwestie van er heen gaan. De sleutel zou dan al in het slot zitten en konden ze zo het pand betreden. Het verbaasde Thomas dat er ook helemaal geen foto bij de advertentie zat, die eventueel een afbeelding van het huisje en haar omgeving zou tonen. Wél was er een vage omschrijving: een oud houten huisje op een open plek omringt door hoge bomen midden in een groot bos.
Thomas zuchtte nogmaals diep bij deze gedachten, terwijl hij door het raampje naar buiten keek. Hoe kon zijn vader zo stom zijn...
Opeens richtte Ralf zich op en begon als een bezetene te blaffen en te huilen en sprong daarbij, alsof hij in paniek raakte, tegen de achterruit. Alsof hij er zich wilde verschuilen. Iedereen schrok van deze plotselinge wending en Bram trapte van schrik de rem helemaal in, waardoor de auto met een krassend geluid over de onverharde weg tot stilstand kwam.
'Wat is dit verdomme!' schreeuwde Bram van schrik uit.
Lars was door de remkracht naar voren geklapt en was meteen klaarwakker en begon te huilen.
'Stel je niet aan, jankerd!' riep Thomas hem toe.
'Thomas, houd je mond! Ik waarschuw je! Dit is de laatste keer!' schreeuwde Emma.
'Wat is er in godsnaam met dat beest aan de hand?' riep Bram ongeduldig. 'Heeft hij ergens last van?'
Thomas hield Ralf inmiddels al stevig vast en aaide hem over zijn rug in een poging hem te kalmeren. 'Ssst, ssst. Stil maar Ralf. Wees rustig, er is niets aan de hand...'
Maar Ralf trilde helemaal van top tot teen en staarde met grote ogen angstig naar buiten. Alsof hij ergens in de verte, ergens in de diepte van het duister, het gevaar zag naderen.
'Ach, misschien moet hij gewoon weer zonodig pissen, zoals gewoonlijk altijd op ongelegen momenten,' mopperde Bram en opende het portier en stapte naar buiten.
'Weet je wel zeker dat hij uitgelaten moet worden, Bram?' vroeg Emma. Ze keek weer naar de achterbank, naar Ralf, hun twee jaar oude golden retriever, die daar nu trillend in de armen van Thomas lag. 'Ik weet het niet, Bram, laten we maar omkeren en terug gaan. We nemen wel ergens een hotelletje ofzo, we zien wel...'
'Ben je gek geworden!' onderbrak Bram haar. 'We hebben verdomme al voor dat huisje betaald. Ik ga niet keren. We zitten er niet ver meer vandaan en we zullen het spoedig vinden, dat verzeker ik je!'
Geïrriteerd liep Bram naar achteren en opende het achterportier. 'Nou, kom op Ralf. Even pissen en schijten. Dan kunnen we weer verder.'
Maar Ralf kwam niet naar buiten en in plaats daarvan kroop hij alleen maar dichter tegen Thomas aan.
'Pap,' zei Thomas, 'misschien moet hij helemaal niet zijn behoefte doen. Het lijkt er meer op dat hij ergens bang voor is.'
Bram wist dat dieren een sterke intuïtie hebben en dat ze het gevaar lang van te voren voelen aankomen en al op de vlucht slaan, alvorens het gevaar zich aandient. Hij keek om zich heen en staarde het duister in. Nu voelde hij het ook: een naar gevoel in zijn onderbuik en een rilling over zijn rug die hem kippenvel bezorgde. Een gevoel dat je krijgt wanneer mensen je aanstaren.
'Ehh... nou... we kunnen het toch in ieder geval proberen?' zei Bram onzeker, terwijl hij nog om zich heen keek. 'Misschien zit hem iets dwars wat de pijn veroorzaakt en moet het er gewoon uit.'
Bram opende de kofferbak en haalde er een ketting uit die hij vervolgens aan het halsbandje van Ralf klikte. 'Kom Ralf, even naar buiten.' Hij trok lichtjes aan de ketting maar Ralf verzette zich. Thomas hielp mee en duwde Ralf voorzichtig naar buiten.
Toen Ralf eenmaal buiten stond trilde hij nog heviger en piepte hij zachtjes. Krampachtig liep hij achter Bram aan die hem lichtjes maar voorzichtig achter zich aan trok.
Ondertussen waren Emma en Thomas ook uitgestapt en bleven ze in het licht van de koplampen staan. Bram liep met Ralf naar rechts van de weg af het duister in.
'Bram, blijf een beetje in de buurt!' riep Emma bezorgd, bijna fluisterend.
'Ik ben niet ver, Emma, maar hier is Ralf misschien wat minder afgeleid.'
Thomas liep uit het licht van de koplampen vandaan om zijn ogen wat meer aan het duister te laten wennen. Hij zag dat het landschap niet helemaal verduisterd was, maar door het maanlicht beschenen had het een grijze tint. Aan de horizon werden de contouren van bomen zichtbaar. Overal waar Thomas keek zag hij bomen. Ze waren erdoor omringt. Blijkbaar begaven ze zich op een grote open plek, midden in een groot bos.
Verder was het landschap niet helemaal kaal. Hier en daar waren wat bomen en struiken zichtbaar die de open plek gedeeltelijk vulden. Rechts van het pad, op nog geen tien meter afstand, was een rij lage struiken zichtbaar. Thomas bekeek het aandachtig. Maar zijn aandacht werd getrokken door iets wat zich daar achter bevond. Hoe langer hij er naar keek, hoe duidelijker het beeld werd. Hij liep wat naar voren om er meer zicht op te krijgen.
Achter het struikgewas zag hij iets wat veel groter was en dat zich uitstrekte over een groter oppervlak. Het onderscheidde zich van de rest van het landschap doordat het maanlicht er anders op weerkaatste. Het had iets onnatuurlijks, iets kunstmatigs.
Thomas kon zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. 'Pap, mam! Kom eens kijken!'
Bram had Ralf inmiddels weer in de auto gedaan en kwam nu bij Thomas staan. Ook hij zag het nu: die vreemde schittering in het maanlicht.
Bram draaide zich om naar Emma, die nu ook nieuwsgierig kwam aanlopen. 'Emma, kun jij even die zaklamp pakken uit de kofferbak?'
De oude man nam nog een trek van zijn pijp voordat hij de telefoon opnam. 'Ja, met mij...'
'Hoe staat het er voor?' vroeg een zware, onmenselijke, stem aan de andere kant van de lijn.
'Ze zijn zojuist gearriveerd. Ik heb ze jullie kant opgestuurd.'
'Uitstekend. Ik wist dat ik weer op je kon rekenen.'
'Natuurlijk kun je op mij rekenen, zolang er maar iets tegenover staat. Dat weet je toch?'
'Commandeer mij niet, ouwe! Of wil je hetzelfde lot ondergaan als dat gezinnetje?'
De oude man beet op zijn lip en slikte een paar keer. 'Ehh... nee... haha. Natuurlijk niet, je kent me toch?' antwoordde hij nerveus en nam nog een stevige trek van zijn pijp.
'Goed,' zei de stem aan de andere kant. 'Wat zijn je wensen?'
De oude man bewoog wat onhandig met zijn hand tussen zijn benen. 'Ik... Ik wil die vrouw... Is dat mogelijk?'
'Hahaha, jij ouwe viespeuk! Goed, je mag haar voor een nacht lenen. Maar daarna is ze van ons, oke?'
De oude man knikte tevreden en kon een grijns niet onderdrukken. 'Prima. Jullie kunnen altijd op mij rekenen.'
'Dan is dat afgesproken...'
De verbinding werd aan de andere kant verbroken en de oude man hing de hoorn weer aan de haak. Hij liet zich achterover zakken in zijn stoel en nam nog een stevige trek van zijn pijp en blies de rook weer uit.
Hij lachte tevreden...
'Mijn god! Allemaal auto's,' zei Bram verbaasd en hij scheen met zijn zaklamp over honderden auto's. Een enorm veld, wel twee voetbalvelden groot, dat omgeven was door een struikgewas en deze autokerkhof scheidde van de rest van het landschap. Alle auto's waren nog in goede staat, op enkele na. Bij sommige ontbraken deuren, ramen en andere onderdelen. Maar verder leken de auto's volledig intact. Ze stonden in dubbele rijen netjes naast elkaar geparkeerd.
'Een parkeerplaats, hier, in the middle of nowhere?' vroeg Emma met verbazing in haar stem. 'Bevindt zich hier in deze omgeving een recreatiegebied?'
'Niet dat ik weet,' antwoordde Bram. 'Maar zo te zien is dit niet zomaar een parkeerplaats, Emma. Zie je die auto's daar helemaal achteraan in het veld, tegen het struikgewas?' Bram scheen ernaar met zijn zaklamp.
'Ja, wat is daar mee?'
'Zie je dan niet dat dat zeer oude wagens zijn? Tegenwoordig zie je daar echt geen mens meer in rijden'
Emma bekeek de oude modellen aandachtig. 'Je hebt gelijk,' antwoordde ze.
'Ik kan me niet voorstellen ze daar pas zijn neergezet,' zei Bram. 'Zo te zien staan ze er al jaren. Tientallen jaren. Onder al deze auto's groeit geen gras, eromheen wél. Dat betekent dat ze er lang geleden zijn neergezet. Maar door wie en met welk doel?'
Thomas was inmiddels alweer terug naar de auto gelopen en had een tweede zaklamp uit de kofferbak gehaald. Nu liep hij tussen de auto's door, niet ver bij zijn ouders vandaan. Met zijn zaklamp inspecteerde hij enkele auto's. Ook hém viel het op dat het gras eronder dor of verdwenen was. En dat terwijl om hem heen het gras overal groeide. De geparkeerde wagens wekte de indruk dat ze oud waren en er al heel lang stonden. Hoe verder Thomas de rij afliep, hoe ouder de modellen werden - alsof ze in chronologische volgorde waren geparkeerd.
Hij scheen bij een van de auto's door het zijraampje naar binnen en zag op de achterbank wat ouderwets speelgoed liggen: een paar poppen, een trein en een oud kinderboek en nog wat andere spulletjes. Op de stoel naast bestuurder lag een ouderwets handtasje, met wat make up spullen die ernaast verspreid lagen. Op het dashboard zag hij een oude zwart wit foto, waarop vrolijk een gezin poseerde. De auto zelf was een oud model. Zo te zien een klassieke Jaguar uit de jaren zestig.
Thomas liep het rijtje terug totdat zijn aandacht getrokken werd door een auto die er aan de voorkant zwaar beschadigd uit zag. Geen frontale botsing, zag hij, want de voorbumper was onbeschadigd. Alleen de motorkap was zwaar ingedeukt. Zo zwaar zelfs dat beide zijden van de motorkap wel dertig centimeter omhoog staken. Thomas probeerde zich voor te stellen welke kracht dit veroorzaakt kon hebben. Zelfs met de zwaarste voorhamer zou het geen mens lukken om een dergelijke schade toe te brengen.
Thomas keek naar de rest van de auto en zag dat de voorruit en twee zijraampjes waren verdwenen; waarschijnlijk door de enorme impact volledig versplinterd. Binnenin was het smerig. Overal kropen ongedierten weg in het licht van de lamp en spinnenwebben sierden het plafond. Thomas zag dat de stoelen en de binnenkant van het portier besmeurd waren met iets, iets wat er al lang op zat, maar nu opgedroogd en donkerrood was - bijna zwart.
Thomas schrok... Is dat bloed?
'Laten we verder gaan,' zei Bram, die nu terug kwam lopen met Emma achter zich aan.
'Pap, moet je eens kijken hier. Deze auto is...'
'Nu niet, Thomas,' onderbrak hij, 'Het is al laat.'
'Maar pap! Dit moet je echt zien! Er is iets vreemds aan deze auto...'
Emma zag waar Thomas op doelde en bleef bij de auto staan. Bram scheen met zijn lamp op de motorkap en vertrok zijn gezicht van verbazing toen hij hetzelfde zag.
'Dat moet een vreemde botsing geweest zijn,' merkte Bram op.
'Niet zomaar een botsing,' vulde Thomas hem aan. 'De voorbumper mankeert niets, wat een frontale botsing dus uitsluit. Het lijkt er meer op dat er van bovenaf iets op de motorkap is ingeslagen.'
'Dat moet dan wel iets heel zwaars geweest zijn - of iets heel sterks,' opperde Bram.
'Maar dat is niet alles,' zei Thomas. 'Want wat dacht je van al dat bloed in de auto?'
'Bloed?' Bram kwam naar voren en scheen naar binnen. Hij zag wat Thomas bedoelde. 'Je hebt gelijk. Dit lijkt inderdaad op gestold bloed!' Huiverig deinsde hij achteruit en stootte daarbij tegen Emma aan die pal achter hem stond.
Emma zag het nu ook en sloeg een hand voor haar mond om en gil te onderdrukken. 'Ik heb hier genoeg van!' zei ze. 'Ik wil hier zo snel mogelijk weg! Weg van hier! Weg uit deze omgeving!'
'Laten we niet te hard van stapel lopen,' zei Bram. 'We kunnen beter gewoon zo snel mogelijk naar dat huisje gaan. We zijn er nu tóch al bijna en bovendien hebben we er al voor betaald.'
'Maar Bram...'
'Morgen kijken we wel verder. Dan is het licht en kunnen we deze omgeving op ons gemak verder bekijken. Ik zal wel even bij die oude pompbediende langs gaan voor verdere informatie. Misschien weet hij meer te vertellen over deze omgeving, en... en over al deze auto's hier. Wie weet valt het allemaal wel mee en maken we ons druk om niets.'
'Maar Bram, er is iets vreemds aan deze omgeving hier.' Ze keek om zich heen en zag hoe het maanlicht griezelig op daken van de auto's schitterde. 'Al die auto's hier...'
'Mamma, ik moet plassen...' Emma keek om. Het was Lars, die nu slaperig kwam aanlopen.
Lars was in de auto achtergebleven en weer in slaap gevallen. Hij had weinig van het hele gebeuren meegekregen. Behalve dan dat hij met een klap wakker werd door het plotselinge remmen. Nu was hij weer wakker en wreef hij het slaap uit zijn ogen terwijl hij dromerig op zijn moeder afliep.
Emma tilde hem op. 'Kom schat. Straks mag je plassen. We zijn er bijna.'
Ze reden weer over de onverharde weg en Bram staarde dromerig door de voorruit naar het verlichtte deel van de weg voor hem. Door de koplampen werd de weg maar enkele tientallen meters verlicht... daarachter was alles zwart. Het bood een griezelig uitzicht en het gaf hem een onzeker gevoel. Hij twijfelde of hij deze reis wel moest blijven voortzetten en vroeg zich af waar dat vakantiehuisje zich in godsnaam moest bevinden, hier in dit uitgestrekte gebied. Die pombediende had gezegd dat ze deze weg gewoon moesten blijven volgen. Dan zouden ze hun doel vanzelf bereiken. Daar hield hij zich maar aan vast en probeerde er op te vertrouwen.
Ralf lag tussen Thomas en Lars in. Zijn hele lijf trilde nog steeds. Nog steeds bezeten van angst. Af en toe piepte hij en keek hij verschrikt op, alsof hij iets hoorde. Thomas aaide hem over zijn rug, maar het hielp niets. De rilling in zijn lijf verergerde alleen maar. Dan keek hij Thomas met smekende ogen aan... Verlos me uit deze hel!
Morgen is alles anders, dacht Thomas, dan is het licht en schijnt de zon weer vrolijk. Dan zou hij met zijn vader op pad gaan, zo stelde hij zichzelf voor. Ze zouden deze omgeving wel even verkennen en terug gaan naar die mysterieuze parkeerplaats. Voorál die zwaarbeschadigde auto, die zouden ze dan wel even aan een nader onderzoek onderwerpen, dacht hij... En misschien valt er nog wel meer te ontdekken in deze omgeving?
Zijn hart klopte sneller bij die gedachte en hij kon een glimlach niet meer onderdrukken. In tegenstelling tot zijn ouders begon hij het steeds meer naar zijn zin te krijgen. Hij proefde de smaak van pure sensatie in zijn mond. Deze griezelige omgeving sprak hem tot de verbeelding. Het leek hem wel of ze in een of andere enge film waren beland, een film waarin zij nu de hoofdrol speelden. Met zijn foto toestel zou hij morgen foto's en filmpjes maken die hij dan later op youtube zou zetten wanneer hij weer thuis zou zijn. Zo zou hij dan kunnen opscheppen bij zijn vrienden over deze vakantie.
Lars kwam naar voren. 'Mamma, ik moet nu echt plassen.'
'Straks lieverd, we zijn er bijna.'
'Maar ik houd het niet meer.' zei Lars en hij wipte ongeduldig op en neer.
'Houd het nog even vol,' zei ze. 'Het kan niet ver meer zijn.'
We zouden hier gemakkelijk even kunnen stoppen voor een plaspauze, dacht Emma, maar ze durfde het niet te overwegen. Ze wilde niet meer uit de auto stappen. Ze wilde gewoon aan een stuk doorrijden tot ze hun bestemming bereikt hadden. Dan zou ze zich veiliger voelen.
Ze keek naar Bram en zag de twijfel in zijn ogen. Hij leek niet meer zo zeker over deze vakantie. Hij reed nu voorzichtiger en langzamer dan voorheen; bijna stapvoets. Hij wekte de indruk dat hij elk moment het stuur om kon slaan en de hele vakantie zou laten voor wat het was. Daar hoopte ze op. Maar ze wilde hem er ook niet op aansturen. Hij zou beslist dwars liggen, wist ze, dat deed hij altijd. Het zou uitlopen op een ruzie en dat kon ze nu echt niet hebben. Niet nu. Niet hier in deze omgeving.
Thomas tuurde nog steeds dromerig naar buiten en fantaseerde er nog vrolijk op los. Plots werd zijn aandacht getrokken door iets wat hij links van hem zag. In het voorbijgaan werd het continue beschenen door maanlicht. Hij zag het al een tijdje voorbijflitsen maar werd er zich nu pas van bewust.
Hij greep naar zijn zaklamp die naast hem op de achterbank lag, klikte het aan en zette het vervolgens vlak tegen het raam. Een grote lichtvlek rimpelde over het oppervlak van wat zich daarbuiten bevond en hij zag nu wat het was. Een hek!
Een lange stalen hek van ongeveer vier meter hoog dat parallel langs de weg liep.
Bram zag dat Thomas naar buiten scheen en ook hém viel het nu op. 'Wat is dat!'
'Het lijkt wel een stalen hek!' riep Thomas enthousiast.
'Wat heeft dit nu weer te betekenen?' vroeg Bam zich af en hij haalde een paar keer diep adem om de zenuwen te onderdrukken. Hij stopte vervolgens de auto om het wat beter te bekijken.
'Laten we doorrijden, Bram.' zei Emma ongeduldig.
'Ja, we gaan zo verder... Thomas, schijn eens wat heen en weer.'
Thomas deed het, maar de details werden moeilijk zichtbaar.
'Dit moet ik wat nader gaan bekijken,' zei Bram en hij opende het portier.
Emma greep hem stevig bij zijn arm. 'Nee!' riep ze. 'Ik wil niet dat je naar buiten gaat. Ik vertouw het hier niet! Laten we in godsnaam doorrijden of gewoon omkeren en weggaan!.. Bram, je voelt toch óók dat dit niet klopt? Dat er iets mis is met deze omgeving?.. Voel je het dan niet?'
Bram aarzelde even voor hij verder ging en dacht na over wat Emma zei. Natuurlijk voelde hij het ook. Dat voelde hij al vanaf het moment dat Ralf zijn angstaanval kreeg. Nu was dat gevoel, dat angstaanjagende voorgevoel, alleen maar sterker geworden. Maar zijn nieuwsgierigheid won het van zijn angst. Hij rukte zich los uit de greep van Emma en stapte uit.
Hij klikte zijn zaklamp aan en scheen op het hek. Nu hij dichterbij stond zag hij hoe het enorme stalen gevaarte boven hem uit torende. Het was een stevige stalen costructie van smeedijzer dat zowel van onder- als bovenin was versierd met cirkels en bogen als decoratie. Boven op het hek staken grote ijzeren punten omhoog. Blijkbaar om het eroverheen klimmen onmogelijk te maken. De hele constructie rustte op een stevige fundering, dat bestond uit een één meter hoge bakstenen muur van een meter dik. Zowel het metselwerk als het smeedijzeren hek oogden oud, zeer oud - bijna middeleeuws.
Bram scheen van links naar rechts en hij verbaasde zich over de omvang ervan. Zover hij met zijn zaklamp kon schijnen was het enorme hek zichtbaar. Hij vroeg zich af tot hoe ver het zou doorlopen. Misschien is het bedoeld om een groot gebied af te schermen van de buitenwereld, dacht hij. Misschien staat er achter dit hek wel een groot landhuis?
Hij stak zijn zaklamp voorzichtig door het hek heen en bescheen het landschap erachter. Zover hij kon schijnen zag hij alleen maar wat bomen en struiken. Verder was het landschap vrij kaal met hier en daar wat plukken hoog gras. Niet een typisch stuk land waarop je een groot landhuis zou verwachten, dacht Bram.
'Wow!' riep Thomas enthousiast, die inmiddels uit de auto was gestapt en met zijn zaklamp op het hek scheen. 'Hoe oud zou dit zijn?'
'Heel oud,' zei Bram. 'Aan het metselwerk te zien lijkt het wel middeleeuws.'
'Middeleeuws?' vroeg Thomas en zijn enthousiasme nam toe. 'Misschien vormt dit hek wel de omheining van een landgoed van een oud verlaten kasteel!'
Bram moest lachen om het enthousiasme van zijn zoon. Typisch een jongen, dacht hij. Hij was op die leeftijd net zo: een fascinatie voor alles wat griezelig en mysterieus was.
'Wat denk jij, pap?'
Bram dacht even na voor hij antwoord gaf. 'Ik weet het niet, Thomas. Ik heb werkelijk geen flauw idee wat zich daar moet bevinden. Maar een kasteel?... Als er werkelijk zoiets als een kasteel zou staan dan zou dit algemeen bekend moeten zijn. Voor zover ik weet staan hier geen kastelen.'
'Maar op die wegenkaart ontbrak toch ook deze weg en het tankstation?'
'Klopt,' zei Bram. 'Maar die kaart is ook niet gedetailleerd genoeg blijkbaar en misschien hebben ze daarom nutteloze en onbelangrijke wegen bewust weggelaten.'
'Sterker nog,' opperde Thomas. 'Deze hele omgeving staat zelfs blanco aangegeven op de kaart... En...' Hij aarzelde even voor hij verder ging. 'En de satellietbeelden van deze omgeving staan geblurd op GoogleEarth. Dat zag ik vorige week toevallig.'
Bram schrok van deze uitspraak en keek Thomas strak aan. 'Wat! En dat vertel je me nu pas?'
Thomas slikte. 'Ehh... ja... sorrie, ik had er eigenlijk helemaal niet aan gedacht. Ik dacht niet dat dat van belang zou zijn...'
'Heb je enig idee wat dat betekent?' zei Bram geïrriteerd. 'Dat betekent dat we hier helemaal fout zitten.'
'Hoe bedoel je fout?'
'Gebieden op GoogleEarth worden natuurlijk niet voor niets onherkenbaar gemaakt. Meestal zijn dat militaire gebieden, die beschermt dienen te worden tegen terroristische aanvallen.' Hij keek even om zich heen voor hij verder ging. 'Deze omgeving hier... die hebben ze natuurlijk ook niet zonder reden op GoogleEarth geblurd.'
'Is dit militair terrein dan?'
'Misschien. Maar om de een of andere reden wilt de overheid dit gebied beschermen en hebben ze het daarom op de kaart weggelaten. Om nieuwsgierigen bij deze omgeving weg te houden.'
'Maar waarom hebben ze dan geen hek om dit hele landschap getrokken?'
'Geen hek?' zei Bram en hij wees naar het enorme hek voor hem. 'En wat is dat dan?'
'Maar dat stamt uit de middeleeuwen, pap. Ik bedoel een hek om dit héle gebied heen, om het af te schermen tegen indringers.'
Bram zuchtte. Hij was vermoeid en had geen zin meer om nog langer na te denken. Hij kreeg het allemaal niet meer op een rijtje en het duizelde in zijn hoofd. Hij verlangde naar een warm bed en een lange nachtrust. Als ze het huisje niet vinden, zouden ze wel omkeren en ergens in de buurt een hotel opzoeken. Dan zou hij de volgende dag alles op zijn gemak verder kunnen uitzoeken.
Hij keek naar Emma, die hen vanuit de auto ongeduldig zat aan te staren. Ze gebaarde dat ze verder wilde en dat Lars heel nodig moest. De angst was goed in haar ogen af te lezen, zag hij en hij kon het niet langer meer aanzien...
'Kom,' zei Bram, 'laten we weer verder gaan.'
Grote stevige handen trokken de zware ketting weg en het hek werd ontgrendeld. Een grote, donkere gestalte duwde het zware hek open en liep naar het midden van de weg. Daar bleef hij staan... en hij wachtte. Hij trok zijn grote zwarte cape strak om zijn brede schouders en zijn gelaat verzonk daarbij diep in zijn capuchon...
Daar stond hij, met zijn blik op het zuiden gericht. Starend in het duister. Zijn ogen waren groot, onmenselijk groot en helemaal zwart. Zijn ogen waren gemaakt voor de nacht. Elk sprankeltje licht nam hij waar. Elke foton op zijn netvlies veroorzaakte een stevige prikkel naar zijn brein. Niets kon aan zijn aandacht ontsnappen. Niemand...
Twee lichten in de verte werden zichtbaar en kwamen langzaam dichterbij. Hij kneep zijn ogen samen tot kleine spleetjes om het felle licht te reduceren. Zijn ademhaling nam toe en zijn spieren spanden zich. Hij voelde het genot van adrenaline door zijn aderen stromen - Ze zijn er!
Ralf ging nu als een bezetene tekeer. Hij blafte, gromde en jankte en sprong daarbij bijna tegen het plafond. Krabbelend over de achterbank stootte hij een paar keer met zijn kop tegen de achterruit, alsof hij er doorheen wilde breken. Hij voelde het. Hij voelde het als geen ander hoe ze het kwaad naderden.
Thomas dook er bovenop en probeerde hem in bedwang te houden, maar de adrenaline die door Ralfs aderen stroomde maakte hem vreselijk sterk. Iedere keer wist hij weer uit zijn greep te ontsnappen en dan sprong hij weer overeind.
Lars deed geen moeite om zijn broer te helpen. Hij had het veel te druk met zijn plas op te houden, terwijl hij de druk op zijn blaas voelde toemenen.
Bram schonk geen aandacht meer aan het tafereel dat zich nu achter zijn rug afspeelde, maar concentreerde zich nu volledig op de weg, in de hoop een nieuwe aanwijzing te vinden die uiteindelijk zou leiden tot het vinden van het vakantiehuisje. Emma had die taak op zich genomen en keek regelmatig achterom om zich met situatie te bemoeien. En daarbij probeerde ze Lars te kalmeren, die nu begon te huilen omdat hij het niet meer hield.
Uiteindelijk wist Thomas Ralf te kalmeren en lag nu met zijn volle gewicht boven op hem. Hij rilde door zijn hele lijf en piepte nog een beetje, maar verder was hij stil...
'Wat is dat daar?' vroeg Bram plotseling en hij boog wat naar voren.
'Waar?'
'Daar... recht voor ons!'
Emma zag het ook. Ongeveer vijftig meter voor hen werd een gestalte zichbaar in het licht van de koplampen, maar nog te ver weg om enige details te zien. 'Het lijkt wel of daar iemand midden op de weg staat!' riep Emma.
'Dat komt dan mooi uit,' zei Bram. 'Dan kunnen we hem gelijk de weg vragen.'
Bram nam wat gas terug en ging nu stapvoets rijden terwijl ze de donkere gestalte steeds dichter naderden. Uiteindelijk stopten ze op nog geen vijf meter voor hem en bleven ze er vol verbijstering naar kijken.
Het eerste wat Bram opviel was zijn omvang, want die was abnormaal. Enorm breed en vooral heel lang. Bram schatte zijn lengte op minstens tweeënhalve meter. Verder was het zijn kleding dat opviel: een lange zwarte cape die zijn hele lichaam verhulde en met een capuchon waarin zijn gezicht diep wegzonk. Het staarde hen aan en Bram voelde zijn hele lichaam verslappen...
'Gatverdamme! Wat is dat?' riep Emma, terwijl ze naar achteren deinsde. 'Is dat echt?.. Een pop?'
Maar Bram zei niets; hij bleef er alleen maar naar staren.
'Bram?..'
Bram was verbijsterd en kon niet bevatten wat hij zag. Deze avond was al een opeenstapeling van idiote gebeurtenissen... maar dit? Dit was toch echt te gek voor woorden. Hij hoorde Emma iets roepen over een 'pop', maar zijn gevoel zei dat het geen pop was maar een entiteit, iets wat leeft.
'Omkeren!' riep Emma vastberaden.
Maar Bram was er met zijn gedachten nog niet helemaal bij en bleef er maar naar staren.
'Bram!.. Omkeren... Nu!' Emma rukte een paar keer aan zijn arm om hem uit zijn hypnose wakker te schudden.
Op dat moment ontwaakte Bram en kwam onmiddelijk in actie. Hij sloeg zijn stuur om naar links, schakelde achteruit en trapte het gaspedaal in. Met enorme snelheid reed hij achteruit en kwam net op tijd tot stilstand op een paar centimeter voor de fundering van het hek. Maar op het moment dat hij zijn stuur naar rechts omsloeg, viel de motor plotseling uit en het licht van de koplampen doofden.
'Wat nu?' Zei Emma in paniek.
'Alles valt uit, dat zie je toch!' schreeuwde Bram uit en hij rukte zenuwachtig aan het contactslot, maar niets deed het meer. 'Verdomme!'
Thomas klikte zijn zaklamp aan en iedereen schrok van het felle licht dat opeens de cabine vulde. Hij scheen door het glas naar buiten en zag tot zijn stomme verbazing dat de donkere gestalte verdwenen was. 'Waar is hij gebleven?'
Bram greep vloekend naar een tweede zaklamp die hij vervolgens met trillende vingers aanklikte en schuin door het zijraampje naar buiten scheen, naar de plek waar zojuist die vreemde entiteit had gestaan. 'Wel verdomme!' vloekte hij nogmaals en scheen vervolgens wild alle kanten op.
'Hij is weg,' zei Thomas en hij scheen door de achterruit naar buiten. 'En achter het hek zie ik hem ook niet.'
'Hij kan toch niet zó snel verdwenen zijn?' zei Emma. 'Het was slechts enkele seconden tussen het uitvallen van de motor en dat Thomas zijn lamp aan deed.'
Bram scheen door de voorruit naar een rij bomen aan de rechter kant van de weg, maar zag daar niemand. Hij volgde geconcentreerd de rij bomen naar links tot hij weer bij de plek aankwam waar de entiteit had gestaan.
'Daar!' schreeuwde Thomas. 'Daar! Verderop bij het hek!'
Bram keek van schrik om en zag waar Thomas zijn lichtbundel op gericht had. Hij zag in het vage licht de contouren van een enorme poort in het hek die helemaal geopend stond. 'Een poort?'
'Daar lijkt het wel op,' zei Thomas. 'En door diezelfde poort is hij waarschijnlijk ook weer verdwenen.'
Bram wilde hier geen moment langer meer blijven en probeerde de auto nogmaals te starten, maar weer zonder resultaat. Hij dacht even na en opende toen het portier.
'Wat ga je doen?'
'Onder de motorkap kijken wat er aan mankeert,' zei Bram en hij stapte uit.
Hij scheen om zich heen, naar de bomen, het hek en de poort. Niemand. Maar toch voelde hij dat er iets aanwezig was. Iets dat hen in de gaten hield. Het kwaad was niet ver weg. Zo voelde hij het.
Hij opende voorzichtig de motorkap en bekeek het geheel. Dit was echt typisch zo'n moment waarop je baalt van het feit dat je ergens onvoldoende verstand van hebt. Al die buisjes, slangetjes en draden... het zei hem allemaal niets. Voorzichtig trok hij aan de bedrading. Misschien zat er iets los, maar alles leek in orde te zijn.
Hij hield het voor gezien, sloeg de motorkap dicht en stapte weer in de auto.
'En?' zei Emma.
'Ik zie niets bijzonders, alles lijkt in orde te zijn, voor zover ik kan zien.'
'En nu?'
Bram dacht even na en zei toen: 'We gaan lopend terug.'
'Wat!.. lopend?..'
'Ja, er zit niets anders op, Emma. De auto heeft het begeven en ik vind het té riskant om hier tot morgenochtend te blijven zitten. We weten niet of dat enge figuur nog terug komt en wat het van ons wil.'
'En als we het onderweg dan tegen komen? Hoe moeten we ons er dan tegen verweren?'
'Als het goed is is hij door die opening in het hek verdwenen, dus zullen we hem onderweg niet tegenkomen.'
'Misschien komt hij achter ons aan?'
'Misschien... maar hier blijven is geen optie.
Ze openden het portier en stapten voorzichtig en zo onopvallend mogelijk uit. Om te voorkomen dat ze zichzelf zouden verraden besloten ze het portier niet dicht te klappen, maar lieten ze het op een kier open staan. Bram keek eerst om zich heen en liet zijn ogen aan het donker wennen. Na een tijdje merkte hij dat het maanlicht voldoende was voor de terugweg. Een zaklamp hadden ze dus niet nodig en bovendien zou het gebruik ervan te veel opvallen. Voor de zekerheid stak hij er toch maar een in zijn achterzak, voor het geval het nodig mocht zijn.
Emma kwam dicht naast hem staan en pakte zijn hand vast, die nu klam en zweterig aanvoelde. 'Weet je het zeker?'
Bram knikte. 'Ja, we moeten het er op wagen. Er zit niets anders op. Heb je alle spullen?
Emma knikte.
'Goed, dan gaan we.'
Toen vertrokken ze, de weg terug, weg van hier, weg van het dodelijke pad...
Wordt vervolgd.
Dodelijk pad
- EmptyMemories
- Puntenslijper
- Berichten: 17
- Lid geworden op: 14 apr 2008 15:39
Ik heb je verhaal tot nu toe gelezen en ik moet zeggen dat ik het erg spannend vind.
Je schrijfstijl vind ik prettig om te lezen en je beschrijft alles goed. Ik ben erg benieuwd naar het vervolg.
Je schrijfstijl vind ik prettig om te lezen en je beschrijft alles goed. Ik ben erg benieuwd naar het vervolg.

Een vervolg komt er, daar wordt aan gewerkt. 
-------------------------------------------------------------
Zijn handen voelden klam aan toen hij erin wreef en hij voelde hoe de zweetdruppels op zijn rug zich langzaam een weg zochten naar beneden. Warm had hij het niet en hij voelde een koude rilling over zijn ruggengraat heen denderen. Hij ritste zijn zwarte leren jas verder dicht tot aan zijn kraag, maar het bleef koud. Hij keek naar zijn handen en zag hoe zijn vingers onregelmatig begonnen te trillen. Nu begon het over zijn hele lichaam.
Jim was niet bang uitgevallen maar de angst die hij nu voelde kwam als een verrassing. Af en toe flitsten beelden door zijn hoofd die hij niet kon thuisbrengen. Verward keek hij om zich heen, naar Mike, die achter het stuur zat, en naar Marc, die rustig en nietsvermoedend op de achterbank een sigaret opstak. Zij voelden blijkbaar niets, terwijl Jim steeds verder van angst ineen kroop.
'Gaat alles goed met je?' vroeg Mike.
'Ja, het gaat wel,' antwoordde hij, terwijl hij zijn handen nog stevig in elkaar wreef om de kilte eruit te krijgen.
Mike klikte het lampje boven zijn hoofd aan om hem beter te bekijken. 'Nou, volgens mij gaat het niet zo goed met je, je ziet helemaal wit man.'
Marc kwam vanaf de achterbank naar voren en keek hem aan terwijl hij zijn hand op Jim's voorhoofd legde. 'Je ziet inderdaad bleek, man, en je gloeit helemaal. Wat is er met je?'
Voor Jim voelde het nu alsof zijn maag zich omdraaide en zich schrap zette om de hele inhoud naar buiten te persen. Hij verzette zich, maar het misselijkmakende gevoel van angst kreeg steeds meer de overhand waardoor hij de controle over zijn lichaam bijna verloor. Deze vorm van angst was anders dan hij ooit eerder ervaren had, besefte hij, alsof een onbekende macht van zijn lichaam bezit nam.
Uiteindelijk hield zijn maag het niet meer en werd de inhoud via zijn slokdarm naar boven geperst, waarna hij een kokhalzend geluid maakte en zijn hand stevig voor zijn mond hield.
'O god, nee Jim, niet hier!' schreeuwde Mike geïrriteerd terwijl hij de auto tot stilstand bracht. 'Ga dat alsjeblieft buiten doen!'
Jim opende het portier en strompelde naar buiten. Daar spoog hij de inhoud van zijn maag over het asfalt, waarna hij nog een tijdje voorover gebogen bleef staan om de kleine beetjes er nog uit te persen. Geleidelijk aan werd het misselijke gevoel en de angst minder en begon hij langzaam de controle over zijn lichaam weer terug te krijgen.
Jim richtte zich langzaam op terwijl hij om zich heel keek. Het was al aardig donker geworden en terwijl hij zich verder herstelde wenden zijn ogen steeds meer aan het duister. Hij zag dat ze zich op een smalle tweebaansweg bevonden, vermoedelijk in een goot bos want aan beide zijden van de weg hiefen hoge bomen zich ver boven het wegdek uit. Er was geen wegverlichting, alleen de maan die laag boven de horizon hing liet enkele sporen van licht op het wegdek vallen.
Jim was drieëntwintig maar op dit moment zo bang als een klein kind. Hoewel de kille angst in zijn lijf verminderde bleef er een naar gevoel in zijn onderbuik achter, een voorgevoel leek het wel. Een rilling ging over zijn rug toen hij het gevoel kreeg alsof ze hier niet alleen waren, alsof ze in de gaten werden gehouden. Met een kloppend gevoel in zijn keel keek hij vluchtig om zich heen, maar hij zag niemand. De boomtoppen zwiepten langzaam heen en weer en een zachte bries door de bladeren leken wel stemmen voort te brengen. Stemmen die iets wilden zeggen, maar hij kon niet verstaan wat die stemmen zeiden.
Jim wreef met beide handen in zijn ogen, in de hoop uit deze nare droom te ontwaken. Toen hij weer opkeek was er niets veranderd. Hij stond nog steeds op dezelfde plek op het asfalt aan de rand van de weg dat aan een bos grensde. Achter hem zaten Marc en Mike nog steeds ongeduldig op hem te wachten.
'He Jim, ben je al klaar? Dan kunnen we weer verder gaan!' riep Mike vanuit de auto, terwijl hij nog een slok van zijn flesje bier nam.
'Ja ja, ik kom eraan,' mompelde Jim. 'Momentje nog...' Hij had er spijt van dat hij vandaag niet gewoon was thuisgebleven, want hij kreeg sterk het gevoel dat ze hun bestemming nooit zouden bereiken...
Eerder op de dag, tegen het einde van de middag, werd Jim door Mike opgebeld met de vraag of hij zin had om mee te gaan naar een feestje. Marc had hij daarvoor al gebeld en die was bereidt mee te gaan. Maar Jim had eigenlijk niet zo'n zin en al helemaal niet in zo'n wild feest, dat kon zijn maag niet verdragen, dacht hij. De hele middag voelde hij zich al niet lekker: een naar gevoel in zijn onderbuik en een licht misselijk gevoel in zijn maag, alsof hij zenuwachtig was voor iets. Uiteindelijk wist Mike hem tóch nog over te halen en spraken ze een tijd af.
Mike had met behulp van een routeplanner via internet de route al zorgvuldig uitgestippeld. Drie uur zou de rit duren. Een lange rit, vond Mike, maar hij had het er wel voor over. Dit soort feestjes werden maar één keer per jaar georganiseerd en de locatie was elk jaar anders. De ene keer in een bunker, de andere keer in een studentenflat en dan weer ergens in een grote hal. Met Marc ging hij er elk jaar heen, maar Jim was er nog nooit geweest en dat moest hij echt een keer meemaken, vond Mike.
Na een uur rijden was het Marc die ongeduldig werd: de gedachte dat hij zeker nog twee uur in de auto moest zitten werd hem teveel. Hij liet Mike bij de eerstvolgende supermarkt stoppen. Toevallig was er koopavond en dat kwam goed uit. Marc opende het portier en stormde naar buiten en rende de supermarkt in. Evenlater kwam hij terug met twee kratten bier. Eén ervan deed hij in de kofferbak en de tweede zette hij op de achterbank naast zich neer. 'Zo, even lekker voordrinken!' riep hij met een brede grijns op zijn gezicht, terwijl hij het eerste flesje uit de krat opende.
De problemen ontstonden nadat Marc op het idee kwam om een kortere weg te nemen via het bos toen ze de rand ervan naderden. Mike zag dat in eerste instantie niet zitten, omdat de wegen binnen het bosgebied onduidelijk op de kaart aangegeven stonden. De wegen hadden geen namen en het was één wirwar van lijntjes die kriskras door elkaar heen liepen. De kans om er te verdwalen was groot. Maar Mike liet zich na een korte discussie met Marc overhalen en dook uiteindelijk toch het dichte bos in. Na een kwartier rijden begonnen ze, na vele kruispunten gepasseerd te zijn, de route uit het oog te verliezen. Uiteindelijk waren ze het spoor bijster.
De drie geplande reisuren waren inmiddels al verstreken en nu zaten ze hier, verdwaald, in de middle of nowhere.
Mike nam nog een laatste slok van zijn bier en deed het lege flesje weer terug in de krat. Zijn blik was nog steeds op Jim gericht, die kennelijk nog niet van zijn aanval hersteld was. 'Ben je nou eindelijk eens klaar, Jim, dit gaat veel te lang duren,' riep hij vol ongeduld.
Jim draaide zich om en keek met vermoeide ogen naar zijn twee metgezellen. Zonder een woord te zeggen stapte hij in sloeg het portier dicht. Dromerig staarde hij door de voorruit naar buiten. Hij wreef met zijn handen nog een paar keer in zijn ogen, liet zich achterover zakken en zuchtte.
'Nou, je ziet er alweer stukke beter uit,' loog Mike met irritatie in zijn stem. 'Dan kunnen we eindelijk weer eens verder gaan en een uitweg zoeken in dit verdomde bos.'
Inmiddels waren er alweer twintig minuten verstreken en hadden ze nog steeds geen uitweg gevonden. Het was één doolhof van wegen die kriskras door elkaar liepen. De hoge bomen om hen heen zorgden ervoor dat de maan grotendeels uit het zicht onttrok, wat oriëntatie nagenoeg onmogelijk maakte.
'Verdomme!' riep Mike, terwijl hij in de achteruitkijkspiegel naar Marc keek. 'Jij ook altijd met je briljante ideeën!'
'Ja zeg, nu wordt ie helemaal mooi! Jij bent hier degene die de beslissing nam. Ik kwam alleen maar op het idee.'
'Maar jij bleef maar doordrammen met je gezeik en nu zitten we hier helemaal...'
'Kappe nou! Jullie allebei!' Het was Jim die nu plotseling tussenbeide kwam en eindelijk, na lange tijd, zijn mond open deed. 'Ruzie maken heeft geen zin, daar lossen we het probleem niet mee op. We kunnen beter onze aandacht zoveel mogelijk richten op het vinden van een oplossing.'
Mike keek Jim met grote ogen aan. 'Zo zo, welkom terug. Waar ben jij al die tijd geweest?'
'Ik voel me alweer stukke beter dan een half uur geleden,' zei Jim, 'maar heb nog wel steeds dat nare gevoel in mijn lichaam.'
'Een misselijk gevoel?' vroeg Mike.
'Nee, het is anders, meer een voorgevoel eigenlijk. Ik heb het gevoel dat we hier helemaal verkeerd zitten.'
'Nee, dat hoef je mij ook niet te vertellen,' zei Mike. 'We zoeken al bijna twee uur naar een uitweg.'
'Maar ik heb het gevoel dat deze omgeving gevaarlijk is.'
'Gevaarlijk?' Mike keek Jim even aan.
'Ja...'
'Hoe bedoel je "gevaarlijk"?'
'Ik heb het gevoel dat we hier opgesloten zitten. Wat we ook zullen doen, een uitweg zullen we nooit vinden.'
'Wat zit je nou toch te lullen, man!'
'Ik meen het, Mike! Toen ik daar net buiten stond had ik dat gevoel heel sterk.'
'Je had gewoon een dipje, Jim, dat hebben we allemaal wel eens. Je zat gewoon niet lekker in je vel en dan ga je je dingen verbeelden, zeker in combinatie met alcohol.'
'Maar ik had geen druppel gedronken, Mike, dus dat zal het vast niet zijn.'
'Nou, het kan me niet schelen wat jij allemaal voelt, maar ik ga ervan uit dat wij die uitweg gewoon zullen vinden.'
'En dan die stemmen,' vervolgde Jim, 'die stemmen die iets fluisterden, maar ik kon niet verstaan wat ze zeiden. En dan het gevoel dat er iets aanwezig was, alsof er iets op de loer lag...'
'Wel ja joh!' spotte Mike. 'Straks komen we een stel monsters tegen die ons gaan opvreten. Laat me toch niet lachen!'
Ze schoten in de lach, maar Jim kon er niet om lachen en haalde een paar keer diep adem om zijn frustratie te onderdrukken.
Jim voelde zich belachelijk en schaamde zich. Hij was eerlijk en oprecht over wat hij voelde, maar het kwam ook allemaal zo ongeloofwaardig uit zijn mond. Geen wonder dat ze helemaal krom liggen van het lachen, dacht hij, zeker nu ze de halve krat al hadden leeggedronken. Misschien had Mike gelijk en verbeelde hij het zich maar. Daar hoopte hij op. Maar hoe hij er ook over nadacht, het gevoel ging niet weg, het beheerste nog steeds zijn gedachte.
Met een diepe zucht liet hij zich verder achterover zakken in zijn stoel. Het zal een lange nacht worden, dacht hij, een nacht die maar snel voorbij moest gaan...
Met een harde klap sloeg hij het portier achter zich dicht. Mike was het nu helemaal zat. Hij ergerde zich groen en geel aan deze situatie en had de auto aan de rand van de weg geparkeerd om even wat frisse lucht te happen. Hij liep naar het midden van de weg en bleef daar staan, hapte een paar keer de frisse avondlucht in en keek toen om zich heen. Weer een uur verstreken en nog steeds zitten we hier vast, dacht hij. De hoge bomentoppen wiegden langzaam heen en weer en het maanlicht erachter zorgde voor schaduwen die als reusachtige klauwen griezelig over het wegdek bewogen. Mike huiverde. Zou Jim dan tóch gelijk hebben, dacht hij, zouden we hier dan tóch opgesloten zitten?
'Wat en verdomde shitzooi...'
Mike keek achterom. Het was Marc die uit te auto stapte en naast hem kwam staan.
'Wat doen we nu?'
'Ik weet het niet,' zei Mike, 'ik weet het echt niet.'
'We kunnen toch moeilijk de hele avond en nacht hier blijven rondhangen. Brandstof raakt op den duur natuurlijk ook een keer op.'
'Er zal niets anders opzitten...'
'Maar... ik begrijp het niet,' zei Marc. 'Als je gewoon rechtuit blijft rijden, dus gewoon één denkbeeldige lijn door het bos trekt, die lijn blijven volgen... dan móet je toch op een gegeven moment de rand van het bos naderen... toch?'
'Dat zou je inderdaad verwachten, ja, maar misschien zijn de wegen hier zo aanglegd dat er maar weinig in- en uitgangen zijn. Het valt me ook op dat veel wegen hier niet kaarsrecht zijn maar in flauwe bochten lopen. Op die manier rijden we waarschijnlijk alleen maar rondjes.'
'Verdomme! Dus we zitten hier al uren rondjes te rijden?'
'Dat lijkt er wel op, ja. Bedenk ook dat dit bos enorm groot is. Ik had net nog even op de kaart gekeken en zag dat dit bos ongeveer dertig bij dertig kilometer groot is - dus zo'n negenhonderd vierkante kilometer.'
'Dan hebben we een probleem,' zei Marc en hij goot in één teug het laatste beetje uit zijn flesje bier achterover. 'We zitten hier helemaal vast, verdomme!'
Ze zwegen allebei even terwijl ze bedenkelijk om zich heen keken. In gedachten zochten ze naar een oplossing, maar die vonden ze niet. Ze waren verdwaald, het spoor volledig bijster. Van enig richtingsgevoel was geen sprake meer. Ze wisten niet meer wat Noord of Zuid was. De maan hing laag boven de horizon en was dus niet zichtbaar. Lange, vage, schaduwen op het wegdek gaven een geringe indicatie, maar daar hield het verder bij op.
Mike keek naar het asfalt en verbaasde zich over de slechte kwaliteit ervan. De wegen waren oud, lang geleden hier neergelegd. Overal zaten scheuren en gaten in het wegdek. Maar wat opviel, was dat de randen van de wegen slordig waren afgewerk, alsof ze hier met grote haast waren neergelegd. Goedkoop en snel, dacht Mike. Maar waar dienden deze wegen voor? Verkeersborden ontbraken, dus voor de gewone burger niet bepaald gebruiksvriendelijk. Mike realiseerde zich dat iedere sterveling, die dit bos zou betreden, sowieso zou verdwalen.
Jim zat nog steeds in de auto dromerig voor zich uit te staren. Er bekroop hem opeens een angstig gevoel, een gevoel dat steeds sterker werd. Wéér ging er een koude rilling over zijn rug en terwijl hij naar zijn handen keek, zag hij hoe zijn vingers weer begonnen te trillen. Het begint weer, dacht hij. Verdomme, het begint weer! Wéér dat gevoel, wéér die angst. Zijn maag begon weer raar te doen en een onweerstaanbare misselijkmakende angst maakte zich van hem meester. Nu voelde hij het weer, dat ze niet alleen waren. We worden in de gaten gehouden, dacht hij. Dat vóelde hij. Hij keek wild om zich heen, maar zag nog niets. Maar we zijn niet alleen, dat wist hij nu zeker - We zijn niet alleen!
Plotseling hoorde ze het geronk van een verbrandingsmotor. Het kwam van ver weg, maar zo te horen kwam het dichterbij. Ze keken naar rechts, maar zagen nog niets. Opeens werden twee felle lichtpunjes voorbij een flauwe bocht zichtbaar. Het naderde hen steeds dichter en aan het geluid te horen nam het in snelheid af.
'Denk jij wat ik denk dat het is?' vroeg Marc.
'Dat klinkt als een voertuig... Godzijdank!' riep Mike opgelucht alsof er een zware last van zijn schouder viel. 'Dat mocht tijd worden zeg.'
'Hahaha... dan zijn we gered!' riep Marc enthousiast, terwijl hij Mike vriendschappelijk op de schouder klopte. 'Godzijdank, eindelijk worden we verlost uit deze hel!'
Het voertuig naderde en het verblindende effect van de felle koplampen werd snel minder nadat het hen passeerde. Uiteindelijk kwam het voertuig in zicht en het silhouet van een busje tekende zich af tegen een vaag verlichte achtergrond van bomen. Het busje had een donkere kleur, vermoedelijk zwart, met op de zijkant een groot wit logo afgebeeld. Mike concentreerde zich erop, maar kon het niet thuisbrengen. Het logo bestond uit een vijftal concentrische cirkels, met in de middelste cirkel een driehoek. De cirkels waren op sommige plekken open, zodat het geheel wel iets weg had van een doolhof. Het busje reed hen langzaam voorbij en stopte uiteindelijk op ongeveer twintig meter bij hen vandaan.
'Waarom stopt het daar pas?' vroeg Marc verbaasd.
'Misschien had het ons gemist en rijdt het straks gewoon achteruit.'
Maar er gebeurde niets, het busje bleef gewoon staan...
Mike begon zijn geduld te verliezen en maakte aanstalten om erop af te gaan.
'Niet doen!..' werd er vanachter geroepen. Het was Jim die net uit de auto stapte en snel op Mike afliep. Zweetdruppels dropen van zijn gezicht en hij zag lijkbleek. 'Ik zou het niet doen, ik vertrouw het niet.'
Mike zag hoe Jim in paniek was en voelde bijna met hem mee. 'Waarom niet, Jim? Wat is er dan?'
Jim greep hem vast. 'Ik had toch gelijk... Ik had toch gevoeld dat we hier niet alleen zijn!' En hij keek naar het voertuig, dat daar nog steeds stilstond. 'Het voelt niet goed. Ik weet zeker dat ze vijandig zijn, dat voel ik!'
'Maar we weten nog niet eens wie ze zijn. Misschien zijn ze onze enige redding...'
'Of onze ondergang...'
Mike zuchte, en keek Marc aan, die spottend met zijn hoofd schudde. Marc was sceptischer en had niet zoveel zin in dat vage geklets van Jim. Voor hem was dat voertuig dé oplossing om uit dit vervloekte bos te komen.
'Maar viel het je dan niet op?' ging Jim verder.
'Wat?'
'Die geblindeerde ramen. Toen het voorbij kwam kreeg ik de indruk dat de ramen geblindeerd waren... En wat nog vreemder is,' en hij wees ernaar, 'is dat het kenteken ontbreekt.'
Mike draaide zich om en zag het nu ook. Details waren in het donker niet echt goed zichtbaar, maar het ontbreken van een kenteken was opvallend. 'Verdomd, je hebt gelijk!'
Marc deed wat stappen in de richting van het vreemde voertuig om het wat beter te bekijken. 'Inderdaad heel vreemd ja. Zelfs het logo ontbreekt. En aan de vorm van het busje kan ik ook niet afleiden om welk type voertuig het gaat. Het is een model dat ik nooit eerder heb gezien.'
'En vind je het ook niet merkwaardig,' ging Jim verder, 'dat er nog steeds niemand is uitgestapt?'
Mike zuchtte en keek nog even naar het busje. 'Oke, en wat nu?'
'Weer instappen en hier zo snel mogelijk wegwezen,' zei Jim.
Mike dacht even na en nam toen een besluit. 'Goed, laten we dan maar gaan...'
'Ben je besodemieterd!' riep Marc geërgerd. 'Ik ga hier niet eerder weg voordat ik weet wie die personen zijn...'
'Wacht, ik hoor wat!' riep Mike en wees in de richting van het voertuig.
Ze hoorden portieren open gaan en zagen dat er twee personen uit het busje stapten.
'Kom op, wegwezen hier!' siste Jim, terwijl hij een paar stappen achteruit deed.
Mike deed hetzelfde en opende alvast het portier aan de bestuurders kant, voor het geval dat ze snel weg moesten vluchten.
Marc gaf niet zo snel op en bleef staan. Hij wilde weten wie die personen waren, maar het was te donker en te ver weg om de personen goed te zien. Hij deed nog wat stappen naar voren. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!.. We zijn hier verdwaald!.. Kunnen jullie ons misschien helpen!'
Maar er kwam geen antwoord. Ze bleven nog steeds zwijgend aan beide kanten van het voertuig staan terwijl ze hen aanstaarden.
Marc probeerde het nog eens. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!'
Weer geen antwoord...
'Laten we er maar vandoor gaan,' zei Mike zenuwachtig, terwijl hij in de auto stapte en de motor startte.
Jim stapte ook in en sloot het portier. 'Nu Marc nog.' zei hij, terwijl hij achterom naar Marc keek.
Mike draaide zich om. 'Marc, instappen!'
Op dat moment kwamen de twee personen in beweging en liepen ze hen rustig tegemoet.
'Ah! Ze komen eindelijk deze kant op!' riep Marc.
Mike zag hoe de twee personen in beweging kwamen, rustig en zelfverzekerd. Toen ze halverwege waren werd het duidelijk dat het om twee stevig gebouwde mannen ging. Ze waren geheel in zwart gekleed en toen ze hen nog dichter naderden, zag hij dat ze een grote, brede, zwarte zonnebril droegen. Merkwaardig, dacht Mike. Een zonnebril in het donker? Gevoelige ogen zeker?
Ze stopten uiteindelijk voor Marc en bleven hem strak aankijken.
Marc kreeg plotseling een onveilig gevoel en keek de twee onderzoekend aan. Twee stevig gebouwde mannen, strak in het pak, geheel in zwart gekleed met zwarte handschoenen aan, haar netjes gekamd en dan nog die maffe zonnebril op hun neus. Maar het was de manier waarop ze daar voor hem stonden, hoe ze hem aankeken. Het maanlicht dat op hun gezichten scheen toonde een bleke, gladde huid zonder stoppels. Kennelijk hadden ze geen baardgroei. Verder toonde de structuur van hun huid geen enkele vorm van ouderdom en de vorm van het gezicht had iets onnatuurlijks, iets onmenselijks. Marc huiverde toen hij zich dat realiseerde en deed voorzichtig een stap achteruit.
Mike begon zijn geduld te verliezen. 'Stap nou in!.. kom op, stap nou in!' siste hij.
Maar Marc reageerde niet. Hij concentreerde zich nog steeds op die twee vreemde personen voor hem en probeerde het nog eens. 'Wie... wie zijn jullie?.. Wij zijn hier verdwaald... en wij hopen dat jullie ons misschien verder kunnen helpen.'
Eén van de twee mannen keek de ander aan en sprak iets in een vreemde taal.
Marc herkende de taal niet; het leek nergens op. Het waren wat klik-klak geluiden. En dan die stem, een zware stem, dat in niets leek op dat van een mens.
Hij keek Marc weer aan en zei: 'Wij kunnen jullie wel helpen. Stap maar bij ons in.'
'Bij jullie instappen? We kunnen toch gewoon achter jullie aanrijden?'
'Nee, onmogelijk...'
'Hoezo onmogelijk?' zei Marc en hij huiverde. Dit deugt niet, dacht hij en deed voorzichtig nog wat stappen achteruit totdat hij bij het portier stond.
De Andere man was inmiddels onopvallend achter de auto om gelopen en stond nu naast het portier van Jim. Hij strekte zijn hand uit daar de deurknop. Jim zag het net op tijd en drukte het portier vlug in zijn slot. Vervolgens begon de man wild aan de deurknop te rukken zodat de hele auto begon te schudden.
Op dat moment zag Mike dat de andere man, die nu op Marc af kwam lopen, iets tevoorschijn haalde. Er kwamen felle lichtflitsen van af en Mike realiseerde zich wat het was: een taser! Een stroomstootwapen waarmee je iemand tijdelijk kunt uitschakelen. 'Marc, kijk uit!'
Maar het was te laat. Net op het moment dat Marc wilde instappen werd de taser in zijn nek gedrukt. Hij slaakte een harde kreet en viel met een harde klap op het asfalt.
'Marc!' schreeuwde Mike. 'Marc, sta op man!'
De man met de taser liep nu snel in de richting van Mike, maar Mike sloot het portier net op tijd.
'Kom op, gas geven!' schreeuwde Jim.
'Ben je gek, we kunnen Marc hier niet achterlaten!'
De andere man, die nog naast het portier van Jim stond, hief zijn linker arm en sloeg met enorme kracht op de voorruit. Het glas verbrijzelde maar bleef verder intact.
'Geef gas, Mike, we hebben geen keus!'
Mike hapte een paar keer naar adem, schakelde in zijn eerste versnelling en trapte het gaspedaal in. Met piepende banden kwam de auto in beweging en reed snel vooruit. In de achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen, terwijl de twee mannen naar het midden van de weg liepen. Mike trapte snel de rem in en keerde de auto.
'Wat ga je doen?' vroeg Jim.
'Ik heb een idee...'
Marc had zich inmiddels weer hersteld en liep wat verder naar achteren. De twee mannen waren blijkbaar zó overdonderd dat ze hem helemaal vergeten waren. Ze waren naar het midden van de weg gelopen om te zien waar de auto plotseling gebleven was.
Mike had de verlichting van zijn auto uitgeschakeld en staarde voor zich uit. In de verte zag hij hoe de twee mannen als vage schimmen op de weg stonden. 'Wacht maar, klootzakken, ik krijg jullie wel,' fluisterde hij zacht. Hij wachtte nog even en gaf toen gas.
De twee mannen hoorden hoe de auto op hen af kwam rijden. Eén van hen dook opzij, maar voor de ander was het te laat en werd geraakt. Met een harde klap smakte hij tegen de voorruit om vervolgens over het dak te rollen en kwam tenslotte met een harde klap op het asfalt terecht.
Mike reed verder en stopte bij Marc. 'Instappen, nu!' schreeuwde hij.
Marc stapte vlug in en keek snel achterom naar de man die daar levenloos op de grond lag. 'Shit man!.. Is hij dood... is hij echt dood?
'Laten we het hopen,' zei Mike.
'Maar dan hebben we een moord op ons geweten!' schreeuwde Marc.
'Zij wilden ons misschien wel vermoorden, Marc. Dit was pure zelfverdediging. Ik had geen keus.'
'Maar we weten nog steeds niet wie ze zijn en wat voor gevolgen dit voor ons kan hebben.'
Buiten knielde de man boven zijn metgezel en voelde aan zijn nek. Hij stond weer op, haalde een paar keer diep adem en keek naar de auto die dit veroorzaakt had. Hij balde zijn vuisten en zette zich in beweging.
'Kijk uit, hij komt deze kant op!' waarschuwde Marc.
Mike reageerde onmiddelijk, schakelde achteruit en gaf gas. Maar nog net op tijd wist de man de naderende auto te ontwijken en Mike vloekte. Hij keerde de auto zo vlug hij kon en reed weg.
Marc keek door de achterruit en zag hoe de man snel naar zijn eigen auto liep. 'Shit! Die komt achter ons aan... sneller, Mike... sneller!'
Mike schakelde naar de hoogste versnelling en vloog met enorme snelheid door de bocht, waarbij hij nog net op tijd een boom kon ontwijken. Verderop nam hij een afslag en reed zo snel mogelijk weer verder om vervolgens weer een tweede afslag te nemen. Hij keek in de achteruitkijkspiegel of ze gevolgd werden, maar zag niets. Hij zuchtte. 'Hopelijk zijn we hem voorgoed kwijt.'
Marc tuurde nog steeds door de achterruit. Hij moest zeker weten dat ze niet gevolgd werden. Toen hij na een tijdje nog steeds niets zag, draaide hij zijn hoofd weer terug en haalde opgelucht adem en liet zijn hoofd achterover zakken. 'Godzijdank, die zijn we kwijt...'
Na een tijdje begon Mike zijn geduld weer te verliezen en hij vloekte binnensmonds. Hij kreeg nu sterk de induk dat ze hier nooit uit zouden komen, wat ze ook deden. De meeste wegen liepen in flauwe bochten. Ze leken recht, maar dat waren ze niet. Dus als je zou denken dat je in één rechte lijn door het bos rijdt, dan volg je slechts flauwe bochten. De rand van het bos zul je dus nooit bereiken. Er is maar één manier om dat te bereiken, bedacht hij: van de wegen afwijken en in één rechte lijn door het bos gaan. Dan zou je op den duur zeker aan de rand van het bos komen. Maar Mike schudde die gedachte weer van zich af. Het bos was te dicht; de bomen zaten te dicht op elkaar. Een onmogelijke opgave dus.
Mike keek naar brandstofmeter en zag dat de tank bijna leeg was. 'Verdomme!'
Marc kwam naar voren. 'Wat is er?'
'Tank bijna leeg.'
'Shit, ook dat nog!'
'We kunnen beter stoppen en wachten tot morgenochtend, dan is het weer licht.' zei Jim.
'Wat hebben we daar aan?' vroeg Mike.
'We hebben niet genoeg brandstof meer, dus uiteindelijk zullen we de auto tóch achter moeten laten en zullen we te voet verder moeten. En dat doe ik toch liever als het licht is. Dan kunnen we tenminste door het bos, want de auto beperkt ons toch alleen maar tot de wegen.'
Mike dacht even na. 'Je hebt gelijk Jim, dat kunnen we beter doen.'
'Ho, ho, ho!' protesteerde Marc. 'Heb ik hier ook nog wat op te zeggen? Ik zie het niet echt zitten om hier de hele nacht langs de kant van de weg te staan met het risico dat we straks uit onze slaap gewekt worden door wéér een stel van die griezels. Dat risico ga ik niet nemen.'
'Ik ben ook niet van plan om langs de kant van de weg te staan,' zei Mike, 'maar ergens in het bos waar wat beschutting is, waar we niet snel zullen opvallen.'
'Oke, dan is het goed.' zei Marc opgelucht en hij ging weer achterover zitten.
Mike reed nu wat rustiger en tuurde om zich heen, speurde de bomen langs de kant van de weg af in de hoop een goede schuilplek te vinden. Maar de bomen zaten te dicht op elkaar, onmogelijk om daar een auto tussen te krijgen. Misschien dat er verderop betere plekken zijn, hoopte hij en hij gaf weer wat meer gas.
Jim keek door het beschadigde deel van de voorruit en zag in de verte iets aan de linker kant van de weg. 'Wat is dat daar? Is dat misschien iets?'
'Dat is gewoon een afslag,' zei Mike. 'Niets bijzonders.'
Mike kwam dichterbij en nam geleidelijk wat gas terug. Ter hoogte van de afslag hield hij even stil en keek ernaar. Hij bedacht zich even, sloeg het stuur om en gaf weer gas. De auto sloeg af naar links en met een klap, alsof het van een stoep af reed, ploften de banden weer op het wegdek.
'Wat was dat nou?' vroeg Marc verbaasd. 'Reden we door een kuil ofzo?'
Mik stopte en reed weer stukje terug. Toen hij het portier open deed en zijn voet op de weg zette, werd het hem meteen duidelijk. 'We staan op een onverharde weg.'
'Een onverharde weg?' wilde Jim weten.
'Ja, kijk maar. Ik sta hier in het zand. Deze weg is niet geasfalteerd. We reden net vanaf het asfalt op deze weg en die klap was vanwege het hoogteverschil.'
Marc kon zijn oren niet geloven en stapte ook uit. Hij schoffelde met zijn schoen onderzoekend door het zand. 'Een zandweg?'
'Ja, is dat zo raar dan?'
'Nou ja,' zei Marc, 'we rijden al uren door het bos op geasfalteerde wegen - er kwam maar geen eind aan. En nu zitten we opeens op een zandweg! Ik ben wel benieuwd waar deze weg heen leidt. Misschien brengt het ons wel naar de rand van het bos, of wellicht zitten we daar al bijna - wie zal het zeggen.'
Mike keek om zich heen en zag dat aan beide kanten van de weg de bebossing er dicht op zat. Maar verderop weken de bomen geleidelijk aan steeds verder van de weg af. Marc zou wel eens gelijk kunnen hebben, dacht hij. Misschien zitten we al aan de rand van het bos en leidt deze weg ons eindelijk naar de vrijheid. Mike kreeg eindelijk weer wat hoop. 'Goed, laten we gaan.'
Ze stapten weer in en reden weg...
Minuten lang weken de bomen niet ver van de weg af, zo'n dertig meter maar. Maar na tien minuten opende het bos zich plotseling en verdwenen bijna alle bomen om hen heen. De maan, die laag boven de horizon hing, kwam tevoorschijn en scheen fel in hun gezicht.
'Zijn we nu eindelijk uit het bos?' vroeg Marc.
'Dat durf ik niet te zeggen,' zei Mike, 'maar ik zal hier wel even stoppen.'
Hij bracht de auto tot stilstand en stapte uit. Achter zich zag hij de rand van het bos, daar kwamen ze net vandaan, maar voor hem uit ontwaarde zich een uitgestrekt landschap. Hier en daar waren wat bomen en struiken zichtbaar, maar verder was het landschap vrij kaal. Op sommige plekken stegen mistbanken op die laag boven de grond hingen en door het maanlicht beschenen gaf het een spookachtig gezicht. De maan verblindde hem enigszins, waardoor het zicht beperkt bleef. Met gestrekte arm schermde hij de maan af zodat zijn zicht beter werd. Nu zag hij meer contrast en in de verte werden geleidelijk aan de contouren van bomen zichtbaar, eigenlijk overal om hem heen waar hij keek.
Mike liet zijn arm weer zakken en zuchtte van teleurstelling. Ze waren helemaal niet uit het bos, besefte hij, ze zaten er nog steeds in. Het landschap was blijkbaar niets anders dan een grote open plek midden in het bos.
Marc stapte uit en keek Mike vragend aan. 'En?'
Mike schudde zijn hoofd. 'Vergeet het maar, we zijn er nog lang niet uit. Dit is gewoon een open plek in het bos. Kijk maar in de verte om je heen. Overal waar je kijkt zie je die verrekte bomen staan... Bomen, bomen en nog eens bomen... Godverdomme!' En hij sloeg met zijn vuist op de motorkap. 'Komen we hier dan nooit een keer weg? Wat een verrekte klotezooi!' En woedend schopte hij wild in het zand.
Marc voelde met hem mee en kon zijn eigen teleurstelling ook niet bedwingen. Vloekend liep hij naar de achterkant en opende de kofferbak. Hij trok één flesje bier uit de krat, sloeg op de rand het dopje eraf en goot vervolgens het bier achterover. 'Laten we het maar op een zuipen zetten,' zei hij, 'dan overnachten we hier wel.'
'Ben je gek geworden!' zei Jim, die inmiddels ook was uitgestapt. 'We kunnen hier toch niet midden op de weg blijven staan, dat is veel te riskant.'
'Ach, er zijn hier zoveel wegen, ze kunnen overal zitten. En eerlijk gezegd kan het me allemaal geen reet meer schelen.'
'Hoezo, kan het je geen reet meer schelen?'
Marc gaf geen antwoord. Hij dronk de rest in het flesje in één teug leeg, smeet het daarna in de bosjes en pakte vervolgens een nieuwe.
'Het is de drank, Marc,' zei Jim. 'Je zuipt te veel, dat doe je altijd. Die eerste krat had je bijna helemaal in je eentje opgezopen. Je bent niet eens meer in staat om helder na te denken, dus ga jij alsjebieft niet beslissen over wat wij moeten doen.'
Marc kneep zijn hand strakker om het flesje, terwijl zijn blik erop gericht was, en zei op zachte toon: 'Ik doe wat ik wil, jochie, en die grote bek van je bevalt me helemaal niet.'
Marc was vijf jaar ouder dan Jim en beide waren ze goed bevriend met Mike. Maar Marc en Jim lagen elkaar nooit zo. Marc keek altijd al op Jim neer, al van kinds af aan. In zijn ogen was Jim nog altijd die kleine, verlegen jongen uit de buurt. Maar inmiddels was Jim drieëntwintig en liet hij niet meer zo snel over zich lopen. Marc had moeite met de wetenschap dat die kleine jongen van toen nu zo'n grote mond had en hem de les las.
Jim liep in grote passen op Marc af en trok het flesje bier uit zijn handen en gooide het weg. 'Stoppen met dat gezuip! Dat doen we wel een andere keer, maar niet nu, niet hier! We blijven hier niet midden op de weg overnachten met het risco dat we wéér belaagd worden. Daarnet had je nog zo'n grote mond, Marc, dat je niet langs de kant van de weg wilde blijven staan, weet je nog? En nu ga jij hier met je dronken kop voor ons beslissen wat we moeten doen?' Jim draaide zich om naar Mike. 'Laten we gaan. Misschien kunnen we hier ergens op het landschap wel een geschikte plek vinden.'
Verbijsterd keek Marc naar zijn flesje bier dat een paar meter bij hem vandaan in het zand lag. Hij zag hoe het laatste beetje bier eruit droop en kon toen zijn woede niet meer bedwingen. Hij keek naar Jim, die nog met Mike in gesprek was, balde zijn vuisten en stormde op hem af. 'Jij kleine vuile opdonder!..'
Jim draaide zich van schrik om en kon nog net op tijd de eerste klap ontwijken. Hij dook omlaag en week meteen naar achter. Bij de volgende klap werd hij vol in het gezicht geraakt en viel achterover tegen de auto.
Marc kwam op hem af om een volgende klap uit te delen, maar Mike sprong er nu tussen. 'Stoppen daarmee! Stoppen nu!' schreeuwde Mike. Hij greep Marc vast en trok hem naar zich toe. 'Waar ben je toch mee bezig idioot! Wat bezielt je?'
'Die kleine hufter daar...' zei Marc en hij wees naar Jim, die weer opstond en het bloed dan zijn lippen veegde.
Mike zuchtte teleurgesteld en liet Marc weer los. 'Jullie hebben verdomme ook altijd wat. We verkeren nu in een situatie waarin we dit soort gedonder niet kunnen hebben...' Hij zweeg even en keek over het landschap, over de mist die als een grijze deken laag boven de grond hing. Het bos, het landschap, het was vevloekt - dat voelde hij. Elk gezelschap dat hier zou stranden, zou er nooit meer uit komen. Als ze niet belaagd zouden worden dan zouden ze wel sterven van de honger - of ze zouden elkaar wel afmaken. In feite waren ze ten dode opgeschreven...
Mike schudde die nare gedachte van zich af en wendde zich weer tot Marc en Jim. 'Ik wil dat geruzie niet meer hebben, Jongens, zó trekken we onszelf alleen maar verder de afgrond in...' Hij wachtte even voor hij verder ging. 'Wat we nu gaan doen is daar ergens in het landschap een veilige plek zoeken waar we kunnen overnachten en als het morgen weer licht is dan zien we wel verder, oke?.. Goed, laten we weer gaan.'
Minuten streken voorbij en niemand had nog een woord gezegd. Marc was nog steeds ontdaan over het conflict met Jim. Jim daarentegen maakte zich er allang niet meer druk om en zat alleen maar dromerig voor zich uit te staren. Alleen Mike was geconcentreerd. Zijn blik ging van links naar rechts, druk opzoek naar een plek waar ze veilig de nacht konden doorbrengen.
De weg liep nu in een flauwe bocht naar rechts en geleidelijk aan werden weer wat bomen en struiken langs de rechter kant van de weg zichtbaar. Het was lichte bebossing en door de bomen heen kon Mike het uitgestrekte landschap erachter nog redelijk zien. Het landschap was donker, nauwelijks zichtbaar, maar heel licht in de verte waren de contouren van bomen nog te zien en op de voorgrond enkele grijze mistbanken die laag boven de oppervlakte hingen.
Mike wierp weer vluchtige blik op de brandstofmeter en zag dat de wijzer nu helemaal op nul stond. Elk moment zou de motor kunnen uitvallen, wist hij, en hij voelde de noodzaak om zo snel mogelijk een schuilplek ergens in het landschap te vinden. Als de motor hier midden op de weg stil zou vallen hadden ze een groot probleem, want het zou te riskant zijn om er te overnachten.
Mike aarzelde geen moment en besloot het stuur meteen naar rechts om te slaan en de auto ergens tussen te struiken te parkeren...
'He, wat is dat daar?' vroeg Jim plotseling verrast, net voor het moment dat Mike wilde afslaan.
'Wat?'
'Daar! Het lijkt wel of daar ergens licht brand!'
Mike ging wat rustiger rijden en keek gespannen voor zich uit.
Zo'n kleine vijftig meter voor hen, aan de rechterkant van de weg, was een inham in de lichte bebossing te zien. De bladeren van de omliggende bomen kleurden donkergeel, mogelijk door een onbekende lichtbron. Nauwelijks zichtbaar, maar duidelijk wel kunstmatig van aard.
Marc dook naar voren en trok zenuwachtig aan de schouder van Mike. 'Wees voorzichtig Mike. Ik weet niet of het wel zo verstandig is om daar zomaar langs te rijden zolang we niet weten wat zich daar bevindt.'
Mike realiseerde zich dat goed. Gezien de gebeurtenissen eerder deze avond was elk levend wezen dat ze hier zouden tegenkomen al verdacht. Niemand was te vertrouwen. Maar tóch voelde Mike de behoefte om uit te zoeken wat zich daar voorbij de bomen bevond. Het had geen zin om om te keren, terug te rijden en zó in onwetendheid te blijven. Hij móést het weten; het zou wel eens van levensbelang kunnen zijn, dacht hij. 'Nee ik heb wel een beter idee,' zei hij. 'We parkeren de auto hier in de struiken en gaan dan te voet verder tussen de bomen door naar die open plek daar.'
'Dan kunnen we tenminste op ons gemak vanuit de struiken bekijken wat daar allemaal te zien is,' vulde Marc hem aan.
'Precies...'
Mike manoeuvreerde langzaam en voorzichtig door de struiken. Hij hield de auto uiteindelijk stil en schakelde de motor uit. Ze stapten uit en liepen voorzichtig tussen de bomen door naar de verlichte plek voor hen. Mike liep voorop, daarachter Jim en Marc liep achteraan. Door de lichte bebossing was er nauwelijks maanlicht en konden ze moeilijk zien waar ze liepen.
'Auw! Godverdomme!' riep Marc geïrriteerd, maar op gedempte toon, toen hij zijn enkel stootte. 'Je ziet hier ook geen ene moer!'
'Ssst! Houd je stil!' zei Mike die zich meteen naar Marc omdraaide.
Ze slopen voorzichtig verder en het licht op de open plek werd duidelijker. Ze naderden de rand van de open plek en bleven toen gebukt achter de struiken staan.
'Verrek, hier woont iemand!' zei Jim.
Het licht was afkomstig uit enkele ramen van een klein gebouwtje dat er oud en vervallen uit zag en voor een groot deel uit hout bestond. Voor de rest was de hele plek bezaaid met rommel. Vooral rechts van hen, daar zagen ze een omgevallen stapel planken, wat auto onderdelen en nog meer van dergelijk roestend materiaal. Net voorbij de oprit stak iets uit de grond omhoog, maar het was er te donker om te zien wat het was. Het schuine afdakje dat erboven hing en aan het gebouwtje bevestigd zat, was in zijn geheel bijna vervallen en hing voor een deel tegen de grond.
'Wat is dit in godsnaam voor een plek?' wilde Marc weten. 'Het ziet er niet bepaald uit als een normale woning.'
'Daar zullen we dan snel achter komen,' zei Mike en hij wurmde zich vervolgens voorzichtig door de struiken het terrein op.
Voorzichtig slopen ze over het terrein en Mike probeerde de omgeving goed in zich op te nemen. Hij keek weer naar het ding dat daar onder het schuine afdakje zo uit de grond omhoog stak. Nu drong het tot hem door wat het was - een benzinepomp! 'Krijg nou wat, dit is en tankstation!'
'Een tankstation? Hoezo dat?' vroeg Marc.
Mike wees ernaar. 'Zie je dat ding daar? Dat is een benzinepomp. Dit is dus een tankstation.'
'Maar dan wel een hele oude,' zei Marc, terwijl hij om zich heen keek. 'En wat een teringzooi hier zeg.'
'Als we mazzel hebben kunnen we hier weer bijtanken,' zei Jim.
Mike was inmiddels naar de benzinepomp gelopen om het beter te bekijken. 'Als we mazzel hebben ja, maar ik vrees dat we ook pech kunnen hebben. Dit ding is al in geen jaren meer gebruikt, althans zo ziet het er uit.'
Mike draaide zich om en liep weer terug naar de rest en bekeek het houten gebouwtje opnieuw. Het licht kwam door een raampje en door het glas in een deur naar buiten en zette het terein in een vaag, geelachtig licht. Hoe oud zou dit zijn, vroeg hij zichzelf af. Het oogt jaren zestig of zelfs ouder. En wie zou hier willen wonen in dit godverlaten gebied?
Marc pakte een stalen pijp van de grond, keek er aandachtig naar en sloeg er een paar keer licht mee in zijn hand. 'Zo, dit kan ik wel mooi als wapen gebruiken. Gewoon voor de zekerheid,' zei hij.
'Laat dat ding maar weer vallen, jongeman!..'
Iedereen draaide zich van schrik om en keken in de richting van de oprit. Een paar meter bij hen vandaan stond een oude man die hen onder schot hield met een groot jachtgeweer.
'Wie zijn jullie en wat komen jullie hier doen?' vroeg de oude man zenuwachtig.
Mike liep voorzichtig wat naar voren en zei: 'Wij doen u geen kwaad meneer. Wij zijn hier verdwaald. We hebben werkelijk geen idee hoe we hier weer uit kunnen komen en de tank van onze auto is ook bijna leeg. Wij hopen eigenlijk dat u ons zou kunnen helpen.'
De oude man beet op zijn lip en keek de drie jongemannen bedenkelijk aan. Hij glimlachte even maar zijn blik werd meteen weer ernstig. 'Er zit nog wel benzine in de tank maar daar blijven jullie je poten van af!'
'Wij willen er wel voor betalen hoor...'
'Haha, betalen? Wat moet ik hier met geld?'
'Maar kunt u ons dan niet helpen om hier weer weg te komen? Ik neem aan dat u hier de weg wel kent.'
De oude man zuchtte. 'Voor mij is het bos net zo'n doolhof als dat het voor jullie is. Maar ik hoef hier niet meer weg, ik heb het hier prima naar mijn zin. Ik zit hier al sinds de tijd dat er nog veel werkverkeer was. Dit tankstation, waar ik destijds werkzaam was, was toen nog volop in bedrijf. Daarna, toen het over was met de drukte, werd dit tankstation overbodig, maar ik ben er als enige nog gebleven en woon er sindsdien.
'En wanneer was het hier dan zo volop in bedrijf, als ik vragen mag?' vroeg Mike nieuwsgierig.
'Ongeveer tussen 1950 en 1960.'
'Waar werd dan aan gewerkt?'
De oude man zuchtte weer en keek vermoeid naar de grond. 'Dat gaat jouw verstand te boven, jongen...'
'U zei zet dat u hier helemaal alleen bent, maar wij werden deze avond door twee vreemde mannen, met zonnebrillen op, aangevallen.'
De oude man keek weer op en zijn ogen werden groot. 'Zo zo, dus jullie hebben al kennis met ze gemaakt?' lachte hij en hij genoot zichtbaar van het nieuws.
Marc begon het nu te irriteren en hij deed dreigend een paar stappen in de richting van de oude man. 'Zo te zien vind je het wel leuk. Ken je die gasten soms?'
'En óf ik ze ken!' lachte hij.
'Nou, maak jij je borst dan maar nat ouwe!' ging Marc verder, 'Want één van die twee vriendjes van je is nu waarschijnlijk dood, die hebben wij namelijk te pletter gereden. Nu is er nog maar één over die je kan bijstaan.'
De oude man leek het niet te deren, hij lachte vrolijk door. Hij genoot van de naïviteit en onwetendheid van de drie jongemannen. 'Eén?' lachte hij. 'Denk je dat het er nog maar één is?'
'Niet dan?' vroeg Mike.
De oude man zweeg even en keek toen weer ernstig. 'Sorry jongens, maar ik kan jullie niet laten gaan.'
Marc wilde op de oude man af lopen, maar Mike hield hem tegen en vroeg: 'Maar wat wilt u dan van ons? Wij hebben u toch niets misdaan?'
De oude man wenkte met de loop van zijn geweer richting de deur. 'Naar binnen jullie, nu!'
'Maar waarom?' wilde Mike weten. 'Wij hebben u toch helemaal niets...'
'Ach, die ouwe lul is gewoon smerige dingen met ons van plan!' zei Marc die er nu dreigend tussen kwam. 'Ik ga die ouwe vent écht niet gehoorzamen!..'
Plotseling klonk er een schot en het zand voor Marc's voeten spatte in zijn ogen. 'Godverdomme!' schreeuwde hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg. 'Jij ouwe klootzak! Ik zal je...'
'Naar binnen! Nu!' schreeuwde de oude man.
Ze beseften nu dat het menens was en dat ze hem maar beter konden gehoorzamen. Jim trok zenuwachtig de deur open en stapte als eerste naar binnen, gevolgd door Mike en daarna Marc. De oude man kwam als laatste binnen en sloot de deur achter zich.
Het vertrek zag er oud en vies uit. Vrijwel alles was van hout. In de hoeken aan het plafond was het bezaaid met spinnenrag en op sommige plekken krulden het oude verf zich van de muren. Aan het plafond hing een oude olielamp die het vertrek vulde met een vaag, geelachtig licht.
De oude man liep om hen heen terwijl hij het drietal goed onder schot hield. Aan de grijns op zijn gezicht te zien genoot hij van dit tafereel. Hij genoot ervan om te zien hoe verward ze waren, de angst en paniek die ze uitstraalden. Bijna vrolijk huppelde hij achter een tafel langs richting een ouderwetse telefoon die aan de muur hing.
'Wat bent u met ons van plan?' vroeg Mike.
'Ik kan jullie natuurlijk niet hier laten,' zei de oude man, 'dus moet ik jullie laten ophalen.'
'Ophalen? Door wie?'
De oude man pakte de hoorn van de haak en probeerde met diezelfde hand een nummer te draaien. Met zijn andere hand hield hij hen nog steeds onder schot. Maar een ogenblik verloor hij even zijn concentratie en liet daarbij de loop van zijn geweer even zakken. Marc zag het en aarzelde geen moment. Hij dook er direct op af, greep met zijn linkerhand naar de loop van het geweer en duwde het zo ver mogelijk opzij. Met zijn rechter hand maakte hij een vuist en sloeg hem zo hard hij kon in zijn gezicht. De oude man viel hard achterover. Marc draaide het geweer om en hield hem onder schot.
'Godzijdank!' riep Mike uit van opluchting. 'Dat heb je goed gedaan, Marc!'
Jim pakte de hoorn op en hing het weer terug aan de haak. 'Maar wie wilde hij dan bellen?'
'Vast wel dezelfde types waar wij het vanavond ook al mee aan de stok kregen,' zei Marc, terwijl hij de oude man nog steeds onder schot hield. 'En geloof me, dat zijn geen mensen! Ik heb vlak voor ze gestaan en ze hadden iets heel vreemds, iets onmenselijks.'
Mike voelde de hals van de oude man. 'Nou, je hebt hem gelukkig niet doodgeslagen. Ik wil nog wel het één en ander van hem weten als hij straks weer bij komt.'
'Van mij had hij mogen sterven,' snauwde Marc.
Mike keek Marc ernstig aan. 'Wij zijn geen moordenaars, Marc...'
'Nee, maar die ouwe hier wel!'
'En je hoeft hem niet langer meer onder schot te houden hoor, hij kan je nu toch niets meer doen. Doe dat ding maar weg, daar krijgen we alleen maar ongelukken van.'
Marc liet het geweer zakken maar legde het niet weg. 'Maar wat doen we dan nu met hem?'
Jim kwam tevoorschijn met een rol touw dat hij in de hoek van het vertrek had zien liggen. 'We kunnen hem tijdelijk aan zijn stoel vastbinden,' zei hij en hij wierp het touw op tafel. 'Als hij straks weer bij komt, ondervragen we hem wel.'
Marc trok de tafel naar het midden van het vertrek om ruimte te maken. Mike en Jim tilde de oude man in zijn stoel en bonden hem vast. Er stonden wat stoelen in een hoek van het vertrek op elkaar gestapeld en Marc trok er een paar van af. Op één van de stoelen nam hij plaats en hield zijn blik op de oude man gericht.
Mike ijsbeerde dromerig door het vertrek en verwonderde zich over alle merkwaardige gebeurtenissen die ze deze avond ondergaan hadden en over de dingen die de oude man verteld had. Werkzaamheden die hier tussen 1950 en 1960 plaatsvonden, zoals de oude man zei. Er werd ergens aan gewerkt, maar aan wat?
Jim had ook plaatsgenomen in een stoel en sloot zijn ogen om wat rust te nemen. In gedachten speelde hij alle gebeurtenissen van deze avond nog eens af en probeerde het voor hemzelf begrijpelijk te maken. Begrijpen deed hij allerminst en alleen zijn gevoel vertelde hem hoe het zat. Zijn intuïtie was het enige waarop hij nog kon vertrouwen, dát besefte hij nu heel goed. De oude man voor hem was van oorsprong misschien geen slecht mens, maar het leven in deze omgeving heeft hem waarschijnlijk gemaakt tot de man die hij nu was. Dat moet moet haast wel, want zo voelde hij het...
Mike liep voorbij het raam toen hij buiten stemmen hoorde. Vlug dook hij bij het raampje weg en gebaarde naar de anderen dat er iets buiten was.
'Wat is er?' wilde Marc weten.
Mike bracht zijn wijsvinger naar zijn mond. 'Ssst! Ik hoor buiten mensen praten en ze komen deze kant op.' fluisterde hij.
Marc sprong op uit zijn stoel en ging naast de deur staan. Mike en Jim deden hetzelfde en gingen achter hem staan.
Voetstappen kwamen dichterbij en Marc zag de deurkruk omlaag gaan. De deur zwaaide open en er stapte iemand naar binnen.
'Hallo, bent u er nog?' vroeg een mannenstem.
Op dat moment gaf Marc een trap tegen de deur en de man erachter werd hard geraakt en smakte tegen de houten vloer. Marc sprong tevoorschijn en hield hem onder schot. Zo te zien was het een man van middelbare leeftijd. Hij probeerde weer op te staan maar Marc drukte hem met zijn voet weer omlaag. Het lukte de man toch om zich om te draaien en keek de drie onbekende mannen geschrokken aan.
'Wie zijn jullie in godsnaam?'
'Dat kunnen we net zo goed aan jou vragen,' antwoordde Mike.
Op dat moment zwaaide de deur weer open en stapte er snel een blonde vrouw naar binnen die meteen bij de man neerknielde.
Geschrokken deed Marc een stap achteruit. Achter de blonde vrouw stapten ook nog twee kinderen en een hond naar binnen. Marc liet meteen zijn geweer zakken omdat hij besefte dat dit geen mensen waren met kwade bedoelingen.
De blonde vrouw hielp de man overeind en beide keken ze de geschokt naar de oude man die vastgebonden in zijn stoel zat. De twee kinderen waren ook geschokt en de jongste van de twee begon te huilen.
'Het spijt ons verschrikkelijk,' zei Marc, 'maar wij dachten dat jullie vijandig waren.'
'Waarom zouden wij dat zijn?' vroeg de man en hij wenkte naar de oude man in de stoel. 'En wat heeft dat te betekenen? Waarom hebben jullie hem vastgebonden?'
'Dat is een lang verhaal,' zei Mike. 'Maar als ik het goed begrepen heb, kent u die man?'
'Nou ja, ik was hier al eerder op de avond geweest om hem de weg te vragen. Maar nogmaals, waarom zit hij vastgebonden?'
'Ik kan goed begrijpen,' zei Mike, 'dat u nu misschien denkt wat wij die oude man beroofd hebben, maar ik kan u verzekeren dat dat absoluut niet het geval is. Die man deugt niet, hij is gevaarlijk.'
'Oke, maar dan hoop ik wel dat jullie me haarfijn gaan uitleggen wat hier nou precies aan de hand is, want wij hebben al een hele rare avond achter de rug.'
'Nou,' zei Mike, 'jullie zijn dan niet de enige hoor. U moest eens weten wat wij allemaal achter de rug hebben. Maar dat zullen we u zo vertellen.'
'Oke dat is goed, maar wie zijn jullie eigenlijk?'
Mike stak als eerste zijn hand uit. 'Ik ben Mike...'
'Bram, aangenaam. En dit is mijn vrouw Emma... en dat zijn mijn twee kinderen Thomas en Lars... en de hond heet Ralf.'
Nadat Marc en Jim zich ook hadden voorgesteld, stelde Mike voor om met z'n allen rond de tafel te gaan zitten om het een en ander te bespreken en informatie uit te wisselen. Mike was blij en opgetogen met deze nieuwkomers, het gaf hem weer hoop. Ze schoven de stoelen rond de tafel en gingen zitten.
Bram stelde voor om als eerste zijn verhaal te doen. Hij keek nog even achterom, naar de oude man, die hem eerder op de avond nog zo vriendelijk te woord stond. Hij draaide zijn hoofd weer terug en zuchtte. 'Goed, waar zal ik beginnen...'
Wordt vervolgd.

-------------------------------------------------------------
Zijn handen voelden klam aan toen hij erin wreef en hij voelde hoe de zweetdruppels op zijn rug zich langzaam een weg zochten naar beneden. Warm had hij het niet en hij voelde een koude rilling over zijn ruggengraat heen denderen. Hij ritste zijn zwarte leren jas verder dicht tot aan zijn kraag, maar het bleef koud. Hij keek naar zijn handen en zag hoe zijn vingers onregelmatig begonnen te trillen. Nu begon het over zijn hele lichaam.
Jim was niet bang uitgevallen maar de angst die hij nu voelde kwam als een verrassing. Af en toe flitsten beelden door zijn hoofd die hij niet kon thuisbrengen. Verward keek hij om zich heen, naar Mike, die achter het stuur zat, en naar Marc, die rustig en nietsvermoedend op de achterbank een sigaret opstak. Zij voelden blijkbaar niets, terwijl Jim steeds verder van angst ineen kroop.
'Gaat alles goed met je?' vroeg Mike.
'Ja, het gaat wel,' antwoordde hij, terwijl hij zijn handen nog stevig in elkaar wreef om de kilte eruit te krijgen.
Mike klikte het lampje boven zijn hoofd aan om hem beter te bekijken. 'Nou, volgens mij gaat het niet zo goed met je, je ziet helemaal wit man.'
Marc kwam vanaf de achterbank naar voren en keek hem aan terwijl hij zijn hand op Jim's voorhoofd legde. 'Je ziet inderdaad bleek, man, en je gloeit helemaal. Wat is er met je?'
Voor Jim voelde het nu alsof zijn maag zich omdraaide en zich schrap zette om de hele inhoud naar buiten te persen. Hij verzette zich, maar het misselijkmakende gevoel van angst kreeg steeds meer de overhand waardoor hij de controle over zijn lichaam bijna verloor. Deze vorm van angst was anders dan hij ooit eerder ervaren had, besefte hij, alsof een onbekende macht van zijn lichaam bezit nam.
Uiteindelijk hield zijn maag het niet meer en werd de inhoud via zijn slokdarm naar boven geperst, waarna hij een kokhalzend geluid maakte en zijn hand stevig voor zijn mond hield.
'O god, nee Jim, niet hier!' schreeuwde Mike geïrriteerd terwijl hij de auto tot stilstand bracht. 'Ga dat alsjeblieft buiten doen!'
Jim opende het portier en strompelde naar buiten. Daar spoog hij de inhoud van zijn maag over het asfalt, waarna hij nog een tijdje voorover gebogen bleef staan om de kleine beetjes er nog uit te persen. Geleidelijk aan werd het misselijke gevoel en de angst minder en begon hij langzaam de controle over zijn lichaam weer terug te krijgen.
Jim richtte zich langzaam op terwijl hij om zich heel keek. Het was al aardig donker geworden en terwijl hij zich verder herstelde wenden zijn ogen steeds meer aan het duister. Hij zag dat ze zich op een smalle tweebaansweg bevonden, vermoedelijk in een goot bos want aan beide zijden van de weg hiefen hoge bomen zich ver boven het wegdek uit. Er was geen wegverlichting, alleen de maan die laag boven de horizon hing liet enkele sporen van licht op het wegdek vallen.
Jim was drieëntwintig maar op dit moment zo bang als een klein kind. Hoewel de kille angst in zijn lijf verminderde bleef er een naar gevoel in zijn onderbuik achter, een voorgevoel leek het wel. Een rilling ging over zijn rug toen hij het gevoel kreeg alsof ze hier niet alleen waren, alsof ze in de gaten werden gehouden. Met een kloppend gevoel in zijn keel keek hij vluchtig om zich heen, maar hij zag niemand. De boomtoppen zwiepten langzaam heen en weer en een zachte bries door de bladeren leken wel stemmen voort te brengen. Stemmen die iets wilden zeggen, maar hij kon niet verstaan wat die stemmen zeiden.
Jim wreef met beide handen in zijn ogen, in de hoop uit deze nare droom te ontwaken. Toen hij weer opkeek was er niets veranderd. Hij stond nog steeds op dezelfde plek op het asfalt aan de rand van de weg dat aan een bos grensde. Achter hem zaten Marc en Mike nog steeds ongeduldig op hem te wachten.
'He Jim, ben je al klaar? Dan kunnen we weer verder gaan!' riep Mike vanuit de auto, terwijl hij nog een slok van zijn flesje bier nam.
'Ja ja, ik kom eraan,' mompelde Jim. 'Momentje nog...' Hij had er spijt van dat hij vandaag niet gewoon was thuisgebleven, want hij kreeg sterk het gevoel dat ze hun bestemming nooit zouden bereiken...
Eerder op de dag, tegen het einde van de middag, werd Jim door Mike opgebeld met de vraag of hij zin had om mee te gaan naar een feestje. Marc had hij daarvoor al gebeld en die was bereidt mee te gaan. Maar Jim had eigenlijk niet zo'n zin en al helemaal niet in zo'n wild feest, dat kon zijn maag niet verdragen, dacht hij. De hele middag voelde hij zich al niet lekker: een naar gevoel in zijn onderbuik en een licht misselijk gevoel in zijn maag, alsof hij zenuwachtig was voor iets. Uiteindelijk wist Mike hem tóch nog over te halen en spraken ze een tijd af.
Mike had met behulp van een routeplanner via internet de route al zorgvuldig uitgestippeld. Drie uur zou de rit duren. Een lange rit, vond Mike, maar hij had het er wel voor over. Dit soort feestjes werden maar één keer per jaar georganiseerd en de locatie was elk jaar anders. De ene keer in een bunker, de andere keer in een studentenflat en dan weer ergens in een grote hal. Met Marc ging hij er elk jaar heen, maar Jim was er nog nooit geweest en dat moest hij echt een keer meemaken, vond Mike.
Na een uur rijden was het Marc die ongeduldig werd: de gedachte dat hij zeker nog twee uur in de auto moest zitten werd hem teveel. Hij liet Mike bij de eerstvolgende supermarkt stoppen. Toevallig was er koopavond en dat kwam goed uit. Marc opende het portier en stormde naar buiten en rende de supermarkt in. Evenlater kwam hij terug met twee kratten bier. Eén ervan deed hij in de kofferbak en de tweede zette hij op de achterbank naast zich neer. 'Zo, even lekker voordrinken!' riep hij met een brede grijns op zijn gezicht, terwijl hij het eerste flesje uit de krat opende.
De problemen ontstonden nadat Marc op het idee kwam om een kortere weg te nemen via het bos toen ze de rand ervan naderden. Mike zag dat in eerste instantie niet zitten, omdat de wegen binnen het bosgebied onduidelijk op de kaart aangegeven stonden. De wegen hadden geen namen en het was één wirwar van lijntjes die kriskras door elkaar heen liepen. De kans om er te verdwalen was groot. Maar Mike liet zich na een korte discussie met Marc overhalen en dook uiteindelijk toch het dichte bos in. Na een kwartier rijden begonnen ze, na vele kruispunten gepasseerd te zijn, de route uit het oog te verliezen. Uiteindelijk waren ze het spoor bijster.
De drie geplande reisuren waren inmiddels al verstreken en nu zaten ze hier, verdwaald, in de middle of nowhere.
Mike nam nog een laatste slok van zijn bier en deed het lege flesje weer terug in de krat. Zijn blik was nog steeds op Jim gericht, die kennelijk nog niet van zijn aanval hersteld was. 'Ben je nou eindelijk eens klaar, Jim, dit gaat veel te lang duren,' riep hij vol ongeduld.
Jim draaide zich om en keek met vermoeide ogen naar zijn twee metgezellen. Zonder een woord te zeggen stapte hij in sloeg het portier dicht. Dromerig staarde hij door de voorruit naar buiten. Hij wreef met zijn handen nog een paar keer in zijn ogen, liet zich achterover zakken en zuchtte.
'Nou, je ziet er alweer stukke beter uit,' loog Mike met irritatie in zijn stem. 'Dan kunnen we eindelijk weer eens verder gaan en een uitweg zoeken in dit verdomde bos.'
Inmiddels waren er alweer twintig minuten verstreken en hadden ze nog steeds geen uitweg gevonden. Het was één doolhof van wegen die kriskras door elkaar liepen. De hoge bomen om hen heen zorgden ervoor dat de maan grotendeels uit het zicht onttrok, wat oriëntatie nagenoeg onmogelijk maakte.
'Verdomme!' riep Mike, terwijl hij in de achteruitkijkspiegel naar Marc keek. 'Jij ook altijd met je briljante ideeën!'
'Ja zeg, nu wordt ie helemaal mooi! Jij bent hier degene die de beslissing nam. Ik kwam alleen maar op het idee.'
'Maar jij bleef maar doordrammen met je gezeik en nu zitten we hier helemaal...'
'Kappe nou! Jullie allebei!' Het was Jim die nu plotseling tussenbeide kwam en eindelijk, na lange tijd, zijn mond open deed. 'Ruzie maken heeft geen zin, daar lossen we het probleem niet mee op. We kunnen beter onze aandacht zoveel mogelijk richten op het vinden van een oplossing.'
Mike keek Jim met grote ogen aan. 'Zo zo, welkom terug. Waar ben jij al die tijd geweest?'
'Ik voel me alweer stukke beter dan een half uur geleden,' zei Jim, 'maar heb nog wel steeds dat nare gevoel in mijn lichaam.'
'Een misselijk gevoel?' vroeg Mike.
'Nee, het is anders, meer een voorgevoel eigenlijk. Ik heb het gevoel dat we hier helemaal verkeerd zitten.'
'Nee, dat hoef je mij ook niet te vertellen,' zei Mike. 'We zoeken al bijna twee uur naar een uitweg.'
'Maar ik heb het gevoel dat deze omgeving gevaarlijk is.'
'Gevaarlijk?' Mike keek Jim even aan.
'Ja...'
'Hoe bedoel je "gevaarlijk"?'
'Ik heb het gevoel dat we hier opgesloten zitten. Wat we ook zullen doen, een uitweg zullen we nooit vinden.'
'Wat zit je nou toch te lullen, man!'
'Ik meen het, Mike! Toen ik daar net buiten stond had ik dat gevoel heel sterk.'
'Je had gewoon een dipje, Jim, dat hebben we allemaal wel eens. Je zat gewoon niet lekker in je vel en dan ga je je dingen verbeelden, zeker in combinatie met alcohol.'
'Maar ik had geen druppel gedronken, Mike, dus dat zal het vast niet zijn.'
'Nou, het kan me niet schelen wat jij allemaal voelt, maar ik ga ervan uit dat wij die uitweg gewoon zullen vinden.'
'En dan die stemmen,' vervolgde Jim, 'die stemmen die iets fluisterden, maar ik kon niet verstaan wat ze zeiden. En dan het gevoel dat er iets aanwezig was, alsof er iets op de loer lag...'
'Wel ja joh!' spotte Mike. 'Straks komen we een stel monsters tegen die ons gaan opvreten. Laat me toch niet lachen!'
Ze schoten in de lach, maar Jim kon er niet om lachen en haalde een paar keer diep adem om zijn frustratie te onderdrukken.
Jim voelde zich belachelijk en schaamde zich. Hij was eerlijk en oprecht over wat hij voelde, maar het kwam ook allemaal zo ongeloofwaardig uit zijn mond. Geen wonder dat ze helemaal krom liggen van het lachen, dacht hij, zeker nu ze de halve krat al hadden leeggedronken. Misschien had Mike gelijk en verbeelde hij het zich maar. Daar hoopte hij op. Maar hoe hij er ook over nadacht, het gevoel ging niet weg, het beheerste nog steeds zijn gedachte.
Met een diepe zucht liet hij zich verder achterover zakken in zijn stoel. Het zal een lange nacht worden, dacht hij, een nacht die maar snel voorbij moest gaan...
Met een harde klap sloeg hij het portier achter zich dicht. Mike was het nu helemaal zat. Hij ergerde zich groen en geel aan deze situatie en had de auto aan de rand van de weg geparkeerd om even wat frisse lucht te happen. Hij liep naar het midden van de weg en bleef daar staan, hapte een paar keer de frisse avondlucht in en keek toen om zich heen. Weer een uur verstreken en nog steeds zitten we hier vast, dacht hij. De hoge bomentoppen wiegden langzaam heen en weer en het maanlicht erachter zorgde voor schaduwen die als reusachtige klauwen griezelig over het wegdek bewogen. Mike huiverde. Zou Jim dan tóch gelijk hebben, dacht hij, zouden we hier dan tóch opgesloten zitten?
'Wat en verdomde shitzooi...'
Mike keek achterom. Het was Marc die uit te auto stapte en naast hem kwam staan.
'Wat doen we nu?'
'Ik weet het niet,' zei Mike, 'ik weet het echt niet.'
'We kunnen toch moeilijk de hele avond en nacht hier blijven rondhangen. Brandstof raakt op den duur natuurlijk ook een keer op.'
'Er zal niets anders opzitten...'
'Maar... ik begrijp het niet,' zei Marc. 'Als je gewoon rechtuit blijft rijden, dus gewoon één denkbeeldige lijn door het bos trekt, die lijn blijven volgen... dan móet je toch op een gegeven moment de rand van het bos naderen... toch?'
'Dat zou je inderdaad verwachten, ja, maar misschien zijn de wegen hier zo aanglegd dat er maar weinig in- en uitgangen zijn. Het valt me ook op dat veel wegen hier niet kaarsrecht zijn maar in flauwe bochten lopen. Op die manier rijden we waarschijnlijk alleen maar rondjes.'
'Verdomme! Dus we zitten hier al uren rondjes te rijden?'
'Dat lijkt er wel op, ja. Bedenk ook dat dit bos enorm groot is. Ik had net nog even op de kaart gekeken en zag dat dit bos ongeveer dertig bij dertig kilometer groot is - dus zo'n negenhonderd vierkante kilometer.'
'Dan hebben we een probleem,' zei Marc en hij goot in één teug het laatste beetje uit zijn flesje bier achterover. 'We zitten hier helemaal vast, verdomme!'
Ze zwegen allebei even terwijl ze bedenkelijk om zich heen keken. In gedachten zochten ze naar een oplossing, maar die vonden ze niet. Ze waren verdwaald, het spoor volledig bijster. Van enig richtingsgevoel was geen sprake meer. Ze wisten niet meer wat Noord of Zuid was. De maan hing laag boven de horizon en was dus niet zichtbaar. Lange, vage, schaduwen op het wegdek gaven een geringe indicatie, maar daar hield het verder bij op.
Mike keek naar het asfalt en verbaasde zich over de slechte kwaliteit ervan. De wegen waren oud, lang geleden hier neergelegd. Overal zaten scheuren en gaten in het wegdek. Maar wat opviel, was dat de randen van de wegen slordig waren afgewerk, alsof ze hier met grote haast waren neergelegd. Goedkoop en snel, dacht Mike. Maar waar dienden deze wegen voor? Verkeersborden ontbraken, dus voor de gewone burger niet bepaald gebruiksvriendelijk. Mike realiseerde zich dat iedere sterveling, die dit bos zou betreden, sowieso zou verdwalen.
Jim zat nog steeds in de auto dromerig voor zich uit te staren. Er bekroop hem opeens een angstig gevoel, een gevoel dat steeds sterker werd. Wéér ging er een koude rilling over zijn rug en terwijl hij naar zijn handen keek, zag hij hoe zijn vingers weer begonnen te trillen. Het begint weer, dacht hij. Verdomme, het begint weer! Wéér dat gevoel, wéér die angst. Zijn maag begon weer raar te doen en een onweerstaanbare misselijkmakende angst maakte zich van hem meester. Nu voelde hij het weer, dat ze niet alleen waren. We worden in de gaten gehouden, dacht hij. Dat vóelde hij. Hij keek wild om zich heen, maar zag nog niets. Maar we zijn niet alleen, dat wist hij nu zeker - We zijn niet alleen!
Plotseling hoorde ze het geronk van een verbrandingsmotor. Het kwam van ver weg, maar zo te horen kwam het dichterbij. Ze keken naar rechts, maar zagen nog niets. Opeens werden twee felle lichtpunjes voorbij een flauwe bocht zichtbaar. Het naderde hen steeds dichter en aan het geluid te horen nam het in snelheid af.
'Denk jij wat ik denk dat het is?' vroeg Marc.
'Dat klinkt als een voertuig... Godzijdank!' riep Mike opgelucht alsof er een zware last van zijn schouder viel. 'Dat mocht tijd worden zeg.'
'Hahaha... dan zijn we gered!' riep Marc enthousiast, terwijl hij Mike vriendschappelijk op de schouder klopte. 'Godzijdank, eindelijk worden we verlost uit deze hel!'
Het voertuig naderde en het verblindende effect van de felle koplampen werd snel minder nadat het hen passeerde. Uiteindelijk kwam het voertuig in zicht en het silhouet van een busje tekende zich af tegen een vaag verlichte achtergrond van bomen. Het busje had een donkere kleur, vermoedelijk zwart, met op de zijkant een groot wit logo afgebeeld. Mike concentreerde zich erop, maar kon het niet thuisbrengen. Het logo bestond uit een vijftal concentrische cirkels, met in de middelste cirkel een driehoek. De cirkels waren op sommige plekken open, zodat het geheel wel iets weg had van een doolhof. Het busje reed hen langzaam voorbij en stopte uiteindelijk op ongeveer twintig meter bij hen vandaan.
'Waarom stopt het daar pas?' vroeg Marc verbaasd.
'Misschien had het ons gemist en rijdt het straks gewoon achteruit.'
Maar er gebeurde niets, het busje bleef gewoon staan...
Mike begon zijn geduld te verliezen en maakte aanstalten om erop af te gaan.
'Niet doen!..' werd er vanachter geroepen. Het was Jim die net uit de auto stapte en snel op Mike afliep. Zweetdruppels dropen van zijn gezicht en hij zag lijkbleek. 'Ik zou het niet doen, ik vertrouw het niet.'
Mike zag hoe Jim in paniek was en voelde bijna met hem mee. 'Waarom niet, Jim? Wat is er dan?'
Jim greep hem vast. 'Ik had toch gelijk... Ik had toch gevoeld dat we hier niet alleen zijn!' En hij keek naar het voertuig, dat daar nog steeds stilstond. 'Het voelt niet goed. Ik weet zeker dat ze vijandig zijn, dat voel ik!'
'Maar we weten nog niet eens wie ze zijn. Misschien zijn ze onze enige redding...'
'Of onze ondergang...'
Mike zuchte, en keek Marc aan, die spottend met zijn hoofd schudde. Marc was sceptischer en had niet zoveel zin in dat vage geklets van Jim. Voor hem was dat voertuig dé oplossing om uit dit vervloekte bos te komen.
'Maar viel het je dan niet op?' ging Jim verder.
'Wat?'
'Die geblindeerde ramen. Toen het voorbij kwam kreeg ik de indruk dat de ramen geblindeerd waren... En wat nog vreemder is,' en hij wees ernaar, 'is dat het kenteken ontbreekt.'
Mike draaide zich om en zag het nu ook. Details waren in het donker niet echt goed zichtbaar, maar het ontbreken van een kenteken was opvallend. 'Verdomd, je hebt gelijk!'
Marc deed wat stappen in de richting van het vreemde voertuig om het wat beter te bekijken. 'Inderdaad heel vreemd ja. Zelfs het logo ontbreekt. En aan de vorm van het busje kan ik ook niet afleiden om welk type voertuig het gaat. Het is een model dat ik nooit eerder heb gezien.'
'En vind je het ook niet merkwaardig,' ging Jim verder, 'dat er nog steeds niemand is uitgestapt?'
Mike zuchtte en keek nog even naar het busje. 'Oke, en wat nu?'
'Weer instappen en hier zo snel mogelijk wegwezen,' zei Jim.
Mike dacht even na en nam toen een besluit. 'Goed, laten we dan maar gaan...'
'Ben je besodemieterd!' riep Marc geërgerd. 'Ik ga hier niet eerder weg voordat ik weet wie die personen zijn...'
'Wacht, ik hoor wat!' riep Mike en wees in de richting van het voertuig.
Ze hoorden portieren open gaan en zagen dat er twee personen uit het busje stapten.
'Kom op, wegwezen hier!' siste Jim, terwijl hij een paar stappen achteruit deed.
Mike deed hetzelfde en opende alvast het portier aan de bestuurders kant, voor het geval dat ze snel weg moesten vluchten.
Marc gaf niet zo snel op en bleef staan. Hij wilde weten wie die personen waren, maar het was te donker en te ver weg om de personen goed te zien. Hij deed nog wat stappen naar voren. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!.. We zijn hier verdwaald!.. Kunnen jullie ons misschien helpen!'
Maar er kwam geen antwoord. Ze bleven nog steeds zwijgend aan beide kanten van het voertuig staan terwijl ze hen aanstaarden.
Marc probeerde het nog eens. 'Hallo daar!.. Wie zijn jullie!'
Weer geen antwoord...
'Laten we er maar vandoor gaan,' zei Mike zenuwachtig, terwijl hij in de auto stapte en de motor startte.
Jim stapte ook in en sloot het portier. 'Nu Marc nog.' zei hij, terwijl hij achterom naar Marc keek.
Mike draaide zich om. 'Marc, instappen!'
Op dat moment kwamen de twee personen in beweging en liepen ze hen rustig tegemoet.
'Ah! Ze komen eindelijk deze kant op!' riep Marc.
Mike zag hoe de twee personen in beweging kwamen, rustig en zelfverzekerd. Toen ze halverwege waren werd het duidelijk dat het om twee stevig gebouwde mannen ging. Ze waren geheel in zwart gekleed en toen ze hen nog dichter naderden, zag hij dat ze een grote, brede, zwarte zonnebril droegen. Merkwaardig, dacht Mike. Een zonnebril in het donker? Gevoelige ogen zeker?
Ze stopten uiteindelijk voor Marc en bleven hem strak aankijken.
Marc kreeg plotseling een onveilig gevoel en keek de twee onderzoekend aan. Twee stevig gebouwde mannen, strak in het pak, geheel in zwart gekleed met zwarte handschoenen aan, haar netjes gekamd en dan nog die maffe zonnebril op hun neus. Maar het was de manier waarop ze daar voor hem stonden, hoe ze hem aankeken. Het maanlicht dat op hun gezichten scheen toonde een bleke, gladde huid zonder stoppels. Kennelijk hadden ze geen baardgroei. Verder toonde de structuur van hun huid geen enkele vorm van ouderdom en de vorm van het gezicht had iets onnatuurlijks, iets onmenselijks. Marc huiverde toen hij zich dat realiseerde en deed voorzichtig een stap achteruit.
Mike begon zijn geduld te verliezen. 'Stap nou in!.. kom op, stap nou in!' siste hij.
Maar Marc reageerde niet. Hij concentreerde zich nog steeds op die twee vreemde personen voor hem en probeerde het nog eens. 'Wie... wie zijn jullie?.. Wij zijn hier verdwaald... en wij hopen dat jullie ons misschien verder kunnen helpen.'
Eén van de twee mannen keek de ander aan en sprak iets in een vreemde taal.
Marc herkende de taal niet; het leek nergens op. Het waren wat klik-klak geluiden. En dan die stem, een zware stem, dat in niets leek op dat van een mens.
Hij keek Marc weer aan en zei: 'Wij kunnen jullie wel helpen. Stap maar bij ons in.'
'Bij jullie instappen? We kunnen toch gewoon achter jullie aanrijden?'
'Nee, onmogelijk...'
'Hoezo onmogelijk?' zei Marc en hij huiverde. Dit deugt niet, dacht hij en deed voorzichtig nog wat stappen achteruit totdat hij bij het portier stond.
De Andere man was inmiddels onopvallend achter de auto om gelopen en stond nu naast het portier van Jim. Hij strekte zijn hand uit daar de deurknop. Jim zag het net op tijd en drukte het portier vlug in zijn slot. Vervolgens begon de man wild aan de deurknop te rukken zodat de hele auto begon te schudden.
Op dat moment zag Mike dat de andere man, die nu op Marc af kwam lopen, iets tevoorschijn haalde. Er kwamen felle lichtflitsen van af en Mike realiseerde zich wat het was: een taser! Een stroomstootwapen waarmee je iemand tijdelijk kunt uitschakelen. 'Marc, kijk uit!'
Maar het was te laat. Net op het moment dat Marc wilde instappen werd de taser in zijn nek gedrukt. Hij slaakte een harde kreet en viel met een harde klap op het asfalt.
'Marc!' schreeuwde Mike. 'Marc, sta op man!'
De man met de taser liep nu snel in de richting van Mike, maar Mike sloot het portier net op tijd.
'Kom op, gas geven!' schreeuwde Jim.
'Ben je gek, we kunnen Marc hier niet achterlaten!'
De andere man, die nog naast het portier van Jim stond, hief zijn linker arm en sloeg met enorme kracht op de voorruit. Het glas verbrijzelde maar bleef verder intact.
'Geef gas, Mike, we hebben geen keus!'
Mike hapte een paar keer naar adem, schakelde in zijn eerste versnelling en trapte het gaspedaal in. Met piepende banden kwam de auto in beweging en reed snel vooruit. In de achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen, terwijl de twee mannen naar het midden van de weg liepen. Mike trapte snel de rem in en keerde de auto.
'Wat ga je doen?' vroeg Jim.
'Ik heb een idee...'
Marc had zich inmiddels weer hersteld en liep wat verder naar achteren. De twee mannen waren blijkbaar zó overdonderd dat ze hem helemaal vergeten waren. Ze waren naar het midden van de weg gelopen om te zien waar de auto plotseling gebleven was.
Mike had de verlichting van zijn auto uitgeschakeld en staarde voor zich uit. In de verte zag hij hoe de twee mannen als vage schimmen op de weg stonden. 'Wacht maar, klootzakken, ik krijg jullie wel,' fluisterde hij zacht. Hij wachtte nog even en gaf toen gas.
De twee mannen hoorden hoe de auto op hen af kwam rijden. Eén van hen dook opzij, maar voor de ander was het te laat en werd geraakt. Met een harde klap smakte hij tegen de voorruit om vervolgens over het dak te rollen en kwam tenslotte met een harde klap op het asfalt terecht.
Mike reed verder en stopte bij Marc. 'Instappen, nu!' schreeuwde hij.
Marc stapte vlug in en keek snel achterom naar de man die daar levenloos op de grond lag. 'Shit man!.. Is hij dood... is hij echt dood?
'Laten we het hopen,' zei Mike.
'Maar dan hebben we een moord op ons geweten!' schreeuwde Marc.
'Zij wilden ons misschien wel vermoorden, Marc. Dit was pure zelfverdediging. Ik had geen keus.'
'Maar we weten nog steeds niet wie ze zijn en wat voor gevolgen dit voor ons kan hebben.'
Buiten knielde de man boven zijn metgezel en voelde aan zijn nek. Hij stond weer op, haalde een paar keer diep adem en keek naar de auto die dit veroorzaakt had. Hij balde zijn vuisten en zette zich in beweging.
'Kijk uit, hij komt deze kant op!' waarschuwde Marc.
Mike reageerde onmiddelijk, schakelde achteruit en gaf gas. Maar nog net op tijd wist de man de naderende auto te ontwijken en Mike vloekte. Hij keerde de auto zo vlug hij kon en reed weg.
Marc keek door de achterruit en zag hoe de man snel naar zijn eigen auto liep. 'Shit! Die komt achter ons aan... sneller, Mike... sneller!'
Mike schakelde naar de hoogste versnelling en vloog met enorme snelheid door de bocht, waarbij hij nog net op tijd een boom kon ontwijken. Verderop nam hij een afslag en reed zo snel mogelijk weer verder om vervolgens weer een tweede afslag te nemen. Hij keek in de achteruitkijkspiegel of ze gevolgd werden, maar zag niets. Hij zuchtte. 'Hopelijk zijn we hem voorgoed kwijt.'
Marc tuurde nog steeds door de achterruit. Hij moest zeker weten dat ze niet gevolgd werden. Toen hij na een tijdje nog steeds niets zag, draaide hij zijn hoofd weer terug en haalde opgelucht adem en liet zijn hoofd achterover zakken. 'Godzijdank, die zijn we kwijt...'
Na een tijdje begon Mike zijn geduld weer te verliezen en hij vloekte binnensmonds. Hij kreeg nu sterk de induk dat ze hier nooit uit zouden komen, wat ze ook deden. De meeste wegen liepen in flauwe bochten. Ze leken recht, maar dat waren ze niet. Dus als je zou denken dat je in één rechte lijn door het bos rijdt, dan volg je slechts flauwe bochten. De rand van het bos zul je dus nooit bereiken. Er is maar één manier om dat te bereiken, bedacht hij: van de wegen afwijken en in één rechte lijn door het bos gaan. Dan zou je op den duur zeker aan de rand van het bos komen. Maar Mike schudde die gedachte weer van zich af. Het bos was te dicht; de bomen zaten te dicht op elkaar. Een onmogelijke opgave dus.
Mike keek naar brandstofmeter en zag dat de tank bijna leeg was. 'Verdomme!'
Marc kwam naar voren. 'Wat is er?'
'Tank bijna leeg.'
'Shit, ook dat nog!'
'We kunnen beter stoppen en wachten tot morgenochtend, dan is het weer licht.' zei Jim.
'Wat hebben we daar aan?' vroeg Mike.
'We hebben niet genoeg brandstof meer, dus uiteindelijk zullen we de auto tóch achter moeten laten en zullen we te voet verder moeten. En dat doe ik toch liever als het licht is. Dan kunnen we tenminste door het bos, want de auto beperkt ons toch alleen maar tot de wegen.'
Mike dacht even na. 'Je hebt gelijk Jim, dat kunnen we beter doen.'
'Ho, ho, ho!' protesteerde Marc. 'Heb ik hier ook nog wat op te zeggen? Ik zie het niet echt zitten om hier de hele nacht langs de kant van de weg te staan met het risico dat we straks uit onze slaap gewekt worden door wéér een stel van die griezels. Dat risico ga ik niet nemen.'
'Ik ben ook niet van plan om langs de kant van de weg te staan,' zei Mike, 'maar ergens in het bos waar wat beschutting is, waar we niet snel zullen opvallen.'
'Oke, dan is het goed.' zei Marc opgelucht en hij ging weer achterover zitten.
Mike reed nu wat rustiger en tuurde om zich heen, speurde de bomen langs de kant van de weg af in de hoop een goede schuilplek te vinden. Maar de bomen zaten te dicht op elkaar, onmogelijk om daar een auto tussen te krijgen. Misschien dat er verderop betere plekken zijn, hoopte hij en hij gaf weer wat meer gas.
Jim keek door het beschadigde deel van de voorruit en zag in de verte iets aan de linker kant van de weg. 'Wat is dat daar? Is dat misschien iets?'
'Dat is gewoon een afslag,' zei Mike. 'Niets bijzonders.'
Mike kwam dichterbij en nam geleidelijk wat gas terug. Ter hoogte van de afslag hield hij even stil en keek ernaar. Hij bedacht zich even, sloeg het stuur om en gaf weer gas. De auto sloeg af naar links en met een klap, alsof het van een stoep af reed, ploften de banden weer op het wegdek.
'Wat was dat nou?' vroeg Marc verbaasd. 'Reden we door een kuil ofzo?'
Mik stopte en reed weer stukje terug. Toen hij het portier open deed en zijn voet op de weg zette, werd het hem meteen duidelijk. 'We staan op een onverharde weg.'
'Een onverharde weg?' wilde Jim weten.
'Ja, kijk maar. Ik sta hier in het zand. Deze weg is niet geasfalteerd. We reden net vanaf het asfalt op deze weg en die klap was vanwege het hoogteverschil.'
Marc kon zijn oren niet geloven en stapte ook uit. Hij schoffelde met zijn schoen onderzoekend door het zand. 'Een zandweg?'
'Ja, is dat zo raar dan?'
'Nou ja,' zei Marc, 'we rijden al uren door het bos op geasfalteerde wegen - er kwam maar geen eind aan. En nu zitten we opeens op een zandweg! Ik ben wel benieuwd waar deze weg heen leidt. Misschien brengt het ons wel naar de rand van het bos, of wellicht zitten we daar al bijna - wie zal het zeggen.'
Mike keek om zich heen en zag dat aan beide kanten van de weg de bebossing er dicht op zat. Maar verderop weken de bomen geleidelijk aan steeds verder van de weg af. Marc zou wel eens gelijk kunnen hebben, dacht hij. Misschien zitten we al aan de rand van het bos en leidt deze weg ons eindelijk naar de vrijheid. Mike kreeg eindelijk weer wat hoop. 'Goed, laten we gaan.'
Ze stapten weer in en reden weg...
Minuten lang weken de bomen niet ver van de weg af, zo'n dertig meter maar. Maar na tien minuten opende het bos zich plotseling en verdwenen bijna alle bomen om hen heen. De maan, die laag boven de horizon hing, kwam tevoorschijn en scheen fel in hun gezicht.
'Zijn we nu eindelijk uit het bos?' vroeg Marc.
'Dat durf ik niet te zeggen,' zei Mike, 'maar ik zal hier wel even stoppen.'
Hij bracht de auto tot stilstand en stapte uit. Achter zich zag hij de rand van het bos, daar kwamen ze net vandaan, maar voor hem uit ontwaarde zich een uitgestrekt landschap. Hier en daar waren wat bomen en struiken zichtbaar, maar verder was het landschap vrij kaal. Op sommige plekken stegen mistbanken op die laag boven de grond hingen en door het maanlicht beschenen gaf het een spookachtig gezicht. De maan verblindde hem enigszins, waardoor het zicht beperkt bleef. Met gestrekte arm schermde hij de maan af zodat zijn zicht beter werd. Nu zag hij meer contrast en in de verte werden geleidelijk aan de contouren van bomen zichtbaar, eigenlijk overal om hem heen waar hij keek.
Mike liet zijn arm weer zakken en zuchtte van teleurstelling. Ze waren helemaal niet uit het bos, besefte hij, ze zaten er nog steeds in. Het landschap was blijkbaar niets anders dan een grote open plek midden in het bos.
Marc stapte uit en keek Mike vragend aan. 'En?'
Mike schudde zijn hoofd. 'Vergeet het maar, we zijn er nog lang niet uit. Dit is gewoon een open plek in het bos. Kijk maar in de verte om je heen. Overal waar je kijkt zie je die verrekte bomen staan... Bomen, bomen en nog eens bomen... Godverdomme!' En hij sloeg met zijn vuist op de motorkap. 'Komen we hier dan nooit een keer weg? Wat een verrekte klotezooi!' En woedend schopte hij wild in het zand.
Marc voelde met hem mee en kon zijn eigen teleurstelling ook niet bedwingen. Vloekend liep hij naar de achterkant en opende de kofferbak. Hij trok één flesje bier uit de krat, sloeg op de rand het dopje eraf en goot vervolgens het bier achterover. 'Laten we het maar op een zuipen zetten,' zei hij, 'dan overnachten we hier wel.'
'Ben je gek geworden!' zei Jim, die inmiddels ook was uitgestapt. 'We kunnen hier toch niet midden op de weg blijven staan, dat is veel te riskant.'
'Ach, er zijn hier zoveel wegen, ze kunnen overal zitten. En eerlijk gezegd kan het me allemaal geen reet meer schelen.'
'Hoezo, kan het je geen reet meer schelen?'
Marc gaf geen antwoord. Hij dronk de rest in het flesje in één teug leeg, smeet het daarna in de bosjes en pakte vervolgens een nieuwe.
'Het is de drank, Marc,' zei Jim. 'Je zuipt te veel, dat doe je altijd. Die eerste krat had je bijna helemaal in je eentje opgezopen. Je bent niet eens meer in staat om helder na te denken, dus ga jij alsjebieft niet beslissen over wat wij moeten doen.'
Marc kneep zijn hand strakker om het flesje, terwijl zijn blik erop gericht was, en zei op zachte toon: 'Ik doe wat ik wil, jochie, en die grote bek van je bevalt me helemaal niet.'
Marc was vijf jaar ouder dan Jim en beide waren ze goed bevriend met Mike. Maar Marc en Jim lagen elkaar nooit zo. Marc keek altijd al op Jim neer, al van kinds af aan. In zijn ogen was Jim nog altijd die kleine, verlegen jongen uit de buurt. Maar inmiddels was Jim drieëntwintig en liet hij niet meer zo snel over zich lopen. Marc had moeite met de wetenschap dat die kleine jongen van toen nu zo'n grote mond had en hem de les las.
Jim liep in grote passen op Marc af en trok het flesje bier uit zijn handen en gooide het weg. 'Stoppen met dat gezuip! Dat doen we wel een andere keer, maar niet nu, niet hier! We blijven hier niet midden op de weg overnachten met het risco dat we wéér belaagd worden. Daarnet had je nog zo'n grote mond, Marc, dat je niet langs de kant van de weg wilde blijven staan, weet je nog? En nu ga jij hier met je dronken kop voor ons beslissen wat we moeten doen?' Jim draaide zich om naar Mike. 'Laten we gaan. Misschien kunnen we hier ergens op het landschap wel een geschikte plek vinden.'
Verbijsterd keek Marc naar zijn flesje bier dat een paar meter bij hem vandaan in het zand lag. Hij zag hoe het laatste beetje bier eruit droop en kon toen zijn woede niet meer bedwingen. Hij keek naar Jim, die nog met Mike in gesprek was, balde zijn vuisten en stormde op hem af. 'Jij kleine vuile opdonder!..'
Jim draaide zich van schrik om en kon nog net op tijd de eerste klap ontwijken. Hij dook omlaag en week meteen naar achter. Bij de volgende klap werd hij vol in het gezicht geraakt en viel achterover tegen de auto.
Marc kwam op hem af om een volgende klap uit te delen, maar Mike sprong er nu tussen. 'Stoppen daarmee! Stoppen nu!' schreeuwde Mike. Hij greep Marc vast en trok hem naar zich toe. 'Waar ben je toch mee bezig idioot! Wat bezielt je?'
'Die kleine hufter daar...' zei Marc en hij wees naar Jim, die weer opstond en het bloed dan zijn lippen veegde.
Mike zuchtte teleurgesteld en liet Marc weer los. 'Jullie hebben verdomme ook altijd wat. We verkeren nu in een situatie waarin we dit soort gedonder niet kunnen hebben...' Hij zweeg even en keek over het landschap, over de mist die als een grijze deken laag boven de grond hing. Het bos, het landschap, het was vevloekt - dat voelde hij. Elk gezelschap dat hier zou stranden, zou er nooit meer uit komen. Als ze niet belaagd zouden worden dan zouden ze wel sterven van de honger - of ze zouden elkaar wel afmaken. In feite waren ze ten dode opgeschreven...
Mike schudde die nare gedachte van zich af en wendde zich weer tot Marc en Jim. 'Ik wil dat geruzie niet meer hebben, Jongens, zó trekken we onszelf alleen maar verder de afgrond in...' Hij wachtte even voor hij verder ging. 'Wat we nu gaan doen is daar ergens in het landschap een veilige plek zoeken waar we kunnen overnachten en als het morgen weer licht is dan zien we wel verder, oke?.. Goed, laten we weer gaan.'
Minuten streken voorbij en niemand had nog een woord gezegd. Marc was nog steeds ontdaan over het conflict met Jim. Jim daarentegen maakte zich er allang niet meer druk om en zat alleen maar dromerig voor zich uit te staren. Alleen Mike was geconcentreerd. Zijn blik ging van links naar rechts, druk opzoek naar een plek waar ze veilig de nacht konden doorbrengen.
De weg liep nu in een flauwe bocht naar rechts en geleidelijk aan werden weer wat bomen en struiken langs de rechter kant van de weg zichtbaar. Het was lichte bebossing en door de bomen heen kon Mike het uitgestrekte landschap erachter nog redelijk zien. Het landschap was donker, nauwelijks zichtbaar, maar heel licht in de verte waren de contouren van bomen nog te zien en op de voorgrond enkele grijze mistbanken die laag boven de oppervlakte hingen.
Mike wierp weer vluchtige blik op de brandstofmeter en zag dat de wijzer nu helemaal op nul stond. Elk moment zou de motor kunnen uitvallen, wist hij, en hij voelde de noodzaak om zo snel mogelijk een schuilplek ergens in het landschap te vinden. Als de motor hier midden op de weg stil zou vallen hadden ze een groot probleem, want het zou te riskant zijn om er te overnachten.
Mike aarzelde geen moment en besloot het stuur meteen naar rechts om te slaan en de auto ergens tussen te struiken te parkeren...
'He, wat is dat daar?' vroeg Jim plotseling verrast, net voor het moment dat Mike wilde afslaan.
'Wat?'
'Daar! Het lijkt wel of daar ergens licht brand!'
Mike ging wat rustiger rijden en keek gespannen voor zich uit.
Zo'n kleine vijftig meter voor hen, aan de rechterkant van de weg, was een inham in de lichte bebossing te zien. De bladeren van de omliggende bomen kleurden donkergeel, mogelijk door een onbekende lichtbron. Nauwelijks zichtbaar, maar duidelijk wel kunstmatig van aard.
Marc dook naar voren en trok zenuwachtig aan de schouder van Mike. 'Wees voorzichtig Mike. Ik weet niet of het wel zo verstandig is om daar zomaar langs te rijden zolang we niet weten wat zich daar bevindt.'
Mike realiseerde zich dat goed. Gezien de gebeurtenissen eerder deze avond was elk levend wezen dat ze hier zouden tegenkomen al verdacht. Niemand was te vertrouwen. Maar tóch voelde Mike de behoefte om uit te zoeken wat zich daar voorbij de bomen bevond. Het had geen zin om om te keren, terug te rijden en zó in onwetendheid te blijven. Hij móést het weten; het zou wel eens van levensbelang kunnen zijn, dacht hij. 'Nee ik heb wel een beter idee,' zei hij. 'We parkeren de auto hier in de struiken en gaan dan te voet verder tussen de bomen door naar die open plek daar.'
'Dan kunnen we tenminste op ons gemak vanuit de struiken bekijken wat daar allemaal te zien is,' vulde Marc hem aan.
'Precies...'
Mike manoeuvreerde langzaam en voorzichtig door de struiken. Hij hield de auto uiteindelijk stil en schakelde de motor uit. Ze stapten uit en liepen voorzichtig tussen de bomen door naar de verlichte plek voor hen. Mike liep voorop, daarachter Jim en Marc liep achteraan. Door de lichte bebossing was er nauwelijks maanlicht en konden ze moeilijk zien waar ze liepen.
'Auw! Godverdomme!' riep Marc geïrriteerd, maar op gedempte toon, toen hij zijn enkel stootte. 'Je ziet hier ook geen ene moer!'
'Ssst! Houd je stil!' zei Mike die zich meteen naar Marc omdraaide.
Ze slopen voorzichtig verder en het licht op de open plek werd duidelijker. Ze naderden de rand van de open plek en bleven toen gebukt achter de struiken staan.
'Verrek, hier woont iemand!' zei Jim.
Het licht was afkomstig uit enkele ramen van een klein gebouwtje dat er oud en vervallen uit zag en voor een groot deel uit hout bestond. Voor de rest was de hele plek bezaaid met rommel. Vooral rechts van hen, daar zagen ze een omgevallen stapel planken, wat auto onderdelen en nog meer van dergelijk roestend materiaal. Net voorbij de oprit stak iets uit de grond omhoog, maar het was er te donker om te zien wat het was. Het schuine afdakje dat erboven hing en aan het gebouwtje bevestigd zat, was in zijn geheel bijna vervallen en hing voor een deel tegen de grond.
'Wat is dit in godsnaam voor een plek?' wilde Marc weten. 'Het ziet er niet bepaald uit als een normale woning.'
'Daar zullen we dan snel achter komen,' zei Mike en hij wurmde zich vervolgens voorzichtig door de struiken het terrein op.
Voorzichtig slopen ze over het terrein en Mike probeerde de omgeving goed in zich op te nemen. Hij keek weer naar het ding dat daar onder het schuine afdakje zo uit de grond omhoog stak. Nu drong het tot hem door wat het was - een benzinepomp! 'Krijg nou wat, dit is en tankstation!'
'Een tankstation? Hoezo dat?' vroeg Marc.
Mike wees ernaar. 'Zie je dat ding daar? Dat is een benzinepomp. Dit is dus een tankstation.'
'Maar dan wel een hele oude,' zei Marc, terwijl hij om zich heen keek. 'En wat een teringzooi hier zeg.'
'Als we mazzel hebben kunnen we hier weer bijtanken,' zei Jim.
Mike was inmiddels naar de benzinepomp gelopen om het beter te bekijken. 'Als we mazzel hebben ja, maar ik vrees dat we ook pech kunnen hebben. Dit ding is al in geen jaren meer gebruikt, althans zo ziet het er uit.'
Mike draaide zich om en liep weer terug naar de rest en bekeek het houten gebouwtje opnieuw. Het licht kwam door een raampje en door het glas in een deur naar buiten en zette het terein in een vaag, geelachtig licht. Hoe oud zou dit zijn, vroeg hij zichzelf af. Het oogt jaren zestig of zelfs ouder. En wie zou hier willen wonen in dit godverlaten gebied?
Marc pakte een stalen pijp van de grond, keek er aandachtig naar en sloeg er een paar keer licht mee in zijn hand. 'Zo, dit kan ik wel mooi als wapen gebruiken. Gewoon voor de zekerheid,' zei hij.
'Laat dat ding maar weer vallen, jongeman!..'
Iedereen draaide zich van schrik om en keken in de richting van de oprit. Een paar meter bij hen vandaan stond een oude man die hen onder schot hield met een groot jachtgeweer.
'Wie zijn jullie en wat komen jullie hier doen?' vroeg de oude man zenuwachtig.
Mike liep voorzichtig wat naar voren en zei: 'Wij doen u geen kwaad meneer. Wij zijn hier verdwaald. We hebben werkelijk geen idee hoe we hier weer uit kunnen komen en de tank van onze auto is ook bijna leeg. Wij hopen eigenlijk dat u ons zou kunnen helpen.'
De oude man beet op zijn lip en keek de drie jongemannen bedenkelijk aan. Hij glimlachte even maar zijn blik werd meteen weer ernstig. 'Er zit nog wel benzine in de tank maar daar blijven jullie je poten van af!'
'Wij willen er wel voor betalen hoor...'
'Haha, betalen? Wat moet ik hier met geld?'
'Maar kunt u ons dan niet helpen om hier weer weg te komen? Ik neem aan dat u hier de weg wel kent.'
De oude man zuchtte. 'Voor mij is het bos net zo'n doolhof als dat het voor jullie is. Maar ik hoef hier niet meer weg, ik heb het hier prima naar mijn zin. Ik zit hier al sinds de tijd dat er nog veel werkverkeer was. Dit tankstation, waar ik destijds werkzaam was, was toen nog volop in bedrijf. Daarna, toen het over was met de drukte, werd dit tankstation overbodig, maar ik ben er als enige nog gebleven en woon er sindsdien.
'En wanneer was het hier dan zo volop in bedrijf, als ik vragen mag?' vroeg Mike nieuwsgierig.
'Ongeveer tussen 1950 en 1960.'
'Waar werd dan aan gewerkt?'
De oude man zuchtte weer en keek vermoeid naar de grond. 'Dat gaat jouw verstand te boven, jongen...'
'U zei zet dat u hier helemaal alleen bent, maar wij werden deze avond door twee vreemde mannen, met zonnebrillen op, aangevallen.'
De oude man keek weer op en zijn ogen werden groot. 'Zo zo, dus jullie hebben al kennis met ze gemaakt?' lachte hij en hij genoot zichtbaar van het nieuws.
Marc begon het nu te irriteren en hij deed dreigend een paar stappen in de richting van de oude man. 'Zo te zien vind je het wel leuk. Ken je die gasten soms?'
'En óf ik ze ken!' lachte hij.
'Nou, maak jij je borst dan maar nat ouwe!' ging Marc verder, 'Want één van die twee vriendjes van je is nu waarschijnlijk dood, die hebben wij namelijk te pletter gereden. Nu is er nog maar één over die je kan bijstaan.'
De oude man leek het niet te deren, hij lachte vrolijk door. Hij genoot van de naïviteit en onwetendheid van de drie jongemannen. 'Eén?' lachte hij. 'Denk je dat het er nog maar één is?'
'Niet dan?' vroeg Mike.
De oude man zweeg even en keek toen weer ernstig. 'Sorry jongens, maar ik kan jullie niet laten gaan.'
Marc wilde op de oude man af lopen, maar Mike hield hem tegen en vroeg: 'Maar wat wilt u dan van ons? Wij hebben u toch niets misdaan?'
De oude man wenkte met de loop van zijn geweer richting de deur. 'Naar binnen jullie, nu!'
'Maar waarom?' wilde Mike weten. 'Wij hebben u toch helemaal niets...'
'Ach, die ouwe lul is gewoon smerige dingen met ons van plan!' zei Marc die er nu dreigend tussen kwam. 'Ik ga die ouwe vent écht niet gehoorzamen!..'
Plotseling klonk er een schot en het zand voor Marc's voeten spatte in zijn ogen. 'Godverdomme!' schreeuwde hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg. 'Jij ouwe klootzak! Ik zal je...'
'Naar binnen! Nu!' schreeuwde de oude man.
Ze beseften nu dat het menens was en dat ze hem maar beter konden gehoorzamen. Jim trok zenuwachtig de deur open en stapte als eerste naar binnen, gevolgd door Mike en daarna Marc. De oude man kwam als laatste binnen en sloot de deur achter zich.
Het vertrek zag er oud en vies uit. Vrijwel alles was van hout. In de hoeken aan het plafond was het bezaaid met spinnenrag en op sommige plekken krulden het oude verf zich van de muren. Aan het plafond hing een oude olielamp die het vertrek vulde met een vaag, geelachtig licht.
De oude man liep om hen heen terwijl hij het drietal goed onder schot hield. Aan de grijns op zijn gezicht te zien genoot hij van dit tafereel. Hij genoot ervan om te zien hoe verward ze waren, de angst en paniek die ze uitstraalden. Bijna vrolijk huppelde hij achter een tafel langs richting een ouderwetse telefoon die aan de muur hing.
'Wat bent u met ons van plan?' vroeg Mike.
'Ik kan jullie natuurlijk niet hier laten,' zei de oude man, 'dus moet ik jullie laten ophalen.'
'Ophalen? Door wie?'
De oude man pakte de hoorn van de haak en probeerde met diezelfde hand een nummer te draaien. Met zijn andere hand hield hij hen nog steeds onder schot. Maar een ogenblik verloor hij even zijn concentratie en liet daarbij de loop van zijn geweer even zakken. Marc zag het en aarzelde geen moment. Hij dook er direct op af, greep met zijn linkerhand naar de loop van het geweer en duwde het zo ver mogelijk opzij. Met zijn rechter hand maakte hij een vuist en sloeg hem zo hard hij kon in zijn gezicht. De oude man viel hard achterover. Marc draaide het geweer om en hield hem onder schot.
'Godzijdank!' riep Mike uit van opluchting. 'Dat heb je goed gedaan, Marc!'
Jim pakte de hoorn op en hing het weer terug aan de haak. 'Maar wie wilde hij dan bellen?'
'Vast wel dezelfde types waar wij het vanavond ook al mee aan de stok kregen,' zei Marc, terwijl hij de oude man nog steeds onder schot hield. 'En geloof me, dat zijn geen mensen! Ik heb vlak voor ze gestaan en ze hadden iets heel vreemds, iets onmenselijks.'
Mike voelde de hals van de oude man. 'Nou, je hebt hem gelukkig niet doodgeslagen. Ik wil nog wel het één en ander van hem weten als hij straks weer bij komt.'
'Van mij had hij mogen sterven,' snauwde Marc.
Mike keek Marc ernstig aan. 'Wij zijn geen moordenaars, Marc...'
'Nee, maar die ouwe hier wel!'
'En je hoeft hem niet langer meer onder schot te houden hoor, hij kan je nu toch niets meer doen. Doe dat ding maar weg, daar krijgen we alleen maar ongelukken van.'
Marc liet het geweer zakken maar legde het niet weg. 'Maar wat doen we dan nu met hem?'
Jim kwam tevoorschijn met een rol touw dat hij in de hoek van het vertrek had zien liggen. 'We kunnen hem tijdelijk aan zijn stoel vastbinden,' zei hij en hij wierp het touw op tafel. 'Als hij straks weer bij komt, ondervragen we hem wel.'
Marc trok de tafel naar het midden van het vertrek om ruimte te maken. Mike en Jim tilde de oude man in zijn stoel en bonden hem vast. Er stonden wat stoelen in een hoek van het vertrek op elkaar gestapeld en Marc trok er een paar van af. Op één van de stoelen nam hij plaats en hield zijn blik op de oude man gericht.
Mike ijsbeerde dromerig door het vertrek en verwonderde zich over alle merkwaardige gebeurtenissen die ze deze avond ondergaan hadden en over de dingen die de oude man verteld had. Werkzaamheden die hier tussen 1950 en 1960 plaatsvonden, zoals de oude man zei. Er werd ergens aan gewerkt, maar aan wat?
Jim had ook plaatsgenomen in een stoel en sloot zijn ogen om wat rust te nemen. In gedachten speelde hij alle gebeurtenissen van deze avond nog eens af en probeerde het voor hemzelf begrijpelijk te maken. Begrijpen deed hij allerminst en alleen zijn gevoel vertelde hem hoe het zat. Zijn intuïtie was het enige waarop hij nog kon vertrouwen, dát besefte hij nu heel goed. De oude man voor hem was van oorsprong misschien geen slecht mens, maar het leven in deze omgeving heeft hem waarschijnlijk gemaakt tot de man die hij nu was. Dat moet moet haast wel, want zo voelde hij het...
Mike liep voorbij het raam toen hij buiten stemmen hoorde. Vlug dook hij bij het raampje weg en gebaarde naar de anderen dat er iets buiten was.
'Wat is er?' wilde Marc weten.
Mike bracht zijn wijsvinger naar zijn mond. 'Ssst! Ik hoor buiten mensen praten en ze komen deze kant op.' fluisterde hij.
Marc sprong op uit zijn stoel en ging naast de deur staan. Mike en Jim deden hetzelfde en gingen achter hem staan.
Voetstappen kwamen dichterbij en Marc zag de deurkruk omlaag gaan. De deur zwaaide open en er stapte iemand naar binnen.
'Hallo, bent u er nog?' vroeg een mannenstem.
Op dat moment gaf Marc een trap tegen de deur en de man erachter werd hard geraakt en smakte tegen de houten vloer. Marc sprong tevoorschijn en hield hem onder schot. Zo te zien was het een man van middelbare leeftijd. Hij probeerde weer op te staan maar Marc drukte hem met zijn voet weer omlaag. Het lukte de man toch om zich om te draaien en keek de drie onbekende mannen geschrokken aan.
'Wie zijn jullie in godsnaam?'
'Dat kunnen we net zo goed aan jou vragen,' antwoordde Mike.
Op dat moment zwaaide de deur weer open en stapte er snel een blonde vrouw naar binnen die meteen bij de man neerknielde.
Geschrokken deed Marc een stap achteruit. Achter de blonde vrouw stapten ook nog twee kinderen en een hond naar binnen. Marc liet meteen zijn geweer zakken omdat hij besefte dat dit geen mensen waren met kwade bedoelingen.
De blonde vrouw hielp de man overeind en beide keken ze de geschokt naar de oude man die vastgebonden in zijn stoel zat. De twee kinderen waren ook geschokt en de jongste van de twee begon te huilen.
'Het spijt ons verschrikkelijk,' zei Marc, 'maar wij dachten dat jullie vijandig waren.'
'Waarom zouden wij dat zijn?' vroeg de man en hij wenkte naar de oude man in de stoel. 'En wat heeft dat te betekenen? Waarom hebben jullie hem vastgebonden?'
'Dat is een lang verhaal,' zei Mike. 'Maar als ik het goed begrepen heb, kent u die man?'
'Nou ja, ik was hier al eerder op de avond geweest om hem de weg te vragen. Maar nogmaals, waarom zit hij vastgebonden?'
'Ik kan goed begrijpen,' zei Mike, 'dat u nu misschien denkt wat wij die oude man beroofd hebben, maar ik kan u verzekeren dat dat absoluut niet het geval is. Die man deugt niet, hij is gevaarlijk.'
'Oke, maar dan hoop ik wel dat jullie me haarfijn gaan uitleggen wat hier nou precies aan de hand is, want wij hebben al een hele rare avond achter de rug.'
'Nou,' zei Mike, 'jullie zijn dan niet de enige hoor. U moest eens weten wat wij allemaal achter de rug hebben. Maar dat zullen we u zo vertellen.'
'Oke dat is goed, maar wie zijn jullie eigenlijk?'
Mike stak als eerste zijn hand uit. 'Ik ben Mike...'
'Bram, aangenaam. En dit is mijn vrouw Emma... en dat zijn mijn twee kinderen Thomas en Lars... en de hond heet Ralf.'
Nadat Marc en Jim zich ook hadden voorgesteld, stelde Mike voor om met z'n allen rond de tafel te gaan zitten om het een en ander te bespreken en informatie uit te wisselen. Mike was blij en opgetogen met deze nieuwkomers, het gaf hem weer hoop. Ze schoven de stoelen rond de tafel en gingen zitten.
Bram stelde voor om als eerste zijn verhaal te doen. Hij keek nog even achterom, naar de oude man, die hem eerder op de avond nog zo vriendelijk te woord stond. Hij draaide zijn hoofd weer terug en zuchtte. 'Goed, waar zal ik beginnen...'
Wordt vervolgd.
Laatst gewijzigd door Roen op 23 feb 2010 23:08, 5 keer totaal gewijzigd.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Niet met zo'n enorme lap tekst nee
Post het volgende keer anders in kleinere delen? Een deel per dag? Dan heb je zelf ook meer tijd om rustig verder te schrijven!
Verder is het hier namelijk gewoon om één verhaal in één topic te houden, om zo het forum overzichtelijk te houden.
Ik zal er later eens goed voor zitten om je verhaal te lezen en zo nodig tips te geven.

Post het volgende keer anders in kleinere delen? Een deel per dag? Dan heb je zelf ook meer tijd om rustig verder te schrijven!

Verder is het hier namelijk gewoon om één verhaal in één topic te houden, om zo het forum overzichtelijk te houden.
Ik zal er later eens goed voor zitten om je verhaal te lezen en zo nodig tips te geven.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."
Oke, ik ben benieuwd. 

Laatst gewijzigd door Sabbientje op 21 feb 2010 20:29, 2 keer totaal gewijzigd.
Reden: Een post als dit word gezien als SPAM. Wil je volgende keer meer inhoud aan je berichten geven? Alvast bedankt.
Reden: Een post als dit word gezien als SPAM. Wil je volgende keer meer inhoud aan je berichten geven? Alvast bedankt.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Oké, ik heb tot nu toe (sinds vanochtend 10.00) het eerste deel aandacht gelezen en hierbij enkele dingen opgemerkt. Ik zal ze hieronder schrijven en bied alvast mijn excuses aan als ik soms wat bot overkom. ^^' Ik heb moeite met genuanceerd commentaar leveren.
Je kan de zin op de volgende manieren neerzetten:
'En, weet je al wat meer,' vroeg Emma ongeduldig.
of
'En, weet je al wat meer?' Emma's toon klonk ongeduldig.
Ik heb gezien dat je deze "fout" vaker maakt. Dan maak je een zin en sluit die af met of een vraagteken, of een uitroepteken en vervolgens ga je door met een kleine letter en een woord waardoor je eigenlijk de ? of ! weg kan laten.
...!' schreeuwde Bram
...!' zei Emma
In beide gevallen, omdat de zin verder verloopt, kan je beter het uitroepteken of vraagteken beter vervangen met een komma. Kijk je tekst nog maar eens na, je gebruikt het heel vaak zo dubbelop.
). Misschien dat je er een ander woord voor kan vinden. Of de zin iets anders maken, of nog een voorbeeld geven van bijvoorbeeld kleine ruzietjes tussen Bram en Emma.
Wat je ook met enige regelmaat doet, is een zin beginnen met "Maar" en ik zag zelfs een keertje met "En". Denk eraan dat "maar" en "en" voegwoorden zijn. Ze plakken twee zinnen aan elkaar. Dus feitelijk mag je een zin er niet mee beginnen. Misschien is "niet mogen" wat sterk uitgedrukt, maar het staat niet zo netjes.
Ik snap dat je dit soms doet, omdat anders de zinnen te lang worden, maar maak er dan meerdere kortere zinnen van. Wat je ook kunt doen is een beetje smokkelen met het woordje "echter". "Echter" is een synoniem van "maar", maar wordt niet als een voegwoord gezien.
Zo kan je dus toch een zin beginnen die je anders met "maar" was begonnen. Dit natuurlijk niet te vaak doen, anders valt het op
.
In gesprekken mag je uiteraard wel zinnen beginnen met "maar" of "en", maar dat is een verschil tussen spreken en het vertellen van de schrijver.

Ik snap dat dit feiten zijn die de schrijver wilt vertellen om detail aan de situatie te geven, maar als ik het zo lees dan lijkt het net alsof Thomas al die details weet. Dat komt bij mij een beetje ongeloofwaardig over en haalt kracht uit het verhaal. Dat is jammer. Is dit zo bedoelt dat Thomas zo'n betweter is, of was het meer als detail bedoelt en leest het zo? Misschien dat ik hier alleen in sta hoor, dat weet ik niet, maar het viel mij wel op.
Verder nog in diezelfde zin het woordje "dromerig". Dit lijkt mij gezien de situatie wat verkeerd gekozen. Ik zou de voorkeur geven aan "geconcentreerd".
"dan is het dag en schijnt de zon weer vrolijk."
Verder in dit stukje vind ik persoonlijk dat je het woordje "dan" nogal vaak gebruikt. Kijk of je dit misschien kan minderen? Het komt wat storend over namelijk.
Het is namelijk enkel Thomas die erin op gaat. De rest vindt het niks en is meer bang dan opgewonden.
Ik zou daarom de zin veranderen.
"Hij was op die leeftijd net zo: gefascineerd door alles wat griezelig en mysterieus was."
Zelfs googleEarth erbij halen.
Ik betwijfel het namelijk sterk dat de meeste lezers weten wat dit woord betekent. Let hier op als je een verhaal schrijft. Gebruik je moeilijke woorden, omschrijf het dan in je verhaal wat je ermee bedoelt. Je mag er namelijk niet vanuit gaan dat je lezers over een groot en duur vocabulaire beschikt in diens hoofd.
Zo, dat was al het negatieve. Sorry als het een hele pil is. Ik bedoel het enkel om je te helpen. Dat je net even op die kleine puntjes kan letten, zodat het de volgende keer nog beter is! Je verhaal is namelijk verder zeer goed! Echt. Je omschrijft de situatie duidelijk. De spanning bouwt zich goed op. Het enige minpuntje is, thans het is niet heel belangrijk, maar misschien leuk voor de lezer om te weten. Hoe ziet iedereen er eigenlijk uit? Bruin haar? Blond haar? Blauwe ogen? Bruine ogen? Dik of dun? Lang of kort? Dat maakt het verhaal meer beeldend. Dan pas kan je echt een gezien voor je zien die in angst zit.
Ik zal ook zo door je tweede deel heen gaan en ben zeer benieuwd naar het volgende.
Het is hier een beetje dubbelop. Het vraagteken en nog eens "vroeg". Een vraagteken markeert het einde van een zin. Vroeg zou dan dus sowieso met een hoofdletter moeten beginnen, maar omdat de zin al vragend is, is vroeg overbodig.'En, weet je al wat meer?' vroeg Emma ongeduldig.
Je kan de zin op de volgende manieren neerzetten:
'En, weet je al wat meer,' vroeg Emma ongeduldig.
of
'En, weet je al wat meer?' Emma's toon klonk ongeduldig.
Ik heb gezien dat je deze "fout" vaker maakt. Dan maak je een zin en sluit die af met of een vraagteken, of een uitroepteken en vervolgens ga je door met een kleine letter en een woord waardoor je eigenlijk de ? of ! weg kan laten.
...!' schreeuwde Bram
...!' zei Emma
In beide gevallen, omdat de zin verder verloopt, kan je beter het uitroepteken of vraagteken beter vervangen met een komma. Kijk je tekst nog maar eens na, je gebruikt het heel vaak zo dubbelop.
Hier twijfel ik een beetje over het woordje "strubbelingen". Het betekent kleine ruzietjes, maar je geeft er geen voorbeeld van. Ja, de kinderen hebben zitten bekvechten, maar de ouders naar het lijkt niet. Je zegt enkel dat ze nog eerst langs de schoonouders zijn geweest. Dat lijkt mij niet echt een ruzie (daar gelaten wat de relatie ermee is natuurlijkAls ze gewoon rechtsstreeks van huis af richting hun bestemming waren vertrokken, zonder alle strubbelingen onderweg

Wat je ook met enige regelmaat doet, is een zin beginnen met "Maar" en ik zag zelfs een keertje met "En". Denk eraan dat "maar" en "en" voegwoorden zijn. Ze plakken twee zinnen aan elkaar. Dus feitelijk mag je een zin er niet mee beginnen. Misschien is "niet mogen" wat sterk uitgedrukt, maar het staat niet zo netjes.
Ik snap dat je dit soms doet, omdat anders de zinnen te lang worden, maar maak er dan meerdere kortere zinnen van. Wat je ook kunt doen is een beetje smokkelen met het woordje "echter". "Echter" is een synoniem van "maar", maar wordt niet als een voegwoord gezien.


In gesprekken mag je uiteraard wel zinnen beginnen met "maar" of "en", maar dat is een verschil tussen spreken en het vertellen van de schrijver.
naief moet naïef zijnHoe kon zijn vader toch zo naief zijn, dacht Thomas

Dit is ook iets wat je vaak gebruikt; de nadruk op iets leggen. Al twijfel ik eraan of dat wel elke keer nodig is. Soms zijn die nadrukken al wel duidelijk zonder de streep erboven. Ik zou, als ik jou was, het nog eens nalezen en bedenken of het, met elke keer dat je dat doet, wel nodig is.Wél was er een
Hm, ik twijfel hier over de uitdrukking van geluid. Ik snap dat, omdat het op een onverharde weg is er een soort schrapend geluid is, maar of dat echt krassend is.. Het lijkt dan alsof de lak wordt beschadigd, voor mijn gevoel. Terwijl je denk ik meer bedoelt dat het zand en de losse steentjes voor slechte grip zorgen en de banden daarin iets wegdraaien. Ik kan het mij in ieder geval zo voor de geest halen door je omschrijving. Dat is echt heel goed!Iedereen schrok van deze plotselinge wending en Bram trapte van schrik de rem helemaal in, waardoor de auto met een krassend geluid over de onverharde weg tot stilstand kwam.

Hier dus een rij achter elkaar met het "foutje" waar ik het eerder over had.'Wat is dit verdomme!' schreeuwde Bram van schrik uit.
Lars was door de remkracht naar voren geklapt en was meteen klaarwakker en begon te huilen.
'Stel je niet aan, jankerd!' riep Thomas hem toe.
'Thomas, houd je mond! Ik waarschuw je! Dit is de laatste keer!' schreeuwde Emma.
'Wat is er in godsnaam met dat beest aan de hand?' riep Bram ongeduldig.

Dit doet mij een beetje tegenstrijdig aan. Je wilt de manier van praten mooi verwoorden, dat is goed, maar fluisterend roepen? Ik twijfel. Misschien dat ze wat schor is van angst. Dat je het zo bedoelde?'Bram, blijf een beetje in de buurt!' riep Emma bezorgd, bijna fluisterend.
Persoonlijk vind ik het netter staan als je gesproken zinnen op een nieuwe regel begint. Dit houdt het verhaal ook wat overzichtelijker. Ik snap dat iemand een bepaalde beweging maakt terwijl hij iets zegt, maar dat kunnen wij -als lezer- ons ook visualiseren wanneer wat er gezegd wordt pas op de volgende regel staat. Dit mede dankzij een prima schrijfstijl.'Commandeer mij niet, ouwe! Of wil je hetzelfde lot ondergaan als dat gezinnetje?'
De oude man beet op zijn lip en slikte een paar keer. 'Ehh... nee... haha. Natuurlijk niet, je kent me toch?' antwoordde hij nerveus en nam nog een stevige trek van zijn pijp.
'Goed,' zei de stem aan de andere kant. 'Wat zijn je wensen?'
De oude man bewoog wat onhandig met zijn hand tussen zijn benen. 'Ik... Ik wil die vrouw... Is dat mogelijk?'
'Hahaha, jij ouwe viespeuk! Goed, je mag haar voor een nacht lenen. Maar daarna is ze van ons, oke?'
De oude man knikte tevreden en kon een grijns niet onderdrukken. 'Prima. Jullie kunnen altijd op mij rekenen.'
Waarom heb je hier een - gebruikt in plaats van een komma of zelfs gewoon een nieuwe zin beginnen?Hoe verder Thomas de rij afliep, hoe ouder de modellen werden - alsof ze in chronologische volgorde waren geparkeerd.
Thomas is 12, maar werd al eerder geportretteerd als een zeer pienter jongetje. Toch begint mijn twijfel hier of het nog wel realistisch is.De auto zelf was een oud model. Zo te zien een klassieke Jaguar uit de jaren zestig.
...
Zo zwaar zelfs dat beide zijden van de motorkap wel dertig centimeter omhoog staken. Thomas probeerde zich voor te stellen welke kracht dit veroorzaakt kon hebben. Zelfs met de zwaarste voorhamer zou het geen mens lukken om een dergelijke schade toe te brengen.
Ik snap dat dit feiten zijn die de schrijver wilt vertellen om detail aan de situatie te geven, maar als ik het zo lees dan lijkt het net alsof Thomas al die details weet. Dat komt bij mij een beetje ongeloofwaardig over en haalt kracht uit het verhaal. Dat is jammer. Is dit zo bedoelt dat Thomas zo'n betweter is, of was het meer als detail bedoelt en leest het zo? Misschien dat ik hier alleen in sta hoor, dat weet ik niet, maar het viel mij wel op.
Ik zou hier donkerrood vervangen met roodbruin. Het is ook wel donker, maar andere kleur donker dan donkerrood. Bloed oxideert namelijk, oftewel roest, door het ijzergehalte erin. Dat merk je vaak ook als je naar een pleister kijkt die er al wat langer op zit.het portier besmeurd waren met iets, iets wat er al lang op zat, maar nu opgedroogd en donkerrood was - bijna zwart.

Ik lijk hier het woordje "verder" te missen tussen "weer" en "over". Het geeft aan dat ze verder zijn gegaan. Nu leest het meer alsof ze zijn omgekeerd.Ze reden weer over de onverharde weg en Bram staarde dromerig door de voorruit naar het verlichtte deel van de weg voor hem.
Verder nog in diezelfde zin het woordje "dromerig". Dit lijkt mij gezien de situatie wat verkeerd gekozen. Ik zou de voorkeur geven aan "geconcentreerd".
"dan is het licht en schijnt de zon weer vrolijk." Dit doet wat dubbel aan. Misschien dat je licht kan vervangen met "dag".Morgen is alles anders, dacht Thomas, dan is het licht en schijnt de zon weer vrolijk. Dan zou hij met zijn vader op pad gaan, zo stelde hij zichzelf voor. Ze zouden deze omgeving wel even verkennen en terug gaan naar die mysterieuze parkeerplaats. Voorál die zwaarbeschadigde auto, die zouden ze dan wel even aan een nader onderzoek onderwerpen, dacht hij... En misschien valt er nog wel meer te ontdekken in deze omgeving?
"dan is het dag en schijnt de zon weer vrolijk."
Verder in dit stukje vind ik persoonlijk dat je het woordje "dan" nogal vaak gebruikt. Kijk of je dit misschien kan minderen? Het komt wat storend over namelijk.
Misschien is het beter om ervan te maken: "Deze griezelige omgeving sprak Thomas tot zijn verbeelding."Deze griezelige omgeving sprak hem tot de verbeelding
Het is namelijk enkel Thomas die erin op gaat. De rest vindt het niks en is meer bang dan opgewonden.
Dit woord moet aan elkaar. Fototoestel.foto toestel
Zoals de zin nu staat, lijkt het alsof Thomas de fascinatie is in plaats van gefascineerd.Hij was op die leeftijd net zo: een fascinatie voor alles wat griezelig en mysterieus was.
Ik zou daarom de zin veranderen.
"Hij was op die leeftijd net zo: gefascineerd door alles wat griezelig en mysterieus was."
Moet "sorry" zijn. Thomas is hier wel een achterdochtig snotneusje hoorsorrie


Ik moet zeggen het hele stukje waarin dit woordje voorkomt, vind ik prima geschreven. Mooi woordgebruik en trekt de lezer nog even goed in het verhaal. Er is echter een maar. Die maar is het woordje "foton", zoals ik hem hierboven heb benadrukt.Elke foton op..
Ik betwijfel het namelijk sterk dat de meeste lezers weten wat dit woord betekent. Let hier op als je een verhaal schrijft. Gebruik je moeilijke woorden, omschrijf het dan in je verhaal wat je ermee bedoelt. Je mag er namelijk niet vanuit gaan dat je lezers over een groot en duur vocabulaire beschikt in diens hoofd.

Zo, dat was al het negatieve. Sorry als het een hele pil is. Ik bedoel het enkel om je te helpen. Dat je net even op die kleine puntjes kan letten, zodat het de volgende keer nog beter is! Je verhaal is namelijk verder zeer goed! Echt. Je omschrijft de situatie duidelijk. De spanning bouwt zich goed op. Het enige minpuntje is, thans het is niet heel belangrijk, maar misschien leuk voor de lezer om te weten. Hoe ziet iedereen er eigenlijk uit? Bruin haar? Blond haar? Blauwe ogen? Bruine ogen? Dik of dun? Lang of kort? Dat maakt het verhaal meer beeldend. Dan pas kan je echt een gezien voor je zien die in angst zit.
Ik zal ook zo door je tweede deel heen gaan en ben zeer benieuwd naar het volgende.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."
@ Cubiculum Nephilia
Bedankt voor je uitgebreide commentaar. Ik zie dat je er veel tijd en energie in hebt gestoken, daar heb ik waardering voor.
De meeste punten van kritiek, daar kan ik wel wat mee, maar er zijn ook een aantal punten waar ik mij niet helemaal in kan vinden.
Zoals het commentaar op de volgende zin:
'En, weet je al wat meer?' vroeg Emma ongeduldig.
Eerlijk gezegd snap ik niet wat hier fout aan is. Dat het misschien dubbel is: vraagteken en dan 'vroeg', dat begrijp ik wel, maar dit soort zinnen, in deze vorm, kom ik veel tegen. 'Vroeg' wordt in dit geval dan ook nooit met een hoofdletter geschreven.
Hieronder enkele willekeurige citaten van andere werken:
'Is dat mogelijk?' vroeg Norman.
'Is dat het?' vroeg Ted.
'Wat nu?' zei Kate.
'Nee jongen,' zei Chris. 'Ik sprak in mezelf.'
'Sprak in mezelf?' herhaalde de jongen hoofdschuddend. 'Ik kan u maar moeilijk verstaan.'
'Wat denk jij?' vroeg Marek aan chris.
Je ziet in deze voorbeelden (die ik gewoon even uit wat boeken heb geciteerd) dat er na het vraagteken helemaal geen hoofdletter volgt.
Eerlijk gezegd zie ik niet wat er fout aan is. Ik ga er ook maar van uit dat het de keuze en smaak van de schrijver is en hoe hij dit opschrijft. Sla maar eens een gemiddeld boek open en je zult zien dat dit soort vormen heel veel voor komen.
Bedankt voor je uitgebreide commentaar. Ik zie dat je er veel tijd en energie in hebt gestoken, daar heb ik waardering voor.
De meeste punten van kritiek, daar kan ik wel wat mee, maar er zijn ook een aantal punten waar ik mij niet helemaal in kan vinden.
Zoals het commentaar op de volgende zin:
'En, weet je al wat meer?' vroeg Emma ongeduldig.
Eerlijk gezegd snap ik niet wat hier fout aan is. Dat het misschien dubbel is: vraagteken en dan 'vroeg', dat begrijp ik wel, maar dit soort zinnen, in deze vorm, kom ik veel tegen. 'Vroeg' wordt in dit geval dan ook nooit met een hoofdletter geschreven.
Hieronder enkele willekeurige citaten van andere werken:
'Is dat mogelijk?' vroeg Norman.
'Is dat het?' vroeg Ted.
'Wat nu?' zei Kate.
'Nee jongen,' zei Chris. 'Ik sprak in mezelf.'
'Sprak in mezelf?' herhaalde de jongen hoofdschuddend. 'Ik kan u maar moeilijk verstaan.'
'Wat denk jij?' vroeg Marek aan chris.
Je ziet in deze voorbeelden (die ik gewoon even uit wat boeken heb geciteerd) dat er na het vraagteken helemaal geen hoofdletter volgt.
Ook hier ben ik niet helemaal mee eens. Dat in een dialoog, wanneer de volgende persoon spreekt, je altijd op een nieuwe regel begint, begrijp ik en daar houd ik altijd rekening mee. Het komt echter wel eens voor dat gesproken teksten niet altijd op een nieuwe regel beginnen, maar achter een informatieve tekst. Gesproken tekst heeft in dit geval betrekking op de 'informatieve' tekst ervoor.Persoonlijk vind ik het netter staan als je gesproken zinnen op een nieuwe regel begint. Dit houdt het verhaal ook wat overzichtelijker. Ik snap dat iemand een bepaalde beweging maakt terwijl hij iets zegt, maar dat kunnen wij -als lezer- ons ook visualiseren wanneer wat er gezegd wordt pas op de volgende regel staat. Dit mede dankzij een prima schrijfstijl.
Eerlijk gezegd zie ik niet wat er fout aan is. Ik ga er ook maar van uit dat het de keuze en smaak van de schrijver is en hoe hij dit opschrijft. Sla maar eens een gemiddeld boek open en je zult zien dat dit soort vormen heel veel voor komen.
Dat streepje wordt vaak gebruikt om een verrassende wending aan te geven. Misschien had ik er in dit geval ook wel een komma kunnen neerzetten, maar ik koos voor dat streepje. Voor mijn gevoel had dat meer effect.Waarom heb je hier een - gebruikt in plaats van een komma of zelfs gewoon een nieuwe zin beginnen?Hoe verder Thomas de rij afliep, hoe ouder de modellen werden - alsof ze in chronologische volgorde waren geparkeerd.
Laatst gewijzigd door Roen op 22 feb 2010 20:26, 1 keer totaal gewijzigd.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Bij het laatste ben ik het met je eens dat het een persoonlijke kwestie is. Daarom heb ik dat ook zo neergezet. Dat ik het persoonlijk mooier vind staan.
Over die komma's, vraagtekens en dergelijken heb ik het nog even opgezocht in de Schrijfwijzer van Jan Renkema, de nieuwste uitgave. En daarin staat:
"Dat is onzin!", riep hij.
"Vind je dat echt?", vroeg ik.
Ik had het dus fout. Dat geef ik heel eerlijk toe. ^^ Om eerlijk te zijn heb ik het nooit eerder zien staan als het voorbeeld in dit boek, maar ik denk wel dat ik er -zelf- aan ga houden voortaan.

Over die komma's, vraagtekens en dergelijken heb ik het nog even opgezocht in de Schrijfwijzer van Jan Renkema, de nieuwste uitgave. En daarin staat:
Er staan twee voorbeelden onder. Dat zijn:Als een ononderbroken citaat van het begin van de zin eindigt op een vraag- of uitroepteken, blijft dat teken staan, vóór het afhalingsteken. Na het afhalingsteken staat een komma.
"Dat is onzin!", riep hij.
"Vind je dat echt?", vroeg ik.
Ik had het dus fout. Dat geef ik heel eerlijk toe. ^^ Om eerlijk te zijn heb ik het nooit eerder zien staan als het voorbeeld in dit boek, maar ik denk wel dat ik er -zelf- aan ga houden voortaan.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."
Het boek Schrijfwijzer van Jan Renkema heb ik ook. Ik denk dat ik daar maar eens wat meer in ga lezen.
Ik lees veel boeken en tijdens het lezen let ik altijd heel erg op de details (de meeste mensen doen dat niet). Daarbij let ik altijd op de manier waarop dialogen worden opgebouwd, hoe informatieve en gesproken teksten elkaar afwisselen, hoe leestekens worden gebruikt... etc. Je kunt er nl ontzettend veel lering uit trekken. Het blijft me atijd boeien. Na het lezen van elk boek heb ik weer het gevoel iets nieuws geleerd te hebben.

Ik lees veel boeken en tijdens het lezen let ik altijd heel erg op de details (de meeste mensen doen dat niet). Daarbij let ik altijd op de manier waarop dialogen worden opgebouwd, hoe informatieve en gesproken teksten elkaar afwisselen, hoe leestekens worden gebruikt... etc. Je kunt er nl ontzettend veel lering uit trekken. Het blijft me atijd boeien. Na het lezen van elk boek heb ik weer het gevoel iets nieuws geleerd te hebben.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Ik vraag me hier af waarom hij dan wel zweet. Hij lijkt nog niet echt in een angsituatie te zijn, dus angstzweet lijkt mij hier ook buiten de kwestie. Een paar zinnen later echter lijkt het hier wel weer op, dus ik twijfel. Te veel gelopen misschien al?Zijn handen voelden klam aan toen hij erin wreef en hij voelde hoe de zweetdruppels
op zijn rug zich langzaam een weg zochten naar beneden. Warm had hij het niet en hij
voelde een koude rilling over zijn ruggengraat heen denderen.
Daarbij vind ik het denderen van de koude rilling wel wat overdreven. Het is niet alsof er een trein over je ruggegraat naar beneden gaat. Vaak zijn het juist die subtiele schokjes/rillingen waar je helemaal kriegelig van wordt.
Zie jij wat ik zie?Jim opende..
..
Jim richtte..
..
Jim was drieëntwintig..
..
Jim wreef met

Ik twijfel hier. Moet er geen komma tussen de twee werkwoorden? Of hoeft dit hier juist niet, omdat het twee verschillende onderwerpen betreft? Ik heb het opgezocht in de Schrijfwijzer en daarin staat:terwijl hij zich verder herstelde wenden zijn ogen steeds..
"Tussen twee persoonsvormen komt een komma. Als een zin heel kort is, mag de komma achterwege blijven."
Dus, aangenomen dat dit hoort, moet er nog een komma komen te staan.

Het klinkt mooi. Staat heel beeldend, maar ik twijfel. Over het algemeen heffen bomen namelijk niks. (En moet het niet sowieso hieven zijn?) Niet zichzelf en geen andere voorwerpen. Ik zou proberen om op andere wijze te verwoorden dat de bomen hoog boven het wegdek uitsteken (wat mij sowieso al logisch lijkt..). Waarschijnlijk probeerde je hier om een ingesloten situatie/gevoel te creeëren. Zo van; je ziet eigenlijk de lucht nog niet eens.beide zijden van de weg hiefen hoge bomen zich ver boven het wegdek uit
Het is ook vanwege die bomen dat ik daarom deze zin niet vind passen. Als je zo omringt bent door bomen dicht langs de kant, dan is je horizon vrijwel geblokkeerd. De maan zou je dan dus niet eens zien en van het licht merk je dan al helemaal geen klap. Daarbij zeg je eerst nog dat het duister is. Als de maan vaal licht op het wegdek werpt, is het allang niet meer zo duister als je eerst nog beweerde. Probeer erop te letten dat je niet, omdat je mooi en vol wilt schrijven, de situatie veranderd. Blijf consequent. Ik zou deze hele alinea dus heroverwegen over hoe je het wilt neerzetten.Er was geen wegverlichting, alleen de maan die laag boven de horizon hing liet enkele sporen van licht op het wegdek vallen.
Dit vind ik jammer. Je gebruikt twee keer hetzelfde woord in één zin. Daarbij probeer je spanning op te bouwen. Je probeert een naar gevoel te kweken, maar dat ontkracht je ten eerste door dubbel gebruik en ten tweede door je zin te lang te maken. Korte zinnen geven vaak meer kracht aan bepaalde situaties.Een rilling ging over zijn rug toen hij het gevoel kreeg alsof ze hier niet alleen waren, alsof ze in de gaten werden gehouden.
"Een rilling liep over zijn rug. Het voelde alsof ze hier niet alleen waren en zelfs in de gaten gehouden werden."
"Echter had Jim eigenlijk niet zo'n zin. Zeker niet in een wild feest. Dat kon zijn maag niet verdragen, dacht hij. Hij voelde zich namelijk al de hele middag niet lekker. Een naar gevoel had zich in zijn onderbuik genesteld. Dat gaf een licht misselijk gevoel in zijn maag. Het voelde alsof hij zenuwachtig was voor iets."Maar Jim had eigenlijk niet zo'n zin en al helemaal niet in zo'n wild feest, dat kon zijn maag niet verdragen, dacht hij. De hele middag voelde hij zich al niet lekker: een naar gevoel in zijn onderbuik en een licht misselijk gevoel in zijn maag, alsof hij zenuwachtig was voor iets.
Zo zou ik dit stukje hebben geschreven. De zinnen korter om het beter verlopend te krijgen en om meer spanning te geven. Toch vraag ik mij hier als lezer wat af. Waarom heeft hij dat gevoel dan? Dat wordt hier namelijk niet duidelijk. Er wordt niet gesproken over een vage plek die niet deugt. Er wordt gewoon gevraagd voor een feestje. Nu lijkt Jim beetje een muts die liever niet feest, terwijl dat (misschien) niet je bedoeling was. Hetgene wat je hier juist wilt overbrengen, gaat eigenlijk verloren door gebrek aan informatie. Wat de lezer betreft is Jim gewoon ziek (buikgriepje ofzo) en is hij
dom geweest om toch mee te gaan, terwijl hij in bed hoort te liggen.
Marc had hij daarvoor al gebeld en die was bereidt mee te gaan.
Bereid hier gewoon met een D en geen dt. Was is namelijk al je persoonsvorm hier.
Bij deze twijfel ik altijd. Zelf ook als ik het moet opschrijven. Bestaat een enkele gedachte(n) wel? Of is dat standaard een meervoudsvorm? Ik moet daar denk ik de Schrijfwijzer nog eens over raadplegen, mits het daar in staat. Wat is je eigen mening hierover? Kan je een enkele gedachte(n) hebben, of zijn het er standaard meer?de gedachte dat hij
Marc opende het portier en stormde naar buiten en rende de supermarkt in.
Dit vind ik wat dubbelop; ergens uit stormen om vervolgens ergens naar binnen te rennen. Ook de tweemaal en maakt het stukje er niet mooier op.
"Marc opende het portier, stormde naar buiten zo de supermarkt in."
Zo kan het ook en geeft nog maar eens extra aan hoe wanhopig hij was voor een stukje beschaving(?)/iets tegen zijn verveling.

het was één wirwar van lijntjes die kriskras door elkaar heen liepen.
Ik twijfel. Alweer? Ja, alweer

Moet het niet veleN zijn? Ik heb de Schrijfwijzer erop nagekeken, maar ik werd er eerlijk gezegd deze keer niet veel wijzer van.na vele kruispunten gepasseerd te zijn
"Onbepaalde telwoorden als alle, beide, vele, weinige krijgen in het meervoud een -n als ze verwijzen naar personen en zelfstandig gebruikt worden. Met zelfstandig gebruik van beide (enz.) wordt bedoeld dat het niet kan worden aangevuld met een zelfstandig naamwoord uit de directe context (dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat). Dat is bijvoorbeeld het geval in:
(1) De mannen werden beiden verpletterd.
Weliswaar komt er in zin (1) een zelfstandig naamwoord voor waarop beiden betrekking heeft (mannen), maar dat kan niet worden aangevuld:
De mannen werden beide mannen verpletterd is uitgesloten.
Als het zelfstandig gebruikte onbepaald telwoord deels naar een persoon en deels naar een zaak verwijst, zijn er twee mogelijkheden. Volgens de ANS blijft in dat geval de -n weg, bijvoorbeeld in: (Paard en ruiter kwamen ten val.) Beide bleven roerloos liggen. Ook
volgens de Schrijfwijzer blijft de -n hier bij voorkeur achterwege. Het Handboek Verzorgd Nederlands adviseert echter om in zulke gevallen wel een -n te schrijven, bijvoorbeeld in: Gisteren raakten een auto en de bestuurder ervan beiden te water. "
Ondanks dat het vaak wordt gebruikt in spreektaal, is dit toch onnodig gebruik van de Engelse taal. Je schrijft een Nederlands boek/verhaal, dus probeer ook enkel Nederlandse uitdrukkingen te gebruiken. Anders is het zaak om de uitdrukking dan toch wel volledig in het Engels te zetten en tussen aanhalingstekens te zetten. Nu is het vernederlandst (is dat een bestaand woord?) Engels. Je lijkt te willen pochen met kennis van het Engels en faalt daarin dan door the als de te schrijven. (Ik beweer niet dat dit ook echt zo is, maar zo kan het op de lezer overkomen. Daarom moet je erop letten.)in de middle of nowhere.
Drie keer het woordje nog in twee zinnen. Sorry, maar dat komt storend over. Probeer dat te vermijden. Gebruik synoniemen of laat het weg.Mike nam nog een laatste slok van zijn bier en deed het lege flesje weer terug in de krat. Zijn blik was nog steeds op Jim gericht, die kennelijk nog niet..
Ik snap dat hij vermoeid is. Ziek zijn, hele reis achter de rug hebben, etc. Enkel, waarom is hij dan dromerig aan het kijken? Kort ervoor had hij nog een paniekaanval. Ik heb zelf wel eens een paniekaanval gehad en hoeveel dat energie slurpt, kan ik niet echt zeggen dat ik daarna dromerig kijkt. Eerder nog wat verwilderd/gespannen/alert....keek met vermoeide ogen..
...
Dromerig staarde hij..
Hier hoort het naar mijn idee wel stukkeN te zijn. Hoewel men het vaak wel uitspreekt als stukke (stukkuh). Het is gesproken, maar of het dan ook zo geschreven mag worden, weet ik niet.stukke beter uit
Kappe nou!
Het is kappeN. Ook al wordt het als kappe (kappuh) uitgesproken.
StukkeN beter danstukke beter dan
Volgens mij is Jim nog steeds nuchter, want nergens staat dat hij heeft gedronken. Dus moet het zijn:Maar ik had geen druppel gedronken..
"Maar ik heb nog geen druppel gedronken.."
Eerlijk en oprecht hebben vrijwel dezelfde betekenis. Het is dus iets overdreven om beiden te gebruiken.Hij was eerlijk en oprecht over wat hij voelde..
Het is "het" krat. Dus ook het halve krat.de halve krat..
Hier heb je de tijd verkeerd in het eerste deel van je zin. Zal moet zou zijn. Mooier nog staat dit:Het zal een lange nacht worden, dacht hij, een nacht die maar snel voorbij moest gaan...
"Het zou een lange nacht gaan worden.."
Hij weet het immers niet zeker.
Dit klinkt niet helemaal lekker, maar ik kan er niet precies mijn vinger opleggen.hij goot in één teug het laatste beetje uit zijn flesje bier achterover.
hij goot in één keer het laatste restje bier uit zijn flesje achterover.
hij goot in één keer het laatste restje bier achterover.
hij gooit met één teug het laatste beetje uit zijn flesje achterover.
hij goot met één teug het laatste restje bier achterover
Dit zijn enkele andere versies voor die zin. Wat vind jij ervan? Lopen die beter dan de zin die jij hebt staan?
Ze wisten niet meer wat Noord of Zuid was.
Ik geloof niet dat de windstreken met hoofdletter hoeven. Zelfs niet om iets te benadrukken.

Hier hetzelfde commentaar als de eerste keer. Echter, nu ook nog iets anders.. Eerder in het verhaal schreef je juist dat de maan net achter de toppen van de bomen was en zo grillig schaduwen op de weg wierp. Blijft dus wel consequent. Niet ineens je omgeving willen veranderen als je er al vorm aan hebt gegeven.De maan hing laag boven de horizon en was dus niet zichtbaar.
Mike keek naar het asfalt en verbaasde zich over de slechte kwaliteit ervan. De wegen waren oud, lang geleden hier neergelegd. Overal zaten scheuren en gaten in het wegdek.
Was hem dat nog niet opgevallen tijdens het rijden dan? Want geloof mij, dat voel je! Ook moet je die gaten ontwijken, tenzij je je banden kapot wilt hebben. Ik ken zo'n weggetje namelijk.. In Frankrijk al meerdere keren over heen gereden, omdat het korter was van A naar B. Alleen lijk je op een beschonken bestuurder omdat je constant gaten moet ontwijken én nog eens oppassen voor tegemoetkomend verkeer. XP

Het begint weer, dacht hij. Verdomme, het begint weer! Wéér dat gevoel, wéér die angst. Zijn maag begon weer raar te doen en een onweerstaanbare misselijkmakende angst maakte zich van hem meester. Nu voelde hij het weer, dat ze niet alleen waren.
Hmn, beetje overmatig gebruik van het woordje "weer". Na één keer snapt de lezer het ook wel. Nadruk kan je beter maken door korte zinnen in plaats van trema's gebruiken.
"Het begint weer, dacht hij. Verdomme! Wederom begint het! Dat gevoel. Die angst. Nogmaals begon zijn maag raar te doen..."
Zie je? Ik zet wel meerdere malen "weer" neer, maar ik omzeil het woordje zelf door meer synoniemen te gebruiken. Dat werkt minder storend en zwakt je verhaal niet af.
Afhankelijk van hoe wild iemand dat doet, ziet die persoon ook niet veel. Juist omdat hij te vlug wilt zien of er iets om zich heen gebeurd. Misschien is het beter om te zeggen dat hij goed om zich heen keek?Hij keek wild om zich heen, maar zag nog niets.
hoordeN, het is meervoud, en ik zou adviseren om "zij" te gebruiken. Dat is net zoiets als "me", "mij" staat netter en is schrijftaal. "me" is meer spreektaal.Plotseling hoorde ze het..
Ik raak een beetje in de war van je eerste twee zinnen. Eerst zeg je dat het de jongens passeert en dan ineens is het busje pas net in zicht. Wat wordt het nu? Zeker omdat je daarna weer zegt dat het busje de jongens langzaam voorbij rijdt.Het voertuig naderde en het verblindende effect van de felle koplampen werd snel minder nadat het hen passeerde. Uiteindelijk kwam het voertuig in zicht en het silhouet van een busje tekende zich af tegen een vaag verlichte achtergrond van bomen. Het busje had een donkere kleur, vermoedelijk zwart, met op de zijkant een groot wit logo afgebeeld.
Mike concentreerde zich erop, maar kon het niet thuisbrengen. Het logo bestond uit een vijftal concentrische cirkels, met in de middelste cirkel een driehoek.
Wat betreft het woordje "concentrisch", ik weet niet zeker of iedereen die dit leest het ook begrijpt. Natuurlijk, iedereen heeft wel een opleiding, maar dat wilt niet zeggen dat ieders woordenschat zover rijkt. Dus net als met je woordje foton. Bedenk of het
nodig is dure woorden te gebruiken. Leg ze anders in de zin erna uit. Dit doe je op een bepaalde manier wel door te schrijven "in de middelste cirkel", maar het maakt het beeld toch nog nèt niet vanzelfsprekend genoeg.
Als een cirkel open is, is het geen cirkel meer, dacht ik..De cirkels waren op sommige plekken open, zodat het geheel wel iets weg had van een doolhof.
Had moet heeft zijn. Daarbij natuurlijk heeft de bus hen gemist, want hij is niet over hen heen gereden. Anders zouden ze niet meer kunnen praten.'Misschien had het ons gemist en rijdt het straks gewoon achteruit.'
Waarom schreeuwen als ze niet zó ver weg staan? Daarbij, met die stilte moet gewoon praten ook lukken. "Wie zijn jullie" is meer een zin waar een vraagteken achter hoort. Hetzelfde gaat voor "Kunnen jullie ons misschien helpen" Verder vind ik de ... tussendoor wat overdreven. Het bouwt geen spanning op en de stiltes tussen de vragen zijn vanzelfsprekend.Hallo daar!.. Wie zijn jullie!.. We zijn hier verdwaald!.. Kunnen jullie ons misschien helpen!'
Hmn.. Meestal als iets versplintert, blijft het niet intact. Ik snap dat je meerdere barsten in de ruit bedoeld, maar de meeste autoruiten zijn ook weer niet zó stevig. Het lijkt mij daarbij sterk dat ze kogelvrijglas hebben. Dus als iets bovennatuurlijks met veel kracht op een ruit slaat, lijkt het mij logisch dat deze dus wel versplinterd.Het glas verbrijzelde maar bleef verder intact.
Dat vind ik best knap.. Afhankelijk van het aantal voltage wat wordt afgevuurd, blijft een persoon best lang buitenwesten/verlamd van zo'n schok. Soms kan het zelfs fataal zijn. Je moet bedenken dat de spieren (meestal de oppervlakkige spieren, maar soms heb je pech) door die lading tegelijk verkrampen en zo een tijdlang blijven tot de lading is verwerkt. Nu lijken mij dit profs, dus die hebben geen taser met een lullig voltage van 30kV. Ze zullen wel iets zwaarders hebben. Daarbij is je omschrijving van een taser ook niet echt volledig. Jij lijkt meer een stungun te bedoelen, want een taser schiet elektroden aan een draad af. Deze elektroden haken in de huid..achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen
...
Marc had zich inmiddels weer hersteld en...
Hoezo overdonderd? Waarom kijken waar de auto is gebleven? Ze zijn toch niet dom, of wat? Als je een auto start, zijn de lichten vaak aan. Daarbij zie je de remlichten als iemand op de rem trapt. Verder nog, in zijn één komt een auto niet snel ver weg, en hij maakt een pokkeherrie als je niet op tijd schakelt.De twee mannen waren blijkbaar zó overdonderd dat ze hem helemaal vergeten waren. Ze waren naar het midden van de weg gelopen om te zien waar de auto plotseling gebleven was.
Dit snap ik dus ook niet.. Hij reed eerder vooruit om van de mannen weg te komen, nergens staat dat hij heeft gekeerd. En hij zag in zijn achteruitkijkspiegel wat Marc deed, waar de mannen staan. Hij zou dus in zijn achteruit er overheen moeten rijden. Wat hem dan zal verraden, want licht uit of niet, naar mijn idee doen je witte lichten het altijd als je achteruitrijdt.In de verte zag hij hoe de twee mannen als vage schimmen op de weg stonden. 'Wacht maar, klootzakken, ik krijg jullie wel,' fluisterde hij zacht. Hij wachtte nog even en gaf toen gas.
Mike schakelde naar de hoogste versnelling en vloog met enorme snelheid door de bocht, waarbij hij nog net op tijd een boom kon ontwijken. Verderop nam hij een afslag en reed zo snel mogelijk weer verder om vervolgens weer een tweede afslag te nemen.
Wat voor afslag? Links, rechts? Daarbij moet hij dan een hele goede bestuurder zijn dan, of autocoureur van beroep, want ik voel al in zijn 3 de achterkant van mijn auto op een rotonde iets wegglijden in de bocht als ik te hard blijf rijden. Dus in zijn 5 een bocht nemen? Lijkt me sterk. Zeker als het asfalt zo slecht is als je eerder beweerde.
Kan de maan het zonlicht zo sterk reflecteren dan? Ik vind altijd wel dat dat meevalt..De maan verblindde hem enigszins, waardoor het zicht beperkt bleef
Dan moet van zijnhet bloed dan zijn lippen veegde.

Of de tijd verstrijkt of hij gaat voorbij, maar niet strijkt voorbij. Het klinkt als nachecken. Terwijl het nakijken is of checken.Minuten streken voorbij en niemand had
Dat is nogal tegenstrijdig, vind je niet? Eerst is het redelijk te zien en daarna nauwelijks zichtbaar.Het was lichte bebossing en door de bomen heen kon Mike het uitgestrekte landschap erachter nog redelijk zien. Het landschap was donker, nauwelijks zichtbaar..
Zoveel benadrukkingen dat het ergernis opwekt. Bij mij dan. Ik vind het zeer storend zo om te lezen.Maar tóch voelde Mike de behoefte om uit te zoeken wat zich daar voorbij de bomen bevond. Het had geen zin om om te keren, terug te rijden en zó in onwetendheid te blijven. Hij móést het..
Je handen voor je ogen slaan terwijl je nog een metalen pijp in je handen hebt? Er staat namelijk nergens geschreven dat hij de pijp heeft laten vallen.Plotseling klonk er een schot en het zand voor Marc's voeten spatte in zijn ogen. 'Godverdomme!' schreeuwde hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg. 'Jij ouwe klootzak! Ik zal je...'
op sommige plekken krulden het oude verf
Het is "de" verf

Als je ijsbeert, ben je meestal niet echt dromerig. Vaak zit je eerder diep over dingen na te denken. Te peinzen met een vrijwel serieuze blik.Mike ijsbeerde dromerig door..
Ik weet niet of hier nog een bepaalde regel voor is, maar zit je toch op een stoel? Het lijkt mij in ieder geval een simpel model, niet een luxe leunstoel waarin je kan wegzakken.plaatsgenomen in een stoel..
Beter gebruikt is het zichzelf, niet hemzelf.het voor hemzelf begrijpelijk
wenken is vaak als je iemand wilt uitnodigen om dichterbij te komen. wijzen is gewoon je vinger ernaar uitsteken. En Bram wenkt dus niet, maar wijst. Gezien de oude man nog buiten bewustzijn is vastgebonden en er het mijne van wilt weten.hij wenkte naar de oude man

opgetogen heeft vrijwel dezelfde betekenis als blij, ik zou het dus weglaten. Je hoeft niet altijd meerdere woorden te gebruiken om iets uit te drukken. Juist daardoor maak je wel eens fouten. Dat is zonde.was blij en opgetogen met deze nieuwkomers..
Oké. Ik heb je hele verhaal nu gelezen. Over het algemeen en even alle punten buiten beschouwing latend, is het verhaal goed. De spanning uit het eerste deel gaat niet verloren in dit tweede deel, ondanks je ineens andere hoofdpersonen neemt. In het begin dacht ik zelfs dat je misschien met elk deel gewoon een kort verhaal wilde vertellen. Wat ook zou verklaren waarom je eerst een ander topic had geopend voor je tweede deel.
Wel lijk je andere type "mensen" te hebben genomen die de rol van "het kwaad" belichamen. Die eerste was namelijk lang, slank en compleet gehuld in een mantel. Terwijl in het tweede deel het "mensen" waren in pak en wat breder gebouwd. Toch is het ook weer hier in dit stuk jammer dat we niet weten hoe de hoofdpersonen eruit zien. Natuurlijk krijg je wel een bepaald beeld van de jongens in gedachten tijdens het lezen, maar het is niet compleet. Dat is jammer. Probeer dit er nog in te voeren, oké?
Verder kan ik enkel zeggen dat je zeker met het verhaal moet doorgaan. Het spreekt tot de verbeelding, houdt de lezer goed vast en ik ben zeker benieuwd naar een volgend stuk!
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."
'Gedachte' klinkt voor mij logischer. Het is immers een enkelvoudige gedachte. Ik geef de voorkeur aan gedachteBij deze twijfel ik altijd. Zelf ook als ik het moet opschrijven. Bestaat een enkele gedachte(n) wel? Of is dat standaard een meervoudsvorm? Ik moet daar denk ik de Schrijfwijzer nog eens over raadplegen, mits het daar in staat. Wat is je eigen mening hierover? Kan je een enkele gedachte(n) hebben, of zijn het er standaard meer?de gedachte dat hij
Als ik het heb over mijn kast vol boeken, zou ik kunnen zeggen dat ik een kast heb met 'veel' boeken. Daarmee doel ik dus op een hoeveelheid.Moet het niet veleN zijn? Ik heb de Schrijfwijzer erop nagekeken, maar ik werd er eerlijk gezegd deze keer niet veel wijzer van.na vele kruispunten gepasseerd te zijn
"Onbepaalde telwoorden als alle, beide, vele, weinige krijgen in het meervoud een -n als ze verwijzen naar personen en zelfstandig gebruikt worden. Met zelfstandig gebruik van beide (enz.) wordt bedoeld dat het niet kan worden aangevuld met een zelfstandig naamwoord uit de directe context (dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat). Dat is bijvoorbeeld het geval in:
(1) De mannen werden beiden verpletterd.
Weliswaar komt er in zin (1) een zelfstandig naamwoord voor waarop beiden betrekking heeft (mannen), maar dat kan niet worden aangevuld:
De mannen werden beide mannen verpletterd is uitgesloten.
Als het zelfstandig gebruikte onbepaald telwoord deels naar een persoon en deels naar een zaak verwijst, zijn er twee mogelijkheden. Volgens de ANS blijft in dat geval de -n weg, bijvoorbeeld in: (Paard en ruiter kwamen ten val.) Beide bleven roerloos liggen. Ook
volgens de Schrijfwijzer blijft de -n hier bij voorkeur achterwege. Het Handboek Verzorgd Nederlands adviseert echter om in zulke gevallen wel een -n te schrijven, bijvoorbeeld in: Gisteren raakten een auto en de bestuurder ervan beiden te water. "
Wil ik meer de nadruk leggen op een variatie aan boeken, dan zeg ik 'vele' boeken in de kast heb staan. 'Vele' is sowieso al meervoud, daar moet hoeft dus geen -n achter, lijkt mij.
Het is natuurlijk de keuze en vrijheid van de schrijver hoe hij zich uitdrukt. Bij nader inzien moet ik je hierin wel gelijk geven. De verteller (ik dus) moet altijd formeel blijven. Het zou beter zijn wanneer een personage zegt: "We zitten in de middle of nowhere."Ondanks dat het vaak wordt gebruikt in spreektaal, is dit toch onnodig gebruik van de Engelse taal. Je schrijft een Nederlands boek/verhaal, dus probeer ook enkel Nederlandse uitdrukkingen te gebruiken. Anders is het zaak om de uitdrukking dan toch wel volledig in het Engels te zetten en tussen aanhalingstekens te zetten. Nu is het vernederlandst (is dat een bestaand woord?) Engels. Je lijkt te willen pochen met kennis van het Engels en faalt daarin dan door the als de te schrijven. (Ik beweer niet dat dit ook echt zo is, maar zo kan het op de lezer overkomen. Daarom moet je erop letten.)in de middle of nowhere.
Het is een gesproken tekst. Die -n hoor je ook nooit wanneer het uitgesproken wordt. Moet een gesproken tekst altijd correct Nederlands zijn?Kappe nou!
Het is kappeN. Ook al wordt het als kappe (kappuh) uitgesproken.
'De halve krat' klinkt op de een of andere manier voor mij beter dan 'het halve krat'. 'Het krat' klinkt wél weer beter dan 'de krat'. Is het misschien het tussenwoordje 'halve' dat de verwarring geeft?Het is "het" krat. Dus ook het halve krat.de halve krat..
Het is dat jij dit nu zegt, maar het was mij nog niet opgevallen. Ik snap ook niet waarom ik het met hoofdletters heb geschreven. Dat deed ik onbewust.Ze wisten niet meer wat Noord of Zuid was.
Ik geloof niet dat de windstreken met hoofdletter hoeven. Zelfs niet om iets te benadrukken.![]()
In het begin gaf ik aan dat de maar nauwelijks zichtbaar was: "...liet enkele sporen van licht op het wegdek vallen." Natuurlijk afhankelijk van de positie waar je staat is de maan soms wel- soms niet zichtbaar. Als de weg waarop je rijdt in één lijn met de maan staat, en ook al staat hij dan laag boven de horizon, dan zul je minder last hebben van bomen die het maanlicht verhinderen. Rijd je een stukje verder en neem je een afslag, dan is de situatie geheel anders.Hier hetzelfde commentaar als de eerste keer. Echter, nu ook nog iets anders.. Eerder in het verhaal schreef je juist dat de maan net achter de toppen van de bomen was en zo grillig schaduwen op de weg wierp. Blijft dus wel consequent. Niet ineens je omgeving willen veranderen als je er al vorm aan hebt gegeven.De maan hing laag boven de horizon en was dus niet zichtbaar.
Het is lastig om daar tijdens het schrijven zoveel rekening mee te houden, al die kleine details. Ik denk dat de lezer het zich wel kan inbeelden.
Het was hem natuurlijk al eerder opgvallen, maar op dit moment keek hij er bewuster naar en liet hij zijn gedachten erover gaan. Ik koos voor dit moment om de lezer nieuwsgierig te maken en ze te laten meedenken over die vreemde wegen. Er is iets met deze wegen, het heeft een interessante geschiedenis, iets wat later in het verhaal pas duidelijk wordt.Mike keek naar het asfalt en verbaasde zich over de slechte kwaliteit ervan. De wegen waren oud, lang geleden hier neergelegd. Overal zaten scheuren en gaten in het wegdek.
Was hem dat nog niet opgevallen tijdens het rijden dan? Want geloof mij, dat voel je! Ook moet je die gaten ontwijken, tenzij je je banden kapot wilt hebben. Ik ken zo'n weggetje namelijk.. In Frankrijk al meerdere keren over heen gereden, omdat het korter was van A naar B. Alleen lijk je op een beschonken bestuurder omdat je constant gaten moet ontwijken én nog eens oppassen voor tegemoetkomend verkeer. XP![]()
Het is vrij simpel, lijkt mij: Wanneer een voertuig je nadert, met de verlichting aan, word je erdoor verblind en zie je het voertuig nauwelijks. Wanneer het je passeert, schijnt het niet meer in je ogen en neemt het verblindende effect af. Vervolgens wordt het voertuig redelijk zichtbaar doordat het silhouet zich aftekent tegen de vaag verlichte bomen op de achtergrond.Ik raak een beetje in de war van je eerste twee zinnen. Eerst zeg je dat het de jongens passeert en dan ineens is het busje pas net in zicht. Wat wordt het nu? Zeker omdat je daarna weer zegt dat het busje de jongens langzaam voorbij rijdt.Het voertuig naderde en het verblindende effect van de felle koplampen werd snel minder nadat het hen passeerde. Uiteindelijk kwam het voertuig in zicht en het silhouet van een busje tekende zich af tegen een vaag verlichte achtergrond van bomen. Het busje had een donkere kleur, vermoedelijk zwart, met op de zijkant een groot wit logo afgebeeld.
Mike concentreerde zich erop, maar kon het niet thuisbrengen. Het logo bestond uit een vijftal concentrische cirkels, met in de middelste cirkel een driehoek.
Wat betreft het woordje "concentrisch", ik weet niet zeker of iedereen die dit leest het ook begrijpt. Natuurlijk, iedereen heeft wel een opleiding, maar dat wilt niet zeggen dat ieders woordenschat zover rijkt. Dus net als met je woordje foton. Bedenk of het
nodig is dure woorden te gebruiken. Leg ze anders in de zin erna uit. Dit doe je op een bepaalde manier wel door te schrijven "in de middelste cirkel", maar het maakt het beeld toch nog nèt niet vanzelfsprekend genoeg.
Klopt, maar het is lastig om het anders te omschrijven. Als ik zeg dat het een cirkel is op sommige plekken open is, is het beeld meteen duidelijk.Als een cirkel open is, is het geen cirkel meer, dacht ik..De cirkels waren op sommige plekken open, zodat het geheel wel iets weg had van een doolhof.
Wat is er dan mis met 'had'?Had moet heeft zijn. Daarbij natuurlijk heeft de bus hen gemist, want hij is niet over hen heen gereden. Anders zouden ze niet meer kunnen praten.'Misschien had het ons gemist en rijdt het straks gewoon achteruit.'
Niet zo ver weg staan? Is 20 meter niet ver weg dan?Waarom schreeuwen als ze niet zó ver weg staan? Daarbij, met die stilte moet gewoon praten ook lukken. "Wie zijn jullie" is meer een zin waar een vraagteken achter hoort. Hetzelfde gaat voor "Kunnen jullie ons misschien helpen" Verder vind ik de ... tussendoor wat overdreven. Het bouwt geen spanning op en de stiltes tussen de vragen zijn vanzelfsprekend.Hallo daar!.. Wie zijn jullie!.. We zijn hier verdwaald!.. Kunnen jullie ons misschien helpen!'
Hij roept dus, maar het zijn ook vragen waar je een vraagteken achter zou moeten zetten. Het probleem is dan de keuze die ik moet maken: een ! of een ? Of mag ik het dan combineren?
"Wie zijn jullie!?.. Kunnen jullie ons misschien helpen!?"
Persoonlijk vind ik dat geen gezicht, maar het kan aan mij liggen.
En die ... tussendoor vind ik absoluut niet storend, maar in dit geval juist van belang. Ik geef hiermee juist duidelijk aan wat hóé het geroepen wordt, nl met pauzes ertussen.
Dit had inderdaad anders gemoeten. "Het glas barstte over de halve breedte, maar bleef verder intact." zou wellicht beter geweest zijn.Hmn.. Meestal als iets versplintert, blijft het niet intact. Ik snap dat je meerdere barsten in de ruit bedoeld, maar de meeste autoruiten zijn ook weer niet zó stevig. Het lijkt mij daarbij sterk dat ze kogelvrijglas hebben. Dus als iets bovennatuurlijks met veel kracht op een ruit slaat, lijkt het mij logisch dat deze dus wel versplinterd.Het glas verbrijzelde maar bleef verder intact.
Je kunt er redelijk snel van herstellen, dus dat valt wel mee.Dat vind ik best knap.. Afhankelijk van het aantal voltage wat wordt afgevuurd, blijft een persoon best lang buitenwesten/verlamd van zo'n schok. Soms kan het zelfs fataal zijn. Je moet bedenken dat de spieren (meestal de oppervlakkige spieren, maar soms heb je pech) door die lading tegelijk verkrampen en zo een tijdlang blijven tot de lading is verwerkt. Nu lijken mij dit profs, dus die hebben geen taser met een lullig voltage van 30kV. Ze zullen wel iets zwaarders hebben. Daarbij is je omschrijving van een taser ook niet echt volledig. Jij lijkt meer een stungun te bedoelen, want een taser schiet elektroden aan een draad af. Deze elektroden haken in de huid..achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen
...
Marc had zich inmiddels weer hersteld en...
Geloof me, ik heb een taser in mijn handen gehad, dus ik weet echt wel hoe zo'n ding er uit ziet. Feitelijk heb je twee soorten: Een die twee electrodes afschiet, die met lange draden aan het apparaat verbonden zijn en een tweede die je gewoon tegen iemands huid moet drukken om hem onschadelijk te maken. Die laatste beschreef ik in het verhaal en dat was toch wel duidelijk genoeg lijkt mij. Waaruit blijkt dan dat ik een 'stungun' bedoeld zou hebben?
Ze waren overdonderd doordat de auto zo plotseling er vandoor ging... Was dat echt niet duidelijk?Hoezo overdonderd? Waarom kijken waar de auto is gebleven? Ze zijn toch niet dom, of wat? Als je een auto start, zijn de lichten vaak aan. Daarbij zie je de remlichten als iemand op de rem trapt. Verder nog, in zijn één komt een auto niet snel ver weg, en hij maakt een pokkeherrie als je niet op tijd schakelt.De twee mannen waren blijkbaar zó overdonderd dat ze hem helemaal vergeten waren. Ze waren naar het midden van de weg gelopen om te zien waar de auto plotseling gebleven was.
Uit dit stukje...Dit snap ik dus ook niet.. Hij reed eerder vooruit om van de mannen weg te komen, nergens staat dat hij heeft gekeerd. En hij zag in zijn achteruitkijkspiegel wat Marc deed, waar de mannen staan. Hij zou dus in zijn achteruit er overheen moeten rijden. Wat hem dan zal verraden, want licht uit of niet, naar mijn idee doen je witte lichten het altijd als je achteruitrijdt.In de verte zag hij hoe de twee mannen als vage schimmen op de weg stonden. 'Wacht maar, klootzakken, ik krijg jullie wel,' fluisterde hij zacht. Hij wachtte nog even en gaf toen gas.
Mike hapte een paar keer naar adem, schakelde in zijn eerste versnelling en trapte het gaspedaal in. Met piepende banden kwam de auto in beweging en reed snel vooruit. In de achteruitkijkspiegel zag hij hoe Marc langzaam overeind begon te krabbelen, terwijl de twee mannen naar het midden van de weg liepen. Mike trapte snel de rem in en keerde de auto.
'Wat ga je doen?' vroeg Jim.
'Ik heb een idee...'
Lees je dat Mike de auto keerde...
Wat voor afslag hij nam, links of rechts, is helemaal niet van belang; het is immers tóch een al een wirwar van wegen in dat bos. Niet interessant voor de lezer dus.Mike schakelde naar de hoogste versnelling en vloog met enorme snelheid door de bocht, waarbij hij nog net op tijd een boom kon ontwijken. Verderop nam hij een afslag en reed zo snel mogelijk weer verder om vervolgens weer een tweede afslag te nemen.
Wat voor afslag? Links, rechts? Daarbij moet hij dan een hele goede bestuurder zijn dan, of autocoureur van beroep, want ik voel al in zijn 3 de achterkant van mijn auto op een rotonde iets wegglijden in de bocht als ik te hard blijf rijden. Dus in zijn 5 een bocht nemen? Lijkt me sterk. Zeker als het asfalt zo slecht is als je eerder beweerde.
Ik neem aan de dat de lezen wel begrijpt dat hij voor het nemen van een afslag wat gas terug neemt en terugschakelt. Ik hoef dat soort overbodige details toch niet te vermelden?
Ja dat kan. Zeker bij volle maan.Kan de maan het zonlicht zo sterk reflecteren dan? Ik vind altijd wel dat dat meevalt..De maan verblindde hem enigszins, waardoor het zicht beperkt bleef
Wanneer de maan laag boven de horizon staat, en je kijkt er tegenin, zullen je pupillen altijd iets verkleinen en daardoor zal het zicht minder worden. Als er al een horizon minimaal zichtbaar was, kan het verblindende effect ervoor zorgen dat er helemaal niets meer te zien is.
Dit klopt inderdaad niet nee.Dat is nogal tegenstrijdig, vind je niet? Eerst is het redelijk te zien en daarna nauwelijks zichtbaar.Het was lichte bebossing en door de bomen heen kon Mike het uitgestrekte landschap erachter nog redelijk zien. Het landschap was donker, nauwelijks zichtbaar..
Na de zin:Je handen voor je ogen slaan terwijl je nog een metalen pijp in je handen hebt? Er staat namelijk nergens geschreven dat hij de pijp heeft laten vallen.Plotseling klonk er een schot en het zand voor Marc's voeten spatte in zijn ogen. 'Godverdomme!' schreeuwde hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg. 'Jij ouwe klootzak! Ik zal je...'
'Laat dat ding maar vallen, jongeman!..'
Kan de lezer zich toch wel inbeelden dat hij zo braaf is die pijp te laten vallen, zeker wanneer een jachtgeweer op hem gericht is.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Volgens de Schrijfwijzer moet dit dus wel op sommige momenten. Ik vat alleen niet wanneer. Ik pikte dit er enkel uit om een soort discussie over te beginnen. Een beetje uitzoeken wat nou correct is en wat niet.'Vele' is sowieso al meervoud, daar moet hoeft dus geen -n achter, lijkt mij
Dat weet ik niet zeker, maar in de meeste(n?) boeken lees je vaak wel correct Nederlands, ook al is het gesproken tekst. Er is natuurlijk wel eens een uitzondering, bijv. als iemand een accentje heeft, maar ik heb met name correct Nederlands gelezen in gesproken teksten.Moet een gesproken tekst altijd correct Nederlands zijn?
Het kan misschien beter klinken met “de”, maar je moet uitgaan van het zelfstandig naamwoord, niet van het bijvoeglijk naamwoord. Zoek maar op in een woordenboek, het is “het krat”, dus ook “het halve krat”. Halve is geen zelfstandig naamwoord, dus verandert het ook niet het lidwoord wat voor het zelfstandige naamwoord hoort. Zelf heb ik hier ook wel moeite mee om “de” en “het” goed neer te zetten.'De halve krat' klinkt op de een of andere manier voor mij beter dan 'het halve krat'. 'Het krat' klinkt wél weer beter dan 'de krat'. Is het misschien het tussenwoordje 'halve' dat de verwarring geeft?
Misschien wel, misschien niet. Ik heb gewoon zo kritisch mogelijk naar je verhaal gekeken. Dit om er zelf wat van te leren, maar ook voor jou om er leer uit te trekken.Het is lastig om daar tijdens het schrijven zoveel rekening mee te houden, al die kleine details. Ik denk dat de lezer het zich wel kan inbeelden.
Het was hem natuurlijk al eerder opgevallen, maar op dit moment keek hij er bewuster naar en liet hij zijn gedachten erover gaan. Ik koos voor dit moment om de lezer nieuwsgierig te maken en ze te laten meedenken over die vreemde wegen. Er is iets met deze wegen, het heeft een interessante geschiedenis, iets wat later in het verhaal pas duidelijk wordt.
Oké, daarin kan ik mij vinden, maar dan blijft toch het stukje “in zijn hoogste versnelling” mij tegenstaan. Nu geeft mij het namelijk zo’n idee van; populair Amerikaans doen. Alles kan, terwijl je zulke dingen zelf echt niet hoeft te proberen.
Oké, nu snap ik het.Het is vrij simpel, lijkt mij: Wanneer een voertuig je nadert, met de verlichting aan, word je erdoor verblind en zie je het voertuig nauwelijks. Wanneer het je passeert, schijnt het niet meer in je ogen en neemt het verblindende effect af. Vervolgens wordt het voertuig redelijk zichtbaar doordat het silhouet zich aftekent tegen de vaag verlichte bomen op de achtergrond.

Wat is er dan mis met 'had'?
Dit is dus iets wat ik niet vind klinken als ik het hardop lees. Ik zou zelf zeggen –in zo’n situatie– “misschien heeft hij ons niet (eerder) gezien?”
Dit heb ik nog eens opgezocht in de Schrijfwijzer en daar staat inderdaad dat een geroepen vraag met uitroepteken moet worden neergezet. Ik had het dus fout.Niet zo ver weg staan? Is 20 meter niet ver weg dan?
Hij roept dus, maar het zijn ook vragen waar je een vraagteken achter zou moeten zetten. Het probleem is dan de keuze die ik moet maken: een ! of een ? Of mag ik het dan combineren?
"Wie zijn jullie!?.. Kunnen jullie ons misschien helpen!?"
Persoonlijk vind ik dat geen gezicht, maar het kan aan mij liggen.
Alleen vond/vind ik persoonlijk zo’n 20 meter niet echt ver nee. Afhankelijk van een persoon zijn stem, draagt geluid nog best ver. Het blijft de keuze van de schrijver.
Jij vindt het misschien niet storend, omdat je het geschreven hebt. Echter kan de lezer het wel storend vinden. Ik kan hier best alleen in staan, ik weet niet wat anderen vinden. Die moeten hun mening dan ook maar geven. Enkel snap ik ook zonder die puntjes dat iemand pauzes neemt tussen de vragen. Je wacht immers automatisch op antwoord. Dat lijkt mij hier juist iets wat de lezer zich wel kan inbeelden.En die ... tussendoor vind ik absoluut niet storend, maar in dit geval juist van belang. Ik geef hiermee juist duidelijk aan wat hóé het geroepen wordt, nl met pauzes ertussen.
Dat leek zo op mij over te komen door je omschrijving. Ik had het namelijk nog even opgezocht –informatie over een taser– en kwam er zo op uit dat het mij er meer naar leek dat je een stungun omschreef, terwijl je taser neerzette. Ik kan best ongelijk hebben hoor, zeker als je er zelf mee in je handen hebt gestaan. Dan is je stukje gewoon correct.Waaruit blijkt dan dat ik een 'stungun' bedoeld zou hebben?

Niet echt nee. o_O Met de volgende reden: Als je iemand aanvalt die in een auto zit, dan verwacht je (neem ik tenminste aan hoor) dat diegene zo snel mogelijk van je weg wilt rijden. Zeker als diegene gewoon zijn sleutels in het contact heeft zitten.Ze waren overdonderd doordat de auto zo plotseling er vandoor ging... Was dat echt niet duidelijk?
Ah, oké. Sorry, dan heb ik daar waarschijnlijk overheen gelezen. Negeer het commentaar dan maar. ^^’ Mijn fout.Mike trapte snel de rem in en keerde de auto.
'Wat ga je doen?' vroeg Jim.
'Ik heb een idee...'
Lees je dat Mike de auto keerde...
Zelf kijk ik er liever zo naar: “Niks is vanzelf sprekend.” Niet in het leven, dus ook niet in het schrijven en lezen. Persoonlijk vind ik dat zulke details een verhaal juist afmaken. De puntjes op de i plaatsen. Je moet het echter zelf weten. Vraag anders anderen hun mening erover. De mijne weet je alIk neem aan de dat de lezen wel begrijpt dat hij voor het nemen van een afslag wat gas terug neemt en terugschakelt. Ik hoef dat soort overbodige details toch niet te vermelden?

Wanneer de maan laag boven de horizon staat, en je kijkt er tegenin, zullen je pupillen altijd iets verkleinen en daardoor zal het zicht minder worden.
Ik denk dat dit een beetje afhankelijk is van hoe goed je ogen nog zijn. Pupillen vernauwen om onder andere licht inval te matigen, maar ook om scherp te stellen voor veraf kijken. Dus als er licht in jouw ogen valt, hoef je niet per definitie ook gelijk onscherp te zien. Afhankelijk van de gevoeligheid van de ogen en hoe goed zijn ogen nog zijn, laat ik dit in het midden.
Kan, maar hoeft niet. Ik kreeg juist het idee dat Marc een heethoofd was en zeer koppig. Zelfs in dusdanige mate dat hij niet zo snel zijn enige “verdediging” zal laten vallen. Wel kan ik mij inbeelden dat wanneer hij schrikt van het schot voor zijn voeten, hij de pijp zal laten vallen.Na de zin:
'Laat dat ding maar vallen, jongeman!..'
Kan de lezer zich toch wel inbeelden dat hij zo braaf is die pijp te laten vallen, zeker wanneer een jachtgeweer op hem gericht is.
Wederom ben ik van mening dat zulke details een verhaal juist aanvullen en niet persé aan de verbeelding van de lezer hoeft te worden overgelaten. Het is namelijk maar net hoe je de dingen leest en dus opvat.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."