Wedstrijd 13, de inzendingen
Moderator: Patrick
- Sabbientje
- Fijnschrijver
- Berichten: 588
- Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22
In dit topic kunnen alle deelnemers aan de dertiende wedstrijd hun verhaal kwijt.
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
- Cubiculum Nephilia
- Typmachine
- Berichten: 1270
- Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
- Locatie: Hell
Oké, hier komt dan mijn verhaal. Hopelijk vinden jullie het wat! In Word is het allemaal netjes met tab gedaan, maar dat valt hier helaas weg.
__________________________________________________________________________
‘Isis! Isis, opstaan of je komt te laat op school!’
Nukkig werd de deken verder over een slaperig hoofd met bruine, licht krullende lokken getrokken. Isis wilde niet opstaan, nog niet, niet voor school. De brunette was al langere tijd wakker, maar de fut om uit bed te komen had ze niet. Met reden; op school werd ze namelijk gepest. Het leek als een soort vloek te zijn waar Isis elke dag onder leed.
Er gebeurden vaak “ongelukjes”, deze werden veroorzaakt door klasgenootjes. Zo kwam het geregeld voor dat haar boeken nat waren, want dan had haar drinken “gelekt”, of de brunette “struikelde” van de trap af. Praten hielp niet, dat had Isis al vaak genoeg geprobeerd, en een docent erbij halen haalde ook weinig uit. Dan deden haar klasgenootjes namelijk ineens heel onschuldig en boden ze excuses aan. Enkel om de brunette dan later nog harder aan te pakken.
Ineens ging de slaapkamerdeur van Isis met een zwieper open.
‘Jongedame, ik ben niet van plan om je elke ochtend uit bed te sleuren. Je moet er zelf voor zorgen dat je op tijd uit bed komt. Kom eruit, nu,’ zei Isis haar moeder op strenge toon. Ze stapte naar het bed van haar dochter toe en trok de deken van de brunette af.
‘Hup, opschieten! Het is al bijna acht uur en ik breng je niet naar school. Als je te laat komt, is dat je eigen schuld.’ Na een korte blik op haar dochter te hebben geworpen, maakte moeders een rechtsomkeert en verliet de kamer.
Zuchtend kwam Isis overeind. Het moest dan maar. Even wierp ze een blik op de klok aan de muur, drie voor acht. Verdomme, nu moest ze zich nog gaan haasten ook. Het was namelijk niet haar bedoeling geweest om zó laat pas uit bed te komen. School was namelijk toch al gauw zo’n vijfentwintig minuten fietsen en met tegenwind duurde het nog langer.
Snel trok de brunette haar slaapshirt uit, plukte ondergoed uit haar ladekast en trok een willekeurige spijkerbroek en T-shirt uit de klerenkast om aan te trekken. Vluchtig haalde Isis nog een borstel door haar haren heen en denderde vervolgens de trap af. Onderaan stonden haar schoenen, waar ze eerst bijna haar nek over brak, om ze dan pas aan te trekken.
Tijd om te ontbijten of brood klaarmaken voor mee naar school was er niet, dus hees Isis zich maar gelijk in haar jas. Ze zou wel wat te eten halen in de kantine op school. Nog snel strikte de brunette haar veters, voordat ze erop zou stappen, pakte haar tas van onder de kapstok en opende de voordeur.
‘Ik ga! Tot vanmiddag,’ riep Isis over haar schouder.
Er klonk van boven iets gemoffeld terug wat leek op “tot vanmiddag”, waarna de brunette naar buiten stapte en de deur achter zich dichttrok. Direct begon zij te balen; het regende. Geen miezer of een beetje gedruppel. Nee, echte Hollandse stortregen. Dat werd dus zeiknat op school aankomen, tenzij ze met de bus zou gaan. Met een beetje geluk zou Isis die nog net kunnen halen. Vluchtig ging ze haar zakken na, maar ze vond geen strippenkaart. Balen, want ze was er zeker van dat ook in haar portemonnee geen strippenkaart zou zitten.
Al half doorweekt viste Isis dan maar haar fiets uit de schuur, stapte op en begon richting school te fietsen. Ook dat nog, tegenwind. Een stevige noordwestenwind vanaf zee. Nu zou de brunette zeker te laat komen. Moeizaam trapte ze door. Nu was het nog hopen dat het verkeer meezat, maar ook dat was haar niet gegund.
Elk stoplicht dat Isis tegenkwam stond voor haar op rood en het leek per stoplicht een eeuwigheid te duren voordat het groen werd. Op andere plekken gaven auto’s haar geen voorrang en sneden haar het liefst nog even af. Beleefdheid in het verkeer was ver te zoeken. Het werd helemaal mooi toen een auto vol gas, volgens de brunette expres, door een plas heen reed, waardoor een golf van water over Isis heen sloeg. Zo werd ook het laatste stukje broek wat nog droog was zeiknat.
Eindelijk op school aangekomen, was de brunette zo goed als volledig verzopen. Alles plakte tegen haar lichaam aan, wat het lopen er niet prettiger op maakte. Soppend in haar schoenen en met een schurende broek, stapte Isis het schoolgebouw binnen. Daar werd ze direct opgewacht door de man van de administratie.
‘Overduidelijk te laat, juffertje. Kom maar mee, dan noteren wij dat even in het boek.’ De man wenkte Isis, die – zo mogelijk – nog meer begon te balen van haar dag. Druipend volgde ze de man maar. Waarom moesten ze op school zo strikt zijn? Hij kon toch ook wel zien dat ze echt niet voor haar lol te laat was.
‘Wat is je naam,’ vroeg de man zodra ze bij het kantoortje waren.
‘Isis. Isis van den Bergen, klas 3Vc,’ dreunde de brunette op. Je zou toch denken dat zo’n man het een keer zou moeten onthouden na zoveel keer.
‘Isis..,’ mijmerde de man. ‘Ah, hier.’ Hij vinkte wat aan in een boek en schreef vervolgens een “te laat kaart” uit.
‘Dat is al je vijfde keer in twee weken tijd. Dat wordt morgen om half acht verschijnen,’ zei de man, voordat hij Isis het kaartje overhandigde.
Ook dat nog. De wolk in de brunette haar hoofd werd nog donkerder.
‘Ik zal er zijn,’ verzuchte ze.
Ze nam het kaartje aan en sopte weg richting de kapstokken. Zoals gewoonlijk hingen deze overvol, maar het kon Isis nu niks schelen. Ze hing haar druipende jas er ergens overheen en sjokte verder naar haar kluisje. Na deze van het slot te hebben gehaald, haalde de brunette enkele boeken uit haar tas om in haar kluisje te proppen. Zoals te verwachten was, waren ook de boeken inmiddels doorweekt. De tas was wederom niet zo waterdicht gebleken als de verkoper beweerd had.
Met een boos gebaar gooide Isis haar kluisje weer dicht en deed hem op slot. Even keek ze op haar horloge. De les was nu al een halfuur bezig. Het zou geen nut meer hebben om nu nog de les in te komen. Dan maar wat doen aan haar eigen natte probleem. De brunette verfrommelde het “te laat kaartje”, mikte het in een prullenbak op de gang en liep naar de toiletten.
Zo tijdens de lessen waren de toiletten vrijwel leeg, dus daar zou Isis even tot zichzelf kunnen komen. Echter was rust haar kennelijk niet gegund, want direct na binnenkomst sneerde een stem door de lucht die de brunette wellicht het meeste haatte van allemaal.
‘Ach kijk, arme Is-is is helemaal verzopen. Weet je, het is de bedoeling om je kleren uit te trekken voordat je gaat douchen. Of heb je in je broek geplast en probeer je het zo te verbergen.’ Een lachsalvo volgde op de opmerkingen en Isis wierp de meiden een vuile blik toe.
‘Nee, Kim. Ik ben niet wezen douchen. Mocht je het niet gemerkt hebben. Het regent buiten. Niet iedereen wordt door pappie naar school gereden.’
De blondine, Kim, keek Isis op een hatelijke manier aan en glimlachte op een manier alsof zij vond dat zij superieur was.
‘Misschien moet je toch maar eens wel een douche nemen dan. Je stank vult namelijk elke dag het lokaal. Zoiets heet luchtvervuiling, weet je. Je verpest hoogstpersoonlijk het milieu. Niet zo best van je.’ Weer gelach van de twee volgers van Kim; Marieke en Pricilla.
‘Wat kom je hier trouwens doen, Is-is? Je weet toch dat je niet meer te helpen bent? Dus wat denk je dat een papieren handdoekje nog voor je doet,’ merkte Kim vals op.
‘Cosmetische ingreep zou haar nog niet eens redden,’ viel Marieke de blondine bij. Schaterend liep het drietal langs Isis heen.
‘Pas maar op dat de spiegels niet breken,’ fluisterde Kim Isis nog toe in het voorbijgaan, waarna het drietal de toiletten verliet.
Woedend balde de brunette haar handen tot vuisten. Haar knokkels werden wit door de kracht erachter. Stijf klemde ze haar kiezen op elkaar, zodat de spieren in haar wangen licht zichtbaar werden. Tranen branden in Isis haar ogen, maar ze zou ze niet laten stromen. Dat gunde ze die verwaande nesten niet.
Toch weer onzeker geworden door de kwetsende woorden, keek Isis naar haar spiegelbeeld. Een meisje, net puber, met hazelnootbruine ogen keek terug. Lange bruine lokken plakten tegen een iet wat rond gezicht aan. Een smalle neus vormde het scheidingspunt van haar gezicht, waaronder twee volle lippen sierden. Niet zo slecht. Ja oké, ze had her en der puistjes, maar ze was pas veertien. Dan mocht het toch? Het was immers natuur.
Waarom lieten zulke woorden dan toch hun littekens achter? Waarom bracht het Isis aan het twijfelen? Boos schudde de brunette haar hoofd. Genoeg. Genoeg voor vandaag. Ze zou niet meer naar de lessen gaan. Dus op school blijven had geen zin meer, maar naar huis kon ze ook niet, want moeders was thuis. Wat dan? Het bos! Ja, gewoon de hele dag in het bos doorbrengen. In rust genieten van de natuur en hopelijk alle gedachten op orde kunnen zetten.
Met iets herwonnen energie ging Isis de toiletten uit. Zonder acht te slaan op de man van de administratie pakte ze haar jas en marcheerde naar buiten. De regen voelde koud aan, maar nat was de brunette toch al dus dat beetje extra deerde haar niet. Ze haalde haar fiets uit de stalling en ging richting bos.
Eenmaal in het bos plofte Isis op het eerste, het beste bankje neer wat ze tegenkwam. Haar fiets had ze half in de bosjes gedeponeerd zonder geïnteresseerd te zijn of ze zo lekke banden kreeg. Haar interesse lag meer in hoe Kim een keertje flink terug te kunnen pakken. Met woorden haalde je weinig uit bij de blondine, daar was zij té zelfverzekerd voor. Nee, het moest anders. Iets in de vorm van een “ongelukje”.
‘Echt, als het kon.. Oh, al kreeg ik maar één kans om een keer wat terug te doen. Ik zou het aannemen en die trut eens flink toetakelen,’ riep Isis gefrustreerd uit.
‘Meen je dat,’ vroeg een vrouwenstem.
Geschrokken keek Isis op. Ze had gedacht toch echt daar alleen te zijn. Rechts van de brunette stond een vrouw gehuld in een zwarte mantel met een grote capuchon op. Vreemd genoeg leek de regen niet in de stof te kunnen doordringen, of de vrouw maar zelfs te raken. Wellicht een waterafstotende stof, verklaarde Isis voor zichzelf.
‘Meen je wat je net zei,’ vroeg de mysterieuze vrouw opnieuw.
De vrouw had een jong gezicht, net tegen de dertig wellicht, rode lippen en een vreemde kleur ogen. Ze leken wel rood. De haren gingen verscholen onder de kap, maar Isis meende enkele zwarte slierten te zien langs het gezicht.
‘N-nou.. ik zou haar wel graag eens terug willen pakken. En anderen ook, maar dat zal toch nooit kunnen,’ antwoordde de brunette aarzelend.
‘En wat als het wel zou kunnen?’
‘Dan zou ik dat doen.’
De rode lippen van de vrouw krulden op tot een zachte glimlach.
‘Ongeacht de gevolgen,’ vroeg ze.
‘Hoe bedoelt u dat,’ vroeg Isis verward. Ze probeerde te peilen of de vrouw wat stond te dollen met haar, maar ze kon geen hoogte krijgen van de bedoelingen.
‘Precies zoals ik het je vraag, meisje. Wil je wraak, ongeacht de gevolgen?’
‘Ik zou niet weten welke gevolgen ernstig zouden kunnen zijn. Dus, ja. Ik wil wraak ongeacht de gevolgen.’
De glimlach van de vrouw verbreedde zich.
‘Gebruik dan dit.’ Ze reikte met haar rechterhand in haar linkermouw, pakte iets en stak haar gesloten hand naar Isis uit.
Kalm vouwde de vrouw haar hand weer open en in haar handpalm lag een ketting. Het koord was van leer en de hanger was een zwart kristal, waarschijnlijk onyx, ingelegd in zilver. De vorm was als een ruit, maar dan met afgeronde hoeken, zodat het meer weg had van een zwarte traan. Op de drie onderste hoeken sierden nog roosjes. Paarszwarte roosjes met ieder drie bolletjes in het middel die rood waren. Het leken net drie rode, kleine bloedbolletjes.
‘Wat is het,’ vroeg Isis die het sieraad met argwaan bestudeerde.
‘Een ongeluksamulet. Als jij dit sieraad draagt en iemand verwenst, dan zal het zo gebeuren in de vorm van een ongeluk. Dat is toch wat je wilde?’
Het klonk de brunette nogal ongeloofwaardig in de oren. Een amulet waarmee je anderen iets kunt aandoen? Ze wist niet of dit wel te vertrouwen was. Sowieso, waarom zou een vreemde haar willen helpen? Sterker nog, waarom zou een vreemde haar zomaar een sieraad willen geven?
‘Waarom wilt u mij helpen,’ vroeg Isis voorzichtig, terwijl ze haar blik weer op het gezicht van de vrouw richtte.
‘Ik weet hoe het is om bespot te worden. Te worden verraden en om aan de kant geschoven te worden. Daarom wil ik je helpen.’ De woorden hadden triest geklonken en ook het gezicht van de vrouw had een droevige uitstraling gekregen.
Het gaf Isis een gevoel dat ze de vrouw kon vertrouwen. Al hoewel dat magische nog altijd wat vreemd klonk. Geen enkel weldenkend persoon zou zoiets toch geloven? Wellicht dat de vrouw aan spirituele zaken deed en er daarom zo over spreekt alsof het echt is. Daarbij, hoe verkeerd kon een sieraad nou zijn?
Even aarzelde de brunette nog, maar toen nam ze de ketting aan en deed hem om. De vrouw haar gezicht klaarde op en er speelde weer een klein glimlachje om haar mond.
‘Veel plezier ermee,’ wenste ze Isis toe en draaide zich weg om te gaan lopen.
‘Wacht, hoe heet u eigenlijk?’
Even keek de vrouw nog over haar schouder. Ditmaal had ze een mysterieuze blik in haar ogen, haast donker, kwaadwillend.
‘Noem mij maar Balbero,’ antwoordde ze en volgde het pad met verrassende geruisloze stappen.
Isis keek haar nog even na. De naam paste wel bij de vrouw. Een vreemde naam bij een vreemde vrouw. Kort schudde de brunette haar hoofd. Wat een dag. Van ongeluk naar ronduit bizar. Kort nam ze de hanger ter hand en keek ernaar. Een ongeluksamulet dus. Zo dreigend zag het er anders niet uit. Zou ze het moeten uitproberen? Eigenlijk wel. Wat had Isis immers te verliezen? Niks feitelijk. Terug naar school dan maar.
Terug op school aangekomen, had Isis besloten om niet gelijk de les in te stappen en dan maar wat te roepen. Nee, dat zou haar enkel nog meer belachelijk laten lijken. Rustig afwachten tot in de volgende les. Dat zou beter zijn. Dus liep de brunette alvast naar het volgende lokaal waar ze Engels zouden krijgen.
Het lokaal was leeg, maar de deur zat niet op slot. De uitlezen kans voor Isis om een gerieflijk plekje uit te zoeken. Ze liep naar de kant met de verwarmingen toe en voelde eerst of deze aanstonden. Wonderlijk genoeg was dat het geval en snel ging de brunette zitten en drukte zich tegen de verwarming aan.
De warmte trok gelijk door haar broek en handen heen en wegens het verschil in temperatuur leek het eerder te schroeien dan op te warmen. Kleine experimenten tijdens biologie hadden Isis echter geleerd dat dit niet meer was dan de illusie van het zintuig gevoel. Daarom bleef ze gewoon tegen de verwarming aangeplakt zitten. Zo zou ze wel snel warm worden en opdrogen.
Toen de bel ging als teken van wissel van de lessen, voelde Isis zich wat nerveus worden. Haar hartslag versnelde iets en het bekende spastische gevoel in haar onderbuik trad op. Dat gevoel werd erger naarmate er meer klasgenootjes het lokaal binnenkwamen lopen. Niemand zei was tegen Isis, niemand gaf ook maar erkenning van haar aanwezigheid. Niemand, tot Kim het lokaal betrad. Direct had zij de brunette in het vizier.
‘Is-is, als je dan twee uur spijbelt, had die tijd dan op zijn minst benut om jezelf te fatsoeneren. Nu terg je gewoon onze ogen. Je bent net een verzopen gedrocht en wij moeten er maar tegenaan kijken,’ riep de blondine door de hele klas.
Er klonk gegniffel vanuit de hele klas, maar dat verstomde zodra de docent het lokaal binnenkwam.
‘Good afternoon everyone. Please, be seated, take out your books and read in silence page fourteen till page twenty,’ zei hij direct bij binnenkomst alvorens hij achter zijn bureau ging zitten.
Zwijgend pakte iedereen braaf zijn tekstboek en begon met lezen. Enkel Kim had nog niets gepakt. Ze stak haar hand op.
‘Meneer, mag ik naar de wc,’ vroeg ze.
‘Miss Kim, need I remind you that this is an English class. Therefore, if you have any questions, then please ask them in the language I’m teaching,’ sprak de docent streng.
‘Mister Park, may I please be excused to go to the bathroom,’ vroeg Kim op overdreven toon.
‘You may. Just this once. Next time, use your lunch break to go.’
Kim knikte braaf dat ze het had begrepen, maar ondertussen was van haar gezicht af te lezen dat ze niet van plan was om zich eraan te gaan houden.
Isis volgde met haar ogen hoe de blondine opstond en met een zelfvoldane blik richting de deur liep.
‘Ik hoop dat de spiegels een keer bij jou breken. Puur uit het principiële feit dat je er te vaak voorstaat met je dichtgeplamuurde hoofd,’ mompelde de brunette.
Terwijl ze dit zei, had ze de hanger van haar ketting vastgepakt en kneep er even in. Kort voelde Isis een tinteling in haar hand en met een frons bekeek ze de hanger. Het zwarte kristal leek iets uit te stralen, maar de brunette schreef dat toe aan de lichtval op het kristal en liet de amulet weer hangen.
Enkele minuten later klonk er een ijselijke kreet op de gang. Iedereen keek hierdoor geschrokken op en verwarde blikken keken elkaar aan.
‘Dat klonk als Kim,’ riep Marieke als eerste.
Gelijk wilde ze het lokaal uit sprinten, maar de docent hield haar tegen.
‘Rustig blijven en de rest ook. Ik ga wel even kijken, maar jullie moeten in het lokaal blijven.’
Meneer Park duwde Marieke iets opzij en verliet het klaslokaal. Niemand nam echter de woorden van Park in achting, want zodra hij de hoek om was, rende de halve klas er achteraan. Ook Isis was mee gegaan. Zij wilde namelijk bevestiging. Was de amulet echt? Tenminste, de werking ervan.
Het gegil, wat onderhand ook gemengd was met huilen, leek bij de toiletten vandaan te komen en iedereen dromde zich rondom de deur. Meneer Park probeerde iedereen tegen te houden, maar Marieke dook onder zijn arm door en stormde naar binnen. Gelijk gilde ze zo hard dat van schrik meneer Park zo de meisjes wc in stapte. Zijn ogen werden groot van ontzet door wat hij zag en onmiddellijk greep hij naar zijn mobieltje in zijn broekzak.
‘Niemand mag binnenkomen,’ riep hij tegen de nieuwsgierige, maar ook bange leerlingen die nog buiten stonden. Driftig toetste de docent het alarmnummer in, terwijl hij probeerde te bedenken wat nog te kunnen doen voor Kim die in paniek aan de andere kant zat.
Doordat meneer Park zo bezig was met zijn telefoontje, wist Isis zich naar voren te dringen en haar hoofd om het hoekje te steken. Vol verbazing keek ze naar het tafereel. Kim zat krijsend tegen de deur van een hokje aan in een grote plas bloed. Scherven spiegel staken in verscheidene lichaamsdelen van de blondine, maar de ergste was misschien wel die in haar rechteroog zat. Het gaf Kim een misvormd uiterlijk.
“Wil je wraak ongeacht de gevolgen?” De woorden van Balbero klonken na in Isis haar gedachten. Ja, dacht de brunette bij zichzelf, nu ze over de eerste schok heen was. Ze wilde wraak, ongeacht wat. Met een wat valse grijns op haar gezicht bleef Isis naar Kim kijken.
‘Wie is er nu het gedrocht,’ fluisterde Isis met een vreemd soort gevoel wat zich nestelde in haar lichaam. Een gevoel van voldoening.
__________________________________________________________________________
De ongeluksamulet
‘Isis! Isis, opstaan of je komt te laat op school!’
Nukkig werd de deken verder over een slaperig hoofd met bruine, licht krullende lokken getrokken. Isis wilde niet opstaan, nog niet, niet voor school. De brunette was al langere tijd wakker, maar de fut om uit bed te komen had ze niet. Met reden; op school werd ze namelijk gepest. Het leek als een soort vloek te zijn waar Isis elke dag onder leed.
Er gebeurden vaak “ongelukjes”, deze werden veroorzaakt door klasgenootjes. Zo kwam het geregeld voor dat haar boeken nat waren, want dan had haar drinken “gelekt”, of de brunette “struikelde” van de trap af. Praten hielp niet, dat had Isis al vaak genoeg geprobeerd, en een docent erbij halen haalde ook weinig uit. Dan deden haar klasgenootjes namelijk ineens heel onschuldig en boden ze excuses aan. Enkel om de brunette dan later nog harder aan te pakken.
Ineens ging de slaapkamerdeur van Isis met een zwieper open.
‘Jongedame, ik ben niet van plan om je elke ochtend uit bed te sleuren. Je moet er zelf voor zorgen dat je op tijd uit bed komt. Kom eruit, nu,’ zei Isis haar moeder op strenge toon. Ze stapte naar het bed van haar dochter toe en trok de deken van de brunette af.
‘Hup, opschieten! Het is al bijna acht uur en ik breng je niet naar school. Als je te laat komt, is dat je eigen schuld.’ Na een korte blik op haar dochter te hebben geworpen, maakte moeders een rechtsomkeert en verliet de kamer.
Zuchtend kwam Isis overeind. Het moest dan maar. Even wierp ze een blik op de klok aan de muur, drie voor acht. Verdomme, nu moest ze zich nog gaan haasten ook. Het was namelijk niet haar bedoeling geweest om zó laat pas uit bed te komen. School was namelijk toch al gauw zo’n vijfentwintig minuten fietsen en met tegenwind duurde het nog langer.
Snel trok de brunette haar slaapshirt uit, plukte ondergoed uit haar ladekast en trok een willekeurige spijkerbroek en T-shirt uit de klerenkast om aan te trekken. Vluchtig haalde Isis nog een borstel door haar haren heen en denderde vervolgens de trap af. Onderaan stonden haar schoenen, waar ze eerst bijna haar nek over brak, om ze dan pas aan te trekken.
Tijd om te ontbijten of brood klaarmaken voor mee naar school was er niet, dus hees Isis zich maar gelijk in haar jas. Ze zou wel wat te eten halen in de kantine op school. Nog snel strikte de brunette haar veters, voordat ze erop zou stappen, pakte haar tas van onder de kapstok en opende de voordeur.
‘Ik ga! Tot vanmiddag,’ riep Isis over haar schouder.
Er klonk van boven iets gemoffeld terug wat leek op “tot vanmiddag”, waarna de brunette naar buiten stapte en de deur achter zich dichttrok. Direct begon zij te balen; het regende. Geen miezer of een beetje gedruppel. Nee, echte Hollandse stortregen. Dat werd dus zeiknat op school aankomen, tenzij ze met de bus zou gaan. Met een beetje geluk zou Isis die nog net kunnen halen. Vluchtig ging ze haar zakken na, maar ze vond geen strippenkaart. Balen, want ze was er zeker van dat ook in haar portemonnee geen strippenkaart zou zitten.
Al half doorweekt viste Isis dan maar haar fiets uit de schuur, stapte op en begon richting school te fietsen. Ook dat nog, tegenwind. Een stevige noordwestenwind vanaf zee. Nu zou de brunette zeker te laat komen. Moeizaam trapte ze door. Nu was het nog hopen dat het verkeer meezat, maar ook dat was haar niet gegund.
Elk stoplicht dat Isis tegenkwam stond voor haar op rood en het leek per stoplicht een eeuwigheid te duren voordat het groen werd. Op andere plekken gaven auto’s haar geen voorrang en sneden haar het liefst nog even af. Beleefdheid in het verkeer was ver te zoeken. Het werd helemaal mooi toen een auto vol gas, volgens de brunette expres, door een plas heen reed, waardoor een golf van water over Isis heen sloeg. Zo werd ook het laatste stukje broek wat nog droog was zeiknat.
Eindelijk op school aangekomen, was de brunette zo goed als volledig verzopen. Alles plakte tegen haar lichaam aan, wat het lopen er niet prettiger op maakte. Soppend in haar schoenen en met een schurende broek, stapte Isis het schoolgebouw binnen. Daar werd ze direct opgewacht door de man van de administratie.
‘Overduidelijk te laat, juffertje. Kom maar mee, dan noteren wij dat even in het boek.’ De man wenkte Isis, die – zo mogelijk – nog meer begon te balen van haar dag. Druipend volgde ze de man maar. Waarom moesten ze op school zo strikt zijn? Hij kon toch ook wel zien dat ze echt niet voor haar lol te laat was.
‘Wat is je naam,’ vroeg de man zodra ze bij het kantoortje waren.
‘Isis. Isis van den Bergen, klas 3Vc,’ dreunde de brunette op. Je zou toch denken dat zo’n man het een keer zou moeten onthouden na zoveel keer.
‘Isis..,’ mijmerde de man. ‘Ah, hier.’ Hij vinkte wat aan in een boek en schreef vervolgens een “te laat kaart” uit.
‘Dat is al je vijfde keer in twee weken tijd. Dat wordt morgen om half acht verschijnen,’ zei de man, voordat hij Isis het kaartje overhandigde.
Ook dat nog. De wolk in de brunette haar hoofd werd nog donkerder.
‘Ik zal er zijn,’ verzuchte ze.
Ze nam het kaartje aan en sopte weg richting de kapstokken. Zoals gewoonlijk hingen deze overvol, maar het kon Isis nu niks schelen. Ze hing haar druipende jas er ergens overheen en sjokte verder naar haar kluisje. Na deze van het slot te hebben gehaald, haalde de brunette enkele boeken uit haar tas om in haar kluisje te proppen. Zoals te verwachten was, waren ook de boeken inmiddels doorweekt. De tas was wederom niet zo waterdicht gebleken als de verkoper beweerd had.
Met een boos gebaar gooide Isis haar kluisje weer dicht en deed hem op slot. Even keek ze op haar horloge. De les was nu al een halfuur bezig. Het zou geen nut meer hebben om nu nog de les in te komen. Dan maar wat doen aan haar eigen natte probleem. De brunette verfrommelde het “te laat kaartje”, mikte het in een prullenbak op de gang en liep naar de toiletten.
Zo tijdens de lessen waren de toiletten vrijwel leeg, dus daar zou Isis even tot zichzelf kunnen komen. Echter was rust haar kennelijk niet gegund, want direct na binnenkomst sneerde een stem door de lucht die de brunette wellicht het meeste haatte van allemaal.
‘Ach kijk, arme Is-is is helemaal verzopen. Weet je, het is de bedoeling om je kleren uit te trekken voordat je gaat douchen. Of heb je in je broek geplast en probeer je het zo te verbergen.’ Een lachsalvo volgde op de opmerkingen en Isis wierp de meiden een vuile blik toe.
‘Nee, Kim. Ik ben niet wezen douchen. Mocht je het niet gemerkt hebben. Het regent buiten. Niet iedereen wordt door pappie naar school gereden.’
De blondine, Kim, keek Isis op een hatelijke manier aan en glimlachte op een manier alsof zij vond dat zij superieur was.
‘Misschien moet je toch maar eens wel een douche nemen dan. Je stank vult namelijk elke dag het lokaal. Zoiets heet luchtvervuiling, weet je. Je verpest hoogstpersoonlijk het milieu. Niet zo best van je.’ Weer gelach van de twee volgers van Kim; Marieke en Pricilla.
‘Wat kom je hier trouwens doen, Is-is? Je weet toch dat je niet meer te helpen bent? Dus wat denk je dat een papieren handdoekje nog voor je doet,’ merkte Kim vals op.
‘Cosmetische ingreep zou haar nog niet eens redden,’ viel Marieke de blondine bij. Schaterend liep het drietal langs Isis heen.
‘Pas maar op dat de spiegels niet breken,’ fluisterde Kim Isis nog toe in het voorbijgaan, waarna het drietal de toiletten verliet.
Woedend balde de brunette haar handen tot vuisten. Haar knokkels werden wit door de kracht erachter. Stijf klemde ze haar kiezen op elkaar, zodat de spieren in haar wangen licht zichtbaar werden. Tranen branden in Isis haar ogen, maar ze zou ze niet laten stromen. Dat gunde ze die verwaande nesten niet.
Toch weer onzeker geworden door de kwetsende woorden, keek Isis naar haar spiegelbeeld. Een meisje, net puber, met hazelnootbruine ogen keek terug. Lange bruine lokken plakten tegen een iet wat rond gezicht aan. Een smalle neus vormde het scheidingspunt van haar gezicht, waaronder twee volle lippen sierden. Niet zo slecht. Ja oké, ze had her en der puistjes, maar ze was pas veertien. Dan mocht het toch? Het was immers natuur.
Waarom lieten zulke woorden dan toch hun littekens achter? Waarom bracht het Isis aan het twijfelen? Boos schudde de brunette haar hoofd. Genoeg. Genoeg voor vandaag. Ze zou niet meer naar de lessen gaan. Dus op school blijven had geen zin meer, maar naar huis kon ze ook niet, want moeders was thuis. Wat dan? Het bos! Ja, gewoon de hele dag in het bos doorbrengen. In rust genieten van de natuur en hopelijk alle gedachten op orde kunnen zetten.
Met iets herwonnen energie ging Isis de toiletten uit. Zonder acht te slaan op de man van de administratie pakte ze haar jas en marcheerde naar buiten. De regen voelde koud aan, maar nat was de brunette toch al dus dat beetje extra deerde haar niet. Ze haalde haar fiets uit de stalling en ging richting bos.
Eenmaal in het bos plofte Isis op het eerste, het beste bankje neer wat ze tegenkwam. Haar fiets had ze half in de bosjes gedeponeerd zonder geïnteresseerd te zijn of ze zo lekke banden kreeg. Haar interesse lag meer in hoe Kim een keertje flink terug te kunnen pakken. Met woorden haalde je weinig uit bij de blondine, daar was zij té zelfverzekerd voor. Nee, het moest anders. Iets in de vorm van een “ongelukje”.
‘Echt, als het kon.. Oh, al kreeg ik maar één kans om een keer wat terug te doen. Ik zou het aannemen en die trut eens flink toetakelen,’ riep Isis gefrustreerd uit.
‘Meen je dat,’ vroeg een vrouwenstem.
Geschrokken keek Isis op. Ze had gedacht toch echt daar alleen te zijn. Rechts van de brunette stond een vrouw gehuld in een zwarte mantel met een grote capuchon op. Vreemd genoeg leek de regen niet in de stof te kunnen doordringen, of de vrouw maar zelfs te raken. Wellicht een waterafstotende stof, verklaarde Isis voor zichzelf.
‘Meen je wat je net zei,’ vroeg de mysterieuze vrouw opnieuw.
De vrouw had een jong gezicht, net tegen de dertig wellicht, rode lippen en een vreemde kleur ogen. Ze leken wel rood. De haren gingen verscholen onder de kap, maar Isis meende enkele zwarte slierten te zien langs het gezicht.
‘N-nou.. ik zou haar wel graag eens terug willen pakken. En anderen ook, maar dat zal toch nooit kunnen,’ antwoordde de brunette aarzelend.
‘En wat als het wel zou kunnen?’
‘Dan zou ik dat doen.’
De rode lippen van de vrouw krulden op tot een zachte glimlach.
‘Ongeacht de gevolgen,’ vroeg ze.
‘Hoe bedoelt u dat,’ vroeg Isis verward. Ze probeerde te peilen of de vrouw wat stond te dollen met haar, maar ze kon geen hoogte krijgen van de bedoelingen.
‘Precies zoals ik het je vraag, meisje. Wil je wraak, ongeacht de gevolgen?’
‘Ik zou niet weten welke gevolgen ernstig zouden kunnen zijn. Dus, ja. Ik wil wraak ongeacht de gevolgen.’
De glimlach van de vrouw verbreedde zich.
‘Gebruik dan dit.’ Ze reikte met haar rechterhand in haar linkermouw, pakte iets en stak haar gesloten hand naar Isis uit.
Kalm vouwde de vrouw haar hand weer open en in haar handpalm lag een ketting. Het koord was van leer en de hanger was een zwart kristal, waarschijnlijk onyx, ingelegd in zilver. De vorm was als een ruit, maar dan met afgeronde hoeken, zodat het meer weg had van een zwarte traan. Op de drie onderste hoeken sierden nog roosjes. Paarszwarte roosjes met ieder drie bolletjes in het middel die rood waren. Het leken net drie rode, kleine bloedbolletjes.
‘Wat is het,’ vroeg Isis die het sieraad met argwaan bestudeerde.
‘Een ongeluksamulet. Als jij dit sieraad draagt en iemand verwenst, dan zal het zo gebeuren in de vorm van een ongeluk. Dat is toch wat je wilde?’
Het klonk de brunette nogal ongeloofwaardig in de oren. Een amulet waarmee je anderen iets kunt aandoen? Ze wist niet of dit wel te vertrouwen was. Sowieso, waarom zou een vreemde haar willen helpen? Sterker nog, waarom zou een vreemde haar zomaar een sieraad willen geven?
‘Waarom wilt u mij helpen,’ vroeg Isis voorzichtig, terwijl ze haar blik weer op het gezicht van de vrouw richtte.
‘Ik weet hoe het is om bespot te worden. Te worden verraden en om aan de kant geschoven te worden. Daarom wil ik je helpen.’ De woorden hadden triest geklonken en ook het gezicht van de vrouw had een droevige uitstraling gekregen.
Het gaf Isis een gevoel dat ze de vrouw kon vertrouwen. Al hoewel dat magische nog altijd wat vreemd klonk. Geen enkel weldenkend persoon zou zoiets toch geloven? Wellicht dat de vrouw aan spirituele zaken deed en er daarom zo over spreekt alsof het echt is. Daarbij, hoe verkeerd kon een sieraad nou zijn?
Even aarzelde de brunette nog, maar toen nam ze de ketting aan en deed hem om. De vrouw haar gezicht klaarde op en er speelde weer een klein glimlachje om haar mond.
‘Veel plezier ermee,’ wenste ze Isis toe en draaide zich weg om te gaan lopen.
‘Wacht, hoe heet u eigenlijk?’
Even keek de vrouw nog over haar schouder. Ditmaal had ze een mysterieuze blik in haar ogen, haast donker, kwaadwillend.
‘Noem mij maar Balbero,’ antwoordde ze en volgde het pad met verrassende geruisloze stappen.
Isis keek haar nog even na. De naam paste wel bij de vrouw. Een vreemde naam bij een vreemde vrouw. Kort schudde de brunette haar hoofd. Wat een dag. Van ongeluk naar ronduit bizar. Kort nam ze de hanger ter hand en keek ernaar. Een ongeluksamulet dus. Zo dreigend zag het er anders niet uit. Zou ze het moeten uitproberen? Eigenlijk wel. Wat had Isis immers te verliezen? Niks feitelijk. Terug naar school dan maar.
Terug op school aangekomen, had Isis besloten om niet gelijk de les in te stappen en dan maar wat te roepen. Nee, dat zou haar enkel nog meer belachelijk laten lijken. Rustig afwachten tot in de volgende les. Dat zou beter zijn. Dus liep de brunette alvast naar het volgende lokaal waar ze Engels zouden krijgen.
Het lokaal was leeg, maar de deur zat niet op slot. De uitlezen kans voor Isis om een gerieflijk plekje uit te zoeken. Ze liep naar de kant met de verwarmingen toe en voelde eerst of deze aanstonden. Wonderlijk genoeg was dat het geval en snel ging de brunette zitten en drukte zich tegen de verwarming aan.
De warmte trok gelijk door haar broek en handen heen en wegens het verschil in temperatuur leek het eerder te schroeien dan op te warmen. Kleine experimenten tijdens biologie hadden Isis echter geleerd dat dit niet meer was dan de illusie van het zintuig gevoel. Daarom bleef ze gewoon tegen de verwarming aangeplakt zitten. Zo zou ze wel snel warm worden en opdrogen.
Toen de bel ging als teken van wissel van de lessen, voelde Isis zich wat nerveus worden. Haar hartslag versnelde iets en het bekende spastische gevoel in haar onderbuik trad op. Dat gevoel werd erger naarmate er meer klasgenootjes het lokaal binnenkwamen lopen. Niemand zei was tegen Isis, niemand gaf ook maar erkenning van haar aanwezigheid. Niemand, tot Kim het lokaal betrad. Direct had zij de brunette in het vizier.
‘Is-is, als je dan twee uur spijbelt, had die tijd dan op zijn minst benut om jezelf te fatsoeneren. Nu terg je gewoon onze ogen. Je bent net een verzopen gedrocht en wij moeten er maar tegenaan kijken,’ riep de blondine door de hele klas.
Er klonk gegniffel vanuit de hele klas, maar dat verstomde zodra de docent het lokaal binnenkwam.
‘Good afternoon everyone. Please, be seated, take out your books and read in silence page fourteen till page twenty,’ zei hij direct bij binnenkomst alvorens hij achter zijn bureau ging zitten.
Zwijgend pakte iedereen braaf zijn tekstboek en begon met lezen. Enkel Kim had nog niets gepakt. Ze stak haar hand op.
‘Meneer, mag ik naar de wc,’ vroeg ze.
‘Miss Kim, need I remind you that this is an English class. Therefore, if you have any questions, then please ask them in the language I’m teaching,’ sprak de docent streng.
‘Mister Park, may I please be excused to go to the bathroom,’ vroeg Kim op overdreven toon.
‘You may. Just this once. Next time, use your lunch break to go.’
Kim knikte braaf dat ze het had begrepen, maar ondertussen was van haar gezicht af te lezen dat ze niet van plan was om zich eraan te gaan houden.
Isis volgde met haar ogen hoe de blondine opstond en met een zelfvoldane blik richting de deur liep.
‘Ik hoop dat de spiegels een keer bij jou breken. Puur uit het principiële feit dat je er te vaak voorstaat met je dichtgeplamuurde hoofd,’ mompelde de brunette.
Terwijl ze dit zei, had ze de hanger van haar ketting vastgepakt en kneep er even in. Kort voelde Isis een tinteling in haar hand en met een frons bekeek ze de hanger. Het zwarte kristal leek iets uit te stralen, maar de brunette schreef dat toe aan de lichtval op het kristal en liet de amulet weer hangen.
Enkele minuten later klonk er een ijselijke kreet op de gang. Iedereen keek hierdoor geschrokken op en verwarde blikken keken elkaar aan.
‘Dat klonk als Kim,’ riep Marieke als eerste.
Gelijk wilde ze het lokaal uit sprinten, maar de docent hield haar tegen.
‘Rustig blijven en de rest ook. Ik ga wel even kijken, maar jullie moeten in het lokaal blijven.’
Meneer Park duwde Marieke iets opzij en verliet het klaslokaal. Niemand nam echter de woorden van Park in achting, want zodra hij de hoek om was, rende de halve klas er achteraan. Ook Isis was mee gegaan. Zij wilde namelijk bevestiging. Was de amulet echt? Tenminste, de werking ervan.
Het gegil, wat onderhand ook gemengd was met huilen, leek bij de toiletten vandaan te komen en iedereen dromde zich rondom de deur. Meneer Park probeerde iedereen tegen te houden, maar Marieke dook onder zijn arm door en stormde naar binnen. Gelijk gilde ze zo hard dat van schrik meneer Park zo de meisjes wc in stapte. Zijn ogen werden groot van ontzet door wat hij zag en onmiddellijk greep hij naar zijn mobieltje in zijn broekzak.
‘Niemand mag binnenkomen,’ riep hij tegen de nieuwsgierige, maar ook bange leerlingen die nog buiten stonden. Driftig toetste de docent het alarmnummer in, terwijl hij probeerde te bedenken wat nog te kunnen doen voor Kim die in paniek aan de andere kant zat.
Doordat meneer Park zo bezig was met zijn telefoontje, wist Isis zich naar voren te dringen en haar hoofd om het hoekje te steken. Vol verbazing keek ze naar het tafereel. Kim zat krijsend tegen de deur van een hokje aan in een grote plas bloed. Scherven spiegel staken in verscheidene lichaamsdelen van de blondine, maar de ergste was misschien wel die in haar rechteroog zat. Het gaf Kim een misvormd uiterlijk.
“Wil je wraak ongeacht de gevolgen?” De woorden van Balbero klonken na in Isis haar gedachten. Ja, dacht de brunette bij zichzelf, nu ze over de eerste schok heen was. Ze wilde wraak, ongeacht wat. Met een wat valse grijns op haar gezicht bleef Isis naar Kim kijken.
‘Wie is er nu het gedrocht,’ fluisterde Isis met een vreemd soort gevoel wat zich nestelde in haar lichaam. Een gevoel van voldoening.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
if you keep re-reading the last ones..."
Bij deze mijn inzending! Hij is ook precies vijf pagina's lang. Plotwending pas aan het einde
veel leesplezier (hoop ik
)! Voer misschien later nog wat kleine wijzigingen door maar probeer het zoveel mogelijk zo te houden.
______________________________________________________________________
Het was al bijna acht uur in de avond toen Floris na een eindeloze dag het grote hoofdgebouw uitliep. Het was al donker buiten, het laagje aangevroren sneeuw op de straten werd niet langer fel weerkaatst door de zon. Zodra hij de glazen duren doorliep, viel er een genadeloze kou over hem heen en de kille lucht prikte dwars door zijn kleding heen in zijn lichaam. Floris haatte dit weer, en nog meer haatte hij het om op dagen als deze te moeten overwerken. Als hij ‘s morgens wegging was het donker en tegen de tijd dat hij weer thuis kwam was de zon al lang weer achter de skyline van hoekige flats verdwenen. Weer een dag zonder zonlicht, zonder sociaal leven. Het ergste was nog dat de oude Skoda van hem en Remco de kou ook niet geaccepteerd had. De auto had een paar dagen terug niet willen starten en Remco moest de garage bellen om hem weg te laten slepen. Daar hadden ze helaas meer auto’s staan die mankementen vertoonden door de barre levensomstandigheden en dus waren zowel Floris als Remco nu gedwongen te voet naar hun werk te gaan.
Met een zucht stopte Floris zijn sjaal wat dieper weg in zijn jas en hij sloeg met flinke passen de hoek om, richting huis. Zou Remco op hem gewacht hebben met eten? Hij hoopte het wel. Remco wist dat hij het niet leuk vond om alleen te moeten eten, maar Rem werd vaak een beetje geïrriteerd als Floris een paar dagen achter elkaar laat thuis kwam. Niet dat Floris er zelf op zat te wachten, trouwens. Een workaholic was hij niet, integendeel, hij had helemaal niets met zijn sociale kantoorbaan. Het leverde hem geld op en het was werk wat hij kon, maar hij was altijd blij als de klok aan het einde van de dag vijf uur aanwees en hij weer naar huis kon. Soms moesten er echter gewoon dingen af en als hij die liet liggen, kreeg hij zijn baas op zijn dak en voor hij het wist stond hij op straat. Remco en hij hadden het al niet breed, dus dat moest hij koste wat kost voorkomen. Het moest dus maar gewoon even.
Al lopende haalde Floris zijn telefoon uit zijn zak, wat hem door alle lagen kelding die hij aanhad enige moeite kostte. Hij tikte een smsje naar Remco met de vraag of die al gegeten had en hij zocht de naam van zijn vriend in de nummerlijst op. Daardoor lette hij niet meer op de weg voor hem bijna gleed hij uit voer een spoor platgereden sneeuw. Zijn adem schoot even naar zijn keel, maar hij wist zich te herstellen en kon nog net voorkomen dat zijn telefoon uit zijn handen gleed. Allemachtig, het was al gevaarlijk hier gewoon te lopen, laat staan te rijden. Had de gemeente nog nooit van strooiwagens gehoord?
Floris schudde zijn hoofd en mompelde wat en liep door. Het duurde niet lang voor hij zijn telefoon in zijn gehandschoende hand voelde trillen. Hij klapte de telefoon open en las het inkomende smsje, wat van Remco afkomstig was. ‘Nog niet gegeten, alleen ff wat soep. Halen zo wel wat. Tot zo.’ Floris glimlachte en stopte zijn telefoon weer in zijn zak. Hij was blij met Remco, heel blij, en misschien zei hij dat niet genoeg tegen hem. Hij had nog nooit iemand gehad als hij, iemand van wie hij hield, en hij vond het moeilijk dat onder woorden te brengen.
Floris had het al geweten, gelijk, de eerste keer dat hij Remco zag. Doodgewoon in de supermarkt. Hij deed boodschapen en stond voor het vak met sauzen een nieuwe barbecuesaus uit te zoeken. Remco had naast hem gestaan en toen Floris een fles pakte zei hij: ‘Die zou ik niet nemen, die is gigantisch smerig. En er zit zoveel knoflook in dat je een week niet meer tegen iemand durft te praten en dat zou zonde zijn.’ Floris had moeten lachen en ze praatten een tijdje met elkaar, maar daarna had hij hem een hele tijd niet meer gezien. Soms dacht Floris wel eens aan hun ontmoeting terug, vooral als hij in de supermarkt was. Dat was dan ook de plek waar ze elkaar een paar weken later opnieuw waren tegengekomen. Het was of het voorbestemd was. Floris wist toen als dat hij deze kans niet moest laten schieten. Ze spraken af een keer wat te gaan drinken, toen kwam het etentje, toen de bioscoop. Meer had hij niet nodig om te weten dat dit het was, alles wat hij ooit had gedroomd. Inmiddels was hij al ruim vier jaar samen met Remco en bijna een jaar geleden hadden ze samen hun eerste huisje gekocht. Het was onvoorstelbaar hoe snel de tijd kon gaan als andere dingen in het leven goed verliepen.
Floris werd opgeschrikt uit zijn gedachten toen hij vol tegen iemand opbotste. Hij wist zich staande te houden ondanks de gladde tegels, maar de man waar hij tegen aan gelopen was, een stevig exemplaar wat wonderlijk genoeg geen jas droeg, ging wel onderuit, vol achterover op zijn billen.
‘O jeetje, sorry,’ zei Floris en hij voelde dat hij rood werd. ‘Het spijt me, ik lette niet op waar ik liep. Gaat het?’ De man op de grond pruttelde wat en hij probeerde overeind te komen. Eerst dacht Floris dat het hem niet lukte omdat het glad was, maar het duurde niet lang voor hij doorkreeg dat de man niet overeind kon komen omat hij stomdronken was.
‘Kijk toch eens uit, jong,’ brabbelde hij met dubbele tong tegen Floris, die inmiddels al achterin de twintig was. ‘Ellendige jongelui, tegenwoordig. Dat doet allemaal maar. Totaal geen respect meer voor hun medemens, nee, totaal niet. Generatie opgevoed door hippies en dombo’s en allemaal kansloos.’ Hij leek de hand die Floris had uitgestoken om hem overeind te helpen niet eens op te merken en kwam met behulp van een lantaarnpaal overeind. Floris rook een onmiskenbare alcohollucht en liet zijn hand zakken.
‘Gaat het?’ vroeg hij weer. De man hoorde hem niet, of deed alsof, en begon met schokkerige bewegingen op zijn zakken te kloppen.
‘Gaat het, vragen ze dan. Ja, natuurlijk gaat het, met mij alles goed, ik breek nog eens een been met die druktemakers.’ Hij stak zijn handen in zijn zakken en keek zoekend om zich heen. ‘En ze maken je sleutels nog kwijt ook. ‘Domme, waar zijn ze gebleven, die ellendige dingen? Verdomde sleutels, achterlijke uitvinding.’ Floris schraapte zijn keel, omdat hij twijfelde of de man nog doorhad dat hij er stond, en stak zijn handen in zijn zakken.
‘Meneer, hoort u me? Wat voor sleutels zoekt u? Misschien kan ik u helpen zoeken.’ De man schudde zijn hoofd en Floris vroeg zich af of hij niet doodvroor in die dunne trui. Hij overwoog het te vragen, maar de man viste vervolgens een autosleutel uit zijn kontzak en Floris keek verbijsterd hoe hij wankelend naar een groene Volkswagen begon te lopen.
‘Meneer?’ riep hij. ‘Is dat uw auto? U gaat nu toch niet rijden, he?’ Hij ging vlug achter de man aan, die doorliep en hem compleet negeerde.
‘Meneer,’ herhaalde Floris met nadruk en hij pakte hem bij zijn arm. ‘Het is glad op de weg, zou u wel-’ Maar de man gaf een onverwacht felle ruk aan zijn arm en keek hem aan met een blik waardoor Floris het liefste een stap bij hem uit de buurt had gezet.
‘Blijf van me af, rotjong, flikker. Bemoei je met je eigen zaken of ik sla je een blauw oog.’ Floris liet de man los. Die liet zijn sleutels in de sneeuw naast zijn auto vallen en bukte wiebelend om ze op te rapen. Floris staarde naar hem, voelde een vreemd soort woede en verontwaardiging opzetten in zijn borst. Hij klemde zijn kiezen op elkaar en duwde zijn handen weer demonstratief in zijn zakken.
‘Best,’ zei hij. ‘Zoek het maar uit. Ik hoop dat je jezelf doodrijdt.’ Met een ruk draaide hij zich om en met grote stappen liep hij weer terug naar de stoep. De sneeuw kraakte onder zijn schoenen en boos dook hij wat dieper weg in zijn sjaal. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat de man zijn evenwicht verloor en op de grond viel. Die was nog wel even bezig. Misschien kwam er nog iemand anders langs die zo stom was hem ervan proberen te weerhouden in de auto te stappen.
Langzaamaan hoorde hij het gestommel van de man steeds minder en toen Floris de hoek omsloeg, was hij verdwenen. Hij weerstond de neiging om even stil te gaan staan om tot zichzelf te komen, en haalde in plaats daarvan alleen even diep adem en deed zijn ogen dicht. Wat was dat toch met dat soort mensen? Hadden ze een radar die oppikte hoe hun medemens in elkaar zat en die gelijk doorseinde hoe ze die het beste konden kwetsen? Je probeerde ze te helpen en vervolgens kreeg je dit. Hij merkte wel dat hij ondanks zijn afkeer voor de man ook wel nieuwsgierig naar hem was. Wie was hij, waar kwam hij vandaan? En vooral, waarom was hij om acht uur al zo dronken als een tor? Floris hield niet zo van alcohol, af en toe dronk hij een wijntje of een rosé. Remco dronk wel eens bourbon maar dat vond hij smerig. Hij kon het zich al helemaal niet voorstellen dat iemand zich er zo mee volgoot dat hij zo lomp en onbeleefd werd als die man net.
Floris sloeg nog een hoek om en liep een steegje door en voelde zich rustiger worden toen hij zijn huisje in het oog kreeg. Het was een oud huis, meer dan vijftig jaar geleden gebouwd, en het had roodbruine stenen en crèmekleurige kozijnen. Achter een van de ramen zag hij Remco achter het bureau zitten, verlicht door de grote lamp aan het plafond. Zijn blonde haar glom in het licht als dat van een engel. Alsof hij hem aan voelde komen keek hij Floris’ kant op en Floris zwaaide naar hem, Remco zwaaide terug. Floris versnelde zijn pas iets, stak de straat over, die vies en bruin was van doorgereden sneeuw, en liep snel het trapje naar de voordeur op. Zijn vingers waren haast bevroren en het duurde even voor hij de sleutel in het slot kreeg.
Toen hij binnen stapte voelde hij zich gelijk weer thuis, zoals altijd sinds ze dit huis bezaten. Met het huis was het net als met Remco geweest: hij had gelijk geweten dat dit precies was wat hij zocht. Een aannemer die het dak repareerde en wat likjes verf op de kozijnen en hij wilde er nooit meer weg.
‘Hoi!’ riep Floris richting de woonkamer en hij hing zijn jas aan de kapstok. ‘Het is verrekte koud buiten.’ Hij trok zijn schoenen uit en zette ze in de bak die aan de muur hing. Remco kwam overeind toen hij de kamer binnenkwam en Floris wreef in zijn koude handen.
‘Ik weet het,’ zei Remco en hij gaf Floris een kus op zijn mond. ‘Ik heb de tram gepakt naar huis, er probeerden mensen op de stoep te lopen en die moesten om de twee passen bijkomen omdat ze telkens bijna hun nek braken.’ Floris ging op de bank zitten met zijn handen onder zijn benen om ze op te warmen terwijl Remco naar de keuken liep om een kop warme thee voor hem te maken, zoals hij altijd deed.
‘Stinkerd,’ zei Floris tegen hem. ‘Jij lekker met je kont in die warme tram en ik half Siberië doorkruisen om hier te kunnen komen.’
‘Zo lekker was het nou ook weer niet. De hele stad had unaniem besloten dat het gevaarlijk was buiten dus iedereen die normaal met de auto, de fiets of te voet van zijn werk komt had zich nu in een te kleine tram gepropt. Die vent die de kaartjes komt controleren probeerde er niet eens meer doorheen te komen. Kaneel of bosbessen?’
‘Bosbessen. Hoe was het op je werk?’
‘Ja, goed. Twee nieuwe klanten binnengehaald, ondanks de onbegaanbare wegen. Bij jou?’
‘Standaard. Saai.’
‘Balen dat je weer moest overwerken.’
‘Ja, ik doe het ook niet voor mijn lol.’ Floris zag dat Remco naar hem toe kwam lopen en hij pakte de warme kop thee van hem aan. Remco ging tegenover hem zitten en leunde achterover op de grote fauteuil met schapenkleed.
‘Ik weet het, niemand zit er op te wachten. Een positief punt: ik heb mam vandaag verteld dat je zo vaak laat in het donker naar huis moet lopen en we mogen haar auto een tijdje lenen, tot de Skoda terug is.’ Floris stopte met drinken van zijn thee en keek hem met grote ogen aan.
‘Echt?’
‘Ja, ze durft nu toch zelf niet te rijden en ze is bang dat je wordt overvallen of uitglijdt iets breekt of zo denk ik. Ik haal hem morgenochtend op, dan mag jij er mee naar je werk.’ Floris fronste zijn wenkbrauwen en nam een slok van zijn thee.
‘Nee joh,’ zei hij en hij roerde in het kopje. ‘Het is de auto van jouw moeder, neem jij hem.’
‘Ik kan wel met de tram. Bij jou komt helemaal geen openbaar vervoer.
‘Die tram is toch ook geen doen.’
‘Ik overleef het wel. Jij neemt de auto en daarmee uit. Anders zeg ik je met mijn moeder aan te telefoon en dan mag je aan haar uitleggen dat je hem niet wilt.’ Floris lachte en hij knikte.
‘Nou, dan zal ik wel moeten, he,’ zei hij en Remco glimlachte. Floris keek even naar hem, glimlachte toen ook onbedwingbaar en zette zijn thee neer. ‘Kom eens hier.’ Remco slaakte een zucht en rolde quasi-vermoeid met zijn ogen, maar kwam toen overeind en liet zich met zogenaamde tegenzin naast Floris op de bank neerploffen. Floris trok hem dicht tegen zich aan en deed even zijn ogen dicht.
‘Thanks, Rem,’ zei hij voelde dat Remco even geruststellend over zijn wang streek. Hij keek naar hem op, Remco keek terug. Floris kwam wat overeind, boog naar hem toe en zoende hem. Remco’s hand sloot zich om de zijne en hij voelde zich zo immens gelukkig dat hij tegelijk zou kunnen lachen en zou kunnen huilen.
Toen ze elkaar loslieten smakte Floris wat.
‘Je smaakt naar soep,’ zei hij. ‘Kippensoep.’ Remco haalde zijn schouders op.
‘Sorry,’ zei hij. ‘A man’s gotta eat. Daarover gesproken, wat doen we nu? Halen we wat?’ Floris liet zich weer met zijn rug tegen de rugleuning zakken en trok een gezicht.
‘Ik heb geen zin meer om naar buiten te gaan,’ zei hij. Even overwoog hij Remco te vertellen wat er net gebeurd was, maar hij deed het niet. Hij wilde de sfeer niet verpesten door die stomme vent erbij te halen. ‘Het is veel te koud buiten.’ Remco lachte.
‘Watje,’ zei hij. ‘Dan ga ik wel, ik heb toch nog niet hoeven lopen vandaag. Zal ik even naar de Turk gaan? Broodje Donner of zo?’
‘Hebben we pas gegeten, toch?’
‘O ja, is zo. Anders loop ik wel even naar de snackbar, voor een patatje. Mag wel weer een keertje, lekkere vette hap.’
‘Oké. Vindt je het niet erg om alleen te gaan?’
‘Nee, het is maar een paar minuten lopen, ik overleef het wel.’ Floris knikte en kwam overeind en rekte zich uit.
‘Goed,’ zei hij. ‘Dan duik ik even snel in bad, dan ben ik weer fris en fruitig tegen de tijd dat je terugkomt.’ Remco liep naar de hal en gaf hem een klap op zijn kont in het voorbijgaan.
‘Dat is je geraden,’ riep hij vanuit de gang. ‘Ik wil niet met zo’n slome opgescheept zitten de hele avond.’ Floris stak zijn duim op en liep naar de badkamer.
‘Maak je maar geen zorgen. Zie je zo, he? Doe voorzichtig, het is glad.’ Remco zei nog iets terug wat hij maar half verstond, maar hij hoorde de buitendeur al dichtslaan en liep door naar de badkamer. Hij zette de badkraan alvast aan, hoewel hij wist hoe milieuonvriendelijk dat was, en draafde heen en weer naar de slaapkamer om zijn joggingbroek en sweater te halen. Tegen de tijd dat hij terugkwam was de hele badkamer al beslagen door het warme water en vlug dook hij erin.
Floris had geen idee hoe lang hij in bad lag. Hij had zich voorgenomen om er even snel in en uit te springen, zodat hij de tafel nog kon dekken voor Remco terug was, maar het water was zo lekker warm en rustig dat hij er een beetje duf van werd. Na een tijd schrok hij ineens wakker en zat hij nog steeds in bad. Floris knipperde met zijn ogen en keek verdwaasd om zich heen. Had hij geslapen? Hoe lang? Hij rijkte naar zijn horloge in de badkamerkast en wreef het water uit zijn gezicht. Hij lag al ruim een halfuur in bad. Waarom had Remco hem niet wakker gemaakt? Hij waardeerde het dat hij hem liet slapen, maar nu was de patat waarschijnlijk koud en dat was ook niet de bedoeling.
‘Rem!’ riep hij terwijl hij overeind kwam in bad, maar er kwam geen reactie. Hij pakte een handdoek en luisterde even, maar het bleef stil.
‘Remco!’ riep hij en hij begon zich af te drogen. ‘Ben je er?’ De stilte hield aan en Floris draaide de stop van het bad open. Door het gekolk en geluid van het water hoorde hij het eerst niet. Pas toen hij zich had aangekleed en de badkamer uit liep, drong het geluid tot hem door. Sirenes, meerdere, niet ver van het huis vandaan. Was er een ongeluk gebeurd? Het zou hem niets verbazen, met die sneeuw. Waarom was Remco er niet, was hij gaan helpen? Of stond hij gewoon te kijken?
Floris pakte zijn telefoon van de eettafel en toetse Remco’s nummer in. De telefoon ging over, maar er werd niet opgenomen. Misschien stond hij bij het ongeluk te kijken en hoorde hij niets door het geluid van de sirenes. Floris probeerde het nog een keer, maar weer kreeg hij geen reactie. Zou hij dan ook maar gaan kijken wat er aan de hand was? Eigenlijk had hij geen zin om weer naar buiten te gaan, nu hij net warm en schoon was, maar als Remco ergens politieauto’s zag kwam al zijn kinderlijke zucht naar avontuur weer boven en voor hij het wist wilde hij weer politieagent worden. Hij kon hem daar maar beter gaan weghalen voor hij weer wilde carrièreplannen kreeg.
Met enige tegenzin hees Floris zich weer in zijn jas en trok zijn schoenen aan. Het was nog kouder buiten dan eerder, of misschien leek dat maar zo omdat hij uit een warm bad kwam. Verdorie, moest Remco altijd overal het fijne van weten? Floris worstelde met zijn handschoenen en stapte vlug naar de plek waar de sirenes vandaan kwamen. Al gauw zag hij zwaailichten, blauwe flitsen die een kille gloed op omstaande huizen wierpen. Er waren meer mensen uitgelopen, rondom de zwaailichten stonden al enkele tientallen mensen die kwamen kijken wat er aan de hand was. Hij keek om zich heen, maar Remco was nergens te zien. Misschien stond hij vooraan in de groep, was hij vanaf hier niet te zien.
Floris besteedde nauwelijks aandacht aan de politieauto die vlak langs hem heen scheurde. De lichten werden feller, en naarmate hij dichterbij kwam zag hij ook oranje lichten naast de blauwe door de lucht schieten. Hij hoorde het krakende politieradio’s en er praatten en riepen mensen dingen over en weer. Verderop renden twee ambulancebroeders langs met een brancard, politieagenten duwden de mensen opzij zodat ze erbij konden. Floris maakte handig gebruik van de opening en werkte zich vlak achter het ambulancepersoneel aan door de menigte heen naar voren. Hij keek om zich heen, maar zag zo op het eerste gezicht nog steeds geen Remco.
‘Coen!’ hoorde hij een van de ambulancebroeders roepen. ‘Eerst deze uit de auto, kom hier! Die is dood, deze heeft nog hartslag!’ Floris ging op zijn tenen staan en zocht naar waar de stem vandaan kwam. Hij zag de roepende ambulancebroeder staan bij een auto, of iets wat ooit van een auto geweest was. Het voertuig stond tegen een muur, een beetje schuin. De neus lag helemaal in puin, geplet tegen het steen, en al het glas in de ruiten was gebroken. Die moest een flinke knal hebben gemaakt, dacht Floris. Waarschijnlijk weggegleden door de gladheid en met vijftig kilometer per uur tegen de muur gebotst.
De haartjes op Floris onderarmen gingen recht overeind staan toen hij iets anders zag. De auto was groen, donkergroen. Een groene Volkswagen. Zijn hart sloeg een slag over. Het was de Volkswagen van de dronkelap die hij net op weg naar huis tegen was gekomen. De brandweer had het dak opengeknipt en ze brandweerlieden haalden iemand uit de auto. Het hoofd was rood van het bloed, maar hij herkende de snor van de man die hij net gezien had. Zijn hart sloeg met snelle slagen in zijn borst en zijn ogen gleden verder, naar mannen in witte pakken die op topsnelheid bezig waren witte schermen rond het wrak te zetten. Eerst begreep hij niet waarom ze dat deden, maar toen zag hij waarom. Er zat iemand tussen de auto en de stenen muur ingeklemd, vastgepind tegen de muur, iemand met blond haar, die bewegingloos over de motorkap hing. Toen zag hij zielige hoopje patat wat bij een gescheurde en bebloede zak roerloos vlak naast de auto lag.


______________________________________________________________________
Het was al bijna acht uur in de avond toen Floris na een eindeloze dag het grote hoofdgebouw uitliep. Het was al donker buiten, het laagje aangevroren sneeuw op de straten werd niet langer fel weerkaatst door de zon. Zodra hij de glazen duren doorliep, viel er een genadeloze kou over hem heen en de kille lucht prikte dwars door zijn kleding heen in zijn lichaam. Floris haatte dit weer, en nog meer haatte hij het om op dagen als deze te moeten overwerken. Als hij ‘s morgens wegging was het donker en tegen de tijd dat hij weer thuis kwam was de zon al lang weer achter de skyline van hoekige flats verdwenen. Weer een dag zonder zonlicht, zonder sociaal leven. Het ergste was nog dat de oude Skoda van hem en Remco de kou ook niet geaccepteerd had. De auto had een paar dagen terug niet willen starten en Remco moest de garage bellen om hem weg te laten slepen. Daar hadden ze helaas meer auto’s staan die mankementen vertoonden door de barre levensomstandigheden en dus waren zowel Floris als Remco nu gedwongen te voet naar hun werk te gaan.
Met een zucht stopte Floris zijn sjaal wat dieper weg in zijn jas en hij sloeg met flinke passen de hoek om, richting huis. Zou Remco op hem gewacht hebben met eten? Hij hoopte het wel. Remco wist dat hij het niet leuk vond om alleen te moeten eten, maar Rem werd vaak een beetje geïrriteerd als Floris een paar dagen achter elkaar laat thuis kwam. Niet dat Floris er zelf op zat te wachten, trouwens. Een workaholic was hij niet, integendeel, hij had helemaal niets met zijn sociale kantoorbaan. Het leverde hem geld op en het was werk wat hij kon, maar hij was altijd blij als de klok aan het einde van de dag vijf uur aanwees en hij weer naar huis kon. Soms moesten er echter gewoon dingen af en als hij die liet liggen, kreeg hij zijn baas op zijn dak en voor hij het wist stond hij op straat. Remco en hij hadden het al niet breed, dus dat moest hij koste wat kost voorkomen. Het moest dus maar gewoon even.
Al lopende haalde Floris zijn telefoon uit zijn zak, wat hem door alle lagen kelding die hij aanhad enige moeite kostte. Hij tikte een smsje naar Remco met de vraag of die al gegeten had en hij zocht de naam van zijn vriend in de nummerlijst op. Daardoor lette hij niet meer op de weg voor hem bijna gleed hij uit voer een spoor platgereden sneeuw. Zijn adem schoot even naar zijn keel, maar hij wist zich te herstellen en kon nog net voorkomen dat zijn telefoon uit zijn handen gleed. Allemachtig, het was al gevaarlijk hier gewoon te lopen, laat staan te rijden. Had de gemeente nog nooit van strooiwagens gehoord?
Floris schudde zijn hoofd en mompelde wat en liep door. Het duurde niet lang voor hij zijn telefoon in zijn gehandschoende hand voelde trillen. Hij klapte de telefoon open en las het inkomende smsje, wat van Remco afkomstig was. ‘Nog niet gegeten, alleen ff wat soep. Halen zo wel wat. Tot zo.’ Floris glimlachte en stopte zijn telefoon weer in zijn zak. Hij was blij met Remco, heel blij, en misschien zei hij dat niet genoeg tegen hem. Hij had nog nooit iemand gehad als hij, iemand van wie hij hield, en hij vond het moeilijk dat onder woorden te brengen.
Floris had het al geweten, gelijk, de eerste keer dat hij Remco zag. Doodgewoon in de supermarkt. Hij deed boodschapen en stond voor het vak met sauzen een nieuwe barbecuesaus uit te zoeken. Remco had naast hem gestaan en toen Floris een fles pakte zei hij: ‘Die zou ik niet nemen, die is gigantisch smerig. En er zit zoveel knoflook in dat je een week niet meer tegen iemand durft te praten en dat zou zonde zijn.’ Floris had moeten lachen en ze praatten een tijdje met elkaar, maar daarna had hij hem een hele tijd niet meer gezien. Soms dacht Floris wel eens aan hun ontmoeting terug, vooral als hij in de supermarkt was. Dat was dan ook de plek waar ze elkaar een paar weken later opnieuw waren tegengekomen. Het was of het voorbestemd was. Floris wist toen als dat hij deze kans niet moest laten schieten. Ze spraken af een keer wat te gaan drinken, toen kwam het etentje, toen de bioscoop. Meer had hij niet nodig om te weten dat dit het was, alles wat hij ooit had gedroomd. Inmiddels was hij al ruim vier jaar samen met Remco en bijna een jaar geleden hadden ze samen hun eerste huisje gekocht. Het was onvoorstelbaar hoe snel de tijd kon gaan als andere dingen in het leven goed verliepen.
Floris werd opgeschrikt uit zijn gedachten toen hij vol tegen iemand opbotste. Hij wist zich staande te houden ondanks de gladde tegels, maar de man waar hij tegen aan gelopen was, een stevig exemplaar wat wonderlijk genoeg geen jas droeg, ging wel onderuit, vol achterover op zijn billen.
‘O jeetje, sorry,’ zei Floris en hij voelde dat hij rood werd. ‘Het spijt me, ik lette niet op waar ik liep. Gaat het?’ De man op de grond pruttelde wat en hij probeerde overeind te komen. Eerst dacht Floris dat het hem niet lukte omdat het glad was, maar het duurde niet lang voor hij doorkreeg dat de man niet overeind kon komen omat hij stomdronken was.
‘Kijk toch eens uit, jong,’ brabbelde hij met dubbele tong tegen Floris, die inmiddels al achterin de twintig was. ‘Ellendige jongelui, tegenwoordig. Dat doet allemaal maar. Totaal geen respect meer voor hun medemens, nee, totaal niet. Generatie opgevoed door hippies en dombo’s en allemaal kansloos.’ Hij leek de hand die Floris had uitgestoken om hem overeind te helpen niet eens op te merken en kwam met behulp van een lantaarnpaal overeind. Floris rook een onmiskenbare alcohollucht en liet zijn hand zakken.
‘Gaat het?’ vroeg hij weer. De man hoorde hem niet, of deed alsof, en begon met schokkerige bewegingen op zijn zakken te kloppen.
‘Gaat het, vragen ze dan. Ja, natuurlijk gaat het, met mij alles goed, ik breek nog eens een been met die druktemakers.’ Hij stak zijn handen in zijn zakken en keek zoekend om zich heen. ‘En ze maken je sleutels nog kwijt ook. ‘Domme, waar zijn ze gebleven, die ellendige dingen? Verdomde sleutels, achterlijke uitvinding.’ Floris schraapte zijn keel, omdat hij twijfelde of de man nog doorhad dat hij er stond, en stak zijn handen in zijn zakken.
‘Meneer, hoort u me? Wat voor sleutels zoekt u? Misschien kan ik u helpen zoeken.’ De man schudde zijn hoofd en Floris vroeg zich af of hij niet doodvroor in die dunne trui. Hij overwoog het te vragen, maar de man viste vervolgens een autosleutel uit zijn kontzak en Floris keek verbijsterd hoe hij wankelend naar een groene Volkswagen begon te lopen.
‘Meneer?’ riep hij. ‘Is dat uw auto? U gaat nu toch niet rijden, he?’ Hij ging vlug achter de man aan, die doorliep en hem compleet negeerde.
‘Meneer,’ herhaalde Floris met nadruk en hij pakte hem bij zijn arm. ‘Het is glad op de weg, zou u wel-’ Maar de man gaf een onverwacht felle ruk aan zijn arm en keek hem aan met een blik waardoor Floris het liefste een stap bij hem uit de buurt had gezet.
‘Blijf van me af, rotjong, flikker. Bemoei je met je eigen zaken of ik sla je een blauw oog.’ Floris liet de man los. Die liet zijn sleutels in de sneeuw naast zijn auto vallen en bukte wiebelend om ze op te rapen. Floris staarde naar hem, voelde een vreemd soort woede en verontwaardiging opzetten in zijn borst. Hij klemde zijn kiezen op elkaar en duwde zijn handen weer demonstratief in zijn zakken.
‘Best,’ zei hij. ‘Zoek het maar uit. Ik hoop dat je jezelf doodrijdt.’ Met een ruk draaide hij zich om en met grote stappen liep hij weer terug naar de stoep. De sneeuw kraakte onder zijn schoenen en boos dook hij wat dieper weg in zijn sjaal. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat de man zijn evenwicht verloor en op de grond viel. Die was nog wel even bezig. Misschien kwam er nog iemand anders langs die zo stom was hem ervan proberen te weerhouden in de auto te stappen.
Langzaamaan hoorde hij het gestommel van de man steeds minder en toen Floris de hoek omsloeg, was hij verdwenen. Hij weerstond de neiging om even stil te gaan staan om tot zichzelf te komen, en haalde in plaats daarvan alleen even diep adem en deed zijn ogen dicht. Wat was dat toch met dat soort mensen? Hadden ze een radar die oppikte hoe hun medemens in elkaar zat en die gelijk doorseinde hoe ze die het beste konden kwetsen? Je probeerde ze te helpen en vervolgens kreeg je dit. Hij merkte wel dat hij ondanks zijn afkeer voor de man ook wel nieuwsgierig naar hem was. Wie was hij, waar kwam hij vandaan? En vooral, waarom was hij om acht uur al zo dronken als een tor? Floris hield niet zo van alcohol, af en toe dronk hij een wijntje of een rosé. Remco dronk wel eens bourbon maar dat vond hij smerig. Hij kon het zich al helemaal niet voorstellen dat iemand zich er zo mee volgoot dat hij zo lomp en onbeleefd werd als die man net.
Floris sloeg nog een hoek om en liep een steegje door en voelde zich rustiger worden toen hij zijn huisje in het oog kreeg. Het was een oud huis, meer dan vijftig jaar geleden gebouwd, en het had roodbruine stenen en crèmekleurige kozijnen. Achter een van de ramen zag hij Remco achter het bureau zitten, verlicht door de grote lamp aan het plafond. Zijn blonde haar glom in het licht als dat van een engel. Alsof hij hem aan voelde komen keek hij Floris’ kant op en Floris zwaaide naar hem, Remco zwaaide terug. Floris versnelde zijn pas iets, stak de straat over, die vies en bruin was van doorgereden sneeuw, en liep snel het trapje naar de voordeur op. Zijn vingers waren haast bevroren en het duurde even voor hij de sleutel in het slot kreeg.
Toen hij binnen stapte voelde hij zich gelijk weer thuis, zoals altijd sinds ze dit huis bezaten. Met het huis was het net als met Remco geweest: hij had gelijk geweten dat dit precies was wat hij zocht. Een aannemer die het dak repareerde en wat likjes verf op de kozijnen en hij wilde er nooit meer weg.
‘Hoi!’ riep Floris richting de woonkamer en hij hing zijn jas aan de kapstok. ‘Het is verrekte koud buiten.’ Hij trok zijn schoenen uit en zette ze in de bak die aan de muur hing. Remco kwam overeind toen hij de kamer binnenkwam en Floris wreef in zijn koude handen.
‘Ik weet het,’ zei Remco en hij gaf Floris een kus op zijn mond. ‘Ik heb de tram gepakt naar huis, er probeerden mensen op de stoep te lopen en die moesten om de twee passen bijkomen omdat ze telkens bijna hun nek braken.’ Floris ging op de bank zitten met zijn handen onder zijn benen om ze op te warmen terwijl Remco naar de keuken liep om een kop warme thee voor hem te maken, zoals hij altijd deed.
‘Stinkerd,’ zei Floris tegen hem. ‘Jij lekker met je kont in die warme tram en ik half Siberië doorkruisen om hier te kunnen komen.’
‘Zo lekker was het nou ook weer niet. De hele stad had unaniem besloten dat het gevaarlijk was buiten dus iedereen die normaal met de auto, de fiets of te voet van zijn werk komt had zich nu in een te kleine tram gepropt. Die vent die de kaartjes komt controleren probeerde er niet eens meer doorheen te komen. Kaneel of bosbessen?’
‘Bosbessen. Hoe was het op je werk?’
‘Ja, goed. Twee nieuwe klanten binnengehaald, ondanks de onbegaanbare wegen. Bij jou?’
‘Standaard. Saai.’
‘Balen dat je weer moest overwerken.’
‘Ja, ik doe het ook niet voor mijn lol.’ Floris zag dat Remco naar hem toe kwam lopen en hij pakte de warme kop thee van hem aan. Remco ging tegenover hem zitten en leunde achterover op de grote fauteuil met schapenkleed.
‘Ik weet het, niemand zit er op te wachten. Een positief punt: ik heb mam vandaag verteld dat je zo vaak laat in het donker naar huis moet lopen en we mogen haar auto een tijdje lenen, tot de Skoda terug is.’ Floris stopte met drinken van zijn thee en keek hem met grote ogen aan.
‘Echt?’
‘Ja, ze durft nu toch zelf niet te rijden en ze is bang dat je wordt overvallen of uitglijdt iets breekt of zo denk ik. Ik haal hem morgenochtend op, dan mag jij er mee naar je werk.’ Floris fronste zijn wenkbrauwen en nam een slok van zijn thee.
‘Nee joh,’ zei hij en hij roerde in het kopje. ‘Het is de auto van jouw moeder, neem jij hem.’
‘Ik kan wel met de tram. Bij jou komt helemaal geen openbaar vervoer.
‘Die tram is toch ook geen doen.’
‘Ik overleef het wel. Jij neemt de auto en daarmee uit. Anders zeg ik je met mijn moeder aan te telefoon en dan mag je aan haar uitleggen dat je hem niet wilt.’ Floris lachte en hij knikte.
‘Nou, dan zal ik wel moeten, he,’ zei hij en Remco glimlachte. Floris keek even naar hem, glimlachte toen ook onbedwingbaar en zette zijn thee neer. ‘Kom eens hier.’ Remco slaakte een zucht en rolde quasi-vermoeid met zijn ogen, maar kwam toen overeind en liet zich met zogenaamde tegenzin naast Floris op de bank neerploffen. Floris trok hem dicht tegen zich aan en deed even zijn ogen dicht.
‘Thanks, Rem,’ zei hij voelde dat Remco even geruststellend over zijn wang streek. Hij keek naar hem op, Remco keek terug. Floris kwam wat overeind, boog naar hem toe en zoende hem. Remco’s hand sloot zich om de zijne en hij voelde zich zo immens gelukkig dat hij tegelijk zou kunnen lachen en zou kunnen huilen.
Toen ze elkaar loslieten smakte Floris wat.
‘Je smaakt naar soep,’ zei hij. ‘Kippensoep.’ Remco haalde zijn schouders op.
‘Sorry,’ zei hij. ‘A man’s gotta eat. Daarover gesproken, wat doen we nu? Halen we wat?’ Floris liet zich weer met zijn rug tegen de rugleuning zakken en trok een gezicht.
‘Ik heb geen zin meer om naar buiten te gaan,’ zei hij. Even overwoog hij Remco te vertellen wat er net gebeurd was, maar hij deed het niet. Hij wilde de sfeer niet verpesten door die stomme vent erbij te halen. ‘Het is veel te koud buiten.’ Remco lachte.
‘Watje,’ zei hij. ‘Dan ga ik wel, ik heb toch nog niet hoeven lopen vandaag. Zal ik even naar de Turk gaan? Broodje Donner of zo?’
‘Hebben we pas gegeten, toch?’
‘O ja, is zo. Anders loop ik wel even naar de snackbar, voor een patatje. Mag wel weer een keertje, lekkere vette hap.’
‘Oké. Vindt je het niet erg om alleen te gaan?’
‘Nee, het is maar een paar minuten lopen, ik overleef het wel.’ Floris knikte en kwam overeind en rekte zich uit.
‘Goed,’ zei hij. ‘Dan duik ik even snel in bad, dan ben ik weer fris en fruitig tegen de tijd dat je terugkomt.’ Remco liep naar de hal en gaf hem een klap op zijn kont in het voorbijgaan.
‘Dat is je geraden,’ riep hij vanuit de gang. ‘Ik wil niet met zo’n slome opgescheept zitten de hele avond.’ Floris stak zijn duim op en liep naar de badkamer.
‘Maak je maar geen zorgen. Zie je zo, he? Doe voorzichtig, het is glad.’ Remco zei nog iets terug wat hij maar half verstond, maar hij hoorde de buitendeur al dichtslaan en liep door naar de badkamer. Hij zette de badkraan alvast aan, hoewel hij wist hoe milieuonvriendelijk dat was, en draafde heen en weer naar de slaapkamer om zijn joggingbroek en sweater te halen. Tegen de tijd dat hij terugkwam was de hele badkamer al beslagen door het warme water en vlug dook hij erin.
Floris had geen idee hoe lang hij in bad lag. Hij had zich voorgenomen om er even snel in en uit te springen, zodat hij de tafel nog kon dekken voor Remco terug was, maar het water was zo lekker warm en rustig dat hij er een beetje duf van werd. Na een tijd schrok hij ineens wakker en zat hij nog steeds in bad. Floris knipperde met zijn ogen en keek verdwaasd om zich heen. Had hij geslapen? Hoe lang? Hij rijkte naar zijn horloge in de badkamerkast en wreef het water uit zijn gezicht. Hij lag al ruim een halfuur in bad. Waarom had Remco hem niet wakker gemaakt? Hij waardeerde het dat hij hem liet slapen, maar nu was de patat waarschijnlijk koud en dat was ook niet de bedoeling.
‘Rem!’ riep hij terwijl hij overeind kwam in bad, maar er kwam geen reactie. Hij pakte een handdoek en luisterde even, maar het bleef stil.
‘Remco!’ riep hij en hij begon zich af te drogen. ‘Ben je er?’ De stilte hield aan en Floris draaide de stop van het bad open. Door het gekolk en geluid van het water hoorde hij het eerst niet. Pas toen hij zich had aangekleed en de badkamer uit liep, drong het geluid tot hem door. Sirenes, meerdere, niet ver van het huis vandaan. Was er een ongeluk gebeurd? Het zou hem niets verbazen, met die sneeuw. Waarom was Remco er niet, was hij gaan helpen? Of stond hij gewoon te kijken?
Floris pakte zijn telefoon van de eettafel en toetse Remco’s nummer in. De telefoon ging over, maar er werd niet opgenomen. Misschien stond hij bij het ongeluk te kijken en hoorde hij niets door het geluid van de sirenes. Floris probeerde het nog een keer, maar weer kreeg hij geen reactie. Zou hij dan ook maar gaan kijken wat er aan de hand was? Eigenlijk had hij geen zin om weer naar buiten te gaan, nu hij net warm en schoon was, maar als Remco ergens politieauto’s zag kwam al zijn kinderlijke zucht naar avontuur weer boven en voor hij het wist wilde hij weer politieagent worden. Hij kon hem daar maar beter gaan weghalen voor hij weer wilde carrièreplannen kreeg.
Met enige tegenzin hees Floris zich weer in zijn jas en trok zijn schoenen aan. Het was nog kouder buiten dan eerder, of misschien leek dat maar zo omdat hij uit een warm bad kwam. Verdorie, moest Remco altijd overal het fijne van weten? Floris worstelde met zijn handschoenen en stapte vlug naar de plek waar de sirenes vandaan kwamen. Al gauw zag hij zwaailichten, blauwe flitsen die een kille gloed op omstaande huizen wierpen. Er waren meer mensen uitgelopen, rondom de zwaailichten stonden al enkele tientallen mensen die kwamen kijken wat er aan de hand was. Hij keek om zich heen, maar Remco was nergens te zien. Misschien stond hij vooraan in de groep, was hij vanaf hier niet te zien.
Floris besteedde nauwelijks aandacht aan de politieauto die vlak langs hem heen scheurde. De lichten werden feller, en naarmate hij dichterbij kwam zag hij ook oranje lichten naast de blauwe door de lucht schieten. Hij hoorde het krakende politieradio’s en er praatten en riepen mensen dingen over en weer. Verderop renden twee ambulancebroeders langs met een brancard, politieagenten duwden de mensen opzij zodat ze erbij konden. Floris maakte handig gebruik van de opening en werkte zich vlak achter het ambulancepersoneel aan door de menigte heen naar voren. Hij keek om zich heen, maar zag zo op het eerste gezicht nog steeds geen Remco.
‘Coen!’ hoorde hij een van de ambulancebroeders roepen. ‘Eerst deze uit de auto, kom hier! Die is dood, deze heeft nog hartslag!’ Floris ging op zijn tenen staan en zocht naar waar de stem vandaan kwam. Hij zag de roepende ambulancebroeder staan bij een auto, of iets wat ooit van een auto geweest was. Het voertuig stond tegen een muur, een beetje schuin. De neus lag helemaal in puin, geplet tegen het steen, en al het glas in de ruiten was gebroken. Die moest een flinke knal hebben gemaakt, dacht Floris. Waarschijnlijk weggegleden door de gladheid en met vijftig kilometer per uur tegen de muur gebotst.
De haartjes op Floris onderarmen gingen recht overeind staan toen hij iets anders zag. De auto was groen, donkergroen. Een groene Volkswagen. Zijn hart sloeg een slag over. Het was de Volkswagen van de dronkelap die hij net op weg naar huis tegen was gekomen. De brandweer had het dak opengeknipt en ze brandweerlieden haalden iemand uit de auto. Het hoofd was rood van het bloed, maar hij herkende de snor van de man die hij net gezien had. Zijn hart sloeg met snelle slagen in zijn borst en zijn ogen gleden verder, naar mannen in witte pakken die op topsnelheid bezig waren witte schermen rond het wrak te zetten. Eerst begreep hij niet waarom ze dat deden, maar toen zag hij waarom. Er zat iemand tussen de auto en de stenen muur ingeklemd, vastgepind tegen de muur, iemand met blond haar, die bewegingloos over de motorkap hing. Toen zag hij zielige hoopje patat wat bij een gescheurde en bebloede zak roerloos vlak naast de auto lag.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
- Sabbientje
- Fijnschrijver
- Berichten: 588
- Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22
Vrijdag de dertiende.
Die ochtend stond Fred op met de gedachte dat hij iets belangrijks vergat. Hij liep alles extra na, maar kon er maar niet opkomen wat hij nu vergeten was.
Hij keek in de spiegel en haalde zijn stevige schouders op. Zijn stropdas zat recht en paste mooi bij het donkerblauwe pak wat hij uit de kast had gehaald.
Als vertegenwoordiger moest hij er altijd tiptop uitzien. Hij kamde zijn korte, donkerbruine haar en verliet daarna de badkamer.
In de opgeruimde woonkamer pakte hij alles wat hij nodig had bij elkaar en stopte dat in zijn koffertje.
Laptop, telefoon, portemonnee, het pakje brood wat hij de vorige avond gesmeerd had. De papieren van zijn werk zaten standaard in het koffertje. De huissleutels liet hij in zijn zak verdwijnen.
Fred keek nog eens door de kamer heen. Hij kon niet ontdekken wat hij vergeten was en stapte dan ook niet veel later de deur uit om zijn eerste klant te bezoeken.
De zon kwam langzaam op, terwijl Fred zijn zwarte leasewagen over de snelweg stuurde. Het was een mooie, zuinige hybride. Die hij nu al een jaar reed en waar hij nog altijd heel blij mee was. Bijna ieder weekend waste hij zijn auto met de hand en zette hem helemaal in de was. Deze behandeling had er voor gezorgd dat zijn auto er nog altijd als nieuw uitzag.
Fred zong mee met de muziek die op zijn favoriete radiostation gedraaid werd en dacht even aan zijn vriendin, Christina. Die hij na het werk mee uit zou nemen naar een restaurant.
Nog even en dan gingen ze samenwonen. Ze waren er alleen nog niet helemaal uit of het zijn flat zou worden of haar appartement. Het maakte hem eigenlijk niet eens zoveel uit, al zou hij het jammer vinden om zijn uitzicht over de weilanden kwijt te raken.
Ondertussen was hij bij de afslag gekomen waar hij moest zijn en nam de afslag. Na een rit over allerlei smalle dijkjes kwam hij bij zijn eerste klant aan. Hij parkeerde de auto voor het woonhuis. Hopelijk zou hij vandaag wat landbouwmachines verkopen.
Hij stapte uit zijn auto en liep met uitgestoken hand op de boer af die hem stond op te wachten.
Aan het einde van de werkdag stapte Fred moe maar voldaan in zijn auto. Hij had vandaag een goede dag gehad en was blij dat hij nu naar huis kon. Daar zou hij douchen, zich omkleden en dan Christina ophalen voor het diner.
In opperbeste stemming reed hij het landweggetje dat naar het huis van zijn laatste klant leidde af en draaide de weg op.
De zon stond laag en wierp een roodachtige gloed over de weilanden. Zo nu en dan zorgde de zon ervoor dat hij zijn ogen moest samenknijpen en hij vervloekte zijn zonnebril, die nog thuis in de la lag.
Waarom nam hij die nou nooit standaard mee? Als hij straks thuis kwam zou hij de bril meteen in zijn koffertje doen. Dan had hij hem standaard bij zich.
Hij drukte het gaspedaal wat verder in en reed met een steeds grotere snelheid over de bochtige polderweggetjes. Hij wilde zo snel mogelijk naar huis.
De weg draaide en zorgde ervoor dat Fred nu de zon recht in zijn gezicht had. Een vloek kwam over zijn lippen en direct probeerde hij de zonneklep naar beneden te trekken, zodat hij in ieder geval nog iets zou zien. Daarbij nam hij echter geen snelheid terug, want hij wilde nu eenmaal opschieten.
Achter een flauwe bocht, die achter een huis was verstopt, kwam plots een grote trekker in zicht.
Fred was echter nog druk bezig zijn zicht terug te krijgen en zag het grote gevaarte te laat opdoemen.
Als reactie trapte hij hard op zijn rem en trok hij aan zijn stuur.
Piepende remmen van de auto en de trekker klonken door de stille polder, maar een botsing was onvermijdelijk.
Het geluid van tegen elkaar klappend metaal overstemde het geluid van het remmen. De zwarte hybride werd als een dominosteen weggeduwd en vloog al tollend om zijn as richting de berm.
De aanraking met het zachte, modderige gras, zorgde er echter voor dat de auto over de kop sloeg. Al liggend op zijn dak gleed de auto met een onheilspellend gekraak in de richting van de sloot, om net voordat hij geheel in het water zou komen te liggen tot stilstand te komen.
De wielen van de eens zo mooie hybride stonden schuin op het chassis en staken onheilspellend in de lucht. Eén van de wielen draaide nog even door, om daarna voorgoed tot stilstand te komen. De motorkap had net het water geraakt, maar het gedeelte waar Fred, hangend in zijn gordel, in zat was nog net droog.
Als een lappenpop was hij heen en weer geslingerd, alleen op zijn plaats gehouden door zijn gordel. Een streep bloed liep aan de zijkant van zijn hoofd, als teken dat hij tijdens de koprol tegen het portier was geslagen. Half versuft vroeg hij af wat er nu helemaal gebeurd was.
Op de polderweg sprong de geschrokken chauffeur van de trekker ongedeerd uit zijn voertuig en rende richting de op zijn kop liggende auto.
“Meneer, meneer, leeft u nog?”
Het geluid bereikte Fred, maar hij had nog even geen idee wat de wirwar van woorden betekenden. Zijn hoofd tolde, maar begon langzaam weer minder te draaien.
Hij stak zijn hand op naar de man die druk voor het gebarsten raam stond te zwaaien. De man voor zijn raam rende weer weg en toen schoot het Fred weer te binnen wat hij die ochtend was vergeten.
Het was vandaag vrijdag de dertiende!
Die ochtend stond Fred op met de gedachte dat hij iets belangrijks vergat. Hij liep alles extra na, maar kon er maar niet opkomen wat hij nu vergeten was.
Hij keek in de spiegel en haalde zijn stevige schouders op. Zijn stropdas zat recht en paste mooi bij het donkerblauwe pak wat hij uit de kast had gehaald.
Als vertegenwoordiger moest hij er altijd tiptop uitzien. Hij kamde zijn korte, donkerbruine haar en verliet daarna de badkamer.
In de opgeruimde woonkamer pakte hij alles wat hij nodig had bij elkaar en stopte dat in zijn koffertje.
Laptop, telefoon, portemonnee, het pakje brood wat hij de vorige avond gesmeerd had. De papieren van zijn werk zaten standaard in het koffertje. De huissleutels liet hij in zijn zak verdwijnen.
Fred keek nog eens door de kamer heen. Hij kon niet ontdekken wat hij vergeten was en stapte dan ook niet veel later de deur uit om zijn eerste klant te bezoeken.
De zon kwam langzaam op, terwijl Fred zijn zwarte leasewagen over de snelweg stuurde. Het was een mooie, zuinige hybride. Die hij nu al een jaar reed en waar hij nog altijd heel blij mee was. Bijna ieder weekend waste hij zijn auto met de hand en zette hem helemaal in de was. Deze behandeling had er voor gezorgd dat zijn auto er nog altijd als nieuw uitzag.
Fred zong mee met de muziek die op zijn favoriete radiostation gedraaid werd en dacht even aan zijn vriendin, Christina. Die hij na het werk mee uit zou nemen naar een restaurant.
Nog even en dan gingen ze samenwonen. Ze waren er alleen nog niet helemaal uit of het zijn flat zou worden of haar appartement. Het maakte hem eigenlijk niet eens zoveel uit, al zou hij het jammer vinden om zijn uitzicht over de weilanden kwijt te raken.
Ondertussen was hij bij de afslag gekomen waar hij moest zijn en nam de afslag. Na een rit over allerlei smalle dijkjes kwam hij bij zijn eerste klant aan. Hij parkeerde de auto voor het woonhuis. Hopelijk zou hij vandaag wat landbouwmachines verkopen.
Hij stapte uit zijn auto en liep met uitgestoken hand op de boer af die hem stond op te wachten.
Aan het einde van de werkdag stapte Fred moe maar voldaan in zijn auto. Hij had vandaag een goede dag gehad en was blij dat hij nu naar huis kon. Daar zou hij douchen, zich omkleden en dan Christina ophalen voor het diner.
In opperbeste stemming reed hij het landweggetje dat naar het huis van zijn laatste klant leidde af en draaide de weg op.
De zon stond laag en wierp een roodachtige gloed over de weilanden. Zo nu en dan zorgde de zon ervoor dat hij zijn ogen moest samenknijpen en hij vervloekte zijn zonnebril, die nog thuis in de la lag.
Waarom nam hij die nou nooit standaard mee? Als hij straks thuis kwam zou hij de bril meteen in zijn koffertje doen. Dan had hij hem standaard bij zich.
Hij drukte het gaspedaal wat verder in en reed met een steeds grotere snelheid over de bochtige polderweggetjes. Hij wilde zo snel mogelijk naar huis.
De weg draaide en zorgde ervoor dat Fred nu de zon recht in zijn gezicht had. Een vloek kwam over zijn lippen en direct probeerde hij de zonneklep naar beneden te trekken, zodat hij in ieder geval nog iets zou zien. Daarbij nam hij echter geen snelheid terug, want hij wilde nu eenmaal opschieten.
Achter een flauwe bocht, die achter een huis was verstopt, kwam plots een grote trekker in zicht.
Fred was echter nog druk bezig zijn zicht terug te krijgen en zag het grote gevaarte te laat opdoemen.
Als reactie trapte hij hard op zijn rem en trok hij aan zijn stuur.
Piepende remmen van de auto en de trekker klonken door de stille polder, maar een botsing was onvermijdelijk.
Het geluid van tegen elkaar klappend metaal overstemde het geluid van het remmen. De zwarte hybride werd als een dominosteen weggeduwd en vloog al tollend om zijn as richting de berm.
De aanraking met het zachte, modderige gras, zorgde er echter voor dat de auto over de kop sloeg. Al liggend op zijn dak gleed de auto met een onheilspellend gekraak in de richting van de sloot, om net voordat hij geheel in het water zou komen te liggen tot stilstand te komen.
De wielen van de eens zo mooie hybride stonden schuin op het chassis en staken onheilspellend in de lucht. Eén van de wielen draaide nog even door, om daarna voorgoed tot stilstand te komen. De motorkap had net het water geraakt, maar het gedeelte waar Fred, hangend in zijn gordel, in zat was nog net droog.
Als een lappenpop was hij heen en weer geslingerd, alleen op zijn plaats gehouden door zijn gordel. Een streep bloed liep aan de zijkant van zijn hoofd, als teken dat hij tijdens de koprol tegen het portier was geslagen. Half versuft vroeg hij af wat er nu helemaal gebeurd was.
Op de polderweg sprong de geschrokken chauffeur van de trekker ongedeerd uit zijn voertuig en rende richting de op zijn kop liggende auto.
“Meneer, meneer, leeft u nog?”
Het geluid bereikte Fred, maar hij had nog even geen idee wat de wirwar van woorden betekenden. Zijn hoofd tolde, maar begon langzaam weer minder te draaien.
Hij stak zijn hand op naar de man die druk voor het gebarsten raam stond te zwaaien. De man voor zijn raam rende weer weg en toen schoot het Fred weer te binnen wat hij die ochtend was vergeten.
Het was vandaag vrijdag de dertiende!
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
- Floodlight
- Puntenslijper
- Berichten: 23
- Lid geworden op: 30 dec 2009 18:43
- Locatie: De Dekkers Mansion te Essen
Het is echt slecht, maar ik wist niets anders en het zat zo in mijn hoofd, dus dan krijg ik er ook echt niets anders uit.
Ongeluk der Normaliteit
Haar ranke vingers gleden over de witte toetsen van de zwarte vleugelpiano, die op het terras stond, in de glorie van de ochtendzon. Haar donkerrode krullen dansten om haar heen door de zachte wind die waaide, haar ogen waren gesloten en op haar oogleden zag ze taferelen die ze dacht ver weg in haar geheugen te hebben gestopt. Er waren geen tranen. Die waren er nooit, en die zouden er ook nooit zijn.
Maar er was altijd, en dat zou er ook altijd blijven, muziek. Zoete klanken van haar piano, begeleid door de bittere heimwee naar de tijden dat het beter was.
Gehuld in de witte kamerjas die ze over de reling van het terras had gehangen liep ze haar kamer weer in. Met een zucht liet ze zich op haar bureaustoel zakken en keek even glazig voor zich uit. Haar adem ging gejaagd, hoewel ze niets actiefs gedaan had. Het was echter de herbeleving van al dat wat haar pijn deed, die haar vermoeide.
Ze bond haar haren vast met een elastiekje, dat ze van de hoek van haar bureau plukte, en keek toen naar de berg rommel die zich voor haar op het houten blad bevond.
Kranten, tijdschriften, boeken, papiertjes, pennen, potloden, schaar en lijm, geld, een fototoestel met film – Ze zou in geen honderd jaar een digitaal apparaat kopen -, kaften, mapjes en ten slotte een met fluweel bekleed doosje met een gouden slotje.
Ze haalde het sleuteltje tevoorschijn vanonder een berg kranten en morde dat in het slotje. Dat klikte meteen open, ze duwde het deksel omhoog en haalde het stapeltje artikels boven.
De aardbeving in Haïti op dinsdag 12 januari 2010 om 16:53:09 uur lokale tijd wordt een van de grootste in tijden genoemd. Volgens het KNMI was de grote beving de zwaarste op de breuklijn sinds 1860. De beving met een kracht van 7,0 op de schaal van Richter vond plaats 25 kilometer ten zuidwesten van de Haïtiaanse hoofdstad Port-au-Prince. De intensiteit van de aardbeving op de schaal van Mercalli varieerde in Port-au-Prince van schaal VII tot IX: dit wordt getypeerd door "behoorlijke schade" tot "verwoestend".
Haïti, de Bahama's en de Dominicaanse Republiek werden gewaarschuwd voor een eventuele tsunami, maar dit alarm werd binnen 12 uur ingetrokken. De beving werd gevolgd door meerdere zware naschokken.
Op 24 januari waren er 150.000 slachtoffers begraven en op 10 februari was het dodental reeds opgelopen tot 230.000. Het aantal gewonden bedroeg op 5 februari 300.000. Op 23 januari werden door de regering de zoek- en reddingsacties gestaakt, al werden ook in de dagen en weken daarna nog enkele mensen levend uit het puin gehaald. Door de aardbeving zijn ruim 1,5 miljoen Haïtianen, een zesde van de bevolking, dakloos geworden.
Ze streek het krantenartikeltje glad en keek slechts voor enkele seconden naar de afbeelding. Zelfs de details kon ze al glasscherp voor zich zien als ze de afbeelding opriep in haar gedachten, het beeld zag er keer op keer even vreselijk uit. Twee kindjes, donkere huid, angst zo puur en bijna tastbaar in de ogen, vodden om het lijf en achter hen een uitgestrekt veld vol ruïnes van wat ooit huizen moesten zijn geweest en gebouwen die op een haar na ingestort waren.
Aardbevingen waren natuurlijk erg, ze bezorgden schade aan grote groepen mensen en lieten van de stad meestal niets heel. Maar er was iets aan te doen, geld kon ingezameld worden en over enkele jaren zou de stad weer helemaal heropgebouwd kunnen zijn.
Een zucht gleed over haar lippen terwijl ze het papiertje weer teruglegde en een boek, dat ze ooit van haar opa had gekregen, over Aardrijkskunde pakte en naar bladzijde 64 ging, de bladzijde die ze zo goed als uit het hoofd kon opdreunen.
Op 21 oktober 2007 braken er diverse bosbranden in Zuid-Californië uit. Deze namen snel in aantal en hevigheid toe vanwege de met grote kracht waaiende woestijnwind Santa Ana, de zeer hoge temperaturen en de kurkdroge grond.
De bosbranden strekten zich uit van Santa Barbara in het noorden tot aan de Mexicaanse grens in het zuiden, met name het gebied rondom San Diego werd zwaar getroffen. Duizenden brandweerlieden werden op 22 oktober versterkt met 1500 nationale gardisten.
Gouverneur Arnold Schwarzenegger en toenmalig president George W. Bush zagen zich genoodzaakt op 23 oktober de noodtoestand uit te roepen.
Op 24 oktober bleek 161.000 hectare aan bos verloren te zijn gegaan, 1300 gebouwen te zijn verbrand en ongeveer zes personen om het leven te zijn gekomen. Ook waren op dat moment ruim een half miljoen personen geëvacueerd en werden 900.000 anderen opgedragen ook een goed heenkomen te zoeken. Het aantal bosbranden was inmiddels uitgegroeid tot zestien.
President Bush bezocht op 25 oktober het rampgebied. De branden waren ondertussen stilaan onder controle gebracht maar de schade was groot. Deze liep in de miljarden dollars. Zo schatte men de schade in het gebied van San Diego op meer dan een miljard dollar. De vooruitzichten waren echter gunstig omdat meteorologen niet alleen een afzwakking van de hete en droge woestijnwind verwachtten, maar ook dat er een frisse zeewind voor in de plaats zou komen.
Ook hierbij stond een foto, van een stuk grond met nog smeulende gebouwen en hoopjes as.
Ze hadden het er goed vanaf gebracht. Zes personen waren om het leven gekomen, dat was dus weinig. Natuurlijk zes teveel, maar het mogelijke aantal dat had kúnnen sterven lag hoogstwaarschijnlijk veel hoger.
En grote stukken steden waren nu al weer helemaal opgebouwd, slechts de herinnering brandde nog.
Ze klapte het boek toe en veegde de laag stof van de achterkant. Toen gooide ze het boek op de stapel, waardoor een lawine aan papier op de grond stroomde.
‘Heerlijk.’ zuchtte ze en ging op haar knieën zitten. Ze scheidde de boeken van de papieren, legde die in keurige stapels weer weg en zocht toen in de stapel boeken naar het exemplaar dat ze zocht, hetgeen ze gekregen had vorige Kerstmis van haar oom, die permanent in India woonde en door het oog van de naald was gekropen toen er een tsunami was in 2004.
De donkerblauwe kaft viel op tussen de anderen, ze vond hem al snel en legde het op haar schoot terwijl ze door de bladzijden bladerde tot ze de foto van een enorme golf zag.
Een tsunami is een vloedgolf uit de zee die de kuststrook onverwacht overspoelt, veelal veroorzaakt door een zeebeving. Het is een Japanse samenstelling van tsu ('haven') en nami ('hoge golf').
Op 26 december 2004 vond een zware aardbeving van 9,3 op de schaal van Richter plaats in de zee nabij het eiland Sumatra op een diepte van ongeveer 10 kilometer. Hierdoor werden verschillende landen rond de Golf van Bengalen getroffen door zware vloedgolven tot wel 10 meter hoog. De snelheden liepen op tot 900 kilometer per uur. Het dodental liep op tot ongeveer 290.000 slachtoffers in de kuststreken van de landen Sri Lanka, Indonesië, India, Thailand, Myanmar, Bangladesh, Maleisië, de Maldiven, de Seychellen en de Andaman-eilanden. Vooral het noordelijke puntje van Sumatra werd zeer zwaar getroffen. 60% van de stad Banda Atjeh werd door de tsunami verwoest en alleen hier al vielen meer dan 200 000 doden. De wederopbouw van Banda Atjeh zal nog jaren duren, maar ook in de andere gebieden moet er nog heel veel gebeuren om de enorme schade te herstellen. Opmerkelijk is dat er helemaal tot in het Afrikaanse Somalië en Tanzania een vloedgolf was, waar deze ook nog enkele honderden slachtoffers maakte.
Ze fronste diep. 290.000 mensen overleden, dat was bijna onvoorstelbaar. Sommigen vonden het al zo veel om met een duizendtal mensen op één school te zijn, wat was het dan als 210 scholen vol zouden sterven.
Ze kon het zich niet voorstellen, hoe graag ze dat ook wou. Of misschien, misschien wou ze het helemaal niet zo graag meer. Rampen fascineerden haar, maar niet om de reden die mensen dachten. Ze hield er niet van, nee, ze verafschuwde ze. Maar het waren rampen op afstand, en die hadden niets met de ramp van haar leven te maken.
Ze veegde de natuurrampen van de baan. Rampen waar niemand verantwoordelijk voor kon zijn, hoewel vaak de schuld op natuurramporganisaties of overheden geschoven werden. De enige die er misschien iets mee te maken had, was die wrede God die ergens boven aarde leefde. Maar tot op het heden was zijn bestaan niet bewezen, dus waren die rampen even aanleidingloos.
Op haar bureau lag een doorzichtig mapje, waarin dia’s van een PowerPointpresentatie zaten, netjes afgedrukt met kleurenfoto’s en genoeg informatie om mensen eindelijk bewust te maken van de werkelijke waarde van de ramp in Tsjernobyl.
Tsjernobyl is een kleine stad aan de rivier Pripjat, gelegen in de oblast Kiev, in het noorden van Oekraïne, niet ver van de grens met Wit-Rusland.
Het is vooral bekend vanwege het ongeluk in een nabijgelegen kernreactor op 26 april 1986. De ioniserende straling als gevolg van dit ongeluk is er nog zo sterk, dat de autoriteiten het onverantwoord vinden om er te wonen. Daarom is de plaats, die voorheen zo'n 14.000 inwoners telde, net als het nabijgelegen stadje Prypjat nu een spookstad en valt zij binnen de zogenaamde vervreemdingszone, die in een straal van 30 kilometer rondom de kerncentrale loopt en die niet vrij toegankelijk is.
In de omliggende regio is de straling minder sterk, maar ook daar wonen nog steeds vijf miljoen mensen in besmet gebied.
Ze wist nog precies hoe sceptisch haar klasgenoten hadden gereageerd toen zij Tsjernobyl voorstelde als misschien het ergste in tijden, alleen maar omdat het door het overgrote deel van de mensheid onderschat werd. Ze wisten niet wat het inhield, maar dat had ze hen duidelijk gemaakt.
Het milieu werd zo aangetast dat het stierf, mensen mochten niet toetreden want hen zou hetzelfde lot ondergaan. Nu nog steeds hadden ze geen ‘tegengif’ tegen al die straling, en daarom werd het gebied ontoegankelijk verklaard. Maar daarmee was het probleem niet opgelost, maar dat zou het ook nooit worden.
Ze besefte dat er nog één ramp ging komen, een heel korte, en dat ze daarna bij haar favoriete en tevens pijnlijkste ramp moest komen. De ramp van haar leven.
Die voorlaatste was anders dan de anderen, had niets met het milieu te maken maar des te meer met mensen. Het bestond onder de kop ‘cultuurramp’, wat letterlijk betekende dat het de continuïteit van een cultuur ernstig aantast en dat veel of belangrijke aspecten van een beschaving erdoor verloren gaan.
De Boeddha's van Bamyan waren twee monumentale standbeelden van staande boeddha's, uitgehouwen in de zijkant van een klif in de vallei van de Bamyan in centraal Afghanistan, gesitueerd op 230 km ten noordwesten van Kaboel, op een hoogte van 2500 meter. Ze zijn gebouwd gedurende de 6e eeuw, in de klassieke Grieks-boeddhistische stijl.
De boeddha's werden in 2001 vernietigd door de Taliban.
In maart 2001, volgens de Agence France Presse in Kabul, stond er in de wet: "Gebaseerd op uitspraak van de geestelijken en de beslissing van de Hoogste Gerechtshof van de Islamitische Emiraat (Taliban) moeten alle beelden in Afghanistan worden vernietigd. Alle beelden in het land moeten vernietigd worden omdat deze beelden voorheen als idolen en afgoden werden gebruikt door de niet-gelovers. Hoewel ze nu gerespecteerd worden, kunnen ze in de toekomst weer als idolen gaan dienen. Alleen God de Almachtige verdient het vereerd te worden, niet iemand of iets anders."
De minister van Informatie en Cultuur Qadratullah Jamal lichtte de verzamelde pers in over een beslissing van 400 religieuze geestelijken uit heel Afghanistan, die de boeddhistische beelden tegen de leer van de Islam verklaarden. "Ze kwamen tot de consensus dat de beelden niet-islamitisch waren," zei Jamal.
Ze liet het topje van haar pink over de afbeelding glijden. De plannen voo
r de heropbouw waren dan wel goedgekeurd, het zou vast een hele tijd duren voor ze er weer stonden.
‘Belachelijk.’ siste ze. Ze snapte niet waarom iemand zoiets zou verwoesten, het was gewoon een goed gecamoufleerde pestactie. En dat herkende ze, want haar leven pestte haar ook.
Ze haalde een papiertje tevoorschijn, in haar eigen, krullerige handschrift. Ooit had ze het opgeschreven, en nu ging er geen ochtend voorbij of ze keek ernaar. En sinds enkele maanden vergeleek ze haar leven met rampen en ongelukken, want haar leven was ook zo. Alleen noemde niemand het zo, omdat zij de enige was die er last van had, en ook weer niet. Maar er was niets aan te doen, want het was normaal dat ze door die hel ging.
Lollipops turn into cigarettes. The innocent ones turn into sluts. Homework goes in the trash. Mobile phones are being used in class. Detention becomes suspension. Soda becomes vodka. Bikes become cars. Kisses turn into sex.
Remember when getting high meant swinging on the playground? When protection meant wearing a helmet? When the worst things you could get from boys were cooties? Dad’s shoulders were the highest place on earth and mum was your hero? Your worst enemies were your siblings? Race issues were about who ran the fastest? War was only a card game? And the only drug you knew was cough medicine? When wearing a skirt didn’t make you a slut? The most pain you felt was when you skinned your knees, and goodbyes only meant until tomorrow?
And we couldn’t wait to grow up.
Keer op keer noemde ze het de Ramp van Opgroeien of het Ongeluk der Normaliteit, en daarin had ze gelijk. En nog meer gelijk had ze als ze zei dat er niemand verantwoordelijk voor was, dat het gewoon zo in de natuur hoorde en dat het al eeuwen zo ging, maar niemand luisterde aandachtig genoeg om het te horen.
Dat maakte haar ook niet uit, want er was niemand die haar kon helpen.
Ze was nu eenmaal een achttienjarig meisje die haar middelbare school probeerde af te ronden en het fenomeen ‘opgroeien’ onderging, terwijl er geen dag voorbij ging zonder aan de zorgeloze jeugd te denken.
‘Ach,’ mompelde ze en stopte alles weer weg, stond op en liep naar haar kast. Ze haalde kleren tevoorschijn en maakte aanstalten om naar de badkamer te gaan. ‘Wat doe ik toch weer zielig. Ooit vlieg ik in helikopters naar verre landen, spring uit vliegtuigen aan bontkleurige parachutes om in een hoop teleurstelling neer te komen en slachtoffers van echte rampen te redden. Dan verlicht ik mijn eigen ramp, en ooit zal het verdwenen zijn. Als ik oud ben, met een doos vol eigen herinneringen.’
Met dezelfde wijze woorden als elke dag opende ze de deur van haar slaapkamer, terwijl een kat miauwend langs haar been liep en ze beneden haar broertje hoorde lachen. Al bij al was haar leven tóch niet zo slecht.
Ongeluk der Normaliteit
Haar ranke vingers gleden over de witte toetsen van de zwarte vleugelpiano, die op het terras stond, in de glorie van de ochtendzon. Haar donkerrode krullen dansten om haar heen door de zachte wind die waaide, haar ogen waren gesloten en op haar oogleden zag ze taferelen die ze dacht ver weg in haar geheugen te hebben gestopt. Er waren geen tranen. Die waren er nooit, en die zouden er ook nooit zijn.
Maar er was altijd, en dat zou er ook altijd blijven, muziek. Zoete klanken van haar piano, begeleid door de bittere heimwee naar de tijden dat het beter was.
Gehuld in de witte kamerjas die ze over de reling van het terras had gehangen liep ze haar kamer weer in. Met een zucht liet ze zich op haar bureaustoel zakken en keek even glazig voor zich uit. Haar adem ging gejaagd, hoewel ze niets actiefs gedaan had. Het was echter de herbeleving van al dat wat haar pijn deed, die haar vermoeide.
Ze bond haar haren vast met een elastiekje, dat ze van de hoek van haar bureau plukte, en keek toen naar de berg rommel die zich voor haar op het houten blad bevond.
Kranten, tijdschriften, boeken, papiertjes, pennen, potloden, schaar en lijm, geld, een fototoestel met film – Ze zou in geen honderd jaar een digitaal apparaat kopen -, kaften, mapjes en ten slotte een met fluweel bekleed doosje met een gouden slotje.
Ze haalde het sleuteltje tevoorschijn vanonder een berg kranten en morde dat in het slotje. Dat klikte meteen open, ze duwde het deksel omhoog en haalde het stapeltje artikels boven.
De aardbeving in Haïti op dinsdag 12 januari 2010 om 16:53:09 uur lokale tijd wordt een van de grootste in tijden genoemd. Volgens het KNMI was de grote beving de zwaarste op de breuklijn sinds 1860. De beving met een kracht van 7,0 op de schaal van Richter vond plaats 25 kilometer ten zuidwesten van de Haïtiaanse hoofdstad Port-au-Prince. De intensiteit van de aardbeving op de schaal van Mercalli varieerde in Port-au-Prince van schaal VII tot IX: dit wordt getypeerd door "behoorlijke schade" tot "verwoestend".
Haïti, de Bahama's en de Dominicaanse Republiek werden gewaarschuwd voor een eventuele tsunami, maar dit alarm werd binnen 12 uur ingetrokken. De beving werd gevolgd door meerdere zware naschokken.
Op 24 januari waren er 150.000 slachtoffers begraven en op 10 februari was het dodental reeds opgelopen tot 230.000. Het aantal gewonden bedroeg op 5 februari 300.000. Op 23 januari werden door de regering de zoek- en reddingsacties gestaakt, al werden ook in de dagen en weken daarna nog enkele mensen levend uit het puin gehaald. Door de aardbeving zijn ruim 1,5 miljoen Haïtianen, een zesde van de bevolking, dakloos geworden.
Ze streek het krantenartikeltje glad en keek slechts voor enkele seconden naar de afbeelding. Zelfs de details kon ze al glasscherp voor zich zien als ze de afbeelding opriep in haar gedachten, het beeld zag er keer op keer even vreselijk uit. Twee kindjes, donkere huid, angst zo puur en bijna tastbaar in de ogen, vodden om het lijf en achter hen een uitgestrekt veld vol ruïnes van wat ooit huizen moesten zijn geweest en gebouwen die op een haar na ingestort waren.
Aardbevingen waren natuurlijk erg, ze bezorgden schade aan grote groepen mensen en lieten van de stad meestal niets heel. Maar er was iets aan te doen, geld kon ingezameld worden en over enkele jaren zou de stad weer helemaal heropgebouwd kunnen zijn.
Een zucht gleed over haar lippen terwijl ze het papiertje weer teruglegde en een boek, dat ze ooit van haar opa had gekregen, over Aardrijkskunde pakte en naar bladzijde 64 ging, de bladzijde die ze zo goed als uit het hoofd kon opdreunen.
Op 21 oktober 2007 braken er diverse bosbranden in Zuid-Californië uit. Deze namen snel in aantal en hevigheid toe vanwege de met grote kracht waaiende woestijnwind Santa Ana, de zeer hoge temperaturen en de kurkdroge grond.
De bosbranden strekten zich uit van Santa Barbara in het noorden tot aan de Mexicaanse grens in het zuiden, met name het gebied rondom San Diego werd zwaar getroffen. Duizenden brandweerlieden werden op 22 oktober versterkt met 1500 nationale gardisten.
Gouverneur Arnold Schwarzenegger en toenmalig president George W. Bush zagen zich genoodzaakt op 23 oktober de noodtoestand uit te roepen.
Op 24 oktober bleek 161.000 hectare aan bos verloren te zijn gegaan, 1300 gebouwen te zijn verbrand en ongeveer zes personen om het leven te zijn gekomen. Ook waren op dat moment ruim een half miljoen personen geëvacueerd en werden 900.000 anderen opgedragen ook een goed heenkomen te zoeken. Het aantal bosbranden was inmiddels uitgegroeid tot zestien.
President Bush bezocht op 25 oktober het rampgebied. De branden waren ondertussen stilaan onder controle gebracht maar de schade was groot. Deze liep in de miljarden dollars. Zo schatte men de schade in het gebied van San Diego op meer dan een miljard dollar. De vooruitzichten waren echter gunstig omdat meteorologen niet alleen een afzwakking van de hete en droge woestijnwind verwachtten, maar ook dat er een frisse zeewind voor in de plaats zou komen.
Ook hierbij stond een foto, van een stuk grond met nog smeulende gebouwen en hoopjes as.
Ze hadden het er goed vanaf gebracht. Zes personen waren om het leven gekomen, dat was dus weinig. Natuurlijk zes teveel, maar het mogelijke aantal dat had kúnnen sterven lag hoogstwaarschijnlijk veel hoger.
En grote stukken steden waren nu al weer helemaal opgebouwd, slechts de herinnering brandde nog.
Ze klapte het boek toe en veegde de laag stof van de achterkant. Toen gooide ze het boek op de stapel, waardoor een lawine aan papier op de grond stroomde.
‘Heerlijk.’ zuchtte ze en ging op haar knieën zitten. Ze scheidde de boeken van de papieren, legde die in keurige stapels weer weg en zocht toen in de stapel boeken naar het exemplaar dat ze zocht, hetgeen ze gekregen had vorige Kerstmis van haar oom, die permanent in India woonde en door het oog van de naald was gekropen toen er een tsunami was in 2004.
De donkerblauwe kaft viel op tussen de anderen, ze vond hem al snel en legde het op haar schoot terwijl ze door de bladzijden bladerde tot ze de foto van een enorme golf zag.
Een tsunami is een vloedgolf uit de zee die de kuststrook onverwacht overspoelt, veelal veroorzaakt door een zeebeving. Het is een Japanse samenstelling van tsu ('haven') en nami ('hoge golf').
Op 26 december 2004 vond een zware aardbeving van 9,3 op de schaal van Richter plaats in de zee nabij het eiland Sumatra op een diepte van ongeveer 10 kilometer. Hierdoor werden verschillende landen rond de Golf van Bengalen getroffen door zware vloedgolven tot wel 10 meter hoog. De snelheden liepen op tot 900 kilometer per uur. Het dodental liep op tot ongeveer 290.000 slachtoffers in de kuststreken van de landen Sri Lanka, Indonesië, India, Thailand, Myanmar, Bangladesh, Maleisië, de Maldiven, de Seychellen en de Andaman-eilanden. Vooral het noordelijke puntje van Sumatra werd zeer zwaar getroffen. 60% van de stad Banda Atjeh werd door de tsunami verwoest en alleen hier al vielen meer dan 200 000 doden. De wederopbouw van Banda Atjeh zal nog jaren duren, maar ook in de andere gebieden moet er nog heel veel gebeuren om de enorme schade te herstellen. Opmerkelijk is dat er helemaal tot in het Afrikaanse Somalië en Tanzania een vloedgolf was, waar deze ook nog enkele honderden slachtoffers maakte.
Ze fronste diep. 290.000 mensen overleden, dat was bijna onvoorstelbaar. Sommigen vonden het al zo veel om met een duizendtal mensen op één school te zijn, wat was het dan als 210 scholen vol zouden sterven.
Ze kon het zich niet voorstellen, hoe graag ze dat ook wou. Of misschien, misschien wou ze het helemaal niet zo graag meer. Rampen fascineerden haar, maar niet om de reden die mensen dachten. Ze hield er niet van, nee, ze verafschuwde ze. Maar het waren rampen op afstand, en die hadden niets met de ramp van haar leven te maken.
Ze veegde de natuurrampen van de baan. Rampen waar niemand verantwoordelijk voor kon zijn, hoewel vaak de schuld op natuurramporganisaties of overheden geschoven werden. De enige die er misschien iets mee te maken had, was die wrede God die ergens boven aarde leefde. Maar tot op het heden was zijn bestaan niet bewezen, dus waren die rampen even aanleidingloos.
Op haar bureau lag een doorzichtig mapje, waarin dia’s van een PowerPointpresentatie zaten, netjes afgedrukt met kleurenfoto’s en genoeg informatie om mensen eindelijk bewust te maken van de werkelijke waarde van de ramp in Tsjernobyl.
Tsjernobyl is een kleine stad aan de rivier Pripjat, gelegen in de oblast Kiev, in het noorden van Oekraïne, niet ver van de grens met Wit-Rusland.
Het is vooral bekend vanwege het ongeluk in een nabijgelegen kernreactor op 26 april 1986. De ioniserende straling als gevolg van dit ongeluk is er nog zo sterk, dat de autoriteiten het onverantwoord vinden om er te wonen. Daarom is de plaats, die voorheen zo'n 14.000 inwoners telde, net als het nabijgelegen stadje Prypjat nu een spookstad en valt zij binnen de zogenaamde vervreemdingszone, die in een straal van 30 kilometer rondom de kerncentrale loopt en die niet vrij toegankelijk is.
In de omliggende regio is de straling minder sterk, maar ook daar wonen nog steeds vijf miljoen mensen in besmet gebied.
Ze wist nog precies hoe sceptisch haar klasgenoten hadden gereageerd toen zij Tsjernobyl voorstelde als misschien het ergste in tijden, alleen maar omdat het door het overgrote deel van de mensheid onderschat werd. Ze wisten niet wat het inhield, maar dat had ze hen duidelijk gemaakt.
Het milieu werd zo aangetast dat het stierf, mensen mochten niet toetreden want hen zou hetzelfde lot ondergaan. Nu nog steeds hadden ze geen ‘tegengif’ tegen al die straling, en daarom werd het gebied ontoegankelijk verklaard. Maar daarmee was het probleem niet opgelost, maar dat zou het ook nooit worden.
Ze besefte dat er nog één ramp ging komen, een heel korte, en dat ze daarna bij haar favoriete en tevens pijnlijkste ramp moest komen. De ramp van haar leven.
Die voorlaatste was anders dan de anderen, had niets met het milieu te maken maar des te meer met mensen. Het bestond onder de kop ‘cultuurramp’, wat letterlijk betekende dat het de continuïteit van een cultuur ernstig aantast en dat veel of belangrijke aspecten van een beschaving erdoor verloren gaan.
De Boeddha's van Bamyan waren twee monumentale standbeelden van staande boeddha's, uitgehouwen in de zijkant van een klif in de vallei van de Bamyan in centraal Afghanistan, gesitueerd op 230 km ten noordwesten van Kaboel, op een hoogte van 2500 meter. Ze zijn gebouwd gedurende de 6e eeuw, in de klassieke Grieks-boeddhistische stijl.
De boeddha's werden in 2001 vernietigd door de Taliban.
In maart 2001, volgens de Agence France Presse in Kabul, stond er in de wet: "Gebaseerd op uitspraak van de geestelijken en de beslissing van de Hoogste Gerechtshof van de Islamitische Emiraat (Taliban) moeten alle beelden in Afghanistan worden vernietigd. Alle beelden in het land moeten vernietigd worden omdat deze beelden voorheen als idolen en afgoden werden gebruikt door de niet-gelovers. Hoewel ze nu gerespecteerd worden, kunnen ze in de toekomst weer als idolen gaan dienen. Alleen God de Almachtige verdient het vereerd te worden, niet iemand of iets anders."
De minister van Informatie en Cultuur Qadratullah Jamal lichtte de verzamelde pers in over een beslissing van 400 religieuze geestelijken uit heel Afghanistan, die de boeddhistische beelden tegen de leer van de Islam verklaarden. "Ze kwamen tot de consensus dat de beelden niet-islamitisch waren," zei Jamal.
Ze liet het topje van haar pink over de afbeelding glijden. De plannen voo
r de heropbouw waren dan wel goedgekeurd, het zou vast een hele tijd duren voor ze er weer stonden.
‘Belachelijk.’ siste ze. Ze snapte niet waarom iemand zoiets zou verwoesten, het was gewoon een goed gecamoufleerde pestactie. En dat herkende ze, want haar leven pestte haar ook.
Ze haalde een papiertje tevoorschijn, in haar eigen, krullerige handschrift. Ooit had ze het opgeschreven, en nu ging er geen ochtend voorbij of ze keek ernaar. En sinds enkele maanden vergeleek ze haar leven met rampen en ongelukken, want haar leven was ook zo. Alleen noemde niemand het zo, omdat zij de enige was die er last van had, en ook weer niet. Maar er was niets aan te doen, want het was normaal dat ze door die hel ging.
Lollipops turn into cigarettes. The innocent ones turn into sluts. Homework goes in the trash. Mobile phones are being used in class. Detention becomes suspension. Soda becomes vodka. Bikes become cars. Kisses turn into sex.
Remember when getting high meant swinging on the playground? When protection meant wearing a helmet? When the worst things you could get from boys were cooties? Dad’s shoulders were the highest place on earth and mum was your hero? Your worst enemies were your siblings? Race issues were about who ran the fastest? War was only a card game? And the only drug you knew was cough medicine? When wearing a skirt didn’t make you a slut? The most pain you felt was when you skinned your knees, and goodbyes only meant until tomorrow?
And we couldn’t wait to grow up.
Keer op keer noemde ze het de Ramp van Opgroeien of het Ongeluk der Normaliteit, en daarin had ze gelijk. En nog meer gelijk had ze als ze zei dat er niemand verantwoordelijk voor was, dat het gewoon zo in de natuur hoorde en dat het al eeuwen zo ging, maar niemand luisterde aandachtig genoeg om het te horen.
Dat maakte haar ook niet uit, want er was niemand die haar kon helpen.
Ze was nu eenmaal een achttienjarig meisje die haar middelbare school probeerde af te ronden en het fenomeen ‘opgroeien’ onderging, terwijl er geen dag voorbij ging zonder aan de zorgeloze jeugd te denken.
‘Ach,’ mompelde ze en stopte alles weer weg, stond op en liep naar haar kast. Ze haalde kleren tevoorschijn en maakte aanstalten om naar de badkamer te gaan. ‘Wat doe ik toch weer zielig. Ooit vlieg ik in helikopters naar verre landen, spring uit vliegtuigen aan bontkleurige parachutes om in een hoop teleurstelling neer te komen en slachtoffers van echte rampen te redden. Dan verlicht ik mijn eigen ramp, en ooit zal het verdwenen zijn. Als ik oud ben, met een doos vol eigen herinneringen.’
Met dezelfde wijze woorden als elke dag opende ze de deur van haar slaapkamer, terwijl een kat miauwend langs haar been liep en ze beneden haar broertje hoorde lachen. Al bij al was haar leven tóch niet zo slecht.
There is never a wish better than this
If you only got a hundred years to live.
If you only got a hundred years to live.
- Sabbientje
- Fijnschrijver
- Berichten: 588
- Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22
De inzend termijn is verstreken.
jammer dat iedereen die aangaf meedeed niets meer geplaats hebben.
We hebben in ieder geval een leuk aantal deelnemers.
Er zal zometeen een pol gemaakt worden zodat we kunnen gaan stemmen.
jammer dat iedereen die aangaf meedeed niets meer geplaats hebben.
We hebben in ieder geval een leuk aantal deelnemers.
Er zal zometeen een pol gemaakt worden zodat we kunnen gaan stemmen.
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.