Ik wilde iets schrijven dat bleef hangen en dit is eruit gekomen! =D
* * *
Stralend Wit
Het sneeuw kraakte onder mijn voetzolen en de ijzige wind blies in mijn gezicht. Vlokjes dwarrelden naar beneden, elegant, tot ze op de grond kwamen en deel gingen uitmaken van al het wit. Ik schikte mijn sjaal opnieuw om mijn nek en ritste mijn jas tot aan mijn nek dicht. Een verdwaalde pluk haar kwam in mijn oog en ik duwde het met één vinger uit mijn gezicht.In de verte doemde de bushalte al op, een tel later zag ik de bus komen aanrijden. Ik zou hem kunnen halen, als ik wilde, maar ik had geen zin om op de ijzige ondergrond te gaan rennen, met de kans te kunnen uitglijden. De volgende bus zou toch binnen een kwartier komen. Ik zag hoe de bus zich langzaam optrok en wegreed. Een windvlaag deed mij huiveren, laagjes ijs werden van de bomen afgeschud. Voetje voor voetje schuifelde ik naar de bushalte toe en verschool mij onder het afdakje, waar nog enigszins beschutting te vinden was. Met een in een handschoen gestoken hand veegde ik het sneeuw van een stoeltje en ging zitten. Het was koud, maar alles was koud en mijn benen deden zeer van het lange lopen, dus bleef ik zitten.
Plotseling kwam er een jongen de bushalte in gelopen, hij kwam zwijgend naast mij zitten. Stiekem wierp ik een blik op hem, zag hoe zijn adem wolkjes maakten in de koude lucht. Hij had witblond haar dat verwaaid alle kanten op stond, maar het stond hem wel. Zijn ogen kon ik niet zien, want hij had zijn gezicht afgewend en tuurde naar het landschap. Ik haalde mijn mobiel uit mijn jaszak, zag dat het nog ruim tien minuten duurde voordat de bus kwam en slaakte zachtjes een zucht.
De stilte duurde voort en de jongen had nog steeds geen woord tegen mij gezegd. Had niet eens laten blijken dat hij van mijn bestaan af wist. Het enige wat hij deed was naar het wittige landschap staren en zwijgen.
“Hallo,” zei ik toen ik de stilte niet meer kon verdragen. Het was toch maar een simpele begroeting, niets mis mee. Tergend langzaam draaide de jongen zich om. Een pluk witblond haar viel over zijn oog en hij schudde het uit zijn gezicht. Heldere groene ogen werden zichtbaar, toch keek hij niet naar mij. Tenminste, niet rechtstreeks. Zijn gezicht stond wel mijn richting uit, maar zijn ogen leken geen doel te vinden.
“Hoi,” zei hij zacht, zijn stem klonk een tikkeltje schor.
“Wat is het koud, vind je niet?” Probeerde ik het gesprek op gang te houden. Er was iets met zijn ogen. Ze waren heel mooi, dat zeker, maar dat was het niet. Het was alsof ik iets over het hoofd zag.
“Zeker.” Hij knikte instemmend. Het volgende moment draaide hij zijn hoofd weg. Blijkbaar was hij niet gediend voor kleine beleefde gesprekjes. Om iets te doen te hebben ging ik mijn foto’s bekijken op mijn mobiel. Heel suf, dat wist ik, maar een mens moest toch wat. De jongen leek het getik van mijn nagels op de toetsjes te horen en draaide zich weer om. Zijn gezicht stond vragend.
“Is er iets?”
“Wat zou jij doen als je alleen wit zag,” vroeg hij langzaam, alsof hij over elk woord moest nadenken.
“Pardon?” Waar had hij het over? Alleen wit zag… ? Ik snapte het niet. Misschien bedoelde hij er al het sneeuw mee. Maar hoewel er veel sneeuw was, was het ook niet zo dat alles onder de vlokken bedolven was. Hij zweeg, alsof hij me niet gehoord had. “Wat bedoel je daarmee,” vroeg ik toen hij niet reageerde.
Verward keek hij me aan. “Lucas Ceacus,” mompelde hij.
“Is dat je naam,” vroeg ik, met een frons tussen mijn wenkbrauwen.
“Ja, ja,” zei hij zachtjes. “Lucas Ceacus; licht blind. Het blinde licht.”
“Ik snap niet waar je het over hebt, Lucas.” Normaal zou ik me van hem afgewend hebben. Het klonk alsof hij wartaal uitsloeg, maar het voelde niet zo. Op de één of andere manier kon ik me niet van hem afwenden. Alsof hij me naar zich toe zoog. Meteen toen ik dat beseft sloeg ik mijn blik neer. Hij voelde raar.
Één enkele seconde vonden zijn heldere groene ogen de mijne. “Het is bijna tijd.”
Vijf minuten later kwam de bus eraan en stond hij op. Mijn ogen schoten automatisch zijn kant op. Hij had iets; het ving mijn aandacht. Niet alleen omdat hij apart was, maar ook omdat er een raar soort aura van hem af straalde. Ik kon het niet plaatsen.
Lucas wachtte niet netjes op de bevroren stoep maar ging op straat staan, op de plaats waar auto’s voorbij scheurden. Verward kwam ik overeind; wat in hemelsnaam was hij van plan?
“Lucas,” mompelde ik, hard genoeg zodat hij het kon horen. Hij bewoog niet, ook niet toen een auto met grote snelheid de bocht om kwam. Al zou de bestuurde op zijn rem drukken, stoppen kon hij niet.
“Lucas, weg daar!”
Hij deed niets. Bewegingloos als een standbeeld stond hij daar, zijn mondhoeken lichtjes opgetrokken terwijl witte vlokjes sneeuw om hem heen dansten. En al die tijd, al die tijd, staarde hij dromerig voor zich uit.
Mijn benen bewogen zich al voordat ik na kon denken. Een schreeuw lag op mijn lippen, maar mijn keel kon geen geluid meer produceren. Ik strekte mijn armen in de ijzige kou en wilde hem wegduwen. Verrast zag ik hoe mijn vingers door hem heen gleden. Mijn ogen werden groot.
Lucas glimlachte. “Lucas Ceacus; Licht Blind. Het Blinde Licht, Senna. Alles is stralend wit hier.”
Hij wist mijn naam, gonsde het door mijn hoofd. Wat betekende die rare woorden die hij telkens herhaalde? Het volgende moment werd ik achteruit gesmeten. De auto waarvoor ik de jongen had gewaarschuwd, had mij geraakt. Ik kwam met een dreun tegen de motorkap terecht en werd ik een geweldige boog achteruit gesmeten. Mijn hoofd knalde met een geweldige smak tegen het gladde asfalt en mijn lichaam stuiterde erachteraan.
Toen werd het zwart.
“Ze sprong voor de auto!” hoorde ik iemand zeggen. “Zo maar, ineens!”
“Ze is er heel slecht aan toe,” mompelde een ander.
“Bel een ambulance!”
In de verte zag ik een wit puntje verschijnen.
Lucas Ceacus; Blind licht. Het blinde licht vulde mijn hele hoofd. Alles gonsde, maar de scherpe pijn die ik had gevoeld, zakte langzaam weg. Denkbeeldig strekte ik mijn armen naar de vergetelheid uit.
Stralend Wit.