
Nu wil ik eens weten wat jullie ervan vinden...
Het geluid van de wekker drong langzaam mijn hersenen binnen. Kreunend draaide ik me om en stopte mijn hoofd onder mijn kussen. Ik hoorde het irritante gepiep echter nog altijd. Met alle kracht die ik in me had, strekte ik mijn arm uit en gaf en flinke klap op mijn wekker. Tenminste, dat was mijn bedoeling, maar ik sloeg een beetje scheef en smeet de wekker van mijn nachtkastje. Hij was meteen stil. Hij tikte zelfs niet meer.
Ik zuchtte diep. Geweldig begin van de dag. Van een dag die moeilijk erger kon zijn dan de dagen ervoor. Een dag die moeilijk alledaagser kon zijn dan de dagen ervoor.
Ik bleef nog tien minuten in bed liggen, maar toen moest ik er echt uit, wou ik nog op een schappelijk uur op school aankomen. Steunend op mijn handen kwam ik overeind. Mijn hoofd bonkte alsof ik een gisteren een heel wijnvat had opgedronken. Ik zwaaide mijn benen opzij en zette mijn voeten op de koude vloer. Mijn pantoffels waren natuurlijk weer nergens te vinden.
Ik liet de wekker voor wat hij was en slofte de gang op richting badkamer. Het was doodstil in huis. Mijn moeder was een uur geleden al naar haar werk vertrokken. Ze zou pas terugkomen als ik al lang in mijn bed lag, zoals elke dag. Ik zag haar nooit, behalve in de weekends dan. Dan zat ze met wallen tot over de helft van haar wangen aan de ontbijttafel, met een kop sterke zwarte koffie voor zich. Onaanspreekbaar.
In de badkamer was het ijskoud. Ik zette meteen de verwarming op maximum, maar er gebeurde niks. Mijn moeder was waarschijnlijk weer vergeten de gasrekening te betalen, zoals ze zoveel dingen vergat. En dan verweet ze mij soms nog dat ik verstrooid was.
Geen douche dan maar, het was echt veel te koud. Op school zouden ze het toch niet merken, aangezien ze nooit naar me keken. Ik verfriste me snel een beetje aan de wastafel en schoot toen in mijn kleren. Ze waren ook koud, zoals alles in mijn leven.
Ik vervolgde mijn ochtendlijke route door huis richting keuken, met de hoop dat mijn moeder voor één keer niet was vergeten om naar de bakker te gaan. Tevergeefs. De tafel was ongedekt en nergens was een spoor van brood of iets dergelijks te vinden. Ik snapte niet hoe mijn moeder kon overleven zonder eten. Ze leek wel een robot. Niet iemand, maar iets. Ze had geen hart, geen gevoelens, geen maag. Ze gaf niets om mij, alleen om haar werk.
Met een lege maag liep ik de gang in. Ik probeerde niet in de spiegel te kijken, maar deed het per ongeluk toch. Tot mijn grote ergernis merkte ik dat er tranen over mijn wangen biggelden. Waar kwamen die vandaan?
“Doe niet zo belachelijk.” vermande ik mezelf. Ik boog me wat naar voren en boende mijn gezicht proper met mijn mouw. Daarna nam ik mijn jas van de kapstok en trok deze aan. Hij was veel te klein, maar ik durfde het niet te zeggen tegen mijn moeder. Ze zou waarschijnlijk weer kwaad worden. Zeggen dat ik nooit tevreden was, dat het altijd maar meer moest zijn voor mij.
Ik hees mijn boekentas op mijn rug en stapte de deur uit. Buiten was het warmer dan ik verwacht had. Ik was één van de weinigen met een jas aan. Ik had echter geen tijd en geen zin om terug naar binnen te gaan en hem terug uit te doen. Dan had ik het maar wat warmer. De mensen keken sowieso lelijk naar me. Wat ik ook aanhad, hoe ik ook deed, het leek nooit goed.
Ik wandelde dezelfde weg als elke dag, maar deze keer leek het anders. Ik was me meer bewust van de omgeving, van de mensen die om me heen waren. Een vrouw trachtte haar tegenspartelende zoontje in zijn buggy te houden. Waarschijnlijk moest hij voor de eerste keer naar school. Het arme jongentje. Hij had geen idee van wat hem te wachten stond. Hij zou vanaf deze dag elke dag dezelfde handelingen verrichten. Nooit meer iets onverwacht meemaken. Het leven zou uit routines bestaan. Niets meer, niets minder.
Ik merkte dat ik was blijven stilstaan. Verward keek ik om me heen. Ik stond op de brug. De brug waar ik elke dag over liep. De brug die rechterkant van de stad met de linkerkant verbond. Elke dag liepen, fietsten of reden er honderden mensen over. Wat als deze brug het op een dag voor gezien hield? Als hij de alledaagse sleur beu was en besliste om in te storten? Zou iets of iemand echt zo egoïstisch kunnen zijn? Deze brug mocht niet instorten, hij was belangrijk. Ik daarentegen…
Ik keek over de rand van de brug. Ik schatte dat het zo ongeveer 20 meter tot het water was. Hoe lang zou het duren tot je daarin viel? Wat zou er allemaal door je hoofd gaan?
Mijn hoofd was merkwaardig helder. Ik wist precies wat ik deed, alsof het een routine was. Ik liet mijn rugzak van mijn schouders glijden en trok mijn jas uit. Daarna zette ik één voet op de reling. Ik plaatste mijn handen ernaast en drukte me op. Niemand zou me missen. Mijn moeder zou opgelucht adem kunnen halen. Ik zou haar niet meer tot last zijn. Ze zou eindelijk haar leven kunnen herbeginnen. Mijn klas zou verbaasd opkijken als ze het nieuws hoorden. “Wie?” zouden ze vragen. “Zat die in onze klas?” Ze zouden elkaar aankijken en hun schouders ophalen.
Ik richtte mijn hoofd op naar de zon. Ze scheen feller dan op andere dagen, maar ze scheen. Ze had altijd geschenen, ze scheen nu en ze zou altijd blijven schijnen.
Ik glimlachte. Ja, dit was het beste. Voor iedereen. Voorzichtig liet ik mijn handen los en stond recht. Het water glinsterde. Het verwelkomde me met een vriendelijke glimlach.