Twinkeling
De Tijd vond ik maar een stomme rotzak, tenminste als hij als persoon gezien kon worden. Hij had me gemarteld en gepijnigd met zijn enige wapen: de eeuwigheid. Sluw had hij gebruik gemaakt van de pijn die zij mij had aangedaan. De Tijd heulde met de vijand en nu liepen ze samen hand in hand, mij uit te lachen om mijn verdriet. Ze was de ware geweest voor mij en ik de ware voor haar. Dat waren haar eigen woorden. Sinds onze ontmoeting in de lente van 2007 waren we ongelofelijk verliefd op elkaar geweest. We waren onafscheidelijk gebleken en hadden haast elk moment in elkaars nabijheid doorgebracht. Het was zo drie jaar goed gegaan – perfect zelfs - totdat het noodlot toe had geslagen. De woorden hadden als bommen in geslagen en hadden mijn goed humeur flink aangetast.
Een vogeltje hopte tsjilpend van dakpan tot dakpan. Achter mij was een klein jongetje met jeu de boules ballen aan het spelen. Hij zakte door zijn knieën, zodat hij ze in gehurkte houding op kon rapen en probeerde ze vervolgens met dezelfde boog te gooien zoals hij eerder andere spelers dat had zien doen. Het lukte hem verrassend goed, maar hij scheen blijkbaar niet door te hebben dat het kleine balletje op een andere manier betrokken moest worden bij het spel.
Het houten balkon waarop ik zat gaf me een perfect uitzicht. Ondanks de andere houten chalets om me heen, kon ik nog steeds de enorme massieven boven alles zien uitstijgen. De kolossale bergtoppen bevonden zich in de donkere donderwolken, die dreigend hun weg over het skioord vervolgden. Hier op het balkon overpeinsde ik nog eens alles.
Het zou beter zo zijn, had ze gezegd. Meer uitleg had ik niet gekregen. Ik was over de jaren zo gehecht aan haar geraakt dat ik me er onmogelijk bij neer kon leggen. Haar woorden hadden een gevoel van machteloosheid in me losgemaakt en dat had alleen geleid tot enorme frustratie. Ik had op verschillende manieren een uitleg proberen los te weken, maar het was verloren moeite. Zelfs mijn woede-uitbarstingen aan de telefoon waren zinloos geweest, voordat ik ook maar uitpraat was, had ze de hoorn al neergelegd. Bij mijn volgende poging had ze me wel uitleg gegeven: ze wilde dat ik me bij haar keuze neerlegde. Aangezien dat allesbehalve de argumentatie was die ik verlangde, besloot ik haar te confronteren. Ik had op een dag besloten de sleutel onder de bloempot voor haar huis te pakken en mezelf binnen te laten. Ik had zo een uur op haar zitten wachten totdat ze eindelijk binnen kwam. Ze was verrast en geschokt. Vertwijfeld was ze in de deuropening blijven staan, niet goed wetend wat te doen en wat te zeggen. Ik had geen krimp gegeven en was roerloos op de bank blijven zitten. Toen ik vond dat de tijd rijp was, stelde ik mijn vraag weer: “Waarom?”
Ze was in tranen uitgebarsten en het huis uitgerend. Ik had een moment geaarzeld, omdat ik niet verwacht had dat ze zo zou reageren en vooraleer ik op was gestaan, was zij de hoek van de straat al om. Zwijgend had ik enkele minuten op de weg blijven staan, starend naar de plek waar ze enkele seconden eerder verdwenen was.
In de verte hoorde ik een fluitsignaal met de daarbij horende kakofonie van jeugdig enthousiasme. Gisteren had ik me afgevraagd wat het was en was op mijn slippers naar het geluid toegelopen. Ik zag allemaal Franse jongeren in oranje vestjes achter een bal aanrennen. De bal wisselde snel van eigenaar en voor ik het wist was die al door het korfje gepasseerd. Aan het einde van de laan van velden hing een groot plastic spandoek. Camp de Basket, stond erop geschreven. Mijn kennis van het Frans was groot genoeg om te snappen dat het om een basketbalkamp ging.
Nadat ik een half uur naar de zwetende jeugd, die allemaal hun passie voor de balsport deelden, gekeken had, was ik de bergen in getrokken. Onvoorbereid en geleid door mijn intuïtie hadden mijn benen voorwaarts gemarcheerd. Het feit dat mijn hakken niet omklemd waren en zo een klikklakkend geluid maakten, maakte het er niet makkelijker op. Mijn instinct had me over een skipiste geleid: ik herkende de nummer aangeving aan de zijkant. Na het bordje met 12 erop, waren mijn benen leeg, ze hadden me dan ook wel de steile helling omhoog gedragen en ik besloot dat ze hun rust wel verdiend hadden. Het gebrek aan voorbereiding had me parten gespeeld. Hijgend en proberende mijn mond te bevochtigen, wreef ik over mijn pijnlijke voetzolen.
Even later stond een wandelaar over me heen gebogen. Hij keek glimlachend naar mijn voeten en ik besefte dat hij op een afstand al gezien had dat ik totaal geen ervaring had. Lopen op slippers en geen rugzak meenemen, waren natuurlijk ook makkelijk te herkennen symptomen van domheid.
“Tu as soif?”
Ik bracht een keurige “oui” over mijn lippen en hij overhandigde mij een veldfles die aan de zijkant van zijn trekkersrugzak hing. Dankbaar dronk ik een paar slokken en gaf de man zijn fles terug. Ik bedankte hem uitvoerig met de weinige Franse woorden die ik kende, terwijl hij de fles terug aan zijn tas hing. De man was vertrokken met de woorden “Au revoir” en ik had hem nagekeken totdat hij uit het zicht verdwenen was. Ik vervolgde mijn tocht over een kiezelweg die golvend door het berglandschap liep. Het was stil zo hoog in de bergen, het enige dat ik kon horen was het gefluit van een aantal vogels en het blazende geluid van de wind die de bladeren van de boom op en neer deed deinzen. Als snel merkte ik dat ik ongelofelijk dom was geweest om geen water mee te nemen: mijn droge keel deed pijn.
Ik was blij toen ik weer menselijke activiteit zag. In de verte doemde een jonge vrouw op en ik kon alleen de vergelijking met een engel maken. Het leek alsof ze gloeide in het licht en in een soort slow motion liep, maar dat kon natuurlijk ook liggen aan het feit dat de zon al uren op mijn huid had gebrand. Ik hoopte dat de jonge vrouw met het goddelijke blonde haar mijn reddende engel zou zijn.
“Bonjour,” had ze me gegroet, met een enorme nadruk op de “n”. Ik moest lachen, een echte Hollandse. Frans vond ik een mooie taal. Om te luisteren dan, want ik had zelf nooit echt de zin gehad om het echt te leren spreken.
“Hallo,” groette ik haar vrolijk terug.
Ze lachte en begreep dat ik een mede-Nederlander was. We passeerden elkaar glimlachend en nadat ik honderd meter verder was, herinnerde ik me weer waarom ik zo blij was geweest om haar te zijn; mijn droge keel had een seintje gegeven aan de hersenen. Ik stopte abrupt en draaide me om.
“Wacht,” had ik geroepen en het op een drafje gezet.
Het meisje had zich om gedraaid en me vrolijk met een vragend gezicht aangekeken.
“Heb jij niet toevallig wat water bij?”
Ze schudde haar hoofd. “Onervarenheid,” bekende ze.
Ze had lachend naar mijn slippers gekeken. “Maar ik heb tenminste wel echte schoenen aan.”
Ik glimlachte om haar grappige uitval, iets dat ik al weken niet meer gedaan had.
“Heb je er problemen mee als ik een stukje met je meeloop?”
Ze schudde haar hoofd weer, zodat een blonde lok vast te hangen kwam aan haar zonnebril. Ze zette die af en nu kon ik haar helderblauwe ogen bekijken . “Lijkt me wel gezellig, ja.”
We liepen samen zwijgzaam verder, waarschijnlijk genietend van de stilte en van de natuur en misschien ook wel van elkaars aanwezigheid. Al snel waren we terug op de parkeerplaats van het skidorp. We namen afscheid van elkaar en ik keek haar na. Het donkerblauwe T-shirt stond haar goed, was het eerste wat ik dacht. Daarna kwam de metafoor van de engel weer boven: donkerblauw, de kleur van het hemelse in de iconenkunst.
Ze had een keer omgekeken, maar toen ze zag dat ik was blijven staan, had ze haar hoofd weer snel terug omgedraaid.
Mijn glimlach was alleen nog maar groter geworden. Ik keek genietend hoe twee meisjes aan het badmintonnen waren. Ze kakelden en lachten in rap West-Vlaams. Ik genoot van het gelach, ik voelde me er een stuk minder eenzaam door. Met mijn ogen gesloten, probeerde ik te ontcijferen wat ze allemaal aan het zeggen waren. Toen ik ze weer openden, merkte ik dat het shuttletje inmiddels op het dak was beland en dat de meisjes gierend van het lachen pogingen ondernamen om hem er vanaf te halen. Ik daalde de trap af en bood mijn hulp aan, die ze dankbaar aannamen. Ik gaf het langste meisje een voetje en zij pakte de shuttle van het dak. Ze bedankten me en vroegen of ik zin had om even mee te spelen.
“Heel even dan,” gaf ik in.
De meisjes konden absoluut niet badmintonnen, maar dat maakte het juist leuk en hilarisch. Na een tijdje bedankte ik hen en zei dat ik weer eens naar binnen ging. Ik nam mijn plek op het balkon terug in en sloeg mijn boek terug open. De West-Vlaamse meisjes zwaaiden vrolijk naar me.
De vakantie was een cadeautje van haar geweest. Ze had haar brief weliswaar niet met haar naam ondertekend, maar ik herkende in de “van mij” haar handschrift. Ze vertelde in de brief dat ze me dit gaf zodat ik mezelf weer terug kon vinden en dat het haar speet dat ze me pijn had gedaan, maar dat ze het enorm respecteerde dat ik afstand had gedaan.
Ik had moeite om te beslissen of ik nu positief of negatief tegenover haar stond. Een week geleden had ik nog woede oprispingen gekregen als ik haar naam ergens zag staan of wanneer ik aan had dacht, maar dat gevoel was nu geminderd. Ik wist niet of alle leuke dingen die we samen gedaan hadden, wel opwogen tegen de pijn die ze me gedaan had. Toen ik de brief gekregen had, was er twijfel bij me ontstaan. Ik had de brief eerst in de sokkenlade gelegd waar alle andere briefen en e-mails lagen die ik van haar gekregen had. Maar toch had ik hem er weer uitgehaald en opgevouwen in het boek gestoken dat ik aan het lezen was.
Voor het eerste deze week haalde ik de brief uit boek en vouwde hem open. Ik las de tekst die ze geschreven had nog een keer en mijn ogen vielen nu pas voor het eerst op de met tipp-ex bedekte regel. Snel draaide ik de brief om, om zo te proberen te ontcijferen wat ze eigenlijk had willen schrijven. Ik hield het papier in het licht en liet mijn ogen over de letters glijden.
“Het spijt me voor wat nog gaat volgen.” De woorden sloegen als bommen in. Net op dat moment ging de telefoon binnen. Ik legde de brief neer op de stoel en liep sloffende de slaapkamer in. Het was Herman, de vader van het meisje waarvan ik gehouden had. Hij had slecht nieuws, heel slecht nieuws. Met onderdrukte emoties vertelde hij me dat ze haar leven genomen had. Hij las een deel van haar afscheidsbrief voor: “en vertel hem dat het me spijt en dat het zeker niet zijn schuld is…” Zijn stem stokte bij het laatste woord.
Ik wist niet wat ik moest zeggen, ik was totaal verlamd. “Sterkte,” was het enige dat voorbij mijn lippen kwam. Ik hing op zonder afscheid te hebben genomen, veronderstellende dat dat het beste zou zijn. Emoties overmanden me. Het was een hele lang tijd geleden dat ik zoveel op één dag gevoeld had. Ik had geprobeerd negatieve emoties uit mijn leven te drukken, maar Hermans bericht was de druppel die de emmer liet overlopen.
Misschien was het dan toch niet mijn fout geweest dat onze relatie stuk gelopen was, zoals ik al die tijd gedacht had. Ik begon conclusies te trekken en gissingen te maken. Misschien wilde ze me al eerder kwetsen zodat haar dood minder hard zou aankomen. Ze had waarschijnlijk geprobeerd mijn emoties over tijd te verdelen. Deze vakantie had een afscheidscadeautje moeten zijn, een bedankte voor die mooie drie jaar. Maar toch konden mijn gissingen mijn verbazing niet verminderen. Ik had nooit een enkel gevoel van depressie bij haar gezien. Ze was zelfs altijd vrolijk als ik haar zag. Maar blijkbaar had de schijn weer eens bedrogen, maar dan begreep ik nog steeds niet waarom…
Ik besloot een douche te nemen. Terwijl het warme water over me heen stroomde, overdacht ik nog eens alles. Ik was nooit echt een jankerd geweest en altijd in staat geweest om emoties te onderdrukken, maar in deze situatie had ik zelfs traanvorming. De druppels bengelden in mijn ooghoeken, werden door de zwaartekracht omlaag getrokken en mengden zich met het warme kraanwater. Ik nam me voor om het verleden weg te spoelen. De druppels samengehouden door de cohesiekrachten sijpelden door het putje weg en nam mijn verdriet en woede, die gebonden waren aan het water, mee. Ik was vastbesloten om het verleden achter me te laten, dat zou zijn geweest wat ze gewild had. Dat was toch waarom ze me hierheen gestuurd had. Ik droogde me af en deed mijn kleren weer aan. Het kwastje maakte ik nat, maakte een cirkelende beweging in het potje en smeerde de scheerschuim op mijn gezicht. Zorgvuldig bewoog ik het mesje van boven naar beneden totdat al het schuim verdwenen was.
Terug op het balkon, nam ik de brief van de stoel. Ik bekeek hem voor een laatste keer voordat ik hem in kleine reepjes scheurde. Daarna verfrommelde ik hem. Ik wilde niet meer herinnerd worden aan de tijd die ik zojuist achter me gelaten had. Ik besefte dat de andere brieven in de sokkenlade hun bestemming al gevonden hadden.
Voor een aantal momenten staarde naar mijn verbrande benen die goed pasten mijn rode T-shirt. Ik moest meteen weer denken aan het meisje dat ik de dag eerder ontmoet had. Het contrast tussen de kleuren die we droegen, liet me weer aan de iconenkunst denken: het hemelse en het aardse.
Het was stil buiten en de wolken waren verdreven door de zon die boven de bergtoppen straalde als vanouds. Ik besloot dat ik nog één ding moest doen, terwijl ik naar een groepje meisjes keek die over de reling van het balkon van het hotel aan de andere kant van het skioord hingen. Ik moest mijn eigen afscheidsbrief schrijven, niet dat ik van plan was om mijn leven te namen, daarvoor was mijn eergevoel en drang om te leven veel te groot voor.
Ik klikte de balpen open schreef de eerste zin op het papier dat ik net gepakt had uit de kast van de slaapkamer.
Aan mezelf, stond er nu.
Ik schrijf deze brief om afscheid te nemen van mijn leven, van het verleden., Mijn drang om te leven is te groot om te blijven hangen in dit verdriet. Ik zal een nieuw leven beginnen, een leven vol vreugde. Hier in de bergen heb ik mezelf terug gevonden. De oude ik heb ik weggespoeld met het douchewater. De frisse berglucht heeft me goed gedaan en me aan het denken gezet. Ik denk, dus ik lef.
Van mezelf
Ik vouwde de brief op en stak hem in mijn broekzak. Mijn ogen hadden zich opnieuw gefocust. In de verte zag ik het donkerblauw van het meisje dat ik gisteren ontmoet had, opdoemen. Snel trok ik een paar schoenen aan, sloeg de deur achter me dicht en rende achter haar aan. Ik haalde haar al snel in en liep een paar meter zwijgend naast haar, voordat ik mijn hoofd naar haar draaide en vroeg: “Vind je het erg als ik even naast je loop?”
Ze schudde opnieuw haar hoofd en lachte. “Ik heb eigenlijk wel nood aan gezelschap.”
Ik begreep wat ze bedoelde. De bergen waren weliswaar prachtig, maar ook zo groot, waardoor je je zo snel alleen voelde. “Ik ook”
“Alles goed?” vroeg ik haar terwijl ik haar aankeek.
“Ja, hoor. Met jou geloof ik ook, je hebt nu tenminste al schoenen aan. Nu de zonnebrand nog.”
Een intens gevoel van vreugde spelde door mijn lichaam. We lachten beide op haar grapje.
“Waar ga je heen?”
“Ik ga wat zwemmen dadelijk, maar nu ga ik mijn zwemkleren halen.”
Ik knikte. “Zullen we dan bij het zwembad afspreken? Dan haal ik de mijne ook even.”
Ze knikte bevestigend met een grote glimlach op haar gezicht, maar die kon niet op tegen de vorm die mijn mond had aangenomen: ik glimlachte van oor tot oor.
We stonden stil toen een Afrikaans meisje ons skeelerend passeerden. “Hallo,”groette ze ons vrolijk. Ze wist blijkbaar dat mijn blonde metgezel Hollandse was.
De blondine begon weer te wandelen en nam tijdelijk afscheid van me. “Tot zo.”
Ik was blijven staan en keek haar weer na. Wat stond dat donkerblauw haar toch goed, dacht ik weer.
Toen ik even later bij het zwembad aankwam, zat ze al klaar in een donkerblauwe bikini met witte bolletjes. Ze zwaaide vrolijk naar me en ik voegde me bij haar.
We hadden niet veel woorden nodig om elkaar leuk te vinden. Soms voel je je gewoon aangetrokken tot iemand, zonder die gene te kennen.
Ik zag een twinkeling in haar ogen, die een gevoel van extase in mijn lichaam veroorzaakte. Ik zag die twinkeling als hoop. Als een begin van een nieuw leven.
Toen vulde het me met geluk.