
____________________________________________________________________________________________________
Mijn hoofd bonkte. Voorzichtig deed ik mijn ogen openen, terwijl ik trillend mijn hand naar mijn voorhoofd bracht. Ik voelde iets vochtigs. Iets wat een beetje dik aanvoelde.
In de duisternis die mij omhulde, kon ik niets zien. Ik kon niet zien wat dat vochtige spul was, maar mijn intuitie vertelde mij dat het bloed was.
Het liefst wilde ik gaan gillen. Echter, mijn keel leek dichtgeknepen te zijn. Er kwam geen geluid uit.
Ik kneep mijn ogen een beetje dicht waardoor ik de contouren van de ruimte zag waarin ik me bevond.
Het was een kille ruimte, vochtig en klam. Donker!
Even vroeg ik me af hoe ik hier terecht kwam, maar het gebonk in mijn hoofd overstemde mijn gedachten. Ik kon nu niet denken.
Op de tast liep ik de ruimte door. Op en neer totdat mijn knie iets hards raakte. Heel behoedzaam taste ik het harde ding waar ik tegen aan gelopen was. Op het harde ding lag een matras en een dunne deken.
Opeens drong het tot me door….. Het was een bed!
Wie me hier ook had opgesloten. Dit persoon was waarschijnlijk niet van plan om me op korte termijn vrij te laten.
Mijn adem versnelde. Kort en hortend, totdat ik misselijk werd. Ik begon te hyperventileren, zoals ik vaker deed wanneer ik in de stress schoot. Ik liet me neerzakken op het bed, trachtend te herinneren wat de dokter tegen me opgedragen had als ik weer zo’n aanval kreeg.
Een flauwte kon ik me nu niet permitteren. Het kon gevaarlijk zijn zonder iemand in de buurt.
‘Help!’ schreeuwde ik bang, ondertussen beseffend dat niemand me hier horen zou.
Het enige wat ik wilde was hier weg. Terug naar huis, terug naar de boerderij. Terug naar de warme omhelzing van mijn ouders.
Oh, wat zouden die nu ongerust zijn!
Mijn telefoon…. Met mijn hand taste ik in de zakken van het dunne crème kleurige zomerjasje wat ik droeg. Daar zat mijn moderne belapparaat niet in! Mijn handen gleden af naar de zakken van mijn spijkerrok, maar ook daar was niets te bekennen van het mobieltje wat mijn redding had kunnen wezen.
Hij of zij had hem afgepakt, om te voorkomen dat ik contact op zou kunnen nemen met de buitenwereld. Verslagen probeerde ik mijn ademhaling onder controle te houden.
Mijn ademhaling…, maar mijn tranen kon ik niet inhouden. Met lange uithalen begon ik te snikken. Ik had geen idee van het feit waar ik me bevond, noch van dag of uur.
Zelfs niet van degene die me hier gevangen hield. Waarom wilde diegene mij überhaupt gevangen houden? Nooit, nooit in mijn leven had ik gedacht dat zoiets mij kon overkomen.
Ik had het zo vaak gezien op het nieuws. Spoorloos, vermist, allemaal het soort programma’s waar situaties zoals de mijne nu in werden uitgezonden. Toch had het altijd zo ver van huis geleken.
Ik had mama zo vaak gezegd dat ze zich echt niet ongerust hoefde te maken…
Mama…mijn lieve mama.
Met een hoop gekraak schoof er een grendel van de enige deur die zich in de ruimte bevond. Er werd een dienblad naar binnen geschoven.
‘Hallo?’ vroeg ik met een bevende stem.
De persoon die het dienblad naar binnen schoof had geen behoefte aan contact met mij. Ik kreeg geen enkele reactie.
De avond was zo mooi begonnen. Jurian had eindelijk de moed genomen om me mee uit te vragen. Het feestje waar hij me mee naartoe had genomen was niet veel bijzonders geweest. Slechts een schuurfeestje, georganiseerd door een van de jongeren uit ons vriendengroepje.
Jurian en ik kende elkaar al sinds de peuterschool. Eigenlijk was er nooit echt sprake geweest van gevoelens voor elkaar, dat was pas begonnen sinds de tweede klas van de middelbare school.
Toch had het nog ruim drie jaar geduurd voordat we het hadden durven uiten.
Soms was hij mijn vader komen bezoeken met één of ander dom excuus. Zoals dat hij informatie nodig had over de zweren aan de hoeven van het vee. Mama had net zoals mij geweten dat het de grootste kolder was. Jurian was net als ik, opgegroeid op een boerderij. Zijn vader kon hem van alle informatie voorzien die hij nodig had.
Op een bewuste middag in mei was ik tegen hem aangebotst. Zogenaamd was hij weer op zoek naar mijn vader geweest. Dat was eigenlijk de eerste keer dat ik hem werkelijk betrapt had op een smoes.
‘Iedere volwassene is in het dorp. Dat weet je. Jou ouders zijn daar ook,’ nog nooit had ik iemand zo rood zien worden.
Eindelijk kwamen de woorden eruit. Hij had iedere keer al contact met mij willen leggen, maar iedere keer weer was zijn moed hem in de schoenen gezakt.
Toen was de dag aangebroken van ons gezamenlijke uitje. Rond half elf ’s avonds had zijn vader hem gebeld. Één van de koeien was in baringsnood en dus moest hij direct naar huis komen om te helpen.
Hij had mij thuis willen brengen, maar ik had het afgewimpeld. ‘Nee, ga maar. Ik red me wel.’
Zo had ik hem verzekerd. Ik had het landweggetje immers al tien malen keren in mijn eentje gefietst. Ook ’s avonds laat!
Deze avond was er wat anders. Ongeveer op een half uurtje afstand van onze boerderij, was er een donkere bus langzaam achter mij aangereden. In het begin had ik geprobeerd er niet op te letten, maar mijn ergernis had me doen stoppen.
Een persoon, groot en in donkere kleding gehuld, was uitgestapt. En toen……was alles donker geworden.
Op mijn biologische klok afgaande zat ik hier nu al drie dagen opgesloten. Het moest wel. Ik had drie keer te eten gekregen. Minimaal, maar genoeg om het knagende gevoel in mijn maag tot stilte te bedaren.
Nog steeds had mijn ontvoerder niets van zichzelf laten zien. Ik had zoveel vragen voor hem. Ondertussen was ik zover dat ik me besefte dat het wel een man moest zijn. Afgaande op zijn postuur die ik had in mijn herinnering, en de grote hand die iedere keer het blad naar binnen schoof.
Ik kende de kamer nu goed genoeg om er op m’n gemak doorheen te lopen. Nou ja…als je al op je gemak kon zijn in deze situatie..
Weer ging de krakende deur openen. Het was nog geen etenstijd… Dat kon niet.
‘Helen,’ de man wist mijn naam…
Hysterisch begon ik te huilen. Hem smekend om me geen pijn te doen. Ik kende de stem ergens van, maar kon hem niet plaatsen. Mijn gedachten waren veel te verward door de angst die in me raasde.
Zijn sterken handen omsloten mijn bovenarmen en trokken me naar hem toe. Zijn adem streek door mijn gezicht. Bang kromp ik in elkaar!
Opeens….daar waren luide sirenes van politiewagens. Ik voelde de man verstarren. Het enige wat ik voelde was opluchting.
‘Helen…?’ ik hoorde mijn vaders stem van boven de ruimte komen.
‘Papa, help!’ schreeuwde ik, maar de man sloeg zijn grote ruwe hand voor mijn mond.
Opnieuw vaders stem. Ik kon niet antwoordden. De man belette dat!
‘Laat haar los Arthur,’ schreeuwde een andere man, Jurian’s vader.
Arthur…? Arthur…? De man die sinds een paar jaar bij ons in het dorp was komen wonen? Nou ja, iets aan de rand…. Ik begon te gillen. Waarom had juist hij me hier opgesloten…?
Mijn gedachten raasde alle kanten op. Met een hard schot stortte de man achter me in elkaar. Gillend zakte ik door mijn benen heen. Het was over…! De warme opgeluchte omhelzing van mijn vader bevestigde het. Het was over! Ik was weg, weg van deze verschrikkelijke ruimte!