
Een ware killing maar het was een leuke uitdaging. Dit verhaal heb ik geschreven toen ik een foto zag met een meisje en haar hond. Jammer genoeg ben ik de link kwijt geraakt anders had ik hem neergezet.
Ik schrijf meestal geen drama dus ik hoop dat het geloofwaardig overkomt x)
Veel leesplezier!
______________
Ik hoor het gelach. Het ruist mee op de wind. Langzaam til ik mijn oogleden op. In een zacht wit licht ligt de wereld voor me. Opnieuw hoor ik gelach. Mijn ogen zijn nu helemaal open, ik zoek om me heen. Wie lacht daar zo? Links was het huis, rechts niets meer dan bomen. De bladeren ritselen, boven me? Ik staar omhoog. Mijn ogen ontmoeten de hare, de pretlichtjes in hoor ogen lijken wel te schijnen als sterren. Licht frons ik als ze soepel als een eekhoorn verder de boom in klimt. Ik roep haar naam. Straks valt ze nog, of erger. Ze zit hoog boven me, op een onbereikbare plek. Opnieuw roep ik haar naam. Ze lacht, haar haren waren als een krans om haar gezichtje. De wind raast, de bladeren ritselen. Haar ogen kijken naar de lucht. De dromerige blik die allang de wereld niet meer zien.
Ik probeer in de boom te klimmen. Mijn nagels schuren langs de harde schors. Ik roep haar naam, steeds maar weer. Ik wil dat ze naar beneden komt, bij me blijft. Nu is ze zo ver weg. Het voelt eenzaam. Ik probeer omhoog te komen, soepel en licht zoals eekhoorns doen. De schors glipt weg onder mijn nagels en ik voel de grond tegen mijn achterste slaan. Zachtjes kreun ik, dat ging niet zo goed. Boven me hoor ik het geschater. Een beetje verontwaardigd staar ik omhoog. Alsof het niks is komt ze naar beneden. Ze slaat haar armen om mijn hals. Mijn borst begint warm te gloeien. Ik sluit mijn ogen. Ze ruikt naar zeep en mos maar ook haar eigen geur. Zacht en zoetig.
'Chuck je bent echt mijn beste vriend.' Fluistert ze in mijn oor. Zachte warme woorden. Woorden die ik niet begrijp. Chuck, mijn naam. Alicia, haar naam. De enige twee woorden die ik hoefde te kennen.
'Alicia neem je medicijnen nou. Over een paar uur moeten we naar het ziekenhuis.' Ik keek op van mijn eten. De nasmaak van de zoutige krakers die drie keer per dag worden bijgevuld, slik ik weg met een flinke slok water. Ik staar van Alicia naar de dingen in haar hand. Ze zijn rood blauw en niet groter dan mijn nagel. De witte dingen, ik haat ze. Al tijden slikt ze het witte spul. Elke keer moet ik aanzien hoe ze ernaar staart. Ze wilt ze niet innemen, en ik wil niet dat ze zo kijkt. Zonder pretlichtjes of een lach.
Ik loop naar haar toe en tik zachtjes tegen haar hand. Alicia kijkt naar me en ik kijk terug. Ze glimlacht, ik voel een steek door mijn borstkas schieten. Het voelt niet warm maar somber.
'Bedankt Chuck, ik weet het.' Zegt ze en geeft een aai over m'n bol. Ik haat de witte dingen, zij haat de witten dingen. Waarom moedig ik haar dan aan om ze te slikken? Ik loop terug naar mijn plekje bij het raam. Ik haat mezelf.
Alicia roept me. Als ik eraan kom rennen spring ik meteen tegen haar op. Blij ontvang ik de knuffel. Ik zeg haar naam, steeds maar weer. Zou ze het begrijpen? Hoe blij ik ben dat ze aan mijn zijde is?
'Alicia wat is er aan de hand?'
'Niks mam! Het is Chuck maar.'
'Ja dat snap ik ook wel. Ach het maakt ook niet uit, laat hem stoppen met blaffen.'
Woorden die ik niet begrijp, woorden die niks voor me betekenen. Alicia drukt haar vinger tegen haar lippen en sust zachtjes. Begrijpend hou ik m'n mond, ik moet stil zijn. Grijnzend lik ik over haar wang. Als ik dat doe dan lacht ze en nu is het niet anders. Het zachte geschater klinkt als muziek in mijn oren.
'Alicia heb je nu nog je jas niet aan?' Ik kijk om, de moeder van Alicia staat bij de deuropening. Ik mag haar. Ze roept vaak mijn naam, niet zoals Alicia maar wat harder en feller. Meestal omdat ik dan iets doe wat niet mag, maar ze is niet slecht. Wanneer ze eten maakt stopt ze me vaak iets toe, en ze kan ontzettend goed rennen. Ik loop naar haar toe en duw mijn snuit zachtjes tegen haar been. Meteen word mijn kop heen en weer geschud bij haar aai. Ik vraag me af of we gaan wandelen. Afwachtend ga ik zitten bij de deur. Alicia's moeder schud haar hoofd en duwt me opzij. Niet begrijpend slaak ik een jank. Mag ik niet mee?
'Chuck terug.' Met een priemende vinger wijst ze naar de woonkamer. Verslagen krabbel ik terug. Haar wil is wet, zelfs als ik haar zielig aanstaar zal me niet laten gaan. Als ik in de woonkamer sta hoor ik de deur achter me dichtklappen. Snel loop ik naar het raam en spring tegen de vensterbank op. Alicia zwaait nog naar me voordat ze verdwijnt de zilveren wagen.
Ik sta bij de vensterbank. Ik wacht tot de hemel rood oplaait, en de bruine bladeren door de lucht zweven. Wachtend terwijl de buitenwereld in slaapt valt en je een spelt kan horen vallen. Mijn oogleden voelen zwaar en mijn kop voelt licht aan. Nog even denk ik bij mijzelf. Nog even.
De zilveren wagen komt eraan. Het felle licht dat eruit komt schijnt recht in mijn ogen. Knipperend trek ik mijn kop terug. Zwarte bolletjes dansen voor mijn netvlies, toch zie ik haar. Hard roep ik haar naam. Zou ze me horen? Ja ze zwaait! Meteen ren ik naar de deur, ongeduldig schraap ik met mijn nagels tegen het hout. De deur gaat open en ik spring tegen haar op. Ik lik haar handen, ontvang haar warme handen op mijn lijf. Haar ogen glinsteren als sterren in het donker. Zonder een centimeter van haar zijde te wijken loop ik met haar mee. Ze legt haar jas over de kapstok en haar schoenen in het rek.
Haar oogleden hangen half over haar ogen, ze sleept met haar voeten over de grond. Bezorgd hou ik haar in de gaten. Ik volg haar de trap op, de gang door, haar kamer in. Het ruikt hier altijd fijn. Een licht zoete geur van de stokjes die ze hier verbrand en haar geur die nooit lijkt te vervagen. Meteen spring ik op het bed om te kunnen liggen. Moe kijk ik ik door het donker hoe ook zij zich klaarmaakt voor de nacht. Als ze naar me toe komt heeft ze een groot boek in haar handen. Ik veer zachtjes op en neer als ze op het bed ploft. Liggend op haar buik doet ze het boek open. Nieuwsgierig krabbel ik naar haar toe.
'Kijk Chuck, dat is papa.' Met een vinger wijst ze op een foto. Ik zie de kleine Alicia in de armen van een grote man. Aan zijn voeten herken ik mijn moeder.
'Ja dat is Tinkel.' Zegt ze terwijl ze doorbladerd. Ik vraag me af of ze niet moet slapen. Ik leg m'n kop in haar nek en jank zachtjes. Ze moet slapen, straks voelt ze zich niet goed. Haar armen trekken me naar beneden. Ik snak even naar adem maar ik zeg niks. Haar lijf trilt naast het mijne. Zachtjes piep ik. Haar gezicht is verstopt in mijn pels. Zo verstopt is ze net een kleine pup bang voor het onweer. Warme vochtige tranen worden gevangen door mijn vacht. Zachtjes lik ik langs haar wang en proef de zoute smaak in mijn mond. Ze kijkt op en lacht door haar tranen heen.
Het deken ligt op de grond. Koud zal ze het niet krijgen. Ik lig naast haar, haar handen nog steeds om mijn nek maar minder gespannen dan eerst. Met gesloten ogen luister ik naar haar stem die zachtjes in mijn oor fluistert.
'Ik ben moe. Heel moe. Ik ben bang, Chuck. Bang voor het donker. Ik wil slapen maar straks ben ik er niet meer. Ik wil mama niet achterlaten, of jou.' Haar lijf trilt weer, ik sla mijn staart om haar koude voeten heen. 'Papa zei altijd ''haal alles eruit wat erin zit.'' Dat heb ik gedaan, het is toch goed? Mama zal niet boos worden toch? Jij bent er nog. Chuck blijft hier, jij blijft bij mama. Je blijft hier, voor mij.' Even is het stil. Ik denk dat ze slaapt. Ik doe mijn ogen open maar ik kijk recht in haar donkere ogen. Ze huilt. 'Zolang Chuck bij mama is zal ze niet alleen zijn. Natuurlijk ben jij ook niet alleen.' Ze glimlacht naar me. 'Ik ben bij Chuck, misschien zie je me niet maar ik ben hier. Jij houd mama gezelschap voor mij, beloofd?' Zachtjes lik ik langs haar voorhoofd. 'Chuck, welterusten.' Haar ogenleden vallen naar beneden.
De hele nacht blijf ik waken. Ik weet niet waarom maar ik kan niet slapen. Door het raam kijk ik naar de sterren. Ze zijn schitteren in het donker en zijn nooit alleen. Samen verdwijnen ze weer, als de lucht roze kleurt en de vogels beginnen met zingen. Ik kijk naar haar. Alicia. Ik duw m'n neus tegen haar wang. Het voelt koud aan.
Slaperig kijk ik op. Vermoeid sta ik op en loop naar de deur.
'Hé Chuck,' hoor ik als de deur open gaat. Ik krijg een aai over mijn bol terwijl ik met haar meeloop de kamer in. Geen seconden wijk ik van haar zijden. Kort kijk ik naar buiten. De boom staat vol in bloei met zijn bladeren zo rood als vuur. Ik loop naar buiten. De wind raast door mijn zilveren pels. Ik plof neer bij de boom. Ik hoor gelach. Zoekend kijk ik om me heen. Links, rechts? Ik hef mijn kop op. Duizenden sterren verdrijven het donker. Ze wacht op me, nog even denk ik. Mijn taak zit er nog niet op.