Woeste Verlangens
Dit verhaal bestaat voornamelijk uit delen van het dagboek dat Idris heeft nagelaten en soms uit documenten die in de kelders van zijn paleis, in Harminië, zijn gevonden. Het speelt zich af in een tijdsloop van zes jaar, aan het eind van de derde Rimoné(het tijdperk dat ook wel bekend staat onder de titel: Woelige Jaren).
Een kus, zo begon het. Een kus zo zacht als haar wonderschone lippen. Ik voelde geluk en spijt, jegens mijn beste vriend, tegelijk. De vriend waarmee ik was opgegroeid en ooit mee had gespeeld in de Tuinen van Winar; toen waren we nog jong en onbedorven. Ik had er toen nog geen idee van dat ik zijn raadgever zou worden in de jaren dat hij koning was. En ik had al helemaal niet gedacht dat ik ooit nog eens met zijn vrouw zou kussen en ervan zou dromen om samen met haar weg te lopen. Nee, niets van dit alles had ik voorzien.
Ze liet me los en even voelde het alsof een betovering werd verbroken en mijn lichaam werd bevrijd. Mijn handen lieten haar slanke middel, dat ze eerst stevig hadden omklemd, los. De zachte zijde van haar nachtjapon streek langs mijn armen.
‘Vaarwel,’ zei ze vlug, voordat ze me haastig nog een kus gaf en door de grote deuren het kasteel binnen ging.
‘Vaarwel,’ zei ik zacht, terwijl ze me achterliet op het stenen bordes. Hoe geweldig was de kus wel niet geweest? Haar armen waren sterk, maar toch was haar greep zacht geweest zoals in een tedere omhelzing. Haar bruine lange haren hadden langs mijn gezicht gestreken en haar heldere blauwe ogen hadden in de mijne gestaard. Haar ogen leken mij te kunnen doorgronden tot op het diepst van mijn verkalkte botten. Haar handen hadden door mijn haar gewoeld en dat had me wild gemaakt van verlangen; iets wat eigenlijk niet had mogen gebeuren. En nu stond ik daar in de zweem van haar verrukkelijke geur. Het laatste dat ik van haar zag was de zoom van haar nachtjapon voordat de deur dichtsloeg. Hoe lang had ik hier wel niet op gehoopt? En hoe lang had ik mezelf wel niet verafschuwd om diezelfde gedachte?
Cerdwin, de vrouw van mijn beste vriend Feoras, voelde ook iets voor mij. Een vreemde gedachte op zich, maar op een eindelijk beantwoord gevoel voor mij, Idris. Terwijl dit alles was gebeurd was Feoras weid weg. Om preciezer te zijn op een grote vergadering van de staat.
Ik moet ook wel eerlijk bekennen dat ik haar deels ook wel heb proberen te verleiden in de vorm van kleine cadeautjes, veel tijd met haar doorbrengen, kleine complimentjes geven en altijd voor haar klaar staan. Feoras was nu namelijk een maand weg en over een week zou hij weer terugkeren. Dan was er geen tijd meer voor geheime afspraakjes in het duister van de nacht, en passionele kussen die in het diepste geheim aan elkaar gaven. Het was dan uit met onze kleine relatie.
Toch wist ik diep vanbinnen dat we er nog een lange week van zouden genieten. En die gedachte bleek de waarheid te worden. De week voordat Feoras zou terugkomen gingen we bijna elke dag uit rijden en zaten vaak middagen op verschillende open plekken in het bos en konden dan uren samen zijn zonder iets te zeggen.
Toch was er de dag voordat Feoras zou terugkeren iets vreemds aan onze ontmoeting. Er hing de hele tijd een vreemde sfeer van afscheid in de lucht. Het gesprek viel vaak stil, maar deze stiltes bestonden niet uit genegenheid voor elkaar maar uit pijn.
‘Na vandaag kan dit niet meer,’ zei Cerdwin zuchtend, terwijl ze zich plat op haar rug in het zoete gras liet vallen. ‘Als Feoras morgen de stadspoorten binnenrijd kunnen wij niet meer zo intiem samen worden gezien.’
‘Ik weet het,’ zei ik triest en ik liet me ook in het hoge gras vallen. Ik draaide me op mijn zij zodat mijn gezicht aan dat van haar grensde. ‘Ik zou het liefst willen dat het altijd zo zou kunnen blijven.’
‘Ik ook,’ zei Cerdwin. ‘Maar ik ben Feoras getrouwd en niet jou, Idris. Ik hou nog steeds van hem, maar ook zo veel van jou.’
‘Je hoeft van mij echt geen keuze te maken,’ zei ik een beetje hulpeloos. ‘Ik weet zelf wel dat als ik er met jou vandoor ga of als dit uitkomt in het land dat de troon op wankelen staat. Dat is iets dat we niet kunnen gebruiken nu Nordâsina oprukt.’
‘Het lijkt me verstandig als we na vandaag onze eigen wegen gaan,’ zei Cerdwin. ‘Ik bedoel dat we elkaar niet meer kunnen zien of af kunnen spreken. Vanaf morgen is onze relatie voorbij.’
Ik moest me neerleggen bij deze beslissing en wist dat het me heel veel spijt en misschien zelfs tranen zou kosten om afscheid te nemen van de herinneringen die zo veel voor me betekenden en me de laatst tijd op de been hadden gehouden.
‘Laten we dan van deze dag onze mooiste maken,’ zei ik tegen Cerdwin en ik keek haar hoopvol aan. Ik zag twijfel in haar ogen en onderaan bij haar oogleden tranen opwellen. Ik wist dat er ooit zo’n moment aan zat te komen. Snel kuste ik haar, want ik wist dat dit de laatste keer zou zijn dat het kon.
Na een langgerekt afscheid in het bos waarna wij beiden onze eigen wegen zouden gaan reed ik met een betraand gezicht weg richting de stad. Cerdwin reed richting de achterpoorten die richting het kasteel zouden leidden. We hadden terwijl we elkaar voor de laatste keer stevig omhelsden naar de ondergaande zon gekeken. Onze laatste kus was er één die nog nooit zo passioneel geweest was, maar toch proefde de nasmaak vals en onecht.
‘Godverdomme,’ schreeuwde ik plots uit. Ik hoorde vogels verschrikt wegvliegen en met hun vleugels langs vele takken klappen. Ik voelde nu pas dat mijn ogen weer tranen lieten vloeien en ik had zin om met mijn zwaard iemand te doorklieven. Zo bleef ik een tijdje in het bos zwerven. Ik zat vaak op kleine boomstronkjes van gekapte bomen en staarde naar de hemel waar sterren begonnen te blonken. Mijn verdriet trok langzaam weg en ik voelde me leeg vanbinnen. Ik vond het een goed idee om me eens goed te gaan bezatten in de bekendste herberg van Winar: de Oude Uil.
In de herberg was het een drukte van jewelste. De haard lichtte vrolijk op en het brandende hout knisperde vrolijk. Ikzelf was in een grafstemming en zat in de roes van de vele kroezen bier, die ik naar binnen had geslagen, aan het afscheid met Cerdwin te kijken. Ik moet eerlijk toegeven dat ik gek werd van de gedachte dat ik haar zo erg begeerde, terwijl ik dat niet door haar gevoeld werd. Aan de andere kant voelde ik me ook slecht, omdat ik mijn vriend zo erg verraden had.
Plots sloeg de deur van de herberg open. Een grote groep soldaten kwamen vrolijk binnen. Ik zei zacht tegen mezelf: ‘Feoras is vroeger teruggekomen dan dat ik had gedacht.’
Dit waren namelijk de soldaten die Feoras mee had genomen richting de vergadering om als wachten te dienen en voor veiligheid te zorgen. Wat vaak niet werd vertelt over de overwinningen waren de oorlogsmisdaden die tijdens deze taken gepleegd werden van het vermoorden van kinderen tot aan het verkrachten van vrouwen die tot de vijandelijke cultuur behoorden.
‘Een rondje van de zaak voor de dienaars van de koning,’ zei de barman joviaal en hij schonk de soldaten allemaal een pint. Ik keek vol verachting toe hoe de soldaten zich snel lieten gaan en alle beschaving uit de herberg leken te verdrijven. Ze waren zeer luidruchtig en deden alsof ze terugkwamen uit het slagveld als de heldhaftige overlevenden. Voor mij schonken ze nooit gratis, al stond ik dichter bij de koning dan al de soldaten bij elkaar. Zij konden niet zeggen dat ongeveer hun gehele jeugd met hem gedeeld hadden.
Het duurde niet lang of de eerste irritaties tussen de plaatselijke stadsbevolking en de soldaten begonnen. Toen één mij van mijn kruk afduwde en ik mijn zwaard tevoorschijn trok werd het de barman teveel. Iedereen werd buiten gegooid en ik ging op de stoep zitten in mijn roes van het bier. Ik moest Cerdwin zien, ik voelde de sterke aandrang om Feoras alles op te biechten. Ik was te laf om naar het paleis te rijden en daar alles op te biechten. Ik werd misselijk van mezelf
‘Misschien is het tijd dat ik haar met rust laat en vertrek,’ zei ik tegen mezelf, terwijl de sterren aan de nachtelijke hemel mij beschenen. ‘Ik heb haar niets meer te bieden. Ik ben geen koning, ik ben niet haar man. Het zal onze levens alleen nog maar vreemder en verwarrender maken dan ze al zijn.’
Ik speelde werkelijk met de gedachte om nu, in het holst van de nacht bedwelmt van het bier, uit te rijden en nooit meer terug te komen. Toch waren het mijn gevoelens van affectie voor Cerdwin die het wonnen van mijn verstand; ik bleef.
Zo bleven mijn gevoelens voor de komende twee jaar hetzelfde. Ze flakkerden alleen weer even op als Feoras weer uit was gereden. Totdat hij op een dag terugkwam met de mededeling dat we zouden moeten vechten tegen het machtige Mor. Mor werd aangevoerd door de grootste strijdmachten van daar en hun koning. Ze waren ons land binnengevallen en versloegen onze legers zoals een mes door water heen sneed. Het betekende ook dat ik mee zou moeten gaan op reis met Feoras. Dan zou hij weer verdwenen zijn bij Cerdwin, maar ik ook. Ik had gemerkt dat ze de laatste tijd meer ruzie hadden dan vroeger en steeds verder van elkaar vervreemden. Ik schaamde me, omdat ik hier opgetogen over was.
De dag voor we zouden vertrekken naar de grenzen van Mor was ik getuige van zo’n ruzie. Ik hoorde Cerdwin verwensingen prevelen naar Feoras en Feoras op tafel slaan en schreeuwen.
‘Jij als Rode Ridder van de Vallei,’ riep Cerdwin kwaad. Ik zag haar om de hoek staan, vlakbij een harnas met Feoras tegenover haar. ‘Ik dacht dat ridders eer kenden. Maar jij schijnt die verworpen te hebben. De Morianen zouden je moeten ontkronen. Jij bent de troon niet waardig!’
‘Dit gesprek hebben wij niet gehad,’ zei Feoras kwaad en hij draaide zich om. Pas toen besefte hij dat ik achter hem stond. Hij keek me even geschokt aan, duwde me toen opzij en stoof weg door de gang, terwijl zijn mantel woest achter hem aan wapperde en om de hoek verdween.
‘Het spijt me dat je dat hebt moeten zien,’ zei Cerdwin. Ze deed duidelijk moeite om haar tranen te bedwingen en staarde verwoed naar de grond. In de verte hoorde ik de grote deuren openslaan en ik hoorde hoefgetrappel; Feoras was uitgereden.
‘Het spijt mij ook,’ zei ik zacht. Ik wilde haar het liefste in mijn armen nemen en troosten. Toch deed ik het niet en zei: ‘Ik zal binnenkort met Feoras uitrijden naar het front en zal daarna niet meer terugkeren.’
‘Maar waarom niet, Idris?’ vroeg Cerdwin verbaasd. Ze keek me aan en nu stroomden er duidelijk tranen over haar wang. ‘Is dit een persoonlijke aanval? Ik moet je iets bekennen. Als ik jou niet had gehad in de tijden dat Feoras weg was, dan was het huwelijk van Feoras en mij al lang geleden gestrand.’
‘Begrijp het dan,’ zei ik een stuk bruusker dan ik dat had willen doen. Cerdwin keek me hoopvol aan, maar het deed me op dit moment niets meer. ‘Er zal nu een keuze gemaakt moeten worden, Cerdwin. Het is of Feoras of ik, en niet meer een beetje van beiden. Het doet me pijn dat telkens onze korte relatie wordt afgekapt als hij terug in beeld komt. Ik ben het zat.’
‘Maar ik hou van jullie allebei,’ zei ze een beetje verstomt. ‘Begrijp je dan ook niet dat dit moeilijk voor mij is. Ik maak geen keuze, omdat ik trouw ben aan mijn huwelijk. Als wij weg zouden lopen dan zouden we moeten vrezen voor ons leven.’
‘Ik heb je al eens gezegd,’ begon ik. ‘Dat we te paard zouden kunnen gaan. Dan zijn we snel over de grens en kunnen we een rustig en mooi leven opbouwen, samen.’
‘Het spijt me,’ zei Cerdwin en ze zette een aantal stappen in mijn richting in de hoop dat ik haar zou vasthouden. Ik hield mijn armen strak langs mijn lijf, richtte mij op en zei: ‘Dan zal ik niet terugkomen als de slag voorbij is.’
Cerdwin rechtte plots haar rug en stoof weg door de gang. Ik voelde me rot en opgelucht tegelijk. Na al die jaren had ik eindelijk één klein ding van mijn vele frustraties aan haar op kunnen biechten.
Ik bleef nog lang zitten op de sokkel van het harnas en hoopte eigenlijk dat Cerdwin terug zou komen. Ik was vrij hard geweest en wist niet of ze mij hier nog voor zou vergeven. Maar ik moest hard zijn, of ze koos voor mij of ik verdween uit haar leven. Ik vond het namelijk niet geweldig dat de afgelopen twee jaar een beetje met mijn gevoelens was gespeeld, alleen omdat haar minnaar een tijdje weg was. Ik was het zat, en hoopte dat ze uiteindelijk toch voor mij zou kiezen.
Een paar weken na die ruzie reden we uit. Ik had Cerdwin sinds die laatste ruzie niet meer gesproken en had ook niet veel tijd gehad om aan haar te denken. Ik had de laatste dagen een aantal strategieën samengesteld, samen met Feoras. Omdat de Morianen al een aanzienlijk stuk van onze grens bezet hielden moesten we rekening houden met een veel kleiner slagveld.
Het was nu de ochtend van vertrek. Ik reed samen met Feoras als eerste door de stadspoort; we verlieten Harminië. Achter ons reden vaandeldragers, die onze vlag en ons wapen hoog de lucht in hielden. De zon bescheen ons en we hoopten allen dat deze slag snel voorbij zou zijn.
We hadden ongeveer duizend man gerekruteerd in de afgelopen paar weken, waarin veel afgezanten naar dorpen waren gegaan om de gevechtsklare mannen uit het gewone volk te pikken en ze mee te nemen naar Harminië, waar ze ondergebracht werden in een groot tentenkamp net buiten de stad en tegen de rand van het bos.
Ik salueerde nog één keer naar de stad, bij wijze van afscheidsgroet en toen stoven we allen weg de hoge heiden aan de oostkant van de stad op. Ik wist dat ik hier niet meer terug zou keren. Nooit zou ik meer het gezicht van Cerdwin aanschouwen, en nooit zou ik meer betoverd worden door haar schoonheid. Ik bracht mijn paard dichter naar dat van Feoras en sprak op fluistertoon met hem.
‘Is het nog goed gekomen tussen jou en Cerdwin?’ vroeg ik. Feoras’ ogen sperden zich kort groot open voor ze weer slonken naar normaal formaat. Hij siste zacht tegen mij: ‘Ik heb het niet meer goed kunnen maken met haar.’
‘Dat is zeer spijtig te horen,’ zei ik. Eigenlijk meende ik hier geen barst van. Ik kon mijn vriend niet aankijken en deze leugens tegelijk vertellen. Ik hoopte dat Cerdwin voor mij zou kiezen en met me zou weglopen, maar ik wist dat het onmogelijk was en een groot verraad jegens Feoras, die niemand ooit enig kwaad had aangedaan.
Vanaf hier is een deel van het dagboek van Idris verloren gegaan. Het is verbrand toen honderden jaren na zijn dood een opstand het paleis in trok en alles in de fik zette. Het verhaalt waarschijnlijk een lange reis naar de grens en hoe vaak hij aan ‘zijn’ Cerdwin denkt. Het begint weer bij een niet verzonden brief aan Cerdwin gericht.
Filëa Cerdwin,
Se Widir ath ig alm vimeth Velers lath sileth. Eth tilod ig Vigs ath sed hilëo malar lath ir Sûmam eth se nimé orsa mid Cûmir, ig Mids dith nor ethé kalo Zemanar wath se orsa mid Minir. Ig Soms ylas Zor ax er filëo laith, er belum olai eth er limbremer dalath. Dallast Soms ig stet ecweth lath sed palardin Velar Veleran. Lathúroé dém limed lath mir hilëo Mids ig aëtas vadöe dar vemari ecwaith bis eth arast sileth Somam. Tilod ig ondorwail alm Wids ath lim ni’asta Somam. Se Somir dém lelaith orsa med.
Orsa malar dém sedes,
Idris
De vertaling van de brief luid als volgt:
Liefste Cerdwin,
Je weet dat ik al heel lang van je hou. En terwijl ik besef dat jouw hart altijd van hem zal zijn en jij nooit voor mij zal kiezen, wil ik toch nog één keer zeggen wat jij voor mij betekent. Ik ben ooit verliefd geworden op je lieve lach, je blauwe ogen en je lichtbruine haar. Daarnaast ben ik steeds meer van jouw persoonlijkheid gaan houden. Vanuit de grond van mijn hart wil ik niets anders dan alleen maar bij en met jou zijn. Terwijl ik eigenlijk al weet dat het onmogelijk is. Je bent de wereld voor me.
Voor altijd de jouwe,
Idris
Hier ontbreken weer een paar pagina’s, maar die lijken door Idris zelf te zijn verwijderd. Nee, ons verhaal gaat nu verder op het punt waar de troepen zich aan de rand van het slagveld bevinden, met voorop Feoras en Idris.
‘Vanavond zullen er velen sterven,’ riep Feoras boven het gehuil van de wind uit. Het onweerde in de verte. ‘Maar besef wel dat je dan herdacht wordt met eer. We zullen nu strijden voor ons land, ons volk, onze monarchie en onze grenzen; kortom, alles wat ons zo dierbaar is. En met het vuur van Alar in ons hart en onze idealen zullen wij de strijd winnen. Wij zullen zegevieren!’
Even voelde ik een soort verachting voor Feoras en wilde hem een duw van zijn paard geven, zodat zijn gezicht in de modderige ondergrond zou landen. Ik hield me in en we stoven allen weg, het slagveld op. Onze harnassen kletterden mee op het ritme van de galoperende paarden, terwijl erg zacht regen op neerkletterde.
‘Voor Alar,’ riep iedereen als één strijdmacht toen we het open veld op stormden en we daar aan de rand van het veld een grote groep bloeddorstige Morianen zagen. Morianen waren een vreemd en wreed volk dat vol zat me ziektes en smerigheden. Het waren bloedverraders van Feralis die zich vermengd hadden met een mens, één van de hoogste soorten op aard.
Iedereen trok zijn zwaard en de Morianen kwamen akelig snel dichtbij. De eerste klap van mijn zwaard viel en een bebaard hoofd vloog door de lucht. Bloed spoot alle kanten op en kroop langs mijn harnas, het hoofd kwam neer op de zachte aarde met de ogen gesloten. Eindelijk had ik een manier gevonden om mijn gedachten over Cerdwin te laten varen; het was oorlog. Ik reageerde mijn woede jegens Feoras af op de tien Morianen die me besprongen en die mij van mijn paard af probeerden te trekken. Mijn zwaard deelde ontelbare klappen uit en het bloed glansde op het lemmet, dat vrijwel gelijk weer schoon werd gespoeld door de regen. De zachte regen veranderde langzaamaan in een stortbui; de nacht was op komst.
Een duister overviel ons en het was moeilijk te zeggen of je tegen vriend of vijand vocht. Er was een grote groep mannen te paard vanuit Mor komen aanrijden en dat maakte het extra moeilijk. De paarden waren snel en goed getraind. Ik sloeg er een paar met mijn zwaard voor het hoofd, terwijl ik er diep van binnen spijt van had. Alar had de paarden eens geschapen zonder er kwaad mee te kweken. Nu de paarden bestuurd werden door een kwade macht waren ze ineens niets meer dan de dood waard. Plots kwam er een slecht idee in me op: ik moest Feoras zien te vinden.
Terwijl ik zijn naam boven het geluid van de slag uitriep zag ik in gedachte voor me hoe hij en Cerdwin elkaar een kus op de mond drukten. Een verschrikkelijke woede borrelde op in mijn binnenste, iets wat ik mezelf nooit meer kan vergeven. Het gezicht van Feoras dook plots naast mij op. Zijn roodoranje haren wapperden in de wind, want zijn helm was afgeslagen door één van de Morianen.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Feoras. Ik boog mijn hoofd meer richting dat van hem en riep: ‘Wat gebeurd er als één van ons valt?’
‘Dan neemt de ander de leiding op zich,’ zei Feoras. Plots kwamen uit het duister een grote groep Morianen, te voet, oprijzen. Samen hakten we met onze zwaarden in het duister. Op dat moment schoot mijn plan mij weer te binnen. Ik sloeg een Moriaan weg bij mijn paard en sloeg hard met mijn zwaard op de flank van het paard van Feoras. Ik hoorde wild gehinnik en de stem van Feoras schreeuwen. Het paard begon te steigeren en even leek alles stil te staan. Het geluid in mijn omgeving leek weg te ebben toen ik mij bewust werd van wat ik had veroorzaakt. Nog voor ik kon helpen het paard tot stilte te manen wierp het Feoras door de lucht, zette het op een lopen en verdween in de grote drukte op het slagveld met een bloedende flank. Feoras leek in slow motion richting de grond te bewegen en kwam met zijn hoofd neer op de punt van een platte steen. De klap klonk door tot in mijn botten. Een straaltje bloed sijpelde uit zijn mond en streek langs zijn maliënkolder.
‘Godverdomme,’ riep ik over de plaats. Heel even leek het gevecht stil te staan, terwijl ik me van mijn paard gooide en neerknielde bij het lichaam van Feoras. Ik, Idris, had mijn beste vriend vermoord. Een gevoel van walging borrelde op in mijn maag en maakte me misselijk. Ik kan nu niets meer schrijven; de wonden zijn nog te vers.
Hier kent het dagboek van Idris vele gaten, die alleen opgevuld zijn met wat gedachtes over of hij terug zal keren naar Harminië; iets wat hij uiteindelijk gedaan heeft. Hij reed naar het paleis terug met het lichaam van Feoras achterop. Pas nadat de slag gewonnen was natuurlijk. Het Harmijnse leger had vele verliezen geleden, maar uiteindelijk toch gewonnen van de Morianen. We vervolgen ons verhaal op het punt dat Idris het paleis binnenloopt het met dode lichaam van Feoras in zijn armen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Cerdwin schichtig, terwijl ze dichterbij kwam. ‘Wie heeft dit gedaan?’
Ze viel huilend neer op de grond, terwijl Idris het lichaam van Feoras voor haar neerlegde en zei: ‘Niemand weet wat er precies is gebeurd. Ik was er niet bij, maar ik vond hem met een grote wond in zijn achterhoofd, omdat hij op een steen terecht is gekomen. De Morianen zullen hier eeuwig voor boeten.’
Idris kon Cerdwin niet aankijken, terwijl hij deze leugen vertelde. Hij wendde dus zijn blik op het vredige gezicht van Feoras, dat met de ogen gesloten naar het plafond staarde. Cerdwin wierp zich op zijn borst en zei verder niets meer. Ik weet niet meer hoe lang we daar gezeten hebben, het kunnen uren geweest zijn. Ik weet wel dat we beiden niet wisten wat te doen. Uiteindelijk kwam Cerdwin weer omhoog en keek me aan met haar lichtblauwe ogen. Ik was bang dat ze de leugen van mijn gezicht kon lezen, maar ze richtte haar blik nu op het gezicht van Feoras en streek het warrige rode haar weg uit zijn gezicht.
‘Hij zal begraven worden bij koningen,’ zei ze zacht. ‘Hij zal met eer herdacht worden. Hij die stierf voor zijn vaderland, hij die stierf voor waarvan hij hield. De lijn van koningen stopt hier, maar hij is wel met lof geëindigd.’
‘Hij is nu niet meer en niet minder dan elk van ons die gestorven is voor volk, vrijheid en vaderland,’ zei ik wat cru. Cerdwin’s pupillen werden plots groter en ze keek me kwaad aan, ik had haar duidelijk veel pijn gedaan met deze opmerking. Ik hield wijselijk mijn mond toen ze hem optilde en wegdroeg richting de troonzaal. Ik verliet zo snel als ik kon het paleis, omdat er ondanks de dood van Feoras toch een feest te vieren viel in de Oude Uil.
Een aantal jaren later lag Feoras onder de zoden bij zijn eervolle voorvaderen die allen dezelfde last als hij hadden gedragen. De verhoudingen in het Harmijnse Rijk waren veranderd sinds de overwinning op Mor en de twee jaar vrede die daar op volgde. Op deze dag was er een huwelijk gepland. Het huwelijk van Cerdwin en de nieuwe koning Idris.
De kerkklokken van Harminië klonken en hemels gezang steeg daar bovenuit en vulde de gehele kathedraal. Licht viel binnen door de vele gekleurde glas in lood ramen, terwijl ik in mijn mooiste gewaad de kerk binnentrad. Mijn tabbaard was van blauw en voorop stond een leeuw afgebeeld. Achter mij aan wapperde een cape met het wapen van Harminië erop. Zo bewoog ik me langzaam en gestaag naar het altaar.
Er was een rode loper uitgerold tussen de banken die toegang gaf tot de grote witte marmeren trap die naar het altaar leidde. Bij het altaar stond een hoge priester in een zwart gewaad met daaronder een witte tabbaard.
Iedereen werd stil toen Cerdwin de kerk betrad. Ze droeg een witte jurk met een immens lange sleep, die werd gedragen door wel veertig kinderen. Haar lichtbruine haren vielen gekruld langs haar gezicht, terwijl haar blauwe ogen mij stralend aankeken. Ze schreed langzaam over de loper en besteeg de trap op haar witte schoenen met kleine hakjes eronder. Toen ze boven was begon de priester met zijn preek: ‘U bent allen hier bijeen gekomen om getuige te zijn van deze gebeurtenis, twee jaar na de overwinning op Mor. Dit huwelijk dat bindend zal zijn voor onze monarchie, voor ons vaderland en voor onze verbintenis met Alar. Alar zal haar zegen op dit huwelijk laten rusten en zo zorgen dat dit liefdeskoppel nooit meer uit elkaar zal gaan. Daarom zullen wij overgaan tot de huwelijksceremonie. Ze zullen allebei drinken uit de elk die van ieder hun harten zal zuiveren. Daarna mogen zijn elkaar het jawoord geven en zullen getuigen zijn voor de eerste monarch, na de van het huis dat Feoras met zich mee droeg, hopend dat hieruit een nieuw huis van koningen zal ontstaan.’
Een paar uur later, toen de grote huwelijksceremonie voorbij was was het zover. Ik zette de kelk met het water gezegend door Alar op het altaar en knielde neer samen met mijn Cerdwin. We keken elkaar aan en twijfelden geen moment. De priester keek ons aan en vroeg: ‘Wat is daarop uw antwoord?’
‘Ja, ik wil,’ zo zeiden we spatgelijk. Er steeg gesnik op uit de banken en er werd zelfs geklapt toen Cerdwin en ik elkaar een kus op de mond drukten. Zo gelukkig had ik mij nog nooit in mijn leven gevoeld. En zelfs even was ik blij met de dood van mijn beste vriend. Alles voor mijn liefde.