Bedankt voor jullie reacties. Heb nog een stukje klaar voor jullie
-----------------
FASE 1
ONWETENDHEID
1.
Het snerpende geluid van de wekker wekte mij uit mijn vreemde droom. Toen ik rechtop ging zitten in bed, zag ik nog steeds het witte tapijt van sneeuw voor mij. Na mijn voeten onder de deken te hebben uitgeslingerd, kroop ik kreunend mijn nest uit. De weg naar de badkamer voelde aan alsof mijn voeten weldegelijk door de sneeuw hadden gebaggerd en ik was blij toen ik uiteindelijk op het wollen tapijt stond. Ik bekeek mezelf in de spiegel en draaide mijn hoofd in verschillende richtingen. Met een zucht gooide ik wat water in mijn gezicht.
Ik had mijn ontbijt snel naar binnen gewerkt en was daarna meteen op pad gegaan. In tegenstelling tot mijn droom was buiten alles groen. Het was redelijk warm voor november en veel bladeren waren nog niet gevallen. Ik bekeek de lucht toen ik een eerste stap naar buiten zette. Het zag er ook niet naar uit dat het kouder zou gaan worden. Mijn horloge, die ik tevoorschijn toverde door mijn mouw op te stropen, gaf aan dat het tijd was er een beetje tempo achter te zetten. Ik wilde uiteraard niet te laat komen. Een auto had ik niet en de fiets die ik ooit bezat was allereerst mij veel te klein geworden en daarbij had ik die enkele jaren geleden volledig in prak gereden. Daardoor was ik genoodzaakt alles te voet te doen, maar dat deerde mij niet echt. Ik vond het wel fijn om rustig op mijn gemak te wandelen en een briesje wind door mijn haren te voelen blazen.
Mijn tocht zou vandaag niet ver zijn: na enkele minuten had ik mijn eindbestemming al bereikt. Ik drukte mijn vinger op de deurbel. De deur werd al snel opgedaan door een jonge vrouw met blonde haren. Ze glimlachte zenuwachtig en schudde mijn hand, die ik meteen naar voren had gestoken. Ik voelde een ring tegen mijn vingers aan duwen toen onze handen elkaar omsloten. Ze gebaarde mij om binnen te komen terwijl ze nerveus de straat afspeurde en de deur achter ons sloot. Ik volgde haar door de gang die enkel verlicht werd door een muurlamp. Ze opende voor mij de deur naar de woonkamer en bood me onmiddellijk de relaxte fauteuil aan in de hoek van de kamer. Ik ging zitten.
“Ik heb koffie gezet,” zei ze. “Melk en suiker?” Ze keek me nog steeds met een nerveus glimlachje aan.
“Doe maar zwart,” antwoordde ik ontspannen.
Ze verliet de kamer door een andere deur die kraakte toen die open en weer dicht ging. Ik nam me de tijd om de kamer in mij op te nemen. Twee grote boekenkasten namen het grootste deel van de kamer in en aan de andere muren hingen verschillende ingelijste foto’s en ingekaderde schilderijen. De wanden waren bekleed met een zacht witkleurig behangpapier. De krakende deur waarschuwde mij voor de terugkomst van de jongedame en ik hoorde haar naaldhakken op de houten vloer. Ze zette een wit kopje neer op de tafel waardoor de koffie er half overheen gutste. Haar eigen beker zette ze aan de andere kant van de eiken salontafel voordat ze de rode gordijnen dicht trok. Ze ging in op de bank tegenover mij zitten en nam een slok van haar koffie. Bij elke teug keek ze me aan over het kopje heen. Haar zee blauwe ogen staarden mij indringend aan en haar rode lippen omklemden bij elke slok de beker. Na enkele slokjes zette ze het kopje terug op de tafel, maar haar ogen bleven op mij gericht. Het maakte mij gedeeltelijk zenuwachtig: een mooie vrouw die mij steeds aankeek. Na een tijdje bewogen haar lippen toch.
“Wout R, toch?”
Ik knikte rustig, wetende wat de volgende vraag zou zijn.
“Waarom die R?” Het was een vraag die ik elke keer opnieuw kreeg.
“Mijn vorige naam beviel mij niet meer door gebeurtenissen uit het verleden. Ik moest mijn naam veranderen.”
Haar gezicht bleef me vragend aankijken. Ik slaakte een onhoorbare zucht.
“Ik ben een wout die Wout heet. De R is enkel een overblijfsel van mijn oude naam. Een echte achternaam heb ik niet meer.”
Ik zag aan haar dat ze het nog steeds niet helemaal begreep, maar ze leek op te geven en keek weg.
“Maar goed,” sprak ze. “De reden dat ik je heb laten komen…”
Ze stond op en pakte een van de ingelijste foto’s van de muur. Terwijl ze in mijn richting liep bekeek ze de foto zelf en veegde het stof er van af. Ze overhandigde de lijst aan mij en ging weer zitten. Ik nam de man in me op. Het leek alsof de vent met korte, wilde zwarte haren mij op zijn meest indringende manier probeerde aan te kijken.
“We zijn getrouwd,” zei de vrouw, niet wetende of ze blij moest zijn terwijl ze sprak.
Ik legde de foto naast het kopje voor me neer en knikte.
“Hij bedriegt u?” was mijn eerste conclusie.
“Nee.” Ze klonk zowel vastberaden als teleurgesteld tegelijk.
Ik bracht mijn vinger naar mijn mond, haar verhaal afwachtende.
Ze wees naar een andere foto op de muur, haar vinger trilde lichtjes.
“Ik was vorige week met ons zoontje van vijf hem gaan bezoeken op zijn werk, maar de receptioniste vertelde me dat hij vrij had genomen die dag.”
Bedenkelijk bekeek ze de ingelijste foto’s.
“Toen ik hem er ’s avonds mee confronteerde, ontkende hij het in alle toonaarden. Maar later die zelfde nacht hoorde ik hem een telefoontje plegen. Het was… mysterieus. Vreemd zelfs. Alsof hij iets aan het plannen was.”
Haar ogen waren waterig geworden.
“Dus u denkt dat uw man op een crimineel spoor beland is?”
Ze knikte vertwijfeld. Ik speelde nadenkend met mijn neus.