Dit is een soort van... extra stukje uit een verhaal dat ik met vier andere mensen schrijf. Normaal gezien is dit niet mijn schrijfstijl, maar ik wilde eens een keer iets anders proberen. (:
Ik had je bij me willen houden, mam. Ik had je zo graag gered van hetgene waaruit je niet kon ontsnappen. Ik was zo graag eens een heldin geweest die het onmogelijke deed. Niet voor de roem en de faam, maar om jou hier te houden. Als het moest, was ik in jouw plaats gegaan, mam, want de wereld verdient jou en niet mij.
Je cello ligt op de grond, het mooie hout gespleten, de strijkstok ernaast, partituren uitgewaaierd als de rokken van een Spaanse danseres. Ik hoor de noten in mijn hoofd weerklinken, alsof jij daar nog steeds zit, in die andere wereld waar alleen jij kon komen. De poort was voor ons gesloten, maar jij opende ze met de magie van de noten en liet ons horen wat jij zag en voelde. Ik heb je gehaat, mam, ik heb je zo gehaat omdat het sierlijke houten instrument jou belangrijker leek dan mij. Tenminste, dat dacht ik. Ik weet beter nu, maar het is te laat.
Ik had je moeten begrijpen en niet mogen afnemen wat jou langer hier kon houden.
Mijn ogen glijden naar de trap in de hoek, verscholen. In herinner me de trap – ik verstopte me altijd in het kamertje eronder. En jij was de enige die me kon vinden, mam, daar in die duisternis. Mijn leven is nu het kamertje en de schaduw die de zon op de grond werpt verhaalt alles wat verzwegen zou moeten worden.
Ik mis je, mam.
Mijn hersenen en voeten zeggen dat ik niet moet gaan, niet moet volgen, niet die verraderlijke treden naar boven, naar de kamer waar jij bent. Mijn hart weet het niet, is vertwijfeld. Ik blijf staan en sluit mijn ogen, bal mijn vuisten machteloos en probeer het beeld van jij, Anaïs Ballantyne, die cello speelt te verdringen. Ik wil het niet meer zien. Ik wil je gelukkige gezicht vergeten en voor eeuwig die gekrenkte blik onthouden.
Het zou mijn straf moeten zijn, mam.
Het huis is oud en huilt om je. Ik hoor de planken kraken en de deuren piepen. Ik hoor de luiken klapperen in de noordenwind. Ga je mee naar het zuiden met de wind, mam? Ga je naar al de landen die je wilde zien? Onzichtbaar? Wil je de wereld rondreizen terwijl niemand je kan zien? Ik wil dat je hier blijft, bij mij. Ik wil je zachte huid, je warme adem voelen. Ik wil het parfum dat je altijd verkoos, ruiken. Ik wil de streling van die zijdezachte sjaals waar je zo dol op was langs mijn wang voelen.
Grootvader komt binnenrennen. Hij schreeuwt. Hij schreeuwt en schreeuwt en schreeuwt. Ik knik naar boven en hij rent naar de trap – wil rennen. Iets houd hem tegen. Hij valt, valt, valt van de trap af, telkens als hij bijna boven, bij jou is. Waarom laat je hem niet, mam? Ik zie hem vallen, huilen, schreeuwen. Oma komt binnen en stort in. Een storm zet op. Het oude, houten huis vol herinneringen wordt weggetrokken door de wind.
Ik sta in niemandsland.
De wind giert om me heen, donder en bliksem duelleren. Ik sta midden in de chaos, ondeerbaar, onkwetsbaar. En waar ben jij, mam? Ik zie de bomen, huizen, fietsen, planten, eenden vliegen. Jou niet. Dan gaat de wind liggen en de donder rolt nog een laatste keer. Stilte. Stilte, stilte, stilte. Allesoverheersende, oorverdovende stilte.
Ik schreeuw.
Plots ben ik terug in het huis, alles is er nog zoals het was. Mijn waanvoorstelling is voorbij, maar vanbinnen ben ik nog steeds de chaos die ik net heb gezien. Ik lig op de grond, mijn wang tegen het hout gedrukt, mijn rug naar de cello toe. Ik krul me op als een foetus – dat wil ik weer zijn, mam, een foetus in jouw buik... ik wil jou weer zijn – en huil. Geluidloos. Stilte, mijn tranen, allesoverheersende, verdrietige stilte. Plots, een eerste noot. De sonate van Rachmaniov. Speel jij het, mam?
‘Meisje, toch,’ zegt een stem. Ik voel de sterke handen van mijn vader. Hij wiegt me in zijn armen. Hij zal me leiden, mijn vader zal me voor altijd leiden. Eens deed jij dat, mam. ‘Kom je mee, Eetha? Wil je...?’
‘Ja,’ zegt mijn stem schor tegen mijn wil in. En mijn redder brengt me veilig naar boven.
Je ligt op het bed, mooi, rustig, niet mijn moeder.
Waar ben, ben, ben je?
Ik zou willen bungeejumpen, vogelspinnen aaien, in een woeste rivier springen, op een spijkerbed gaan liggen, een slangendans uitvoeren, met haaien zwemmen als ik jou daarmee terug krijg. Ik zou naar jouw plekje willen gaan, jouw land, en ik zou er de vier elementen trotseren. Krijg ik je dan terug, mam?
Ik zou de levenden verlaten en je redden uit de klauwen van de dood. Ik wil eens de heldin zijn. Niet voor de roem en de faam, maar om jou terug te halen.
Ik mis je, mam.