Muziek: Lies - Big Bang
Het nog jonge daglicht schijnt door het open raam. Het is warm. Ik zit bij het raam in mijn kamer, starend naar buiten. Onze tuin is groter dan ik had gedacht. Ik besteed er nu echt aandacht aan, merk ik. Nu zie ik dingen die ik eerder niet zag. Alsof er een hele nieuwe wereld voor mij opent. Misschien komt het omdat ik er tijd voor heb. Er tijd voor heb om dingen te waarderen die eerst zo vanzelfsprekend waren. Diep vanbinnen weet ik de exacte reden. Maar ik ben te bang om het hardop te zeggen. Of te denken. Dan werp ik een blik naar mijn onderarm. Een spierwit verband is erom heen gewikkeld. Ik heb spijt. Waarom heb ik dit mezelf aangedaan? Ik had nooit verwacht dat ik zo ver zou zakken. Is mijn leven nu voorbij? Heb ik het aan me voorbij laten gaan? Het is omdat ik een kind krijg. Bij de gedachte alleen moet ik al huiveren. Een kind. Moet ik het weghalen? Of is dat moord? Of is het te laat...? Ik word gek van deze vragen, hoofdpijn krijg ik ervan. Bonkende hoofdpijn. Maar ik blijf er van af. Voor mijn neus, naast het raamkozijn, staat een potje. De letters op het etiket zijn minuscuul. Slaappillen. Om van de pijn even weg te zijn. Ik grijp naar het potje en druk het tegen mijn borstkas aan. Mijn hart klopt snel. Ik haal diep adem en laat het potje over de rand van het raam hangen. Ik snuif diep. Dan laat ik het vallen. Ik knijp mijn ogen dicht. Zojuist heb ik mijn enige remedie laten gaan. Het geeft geen opluchting. En dat zou wel moeten. Ik open mijn ogen en sta langzaam op. Ik probeer te bedenken wat ik kan doen. Verdoving. Ik probeer de knop te vinden om mijn gevoelens uit te zetten, maar het grijpt naar mijn hart. Het breekt me, en de tranen beginnen te rollen. Dan hoor ik gestommel beneden. Voorzichtig draai ik me om. Ik loop naar de overloop. De trap. Ga je jezelf naar beneden duwen? Ik bijt op mijn onderlip en grijp naar de trapleuning, dan strompel ik naar beneden. Ik zie Juliana en Davis. Ze staan tegenover elkaar. Juliana heeft haar handen voor haar gezicht. Davis' ogen zijn rood en opgezwollen. Zijn armen heeft hij over elkaar gevouwen.
Als ik eindelijk beneden ben, ziet Davis me. Van zijn gezicht af te lezen, is het uitgesproken. Hardop. Mijn maag draait zich om, mijn leven staat op zijn kop. Davis staart nog steeds naar me, in zijn ogen voel ik de wanhoop branden. Juliana begint te snikken. Ze kijkt op. Ze ziet mij. Haar oogmake-up is volledig uitgelopen, ze lijkt net een bezopen kat. Haar mond valt open, op haar puntige stiletto's stampt ze naar me toe. Haar vuisten zijn gebald.
'Is het waar?' fluistert Juliana beheerst, als ze tegenover me staat. Davis hoor ik zuchten. Mijn moeder draait zich om naar hem. Ze snuift diep.
'Mam.' piep ik. Ze draait zich weer om naar mij. Ik zie haar knokkels wit worden.
'Mam, het spijt me...' fluister ik. Ik durf mijn blik niet af te wenden van haar ogen. Haar blik is zo intens dat ik begin te huilen van angst. Maar daar word ze alleen maar kwader van.
'Is het waar?' schreeuwt ze, in mijn gezicht. Ik tril op mijn benen. Ik omarm mezelf, hopend om door mijn eigen armen beschermd te worden. Juliana schudt haar hoofd, en haalt haar hand door haar piekerige haren. Dan, plotseling, duikt ze langs mij naar boven. Ik hoor gestommel en deuren slaan. Ik hoor haar huilen. Het geluid van een moeder die verraden is, door haar bloedeigen dochter. Davis kijkt me aan. Zijn blik is ijzig, of juist kwaad? Ik weet het niet. Ik begrijp het niet meer, ook al draait mijn hoofd op volle toeren.
'Davis, hier is je koffer en je spullen.' roept Juliana opeens. Ik spring weg van haar, wanneer ze de trap af bonkt met een zwarte koffer achter zich aan gesleept.
Ze duwt hem naar Davis toe en werpt nog een schoudertas in zijn armen. Juliana kijkt niet naar me, Davis ook niet. Hij hangt de schoudertas om zijn schouder en pakt de koffer op. Juliana loopt naar de gang toe en trekt de voordeur open. Hij loopt met gebogen hoofd het huis uit, zonder mij aan te kijken. Ik staar hem na. Als de voordeur dicht valt, begin ik naar de voordeur te strompelen om vervolgens het huis uit rennen. Ik grijp de deurklink en trek de deur open met alle kracht. De temperatuur buiten is aangenaam warm, het verwelkomt me als ik buiten ben, in mijn jumper met blote benen. Ik zie Davis al lopen, hij draait zich niet op of om. Ik begin naar hem toe te rennen.
'Davis!' schreeuw ik wanhopig. Hij stopt. Hijgend kom ik bij hem aan, ik klamp me vast aan zijn arm. Hij kijkt me nog steeds niet aan. Ik druk mijn wang tegen zijn gespierde arm aan. Hij zwijgt. Ik ga voor hem staan en pak zijn gezicht tussen mijn handen. Hij kijkt me eindelijk aan.
'Davis, je kan me niet achterlaten. Neem me mee, ik smeek het je.' fluister ik piepend.
'Hé! Ik praat tegen je!' roep ik, nog steeds machteloos, 'Wat moet ik dan doen om je bij me te houden?'. Nog steeds geen kik. Ik pak zijn handen en knijp er in.
'Hé! Davis!' roep ik, 'Wat wil je dat ik doe?'. Niks.
'Wil je dit dan?' vraag ik geïrriteerd en leg zijn handen op mijn borsten. Davis is stil.
'Of dit?' zeg ik en leg zijn handen overal op mijn lichaam. Hij schudt zijn hoofd. Ik duw mijn mond op de zijne en zoen hem zo intens mogelijk. Hij geeft geen kik. Ik begin op zijn borstkas te trommelen met mijn vuisten, huilend en scheldend. Voorbijgangers lopen ons snel voorbij. Davis grijpt allebei mijn polsen met één hand vast en duwt ze naar beneden. Hij geeft me een kus op zijn lippen, dan trekt hij mijn polsen opzij. Hij duwt me uit de weg, voel ik. Hij loopt kalm door. Zonder nog een woord te zeggen.
'Davis, godverdomme, houd op! Je kan niet weggaan. Dat mag niet!' gil ik.
'Marley, ga naar huis.' hoor ik hem roepen.
'Nee! Ik ga niet naar huis. En je kan me niet zo achter laten, ik draag jouw kind!' schreeuw ik stampvoetend. Davis blijft maar door lopen. Hij laat me achter. Hij laat me in de steek. Door de sterkte van woede, verdriet en onmacht bezwijk ik bijna, maar toch ren ik zo goed mogelijk naar huis. De wind die door mijn haren raast is warm en zacht, maar het kalmeert me niet. Mijn spieren doen zeer, voel ik, als ik bij de voordeur ben van mijn huis. Hij staat open. Een vreemd voorgevoel nestelt zich in mijn buik, als ik de leegte zie. Hijgend leun ik tegen de deurpost, mijn hart klopt razendsnel. Ik ben iemand kwijtgeraakt, maar ik moet bij zinnen blijven. Géén gevaarlijke dingen doen dus. Ik ben bang dat ik mezelf ga kwijtraken, net zoals Juliana deed toen mijn vader weg was. Ik staar mijn gympen. Ze zijn vies en versleten. Een zweetdruppel vermengt zich met een traan op mijn wang, maar ik boen ze verwoed weg. Niet huilen, daar los je niks mee op. Ik begin hardop te prevelen en heen en weer te wiegen. Helder denken probeer ik uit alle macht, maar het gaat niet. Mijn gedachten zijn waterig en lopen door elkaar.
'Marley, hier zijn je spullen.' hoor ik Juliana zeggen. Ik kijk op.
'Ik hoef je niet meer te zien.' zegt ze en gooit een tas in mijn schoot.