De zwarte schaduw

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
Vivian
Potlood
Potlood
Berichten: 42
Lid geworden op: 12 mei 2010 09:58
Locatie: Groningen

Het was een regenachtige avond in augustus. Vanuit de duisternis doemde een vrouwelijke gedaante op. Ze droeg een lange glinsterende witte jurk die over de kronkelende weg sleepte, maar gek genoeg niet sleet. Haar blonde haren waren verweven in een lange vlecht, en zaten verstrengeld in een zilveren speld. Haar voetstappen waren duidelijk hoorbaar, maar er was niemand om ze te horen. Ze stierven weg tussen de bomen. Een eindje verderop besloot een vogel een betere schuilplaats te zoeken dan de boom waarin hij gezeten had, en vloog geruisloos weg. De vrouw besteedde er geen aandacht aan, ze had belangrijkere dingen te doen. Haar bruine ovale ogen keken af en toe waakzaam van links naar rechts alsof ze onaangenaam bezoek verwachtte, maar ze stopte niet om haar omgeving beter in zich op te nemen. Haar magere bleke handen die gesierd werden door de mooiste ringen sloegen de omslagdoek die ze om haar ranke hals had gelegd wat steviger om haar heen. Ze rilde even, want het was niet echt warm. De wind waaide om haar heen en speelde met haar haren, haar jurk en mantel. En toch liep ze meedogenloos verder, kijkend naar haar witte schoenen die bij haar jurk pasten. Ze leek betoverd, of op zijn minst in diepe gedachten verzonken. Niemand zou het zeker weten, maar er was ook niemand om het haar te vragen. Ieder huisje dat de vrouw passeerde was donker en leek verlaten. Het was een onheilspellend tafereel, maar zij, alleen zij wist waarom. Waarom de huizen verlaten waren, waarom er nergens licht brandde. Lang geleden was iets soortgelijks gebeurd, maar daar wilde ze nu niet aan denken. Ze moest doorlopen. Het was gevaarlijk op straat 's avonds, zeker voor iemand zoals zij.
Haar haast volmaakte gezicht trok even samen toen een koude windvlaag langs haar wang streek. Ze bleef voor het eerst sinds ze verschenen was in dit kleine dorpje even staan en ze zuchtte diep. Waarom was ze hier eigenlijk gekomen? Wat had ze gehoopt? Had ze gehoopt dat iemand haar hand vast zou pakken en haar mee zou nemen, als een klein kind dat bang was om zijn eerste stapjes te zetten? Had ze gehoopt dat ze antwoorden zou krijgen, antwoorden op de vragen die haar al bezighielden vanaf het moment dat ze zelf na kon denken? Ze wist het niet. Op het moment dat het plan ontstaan was, had ze er niet over nagedacht, maar was ze gewoon gegaan.
'Ik zie wel waar ik beland,' had ze gezegd tegen zichzelf, en ze was opgestapt. Alles achtergelaten wat ze had, omdat ze geen andere keuze had.
Ze hervatte haar wandeling, en merkte direct na de eerste stap dat haar voeten zeer deden. Ze hadden al vele kilometers afgelegd, met weinig pauzes. Heel weinig pauzes.
Maar ze wilde ook niet stoppen, ze weigerde te stoppen. Ze moest verder, en niet alleen omdat ze op het punt stond om iets belangrijks te doen. Ook omdat ze wilde vluchten.
Als ze dacht aan haar oude leven glinsterden er even tranen in haar ogen. Bittere tranen van verdriet, gemis, en teleurstelling. Natuurlijk miste ze haar vrienden, haar pleegouders. Maar ze had altijd gevangen gezeten in haar gouden kooi, met totaal geen kans op bevrijding, op zelfs maar het kleinste beetje zelfstandigheid. Ze had zich verstikt gevoeld, zichzelf vaak in slaap gehuild. En dus had ze zichzelf bevrijdt, omdat ze haar vleugels uit wilde slaan. Haar pleegouders waren altijd goed voor haar geweest, maar altijd bang dat ze zich af zou vragen wie haar echte ouders waren. Altijd bang dat ze ze misschien op zou willen zoeken, en zou besluiten om te blijven. Ze hadden altijd goed voor haar gezorgd, maar ze waren bang, veel te bang dat ze hen zou verlaten. Haar oorspronkelijke ouders hadden haar destijds opgegeven. Haar pleegmoeder vertelde haar van jongs af aan dat het te maken had met geld, maar een klein lichtje in haar hart vertelde dat er meer achter zat. Ze wist niet wat, maar ze wist dat er meer was. Meer dan geldgebrek. Het kleine lichtje in haar hart dat zeker wist dat haar ouders haar niet zomaar hadden opgegeven, leek ook zeker te weten dat haar ouders echt van haar gehouden hadden. Dat ze haar gezien hadden als hun dochter, maar dat er iets gebeurd was waardoor ze, met veel pijn in hun hart, afscheid van haar hadden moeten nemen. Desondanks was ze goed terechtgekomen, in een familie waar geldzorgen niet aan de orde waren, waar ze zelfs konden zwemmen in het geld, als ze dat maar gewild hadden. Ze had alles kunnen krijgen wat haar hartje begeerde, en ze kreeg ook veel. Maar toch was ze nooit verwend geworden. Ze was altijd bescheiden gebleven, omdat dat was hoe ze wilde zijn.
Ineens schrok ze op uit haar gedachten. Haar hart maakte een sprongetje toen ze het eerste lichtje van die avond zag verschijnen. Ze versnelde haar pas en struikelde bijna over haar schoenen, maar het maakte niet meer uit. Er was een teken van leven!
Ze liep statig met een bonzend hart dat duidelijk voelbaar was in haar keel naar het lichtje, dat vanuit de duisternis haast tastbare hoop leek. Ze wilde het omarmen, omdat het zo vriendelijk en warm leek. Ze had enorme behoefte aan aanspraak na zolang alleen en eenzaam geweest te zijn. Haar voeten bewogen haar voort, het leek haast alsof ze zweefde. Met de komst van dit licht was haar pijn verdwenen, evenals haar zorgen.
Het werd groter en groter en was even warm als de zon. De zon, die ze zo graag aanschouwde als ze over kronkelende paden moest lopen, rotsige gebieden moest doorklieven. Ze kon alleen maar overdag reizen, al had ze dit liever 's nachts gedaan om uit het zicht te blijven voor bemoeials die zich afvroegen wat zo'n jong meisje helemaal alleen te zoeken had in de plaatsen waar ze doorheen trok. Maar ze was vaak gewaarschuwd voor zwarte schaduwen. Zwarte schaduwen die haar ruw zouden benaderen, en haar levenloze lichaam uiteindelijk zouden verminken tot niemand haar nog zou herkennen. Het was een verhaal geweest om kleine kinderen bang te maken, had ze altijd gedacht. Maar toen ze ouder werd, kwam ze erachter dat er toch een kern van waarheid in de bangmakerij had gezeten. De meest verschrikkelijke verhalen kwamen haar ten ore toen ze ouder werd. Verhalen over vermiste mensen, die zonder lichtje naar buiten waren gegaan, en met veel gekrijs het bos in waren gesleurd. Mensen die onverklaarbare verwondingen lieten zien, en een paar dagen later zelfmoord pleegden omdat ze gek werden, compleet doordraaiden. Ze huiverde even en sloeg wederom haar mantel steviger om zich heen.
Het gerucht ging dat sommige mensen, als ze maar waardevol genoeg waren, mochten blijven leven om de schaduwen te dienen. Maar de taken die zij uitvoerden zouden te gruwelijk zijn om over te praten.
Ze bande iedere gedachte één voor één uit haar hoofd en sloeg de denkbeeldige deurtjes dicht.
'Ik wil er niet meer over nadenken nu,' sprak ze zichzelf toe, met een zachte, lieve stem die troost uitstraalde, ook al voelde ze zich helemaal niet getroost.
Ze kwam tot stilstand voor een massieve donker houten deur. Vanaf hier leek het lichtje zielig, haast onzichtbaar. Ze voelde zich een beetje teleurgesteld omdat het haar eerder zoveel kracht had geschonken. Ze slikte even, vermande zich en klopte drie keer op de deur.
Ze schrok even en keek wild om zich heen toen de bonzen op de deur weerklonken in de duisternis. Het was alsof er iemand naar haar stond te kijken, maar zij hem net niet kon zien. Er verscheen kippenvel op haar armen, en ze was dankbaar toen ze voetstappen hoorde aan de andere kant van de deur.
Met veel gekraak en gepiep werd de zware deur geopend en stond ze ineens in een zee van licht. Het was een groot huis, dat had ze vanaf een afstand al kunnen zien. Daarom was de verrassing des te groter toen een oude, onverzorgd uitziende man in de deuropening verscheen.
Hij was zeker al wel zeventig jaar oud, en hij liep krom. Zijn mond hing een beetje open en hij ademde reutelend, alsof hij jarenlang pijp gerookt had. Zijn ogen waren waterig en hij had nog maar een paar plukken haar op zijn hoofd, die zo vet waren dat ze glimden. Hij stonk naar oud zweet en vuil, en zijn huid leek grijs verkleurd.
Ondanks het feit dat hij er eng uitzag, probeerde hij toch te glimlachen. Het was een kille glimlach die zijn ogen niet haalde.
Zij had hem goed in zich opgenomen, maar toen hij omhoog keek om te zien wie er op dit late uur het lef had om op zijn deur te kloppen stokte zijn stem even, naar het scheen vanwege haar schoonheid.
Maar blijkbaar had hij zichzelf snel weer onder controle.
'Wie ben je en wat kom je doen?' vroeg hij geïrriteerd, alsof hij gestoord was bij een belangrijke bezigheid.
'Mijn naam is Fyora, heer. Ik ben op zoek naar een slaapplaats voor de nacht. Uiteraard zal ik u betalen, en kan ik u beloven dat ik met zonsopgang weer zal vertrekken. Het is in deze tijden niet veilig om alleen op straat te zwerven.'
'Wat doe je dan op straat, meisje?'
'Ik heb dingen die ik moet doen, heer. Mag ik hier overnachten of niet? Als u weigert moet ik namelijk op zoek naar een ander huis die de indruk wekt dat de bewoner ervan mij hartelijk zal ontvangen, en dat is in dit dorp niet gemakkelijk kan ik u vertellen.'
Of het kwam door haar stem, haar betoverende uiterlijk, of de smekende blik in haar ogen, maar de vreemdeling deed een stap opzij en wenkte.
'Hoeveel was je van plan om te betalen voor mijn gastvrijheid?' vroeg hij nors nadat hij haar mantel had aangenomen.
'Drie goudstukken, heer. Als u daarmee akkoord gaat, uiteraard.'
De oude man bromde even, maar bracht er niets tegenin.
'Ik heb boven een kamer die nooit gebruikt wordt. Het bed is opgemaakt en het vertrek wordt iedere week schoongemaakt. Je mag daar slapen. Verwacht geen uitzonderlijke diensten, ik ben geen knecht. Ik verwacht dat je je woord zult houden. Welterusten.' Hij knikte nog even naar haar, en liet haar toen alleen.
Onwillekeurig moest ze glimlachen. Deze nacht zou ze in ieder geval nog kunnen slapen. Wat morgennacht bracht wilde ze nu nog niet over nadenken. Ze liep de enorme wenteltrap op en aanschouwde oude schilderijen die zo te zien al in geen tijden waren afgestoft. Ze besloot niet te klagen. Verwend was ze niet, en ze was allang blij de kou weer een paar uur te kunnen ontzien.
Bovenaan de trap verscheen een deur. Een soortgelijke als de voordeur, en ze was even opgelucht dat ze niet op deze hoefde te kloppen. Ze opende hem, ook deze keer ging dit niet geheel zonder gepiep en gekraak, en ze stapte naar binnen. De deur viel onmiddellijk achter haar in het slot, en de duisternis slokte haar op. In plaats van angst, ontstond er irritatie. Ze zuchtte en fluisterde iets, maar haar woorden gingen verloren in het donkere vertrek. Op de tast vond ze een lantaarn en deed deze aan. Warm, zachtgeel licht, zoals het lichtje buiten op het erf, vulde de kamer en maakte dat Fyora zich iets meer welkom voelde. Ze had niet eens meer de energie om zich uit te kleden. Pas nu ze zich hier in deze kamer bevond, met een warm en comfortabel bed, besefte ze dat ze nog maar amper energie had om op het bed te gaan liggen. Zo gauw haar hoofd het kussen raakte tuimelde ze door een nieuwe duisternis. Slaap, zo mooi en ongrijpbaar. Met eindeloze dromen waarin alles mogelijk is. Ze zou nu slapen, op krachten komen. Morgen zou ze de oude man zijn goudstukken betalen, en dan zou ze verdergaan. Verder weg van haar gouden kooi, dichter bij de antwoorden op haar vragen.
Laatst gewijzigd door Vivian op 04 jan 2011 13:14, 1 keer totaal gewijzigd.
Vivian
Potlood
Potlood
Berichten: 42
Lid geworden op: 12 mei 2010 09:58
Locatie: Groningen

Toen de eerste zonnestralen door de gordijnen kwamen en over Fyora's gezicht kropen werd ze wakker.
Ze geeuwde, rekte zich uit en stapte toen uit het grote bed waarin ze heerlijk had kunnen slapen. Ze trok haar jurk recht en schaamde zich nu een beetje dat ze erin geslapen had. Zachtjes opende ze de grote deur, keek nog één keer naar het vertrek, en nadat ze de deur achter zich had dichtgetrokken sloop ze zachtjes de trap af. Als ze dacht dat de oude man die de vorige avond de deur voor haar geopend had nog sliep had ze zich deerlijk vergist. Hij stond haar op te wachten onderaan de trap.
Lichtelijk verbaasd keek Fyora hem aan. Kwam hij nou controleren of ze wel echt zou betalen, of vroeg hij zich af hoe ze had geslapen?
'Goedemorgen,' zei Fyora verbaasd toen ze tot stilstand was gekomen voor de oude man.
Hij maakte een voor hem vriendelijk gebaar en knikte.
'Ik heb ontbijt voor je gemaakt. Het lijkt me verstandig dat je eerst fatsoenlijk eet voordat je weer op pad gaat.'
'Ik dacht dat ik geen uitzonderlijke diensten mocht verwachten,' zei Fyora, en ze trok geamuseerd haar wenkbrauwen op.
Toen ze zag dat de man zijn hoofd schudde en zachtjes bromde kon ze een glimlach niet meer onderdrukken.
Fyora volgde hem naar de eetzaal waar een heel scala aan heerlijkheden was uitgestald over een lange licht houten tafel. De kaarsen van de vorige avond waren kleine stompjes van kaarsvet geworden en waren weggezet op een klein tafeltje achterin de zaal. Ook hier hingen stoffige schilderijen, maar met een warmere uitstraling. Op de tafel stond het beste maal dat Fyora in tijden gehad had. Het deed haar denken aan thuis, al waren de mensen die daar samen met haar aten een stuk gastvrijer en warmer. Meteen nadat ze dat gedacht had schaamde ze zich. Deze man zag er dan misschien gehavend en angstaanjagend uit, maar hij had haar wel laten slapen in zijn huis, en had nu zelfs ontbijt voor haar gemaakt. Vriendelijk glimlachend keek ze de man aan, maar de glimlach werd enkel beantwoordt door een lege blik.
'Wie ben je nou precies?' vroeg de man aan Fyora nadat ze waren gaan zitten.
'Dat heb ik u gisteravond al verteld, heer,' zei Fyora terwijl ze een broodje belegde met vlees.
'Meisje, ik mag misschien oud zijn, maar ik ben niet gek. Je hebt een doel, en je hoeft me niet te vertellen wat dat doel is, maar misschien kan ik je helpen.'
'Ik vraag me af hoe u me zou kunnen helpen,' zei Fyona mistroostig, 'niemand weet hier van mijn bestaan af.'
'Luister, ik mag er dan misschien dom en gehavend uitzien, maar ik heb meer van de wereld gezien dan jij denkt. Ik ken veel mensen, en ze hebben allemaal iets betekend in mijn leven. Misschien is er ook iemand die jou zou kunnen helpen. Vertel me maar wat je los kunt laten.'
Fyora overdacht haar opties. Was het verstandig om te vertellen wat ze kwam doen en waarom? Waar ze vandaan kwam en waarom ze daar zo graag vandaan wilde vluchten? Nee, eigenlijk niet. Maar als ze moest sterven, zou dat toch wel gebeuren. Ze besloot alle voorzichtigheid overboord te gooien, en voor het eerst sinds maanden, misschien zelfs wel jaren, haar verhaal aan een wildvreemde te vertellen.

'Ik werd geboren in een dorpje, niet ver van het dorp waar ik nu ben. Mijn ouders waren lieve mensen, daar ben ik van overtuigd. Ik heb één tekening van mezelf als baby, en ik lijk daar gelukkig. Mijn ouders gaven me de naam Fyora Ariën Aiwendil. Een naam die ik nog steeds iedere dag draag met trots, omdat dat het enige is wat me herinnert aan het leven dat ik had kunnen leiden. Afgezien van mijn naam werd alles mij afgepakt. Mijn ouders moesten me opgeven, misschien had het te maken met de oorlog, ik weet het niet. Gebrek aan geld was de reden als ik mijn pleegouders moet geloven. Ze zijn lief, maar hielden me gevangen. Ik denk dat ze bang waren dat ik de werkelijke reden zou ontdekken waarom ik weg moest van mijn ouders. Ik weet niet eens of mijn echte ouders nog leven. Ik wilde vluchten, zoeken naar mijn echte ouders, en ontsnappen uit mijn gouden kooi van liefde en bezorgdheid. Maar op de middag dat ik mijn spullen zou pakken gebeurde er iets verschrikkelijks. We waren aan het dineren toen opeens de knecht binnen kwam lopen. Hij zag er zorgelijk uit en vertelde ons dat we waren aangevallen. Het zou een oorlog worden, tussen de goede en de slechte wereld. Ik wist destijds alleen het bestaan van de goede wereld af, en niet van de slechte, maar oorlog werd het. Alle lichtjes werden gedoofd, en toen kwamen ze. De zwarte schaduwen. Ze sleurden mensen mee naar het bos, ze brachten ze verwondingen toe. Zulke erge verwondingen dat de straten rood waren van het bloed. En toen waren we gehuld in duisternis. Een eeuwigdurende duisternis die alleen maar zwarter en zwarter werd. Zwarter dan de zwartste nacht. Onheilspellender dan welke nachtmerrie dan ook. En toen wist ik dat ik moest gaan. Ik wist dat het nu of nooit was. Hoe het me gelukt is weet ik nog steeds niet, maar ik kon ontsnappen. Ze lieten me passeren, volgens mij zagen ze me niet eens. Ik kon weg om aan mijn reis te beginnen. Ik wist dat de antwoorden die ik zocht bij mijn ouders zouden liggen, maar niet waar ik ze moest zoeken. Toch ging ik, omdat ik meer wilde weten. Onderweg sprak ik mensen die me vertelden dat mijn ouders zijn ondergedoken. Dat ze zijn vertrokken naar het zuiden en dat ze hun echte naam niet meer gebruiken, maar ik weet niet waarom. Er is zoveel dat ik niet weet, en de reis die ik moet voltooien is moeilijker dan ik gedacht had. Ik moet soms vluchten, en soms juist het gevaar opzoeken om te bereiken wat ik wil bereiken. Soms heb ik het gevoel dat ik achtervolgd word door zwarte schaduwen, of in ieder geval mensen die me kwaad willen doen. En hoe dichter ik bij het zuiden kom, hoe meer onverklaarbare dingen er gebeuren. Ik zou zweren dat ik soms word nagekeken door dieren, terwijl zij eigenlijk voor mij zouden moeten vluchten. En wanneer ik door bossen loop, hoor ik soms gefluister.'

Fyora had half en half verwacht dat de man haar uit zou lachen na dat laatste bericht, maar in plaats daarvan zag ze een nieuwe emotie op zijn gezicht. Hij leek verdrietig. Het was alsof hij zoveel pijn had dat hij het liefst wilde schreeuwen, het pijnlijke gevoel letterlijk uit zijn lichaam wilde schreeuwen. Maar waarom?
'Heer?' vroeg Fyora, terwijl ze een troostende hand naar hem uitstak.
'Blijf van me af!' schreeuwde hij, en vervolgde een stuk rustiger: 'Ik weet hoe ik je kan helpen. Ik heb een naam voor je, en een richting. Ik weet niet meer waar hij precies woont, maar hij kan je helpen in de zoektocht naar je ouders. Ik zal wat te eten voor je inpakken en je de goede kant uitwijzen. Wees voorzichtig, meisje. Kijk uit, en zorg ervoor dat ze je niet grijpen.'
Fyora begreep er helemaal niets meer van. Wat was er veranderd nadat ze haar verhaal had verteld? Waarom greep het hem zo aan? Wat had hij te maken met een oorlog die duizenden kilometers verderop was uitgevochten, en waar hij waarschijnlijk niets mee te maken had gehad? Wilde de oude man haar in een hinderlaag lokken? Ervoor zorgen dat ze gewond zou raken en uiteindelijk zou sterven? En toch, haar intuïtie vertelde haar dat ze de man kon vertrouwen. En zo geschiedde. Ze vertrouwde hem, en deed precies wat hij haar gezegd had. Ze had nu tenminste een duidelijke aanwijzing. Nadat ze hadden gegeten, en de man Fyora een bloedrode jurk met zwarte kant had gegeven om te dragen voor onderweg vertrok ze.

Vlak voordat Fyora het pad dat ze moest bewandelen opnieuw trotseerde keek ze de man dankbaar aan en overhandigde hem de goudstukken.
'Bedankt voor alles, heer. Mij rest nog één vraag. Wat is uw naam?'
Waar de man eerder vriendelijk en betraand had gekeken, kreeg hij nu zijn norse manier van doen terug.
'Mijn naam is niet belangrijk, dus vraag er ook niet naar. Ik heb nog iets voor je, wacht hier.'
Fyora verroerde niet, en bleef wachten tot de man terugkwam, gevolgd door een lichtbruin glanzend paard.
'Dit is Olórin, zorg goed voor haar. Het is het snelste paard dat ik heb, en ze kan rennen zoals geen enkel ander paard kan. Soms denk ik dat ze betoverd is ... Afijn. Een goede reis. En onthoud goed: zoek naar de man met de naam Tilion, hij zal je helpen.'
Daarna draaide hij zich om en liep van haar weg zonder ook nog maar één keer om te draaien. Toch kon Fyora niet stoppen met staren. Ze keek de man na tot hij uit het zicht verdwenen was. Ja, hij leek oud, en was ook oud. En gehavend was hij zeker. Maar toch had haar gevoel haar verteld dat ze hem kon vertrouwen. Ze boog haar hoofd, glimlachte naar Olórin en stapte toen op.
Laatst gewijzigd door Vivian op 06 jan 2011 15:23, 7 keer totaal gewijzigd.
Vivian
Potlood
Potlood
Berichten: 42
Lid geworden op: 12 mei 2010 09:58
Locatie: Groningen

De eerste uren zag ze niets anders dan natuur. Bomen die eenzaam en rusteloos waaiden in de wind. Bossen die er zo luguber uitzagen dat Fyora er nooit doorheen zou durven gaan, en dode vlaktes met geen enkel teken van leven. Ze wist niet waar ze naartoe gestuurd was, ze wist alleen wel dat dit de goede weg was. In de eenzame uren was ze blij dat ze Olórin bij zich had. Hoewel het dier natuurlijk haar woorden niet kon snappen en zeker niet kon beantwoorden, bood het haar wel troost. Ze was tenminste niet alleen, en dat was het enige wat ze verschrikkelijk vond. Alleen zijn. En helemaal op dagen zoals deze, waarin alles uitzichtloos leek, omdat het doel nog zo ver van haar verwijderd was. Ze zou liever sterven dan dat ze haar hele leven eenzaam moest zijn. De avond viel en Fyora begon zich rusteloos te voelen. Ze had al urenlang niets anders gezien dan dorre zandvlaktes en bossen, en toch moest ze zorgen dat ze onderdak zou krijgen voor de nacht. Ze kon niet buiten blijven, dan zou ze gevaar lopen. Het werd steeds donkerder en donkerder en uiteindelijk kon ze nog maar een paar centimeter van haar pad zien, als ze zich er goed op concentreerde. Het was alsof zelfs Olórin wist dat het te donker was om nog door te lopen, want ze bleef staan waar ze stond, met een koppigheid die vertelde dat ze niet eerder verder zou lopen voordat het weer licht was.
'Alsjeblieft, loop nou!' zei Fyora smekend tegen het paard, maar ze draaide zonder pardon haar kop in een andere richting.
'Dan zit er niets anders op,' zuchtte Fyora. Ze zakte door haar knieën en ging tegen een boom aan zitten.
Na een tijdje nagedacht te hebben en de lucht nog donkerder te hebben zien worden dan hij al was, stond Fyora weer op en liep terug naar Olórin.
'Wil je dan in ieder geval met me meelopen tot we een beschut plekje hebben gevonden waar we de nacht kunnen doorbrengen?'
Het paard schudde met haar kop en brieste even, waardoor het dier leek in te stemmen.
Het beviel haar helemaal niets dat ze vannacht buiten moest slapen, maar wat had ze voor keuze?
Olórin vasthoudend liep ze een bos in, juist de plek waar ze een hekel aan had. Maar het was het enige stuk waar ze enige beschutting had. Het paard volgde haar braaf, en Fyora vertelde zichzelf dat als ze gevaar zou lopen in dit bos, Olórin dat vast wel aan zou voelen.
Na een tijdje lopen kwamen ze aan op een open plek, en nadat Fyora Olórin had vastgemaakt aan een boom, besloot ze dat ze hier dan maar moest slapen. Ze legde haar witte jurk die ze de dag ervoor had gedragen op de grond, en rolde zich op tot een klein balletje. Ze zou het koud krijgen vannacht, dat wist ze zeker. Net toen ze zichzelf ervan overtuigd had dat er waarschijnlijk niets zou gebeuren, en dat ze al eerder ontsnapt was aan zwarte schaduwen, hoorde ze takjes breken. Direct daarop gevolgd bekroop Fyora hetzelfde bekeken gevoel, alsof iemand haar stond te begluren maar zij die persoon niet kon zien omdat hij de bescherming van het duister had. Ze hoorde duidelijk voetstappen klinken in het bos, en iets vertelde haar dat dit niet de voetstappen waren van een dier. Iets veel groters dan dat, en met sinistere plannen bewoog zich door het bos, op zoek naar Fyora. De voetstappen kwamen dichterbij, en dreunden door in het toch al veel te stille bos. Fyora spitste haar oren, en iedere vezel in haar lijf stond op scherp. Als het moest, zou ze toeslaan. Desnoods met haar blote vuisten. Maar zo snel als de dreiging gekomen was, hield het ook weer op. Wie het ook was, hij of zij liep weg van de open plek, en dus van Fyora. Maar waarom hadden ze dan staan kijken? Wat wilden ze bereiken?

Fyora sliep slecht die nacht. Iedere windvlaag, en ieder dier dat de open plek bezocht was genoeg voor Fyora om doodsbang wakker te worden. Dit herhaalde zich een paar keer, tot ze zichzelf streng toesprak.
'Als er iemand zou zijn, was je nu allang dood geweest,' zei ze tegen zichzelf.
Maar tegen de tijd dat ze het zelf ook echt ging geloven, was het alweer licht genoeg om de reis voort te kunnen zetten.

De eerste zonnestralen kropen over de boomtoppen en dienden als een soort signaal dat ze weer verder kon reizen.
Toch liet de beklemming van afgelopen nacht, het gevoel dat iemand naar haar had staan staren, haar niet los.
Het hield haar hart in een stevige ijzeren greep, en ze maakte zich continu zorgen. Ze kon het niet verklaren, maar ze wist zeker dat het een persoon was geweest. En ze wist niet helemaal zeker of die persoon goede bedoelingen had gehad. Ze vroeg zich af waarom hij haar niet had aangevallen, terwijl zij daar zo weerloos had gelegen. Hij had haar met gemak iets aan kunnen doen, zonder dat er ook maar iemand was geweest die haar had kunnen beschermen, voor haar op had kunnen komen.

De volgende drie dagen van haar reis veranderde het landschap niet. Het bleef monotoon en dor, en het leek alsof er nooit meer een einde aan zou komen. Het enige waar ze zich mee kon troosten was haar reisgenoot en de zon, die aangenaam op haar gezicht scheen. De zon met haar warmte kon Fyora altijd troosten. Het was alsof er nog hoop was in de wereld, ook al voelde ze zich vaak stuk geslagen. En helemaal na de afgelopen paar dagen. Ze had niet meer alleen 's nachts, maar ook overdag het gevoel alsof ze achtervolgt werd. Het frustreerde haar en maakte haar bang dat ze niemand zag als ze achterom keek. Toch voelde ze constant de aanwezigheid van iemand anders, een ander levend wezen, ongeacht zijn bedoeling voor goed of kwaad.
Als ze alles goed had berekend, zou ze over één dag arriveren in een nieuw dorp. Dat betekende dat ze dan opnieuw kans had op een slaapplaats. Maar voor nu moest ze nog één nacht zien te overleven in de buitenlucht. Naar alle waarschijnlijkheid zou het wederom een bos worden, want daar waren er veel van. Heel veel.. Veel sneller dan Fyora gehoopt had viel de avond, en liep ze een ander bos in. Dit bos was anders dan alle andere bossen waar ze tot nu toe geslapen had. Het was donker, en vreeswekkend. Ze wilde het allerliefst vluchten, maar besloot voor één keer dat gevoel te negeren. Vanaf morgen zou alles alleen maar makkelijker kunnen worden, ze hoefde nog maar één nacht bang te zijn. Toch kon ze het beklemmende gevoel niet van zich afschudden. Het was net alsof haar hart tegen haar borstkas sprong, haar wilde waarschuwen voor een nog onbekend gevaar. Een duister gevaar, waar moeilijk aan te ontsnappen was. Maar ze moest het negeren, dat moest. Er was geen andere plek, of een andere oplossing. Ze had in ieder geval Olórin bij zich, haar grootste troost sinds ze was vertrokken uit het huis van de oude man. Iedere minuut in het bos maakte haar hart ongeruster, en hoe donkerder de lucht werd, hoe angstiger ze zich voelde. Er ging iets gebeuren, dat voelde ze. Daar was geen ontkomen aan.
En ze had gelijk, ze had gelijk gehad toen ze een gevaar aangevoeld had. Het gebeurde snel en plotseling, en als ze er niet op voorbereid was geweest had ze waarschijnlijk nog ergere doodsangsten uitgestaan dan ze nu al deed. Daar stond het, want ze kon het onmogelijk een persoon noemen. Het was donkerder dan de donkerste nacht, en het leek alsof zwarte duistere vlammen om zijn lichaam likten. Zijn ogen waren melkwit en hadden geen pupil. Hij had puntige tanden en een enorme tong waarmee hij verlekkerd over zijn lippen likte. Hij stootte een soort gehuil uit, het gehuil dat je doet denken aan een spookhuis. Als een woedende geest, vastbesloten om wraak te nemen. Fyora stond als versteend aan de grond, het ding zou haar te grazen nemen. Deze was groter en vreeswekkender dan welke zwarte schaduw dan ook. Ze had ze ooit gezien, op de plek waar ze was opgegroeid, maar dit had ze nooit voor mogelijk kunnen houden. Het had alles van een beest, maar toch had het de omvang van een mens, zowel in grootte als in breedte. Hoewel het leek alsof het ding schuifelde, klonk iedere stap als een kanonschot. En net toen hij dichtbij genoeg was om zijn klauwen uit te kunnen slaan naar Fyora hoorde ze rennende voetstappen achter zich. Dit ging minstens net zo snel als het verschijnen van de zwarte schaduw. Het ene moment hoorde ze de voetstappen, het volgende moment pakte iemand ruw haar arm vast, en trok haar mee naar Olórin. Sneller dan ze volgen kon galoppeerden ze het bos uit, weg van de zwarte schaduw die nu harder huilde dan je je ooit voor kon stellen.
'Hoe kun je nou in hemelsnaam zo stom zijn om te overnachten in een bos?!' hoorde ze een mannenstem schreeuwen, 'weet je wel hoe ontzettend gevaarlijk dat is? Dat ding, wat het dan ook moge zijn had je wel kunnen vermoorden! Of erger! Je mag blij zijn dat ik je ben komen redden!'
Fyora was behoorlijk op haar teentjes getrapt. Dacht deze vreemdeling soms dat ze niet voor zichzelf kon zorgen? Ze had deze zwarte schaduwen al vaker voor zich gehad, en hoewel deze groter en sterker leek had ze hem vast alleen uit kunnen schakelen als het echt had gemoeten. Ze had meer gezien dan deze vreemdeling nu van haar wist. Hij had het recht niet zo tegen haar te schreeuwen.
'Je hoeft me niet te vertellen dat het stom was om in een bos te slapen, dat weet ik wel!' schreeuwde ze terug, 'maar ik had niet bepaald een andere keuze! Het dorp waar ik naar op weg ben is nog één dag reizen en ik moest toch rusten. Bovendien, als ik niet hoefde rusten, moet mijn paard Olórin dat wel. Ze reist niet als het duister is gevallen.'
Ze hoorde een verontwaardigd arrogant geluidje uit de mond van de man komen, en op dat punt wist ze zeker dat ze hem nooit aardig zou kunnen vinden, ondanks het feit dat hij zojuist haar leven had gered.
'Als je je ego even aan de kant kunt schuiven, kun je me misschien helpen!' schreeuwde Fyora verontwaardigd op haar beurt.
'Heb ik je nog niet genoeg hulp geboden?' snoof de man ongelovig, maar Fyora besloot hem te negeren.
'Ik ben op zoek naar de man die luistert naar de naam Tilion. Weet je misschien waar ik die man kan vinden?'
Voor het eerst klonk er verbazing in de stem van de man die haar gered had.
'Dat is mijn vader. Mijn naam is Raniver, zoon van Tilion. Ik kan je naar hem toebrengen als je dat wilt.'
Laatst gewijzigd door Vivian op 06 jan 2011 10:41, 4 keer totaal gewijzigd.
Gebruikersavatar
Saskjezwaard
Computer
Computer
Berichten: 4449
Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
Locatie: in bed

Wat een leuk verhaal, ik volg het vanaf nu en ben benieuwd hoe het verder gaat. Je beschrijft alles heel goed en je spelling is heel netjes, ik ben geen fout tegengekomen. Oja, je beschrijvingen zijn echt heel goed, daar heb ik zelf heel erg veel moeite mee, maar jij laat het zo makkelijk lijken. Wat een gave :P
Ik ben alleen in je laatste stukje een paar dingen tegengekomen die voor mijn gevoel niet klopten.
De volgende drie dagen van haar reis veranderde het landschap niet. Het bleef lang en monotoon, alsof er nooit meer een einde aan zou komen.
Landschappen zijn toch nooit lang? Monotoon kan wel, maar lang staat hier een beetje raar. Ik zou het vervangen voor iets anders, zoals saai of oninteressant.
Ze verheugde zich er niet op, en zoals zo vaak gebeurt gaat de tijd veel sneller als er iets moet gebeuren wat niet leuk en aangenaam is.
Het is toch juist andersom? Als iets leuks is, gaat de tijd snel en als iets niet leuk is, gaat de tijd langzaam. Ik snap wel wat je bedoelt, maar nu komt het niet goed over. Ik zou het, of weglaten, of veranderen.

Je moet ook op je alineagebruik letten. Bij je gesprekken doe je dit goed, maar in het laatste stukje, toen je het landschap en de paar dagen reizen beschreef, is het een grote brok tekst. Dit kan voor lezers afschrikkend werken, en ik merk zelf dat ik moeite heb om door zo'n grote eenopvolgend stuk tekst te lezen.
Ook in het stukje waarbij Fyora vertelt wat er allemaal in haar leven gebeurd is, klopt niet voor mijn gevoel. Je moet er goed op letten als mensen iets zeggen, dat het geloofwaardig is. Ik heb er zelf ook moeite mee ( loop met sommige gesprekken hopeloos vast), maar een tip is om het hardop te lezen en te bedenken of je zelf zoiets zou zeggen. Sommige stukken in je deel kloppen wel, maar sommige niet.

Ik hoop dat je iets aan mijn tips hebt, en dat je snel verder stukjes post, want je verhaal ziet er veelbelovend uit!

Edit: Ik was er vergeten bij te zetten dat dit vanuit het Tipex-Team is.
And by the way, everything in life is writable about if you have the outgoing guts to do it, and the imagination to improvise. The worst enemy to creativity is self-doubt ― Sylvia Plath
Vivian
Potlood
Potlood
Berichten: 42
Lid geworden op: 12 mei 2010 09:58
Locatie: Groningen

Oké, bedankt voor de tips, ik heb het veranderd in het verhaal. ^^
Ik ben blij dat je mijn verhaal leuk vindt om te lezen, en ik zal snel weer een stukje toevoegen. ^^

----------------------------------------------------------------------------------------
Een nieuwe dag was aangebroken. Ze reden verder en verder en sneller dan Fyora verwacht had arriveerden ze in het dorp. Hier waren meer deuren en lichtjes dan in het vorige dorp, maar toch kreeg ze er een eenzaam gevoel van. Ze rilde even terwijl ze dat gevoel in zich opnam. Raniver, wiens gezicht Fyora nu nog steeds niet gezien had, begeleidde Olórin een heuvel op.
'Is dat de plaats waar jij en je vader wonen?' vroeg Fyora aan hem, en hij knikte.
'Ja. Mijn vader, zus, broer en ik. Ik weet niet of vader wakker is. Hij is een tijd terug aangevallen door een wild dier, en hij is nog aan het herstellen. Desondanks denk ik dat hij sterk genoeg is om je vraag te kunnen beantwoorden. Want ik neem aan dat je een vraag voor hem hebt.'
Fyora knikte nieuwsgierig en vroeg: 'hoe weet je dat?'
'Iedereen die hier komt heeft vragen voor vader. Hij is een wijs man, en heeft veel meegemaakt in zijn leven.'
'Waarom was je dan zo verbaasd toen ik zei dat ik op zoek was naar je vader?'
'Ik kon me maar moeilijk voorstellen dat iemand die zo dom is om te overnachten in een bos, op zoek zou zijn naar mijn vader. Kijk, daar is het.'
Fyora trok net woedend haar mond open, maar kon dit gebaar maskeren door een open mond van verbazing.
Een gigantisch kasteel doemde op vanachter de heuvel, en was adembenemend mooi. Het kasteel was gemaakt van lichtgekleurde stenen en de ramen waren gekleurd, als in een mozaïek. Rondom het terrein waren roze en rode bloemen die prachtige standbeelden nog mooier maakten dan ze al waren, en zo onder de lichtblauwe hemel die gevuld was met zon was het tafereel haast magisch. Het hele terrein was overspoeld door de mooiste lantaarns en Fyora kon zich maar amper voorstellen hoe dat eruit moest zien bij nacht. Raniver en Fyora stapten af.
Raniver maakte aanstalten om naar het kasteel te lopen, maar Fyora wilde haar redder zien, weten wie haar leven veilig had gesteld. Ze trok hem terug aan zijn arm.
'Mag ik je nu dan eindelijk eens goed bekijken?' zei Fyora.
Raniver draaide zich om en zijn donkerbruine ogen boorden zich in die van haar. Ze zag een man die gehard was in de strijd, en minstens net zo veel had meegemaakt als zij. Ze kon het zien aan de harde lijnen in zijn gezicht. Zijn ogen straalden verdriet en verlies uit, maar ook de kracht om lief te kunnen hebben. Zijn halflange zwarte haar hing losjes over zijn schouders, en zijn mond vormde langzaam een glimlach. Hij was licht gebruind door de zon, waardoor Fyora de indruk kreeg dat hij vaak reisde.
Hij was breed en gespierd, en zijn kleren waren hier en daar gescheurd. Hij lachte zijn parelwitte, rechte tanden bloot.
'Ben je nu eindelijk klaar om te gaan?'
'Ik denk het wel,' zei Fyora, na nog één keer schattend naar hem te hebben gekeken.
'Kijk, vader is wakker,' zei Raniver toen de deuren van het kasteel met een roestig gepiep opengingen. 'Hij verwachtte ons al.'

Tilion, als een oude man, kwam statig, haast arrogant, op hen afgestevend.
Zijn lange zilvergrijze haren en baard hingen bijna tot aan de grond, zo lang waren ze. Zijn ogen leken vriendelijk, maar lieten ook zien dat ze niet bedrogen konden worden. Hij was niet mager, maar ook niet dik. Hij zag er gezond uit, en als Raniver niet verteld had dat zijn vader gewond was geweest, had Fyora het niet kunnen zien.
Hij begroette zijn zoon met een kus op iedere wang en keek toen schattend naar Fyora.
'Wie heb je meegebracht, mijn zoon?' vroeg hij met een stem die minstens net zo kraakte en piepte als de deur die hij net geopend had. Fyora besefte zich ten volle dat dit een man was waar je wel respect voor moést hebben.
'Dit is een meisje die ik heb gevonden, vader. Zij heeft een vraag voor u. Ik heb haar gevonden in het bos, waar ze werd aangevallen door een duistere gedaante. Ik kon niet goed zien wat het was, maar ik heb haar leven gered.'
'Een duistere gedaante, zeg je?' zei Tilion, en zijn blik veranderde.
'Kom snel binnen, mijn kind, kom snel.'
Fyora keek naar Raniver, die haar gebaarde achter zijn vader aan te lopen, en gedrieën liepen ze het kasteel binnen.
'Vertel mij eens, kind. Wat is je naam?'
'Mijn naam is Fyora Ariën Aiwendil, heer,' zei Fyora.
Tilion draaide zich langzaam om en de verbazing op zijn gezicht en in zijn ogen was duidelijk leesbaar. Hij nam iedere centimeter van haar hoofd en lichaam in zich op.
'Maar ... dat kan niet. Jij kan niet ... is dit waar? Is dit werkelijk waar? Maar ... hoe is dat mogelijk?'
Fyora wist niet wat ze moest zeggen, maar keek Tilion vragend aan.
Het leek haast alsof hij respect voor haar had, en zijn manier van doen veranderde zo plotsklaps dat het net was alsof iemand een betovering had losgelaten.
'Ongelooflijk, ik wist dat deze dag zou komen, maar niet dat hij zo snel zou komen. Je hebt geluk gehad, mijn kind. Geluk dat mijn zoon in de buurt was, je bent veel te ... Ongelooflijk ...'
Hij kwam tot stilstand voor een grote deur en keek naar zijn zoon.
'Blijf hier, Raniver. Ik moet alleen met onze gast spreken.'
Raniver knikte eerbiedig, keek nog één keer naar Fyora, draaide zich toen om en liep de gang uit.

Fyora wist niet goed hoe ze moest reageren, of wat ze moest zeggen. Waarom was het ongelooflijk dat ze hier gekomen was? Het was duidelijk dat Tilion iets over haar wist wat zij nog niet wist. Zou hij het aan haar vertellen? Zou de tijd rijp zijn? Zou ze nu eindelijk ontdekken wie ze echt was? En had dit misschien te maken met haar ouders? Maar Tilion deed alles in zijn eigen tempo.
'Ga zitten,' zei hij, en Fyora koos een met rood fluweel bedekte stoel uit.
Het duurde even voor Tilion sprak, maar Fyora verloor hem geen moment uit het oog. Het was alsof hij niet wist hoe hij zijn vraag aan haar het beste kon formuleren en hier lang en diep over na moest denken.
Het leek alsof er wel drie uren verstreken voordat Tilion eindelijk bedacht had hoe hij zijn vraag moest stellen.
'Ben je bang?' vroeg hij aan Fyora, die op haar beurt de ongeloof in haar stem niet goed kon verbergen.
'Of ik bang ben?' vroeg ze, 'nee, ik ben niet bang.'
'Dat zou je wel moeten zijn,' zei Tilion, 'ik weet wat er achter je aan zit.'
'Wat zit er dan achter mij aan?'
'De naam ervan kan ik niet uitspreken. Ik ben wijs, maar niet dom. De naam uitspreken zou dom zijn. Ik kan je alleen vertellen dat je op moet passen, en dat eenieder die zich in jouw gezelschap bevindt gevaar loopt. Ze komen op jou af, Fyora. Alleen op jou. Jij hebt iets wat zij willen uitschakelen. Jij bent het grootste gevaar voor hen. Jij moet uitgeschakeld worden, want jij hebt de kracht om hen te verslaan.'
'Welke kracht bezit ik dan?' vroeg Fyora. Ze kon zich maar amper voorstellen dat ze dit gesprek echt aan het voeren was. Deze man leek wel gek geworden, door al zijn zogenaamde wijsheden. Toch wilde ze weten wat hij verder te zeggen had.
'Ik kan je niet vertellen welke kracht jij bezit. Dat kun jij alleen weten. Je bent nog jong, Fyora. En toch, de hoop van alle werelden die er zijn ligt in jouw handen. Jij hebt de sleutel tot vrijheid, jij belichaamt onze vrijheid.'
'Maar hoe dan?' riep Fyora gefrustreerd, 'ik heb geen krachten die niemand anders heeft! Ik ben maar een gewoon meisje, op zoek naar haar ouders! Ik wil weten wie ik ben, en waar ik vandaan kom!'
'Ik kan je vertellen wát je bent. Maar niet wie je bent, of waar je vandaan komt. Wie je bent is een zoektocht van jouzelf, daar kan ik geen antwoord op geven. Waar je vandaan komt is niet mijn plaats om te vertellen.'
'Maar u kunt me wel vertellen wát ik ben?'
'Dat is correct.'
'Wat ben ik dan?'
'Jij bent een magiër, Fyora.'
Vivian
Potlood
Potlood
Berichten: 42
Lid geworden op: 12 mei 2010 09:58
Locatie: Groningen

Hoi mensen,

Ik weet niet hoeveel van jullie mijn verhaal volgen, maar het staat sinds een tijdje stil.
Dat komt omdat ik vorige week vrijdag weer vrijgezel ben geworden, en nu even rustig de tijd neem voor mezelf om er overheen te komen. Ik schrijf weer verder als ik me weer beter voel. =)
Het verhaal wordt dus wel afgemaakt.
Ik wilde jullie dit toch even laten weten.

Groetjes,
Vivian
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Hee!

Ik heb het eerste hoofdstuk gelezen en het klinkt spannend! Ik ga zeker ook de rest lezen.

Groetjes -Maaike-
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”