Het verhaal "De Crealan" is een verhaal waar ik al een redelijk tijdje aan werk. Ik werk er meestal aan op school, tijdens een studie van een uur (eenmaal per week) en dan schrijf ik meestal een klein hoofdstuk, of de helft van een groot hoofdstuk. Het gaat over de toekomst, in een wereld waar een computer nog geen cent waard is, en in een wereld waar iedereen vertrouwd op de technologie. Misschien zullen jullie vooral op dat commentaar geven: Mijn hoofdstukken zijn nogal kort. De eerste vijf bijvoorbeeld zijn 3 pagina's, maar ik doe mijn best om de latere wat langer te maken (en ik hoef mijn best niet eens te doen, het vliegt er uit bij sommige verhaallijnen, terwijl ik bij andere verhaallijnen nauwelijks 2 pagina's kan schrijven ...)
Op moment van schrijven heb ik geloof ik 17 hoofdstukken, maar ik heb er slechts 5 van getypt. Ik ben 12, dus verwacht geen grote doorbraken.
Have fun reading!
1
Datum: 19 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Het vreemde schip vloog langzaam over de nog maar net veroverde planeet. Volgens kapitein Lysander was het schip van de Yx geweest, de vorige bewoners van de planeet. Via straling had de mens het schip uitgeschakeld. Althans, dat probeerde het. Toen de kolonisten een vetragings- en –waarschuwingsstraal op het schip afvuurde, gebeurde er verbazingwekkend spectaculair genoeg niets. Normaal gezien zou het schip nu al geen lichtjaar meer vooruit komen, maar het vloog gewoon door aan de gewone 27 lichtjaar per uur. Het schip kwam langzaam maar zeker op de planeet af. De eersten die het schip opmerkten waren de mensen van het observatieplatform Longus, bewakers van de gisteren ingenomen planeet zonder naam. Ze hadden het – waarschijnlijk laatste – schip van de vijand in de gaten gekregen en hen een bericht gestuurd met de vraag of ze zo vriendelijk konden zijn om vaart te minderen omdat ze anders de planeet zouden rammen. Dat deden ze niet en dus probeerde de bemanning van de Longus het schip te blokkeren, maar, zoals eerder vermeld, lukte dat niet echt heel goed. Toen de bewakers zagen dat de straling niets uitmaakte, besloten ze de Hoofdbasis op de planeet Toega te verwittigen.
‘Ik geloof dat ze een andere galactische taal spreken dan degenen die we een week geleden zijn tegengekomen op de nieuwe planeet. Misschien waren diegene slechts opgeleidde en taalkundige diplomaten? Ze zijn goed gewapend en sterk, en ze weten dat we hen volk hebben onderworpen. Misschien komen ze wel uit het NeNa stelsel?’ Het NeNa-Stelsel was een redelijk nieuw ontdekt stelsel richting het noorden, gezien vanaf het Home-stelsel. Toen enkele schepen uit een verdwaalde vloot het stelsel waren genaderd, had een enkel scheepje (kapitein Lysander merkte nu pas op dat het kleine schip dat ze opgemerkt hadden wel verdacht veel op dat schip leek) de hele Pewa-vloot vernietigd. Er waren de laatste jaartjes toch wel enkele probleempjes opgedoken met het Nena stelsel: Ze waren er volgens de geruchten die overal waren opgedoken (zelfs bij de geleerden werd er druk over gediscussieerd) achtergekomen dat deze macht – de mens – misschien wel eens een redelijk groot deel van het universum in zijn bezit zou kunnen hebben. De bewoners van het stelsel wilden blijkbaar wel wat uitbreiding, of waren gewoon moordzuchtig, want (volgens de geruchten) handelden ze zeer snel en zodus de vielen ze de voorbije twintig jaar de mensheid aan: Het Peta- en Qeta-stelsel was nu al uit mensenhanden. ‘Neen, ik denk niet dat ze uit het NeNa-stelsel komen’ zei Kapitein Lysander beslist. Telkens als hij die naam, NeNa, uitsprak, voelde hij een moordzuchtige steek in zijn hart, want hij had de Tweelingkapiteins goed gekend en ze hadden, op koste van hun eigen dood, zijn vloot en daarmee zijn eer en leven gered.
‘Toen ik in de Qeta-vloot zat (god moge de NeNa tweeling zegenen) en de tweeling onze vloot redde, zag ik een van de schepen. Die schepen zagen er heel anders uit dan de schepen van onze andere vijand, maar misschien is dit ook een gewaagde vijand. Ik weet het niet echt, om eerlijk te zijn. Natuurlik zou het ook kunnen zijn dat dit schip komt uit het gevreesde stelsel ...’ Een schreeuw van het bemanningslid Petr deed hem zijn zin niet afmaken. De jonge vliegenier staarde geschokt door het raam van de Longus, de ruimte in. Hij zat duidelijk te kijken naar het schip dat al de hele tijd het onderwerp van hun discussie was. Het schip? Nee, ik bedoel natuurlijk: de twee schepen. ‘Hoezo hebben we dat tweede schip niet opgemerkt?’ vroeg Lysander zich luidop af. ‘Beschikken onze vijanden over een kracht om zichzelf onzichtbaar te maken, zelfs voor onze radarstralen? Dat zou haast onmogelijk zijn!’ Maar toch zweefde het schip daar, naast zijn eerder verschenen kompaan. Het zag er identiek hetzelfde uit als het andere schip, misschien een klein verschil in lengte. Petr verwierp het idee van zijn kapitein al meteen: hij wist wel beter. ‘Neen captain, dat is het niet. Ik heb gezien wat er werkelijk ge... Holy Christ!’ Riep hij uit, wijzend naar de twee schepen voor het platform. De kapitein trok zijn wenkbrauwen op bij het horen van deze Engelse uitdrukking, stammend uit een taal die allang verloren was, op een paar uitdrukkingen zoals deze, na.
Maar de captain was ook nieuwsgierig en volgde de blik van zijn bemanningslid. Hij zag nog net hoe de twee schepen een roze vloed uitstraalden en zich vermenigvuldigen. Alle twee, dat maakte het aantal vijandelijke schepen in vertrouwd gebied op vier. Een stem uit het zuidelijke deel van het schip onderbrak hun verbazend staren. ‘Nou ehm, dat ging ‘k dus zeggen boss. Ze verdubbelen een klein beetje.’ sprak de man die al een tijdje het schip (nu een kleine vloot) in de gaten hield. Hij leek zijn verbaasdheid te kunnen verbergen onder een masker van gespeelde grootsheid, als een pestkop op de lagere school. ‘ D’er zitten een paar Yx’jes in, daar ben ‘k zeker van. Maar, d’er zit ook een Yx-mannetje met een soort van stralinghandje, en iedere dat die z’n handje uitstrekt beginnen die dingen te verdubbelen. En in die nieuwe schepen zitten weer het hetzelfde aantal Yx’jes en weer eentje met zo’n handje.’ Door de opwinding wist hij zijn onbeschaamdheid niet te verbergen: Hij sprak zoals hij tegen andere van dat soort vliegeniers spraken, een beetje met een gebroken taaltje. Hij knikte opgewonden naar het scherm toen iets zijn aandacht trok. ‘Als je nu heel erg goed kijkt, zie je nu dat als hij zijn handje optilt...’ Zijn stem stierf weg en liet een doodse stilte achter. De vier schepen waren er nu acht geworden.
Maar er was nog een onbenullig, doch angstvallig verschil: De speciale Yx’en,‘met het handje’ zoals de observator hen noemde, die de hele tijd al naar de planeet van hun soortgenoten hadden gestaard, keken niet langer naar de planeet, maar naar het observatieplatform. De doodse stilte werd doodser. Deze werd alleen doorbroken door de stem van de kleine Petr, die net zijn eerste vlucht meemaakte. ‘Dit is niet goed! O nee dit is niet goed!’ Hij snikte en liet een traan rollen. Ach, hou je kop huilebalk, dit is het echte vliegeniersleven! Heldendaden, eer, dan wat magie en je bent dood. Het is gedaan. Dacht Lysander in zichzelf. Maar hij zei het niet. Hijzelf keek ook niet erg gelukkig toen de speciale Yx hun handen op het observatieplatform richten.
De Crealan
Heey!
Normaal gesproken lees ik niet echt science fiction verhalen, maar ik waag graag een gokje. En tot nu toe ben ik niet afgeschrikt
Het is het heel erg boeiend en je bent dusdanig spannend geëindigd dat ik zeker verder lees! Al vind ik het wel wat lastig om de namen van de planeten en de personen uit elkaar te houden. Misschien dat dat aan mijn science fiction kennis ligt ^_^
Dat je twaalf jaar zegt, sluit trouwens absoluut niet uit, dat je geen grote doorbraken kunt hebben hoor
Wellicht ben je wel een meesterlijke schrijver
Who knows ^_^ Tot nu toe is het heel leuk om te lezen, dus vooral zo door gaan
Ohja, en grote hoofdstukken hoeven helemaal niet! Bij het ene verhaal kan het wel, en het andere niet. Zelf heb ik meestal ook maar 3 of 4 pagina's, zelden zijn het er meer
Een tip:
Ga vooral zo door!
Groetjes Maaike
Normaal gesproken lees ik niet echt science fiction verhalen, maar ik waag graag een gokje. En tot nu toe ben ik niet afgeschrikt

Dat je twaalf jaar zegt, sluit trouwens absoluut niet uit, dat je geen grote doorbraken kunt hebben hoor



Ohja, en grote hoofdstukken hoeven helemaal niet! Bij het ene verhaal kan het wel, en het andere niet. Zelf heb ik meestal ook maar 3 of 4 pagina's, zelden zijn het er meer

Een tip:
Ik denk dat het mooier is wanneer je schrijf 'aangevallen' in plaats van 'zitten aanvallen'Carolus schreef: hadden ze snel gehandeld en de voorbije twintig jaar de mensheid zitten aanvallen:

Ga vooral zo door!

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Dankje 
En over dat aanvallen, je hebt gelijk, ik pas het gelijk aan
Normaal verbeter ik mijn verhalen 1 keer nadat ik het geschreven heb, een keer als ik thuis ben, als ik het typ voeg ik nog een heleboel aan toe en voor ik denk van 'Dit hoofdstuk is goed, het heeft geen verbeteringen meer nodig' controleer ik alles nog een keer, waardoor ik de meeste fouten (die eigenlijk niet zo groot zijn) eruit haal. Toch blijven zo'n dingen als zitten aanvallen vaak over, en dat komt vooral omdat ik het vaak in de spreektaal gebruik. Ik ga er op letten, wat bij andere verhalen gebruikte ik 'zitten *werkwoord*' ook vaak. Bedankt voor de tip

En over dat aanvallen, je hebt gelijk, ik pas het gelijk aan

Normaal verbeter ik mijn verhalen 1 keer nadat ik het geschreven heb, een keer als ik thuis ben, als ik het typ voeg ik nog een heleboel aan toe en voor ik denk van 'Dit hoofdstuk is goed, het heeft geen verbeteringen meer nodig' controleer ik alles nog een keer, waardoor ik de meeste fouten (die eigenlijk niet zo groot zijn) eruit haal. Toch blijven zo'n dingen als zitten aanvallen vaak over, en dat komt vooral omdat ik het vaak in de spreektaal gebruik. Ik ga er op letten, wat bij andere verhalen gebruikte ik 'zitten *werkwoord*' ook vaak. Bedankt voor de tip

Hmm, ik heb hem even gecontroleerd en wat zinnetjes aangepast, maar geen enkele fout gevonden. Natuurlijk zullen er wel een aantal schrijversfouten in zitten (verkeerd of gewoon vreemd verwoorde zinnen, gezegden verkeerd) maar ik geloof dat dit hoofdstuk wel goed gekomen is. Het begin van Hoofdstuk 7 is ondertussen ook al getypt, dus ik ben er bijna!
2
Datum: 19 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Ondertussen hadden de bewoners (zowel de Yx en de mensen) ookal door wat er zich in het nabije heelal afspeelde. De Yx bevonden zich in kleine cellen, zo rond de hoofdstad van hun planeet. De tralies waren net groot genoeg om nog een kleine glimp van de buitenwereld op te kunnen vangen. Ze hadden zelf ookal opgemerkt dat er eerst een klein stipje verscheen aan de horizon, als een kleine schittering op de traliën, en ze hadden ook gezien dat het ieniemiene stipje zich toen uitbreidde naar een paar zulke stipjes en uiteindelijk een kleine lijn zich aan de hemel verhief. De Yx wisten meteen dat het hun machtigere broeders uit andere planeten waren. Ze begonnen te juichen als mensen, iets wat eigenlijk heel gek was om te zien. Hun armen leken met wijde gebaren te wiebelen en hun voeten leken scheef te staan. De mensen zagen er niet zo gelukkig uit: Het leek wel alsof ze nu al verslagen waren. Ze keken allemaal met verbaasde en zelfs ongelukkige blikken naar de schepen. Kapitein Joer schreeuwde woedend tegen zijn ondergeschikten. In zijn stem klonk alleen maar minachting.‘Wat scheelt er met jullie? Gisteren hebben we met een enkele vloot honderden van die schepen vernietigd! En nu zijn jullie bang van acht kleine scheepjes!’ Maar zelf voelde hij ook een angst voor deze kleine dingen. Hij en zijn bemanning voelde aan dat deze scheepjes macht uitstraalden, dat ze geen doodgewone gevechtschepen waren.
Althans, zijn bemanning. Want Joer wist eigenlijk heel goed wie dat daar waren en hoe sterk ze waren. Hij was er niet echt bang van. Captain Joer hield zich groot voor zijn bemanning, dat was niet zo moeilijk. Als hij ook al de moed verloor, zou iedereen de lust om hun net veroverde planeet te verdedigen verliezen en zouden ze zeker ten onder gaan. Dus deed hij net alsof er niets aan de hand was. Maar hij wist dat ze het niet konden halen tegen deze Überschepen. ‘Deze schepen worden er snel zestien en die worden er dan tweeëndertig en die weer vierenzestig en die weer honderdachtentwintig ... Uiteindelijk zouden het er duizenden zijn! Als er zevenhonderd zijn worden die in een vingerknip veertienhonderd!’ Cimbrin, die vlak naast Joer stond, zuchtte. Waar haalden de Yx deze technologie vandaan? Het stond vast dat de schepen van de Yx waren: ze zagen er net zo uit als de schepen die ze gisteren verslagen hadden en de bemanning bestond ook uit deze wezens. En er kwamen er steeds meer uit de Duisternis tevoorschijn: Het ging zo snel dat het wel leek dat ze zich vermenigvuldigen! ‘Baas?’ hoorde Joer achter zich. Hij was verrast en snauwde de jongen af. ‘Ja?’ De beginnende militair kromp ineen. Een paar onderzoekende ogen werden op hem geworpen. ‘We hebben net berichten binnengekregen van het observatieplatform Longus. Hij aarzelde zichtbaar en stopte het brengen van zijn boodschap. ‘Ja?’ herhaalde de generaal geïrriteerd. Jezus, die jongen moet ook altijd veel drama maken bedacht hij zich. ‘Captain Lysander heeft gezegd ...’ Bij het horen van die naam slaakte Joer een verwensing en zijn ondergeschikte pauzeerde even met praten. Hij was het niet gewoon dat zijn meerdere dit deed.
‘Captain Lysander heeft gemeld dat de schepen zich vermenigvuldigen.’ De jonge vliegenier wachtte gespannen af op een normaal antwoord, een bevel, een geruststelling. Maar tegen alle verwachtingen van de jongen in slaakte de kapitein alleen nogmaals een verwensing. ‘Nou, dat betekent dus dat die ouwe zak weer eens eentje teveel gedronken heeft. Nog meer onzin?’ De man klonk ongeduldig en het werd Cimbrin, de luchtsoldaat die het nieuws had gebracht, wat teveel van het goede. Deze captain, zoals hij hem kende, was altijd geduldig, koesterde geen haat tegen mensen, was vriendelijk en een van de wijste kapiteins in het stelsel. Misschien komt het door de oorlog, bedacht Cimbrin zich. Maar ik vraag me toch af waarom kapitein Lysander in ongenade is gevallen bij mijn collega. Waarom zou Joer zo’n hekel hebben aan die man? De jonge vliegenier had captain Lysander nooit echt ontmoet. Volgens de geruchten was het een dappere en wijze vliegenier, maar had hij een ongelooflijk ongemanierde bemanning. Zijn schip, de Praedo, was verwoest en Heer Diezel wilde hem, om een onbekende reden, geen nieuwe geven. Dus Captain Lysander zat opgezadeld met een oud schip dat nauwelijk kon vliegen, laat staan reizen maken. Daarom had hij aangeboden om de Longus te gaan leiden, zodat hij toch iets kon doen om de mensheid vooruit te helpen. Zoals de Latijnse naam al verteld, is de Longus een lang, erg lang observatieplatform. Maar hij was, vergeleken met de constructies die de NeNa maakten, slechts een nietige kei. Toch twijfelde de jongen er niet aan dat het schip heel lang stand zou houden. En eigenlijk vertrouwde Cimbrin de luchtkapitein wel: Enkele van zijn collega’s hadden al eens onder het bewind van kapitein Lysander gevochten, en ze waren altijd wel te vinden voor een verhaal over een van Lysander’s heldendaden. Zowat iedereen die hem goed kende kon geen kwaad woord over hem horen, spreken of zien, maar toch vroeg de jongeman zich af wat de kapitein had gedaan de toorn van de heer en de kapitein Joer op zich te halen. Was er een ruzie, een heftige discussie geweest? Of was die ‘lieve’ Lysander slechts een masker, en schuilde onder hem een spion van de heer, of een gevaarlijke crimineel? Had hij de heer en de kapitein ooit eens tegengewerkt? Was hij gewoon een ongemanierde pummel? Duizenden vragen en theorieën spookten door het hoofd van de jonge vliegenier, maar hij wist dat er geen simpel antwoord op was.
‘Je kunt nu wel gaan, jongeman.’ Zei Joer ietwat geërgerd. Hij zag de jongen denken en ergerde zich daar enorm aan. Plots kwam Cimbrin weer in de werkelijke, harde wereld, door een kwade stem verdreven uit zijn gedachten. Beschaamd mompelde hij een excuus en liep snel de sector van de kapitein uit. Hoelang had hij daar wel niet gestaan? Zeker een kwartier lang had hij de kapitein zitten aanstaren. Wat een idioot was hij toch! Misschien werd hij wel uit de gelederen van Joer ontslagen! Om dat soort kleine dingetjes werd hij altijd bang. Dat kwam vooral door de verhalen die de meeste mensen vertelden. Hij had ooit, toen hij nog een leerling was (wat best een lange tijd geleden was, hij was toen nog een piepjonge pupil) verhalen gehoord over een jonge vliegenier van zijn leeftijd die in ongenade was gevallen bij de kapitein omdat hij grijnzend een nederlaag van Joer’s vloot kwam vertellen. Er waren niet genoeg botten over om hem een begrafenis te geven. Zou de kapitein echt zo hard zijn? Glimlachen besefte Cimbrin dat hij weer vijf minuten van zijn werkdag had verspild aan het staren naar niets en denken aan allemaal dingen die er helemaal niet toe deden. Zonde van de tijd, zei zijn vader altijd als hij soms dagenlang nadacht over een ingewikkelde rekensom of een raadsel uit de Oude Tijden, toen de mensen nog geen galactische kolonies bezaten. Volgens hem was nadenken en wiskunde (vooral wiskunde) niet nodig voor een echte vliegenier. Integendeel: Het zou veel te veel van het brein vergen en je hoofd zou barsten. De jonge militair kon het niet laten te grijnzen bij een wel heel ironische gedachte, namelijk hoe zijn vader gestorven was. Zijn vader was namelijk gestorven door een zeer domme, fatale berekeningsfout te maken. ‘Nou, hij heeft op dit moment wel gelijk: Ik zit hier nu al een uur of zelfs langer mijn kostbare tijd te verspillen aan nadenken over complottheorieën. Straks gaat mijn hoofd nog echt ontploffen!’ En hij besefte niet hoe dicht hij bij de waarheid zat.
2
Datum: 19 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Ondertussen hadden de bewoners (zowel de Yx en de mensen) ookal door wat er zich in het nabije heelal afspeelde. De Yx bevonden zich in kleine cellen, zo rond de hoofdstad van hun planeet. De tralies waren net groot genoeg om nog een kleine glimp van de buitenwereld op te kunnen vangen. Ze hadden zelf ookal opgemerkt dat er eerst een klein stipje verscheen aan de horizon, als een kleine schittering op de traliën, en ze hadden ook gezien dat het ieniemiene stipje zich toen uitbreidde naar een paar zulke stipjes en uiteindelijk een kleine lijn zich aan de hemel verhief. De Yx wisten meteen dat het hun machtigere broeders uit andere planeten waren. Ze begonnen te juichen als mensen, iets wat eigenlijk heel gek was om te zien. Hun armen leken met wijde gebaren te wiebelen en hun voeten leken scheef te staan. De mensen zagen er niet zo gelukkig uit: Het leek wel alsof ze nu al verslagen waren. Ze keken allemaal met verbaasde en zelfs ongelukkige blikken naar de schepen. Kapitein Joer schreeuwde woedend tegen zijn ondergeschikten. In zijn stem klonk alleen maar minachting.‘Wat scheelt er met jullie? Gisteren hebben we met een enkele vloot honderden van die schepen vernietigd! En nu zijn jullie bang van acht kleine scheepjes!’ Maar zelf voelde hij ook een angst voor deze kleine dingen. Hij en zijn bemanning voelde aan dat deze scheepjes macht uitstraalden, dat ze geen doodgewone gevechtschepen waren.
Althans, zijn bemanning. Want Joer wist eigenlijk heel goed wie dat daar waren en hoe sterk ze waren. Hij was er niet echt bang van. Captain Joer hield zich groot voor zijn bemanning, dat was niet zo moeilijk. Als hij ook al de moed verloor, zou iedereen de lust om hun net veroverde planeet te verdedigen verliezen en zouden ze zeker ten onder gaan. Dus deed hij net alsof er niets aan de hand was. Maar hij wist dat ze het niet konden halen tegen deze Überschepen. ‘Deze schepen worden er snel zestien en die worden er dan tweeëndertig en die weer vierenzestig en die weer honderdachtentwintig ... Uiteindelijk zouden het er duizenden zijn! Als er zevenhonderd zijn worden die in een vingerknip veertienhonderd!’ Cimbrin, die vlak naast Joer stond, zuchtte. Waar haalden de Yx deze technologie vandaan? Het stond vast dat de schepen van de Yx waren: ze zagen er net zo uit als de schepen die ze gisteren verslagen hadden en de bemanning bestond ook uit deze wezens. En er kwamen er steeds meer uit de Duisternis tevoorschijn: Het ging zo snel dat het wel leek dat ze zich vermenigvuldigen! ‘Baas?’ hoorde Joer achter zich. Hij was verrast en snauwde de jongen af. ‘Ja?’ De beginnende militair kromp ineen. Een paar onderzoekende ogen werden op hem geworpen. ‘We hebben net berichten binnengekregen van het observatieplatform Longus. Hij aarzelde zichtbaar en stopte het brengen van zijn boodschap. ‘Ja?’ herhaalde de generaal geïrriteerd. Jezus, die jongen moet ook altijd veel drama maken bedacht hij zich. ‘Captain Lysander heeft gezegd ...’ Bij het horen van die naam slaakte Joer een verwensing en zijn ondergeschikte pauzeerde even met praten. Hij was het niet gewoon dat zijn meerdere dit deed.
‘Captain Lysander heeft gemeld dat de schepen zich vermenigvuldigen.’ De jonge vliegenier wachtte gespannen af op een normaal antwoord, een bevel, een geruststelling. Maar tegen alle verwachtingen van de jongen in slaakte de kapitein alleen nogmaals een verwensing. ‘Nou, dat betekent dus dat die ouwe zak weer eens eentje teveel gedronken heeft. Nog meer onzin?’ De man klonk ongeduldig en het werd Cimbrin, de luchtsoldaat die het nieuws had gebracht, wat teveel van het goede. Deze captain, zoals hij hem kende, was altijd geduldig, koesterde geen haat tegen mensen, was vriendelijk en een van de wijste kapiteins in het stelsel. Misschien komt het door de oorlog, bedacht Cimbrin zich. Maar ik vraag me toch af waarom kapitein Lysander in ongenade is gevallen bij mijn collega. Waarom zou Joer zo’n hekel hebben aan die man? De jonge vliegenier had captain Lysander nooit echt ontmoet. Volgens de geruchten was het een dappere en wijze vliegenier, maar had hij een ongelooflijk ongemanierde bemanning. Zijn schip, de Praedo, was verwoest en Heer Diezel wilde hem, om een onbekende reden, geen nieuwe geven. Dus Captain Lysander zat opgezadeld met een oud schip dat nauwelijk kon vliegen, laat staan reizen maken. Daarom had hij aangeboden om de Longus te gaan leiden, zodat hij toch iets kon doen om de mensheid vooruit te helpen. Zoals de Latijnse naam al verteld, is de Longus een lang, erg lang observatieplatform. Maar hij was, vergeleken met de constructies die de NeNa maakten, slechts een nietige kei. Toch twijfelde de jongen er niet aan dat het schip heel lang stand zou houden. En eigenlijk vertrouwde Cimbrin de luchtkapitein wel: Enkele van zijn collega’s hadden al eens onder het bewind van kapitein Lysander gevochten, en ze waren altijd wel te vinden voor een verhaal over een van Lysander’s heldendaden. Zowat iedereen die hem goed kende kon geen kwaad woord over hem horen, spreken of zien, maar toch vroeg de jongeman zich af wat de kapitein had gedaan de toorn van de heer en de kapitein Joer op zich te halen. Was er een ruzie, een heftige discussie geweest? Of was die ‘lieve’ Lysander slechts een masker, en schuilde onder hem een spion van de heer, of een gevaarlijke crimineel? Had hij de heer en de kapitein ooit eens tegengewerkt? Was hij gewoon een ongemanierde pummel? Duizenden vragen en theorieën spookten door het hoofd van de jonge vliegenier, maar hij wist dat er geen simpel antwoord op was.
‘Je kunt nu wel gaan, jongeman.’ Zei Joer ietwat geërgerd. Hij zag de jongen denken en ergerde zich daar enorm aan. Plots kwam Cimbrin weer in de werkelijke, harde wereld, door een kwade stem verdreven uit zijn gedachten. Beschaamd mompelde hij een excuus en liep snel de sector van de kapitein uit. Hoelang had hij daar wel niet gestaan? Zeker een kwartier lang had hij de kapitein zitten aanstaren. Wat een idioot was hij toch! Misschien werd hij wel uit de gelederen van Joer ontslagen! Om dat soort kleine dingetjes werd hij altijd bang. Dat kwam vooral door de verhalen die de meeste mensen vertelden. Hij had ooit, toen hij nog een leerling was (wat best een lange tijd geleden was, hij was toen nog een piepjonge pupil) verhalen gehoord over een jonge vliegenier van zijn leeftijd die in ongenade was gevallen bij de kapitein omdat hij grijnzend een nederlaag van Joer’s vloot kwam vertellen. Er waren niet genoeg botten over om hem een begrafenis te geven. Zou de kapitein echt zo hard zijn? Glimlachen besefte Cimbrin dat hij weer vijf minuten van zijn werkdag had verspild aan het staren naar niets en denken aan allemaal dingen die er helemaal niet toe deden. Zonde van de tijd, zei zijn vader altijd als hij soms dagenlang nadacht over een ingewikkelde rekensom of een raadsel uit de Oude Tijden, toen de mensen nog geen galactische kolonies bezaten. Volgens hem was nadenken en wiskunde (vooral wiskunde) niet nodig voor een echte vliegenier. Integendeel: Het zou veel te veel van het brein vergen en je hoofd zou barsten. De jonge militair kon het niet laten te grijnzen bij een wel heel ironische gedachte, namelijk hoe zijn vader gestorven was. Zijn vader was namelijk gestorven door een zeer domme, fatale berekeningsfout te maken. ‘Nou, hij heeft op dit moment wel gelijk: Ik zit hier nu al een uur of zelfs langer mijn kostbare tijd te verspillen aan nadenken over complottheorieën. Straks gaat mijn hoofd nog echt ontploffen!’ En hij besefte niet hoe dicht hij bij de waarheid zat.
Laatst gewijzigd door Carolus op 29 nov 2011 20:43, 2 keer totaal gewijzigd.
Het laatste stukje voor deze week. Misschien post ik nog een stukje op vrijdag, maar voor de rest zal er deze week niet zoveel nieuws rond 'De Crealan' verschijnen. Natuurlijk komen er volgende week weer een aantaal hoofdstukken, en de volgende week, etc. Ik ben op dit moment hoofdstuk 7 aan het typen, en ik denk dat die in een halfuurtje klaar zal zijn. Wanneer ik hoofdstuk 8 ook getypt heb, zal ik pas weer iets typen. Zoals ik zei kan dit tot een week duren. Natuurlijk zou ik ook in een typ-bui kunnen geraken, zoals gisteren, en typ ik al meteen hoofdstuk 8. Dan zullen de hoofdstukken waarschijnlijk sneller volgen. Ik wil er niet te veel na elkaar posten, eigenlijk.
3
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Maar in de Longus maakten ze zich niet echt druk om vaders die een berekeningsfout maakten, nee, ze hadden wel wat belangrijkere dingen aan hun hoofd. Er zaten een paar bloeddorstige wezens in grijze pakjes hen te bedreigen met een soort van laserstraal hand. Er ontstond een gesprek tussen de bemanningsleden van de Longus. Ze probeerden niet eens het schip te stoppen (behalve Lysander en Crates) ‘Ik wed dat we nog geen vijf minuten standhouden’ fluisterde een nieuw bemanningslied (eigenlijk zijn ze allemaal nieuw, nieuw op het schip en nieuw in de vliegenierswereld) tegen Petr. Lysander keek op van het scherm en liet Crates even uitpraten. Hij wilde de jongen streng toeroepen omdat hij dacht dat het bemanningslid Petr zo bang zou worden dat hij zou huilen, en dat zou een behoorlijk genante ervaring voor beide groepen zijn. Maar Petr grijnsde in het gezicht van zijn collega en antwoordde met een andere weddenschap. ‘Ik wed nog geen twee minuten!’ Zei hij, alsof hij praatte over hoelang het nog zou duren tot de bel ging en de school voorbij was. Het lijken net kinderen, bedacht captain Lysander zich. Waar had hij deze jongens vandaan gehaald? Op zijn Praedor had hij tenminste nog een goede bemanning gehad: Deze lui kon je dat niet echt noemen. Zo was er een man die alleen in een gebroken dialect praatte, een paar jongens van nog geen twintig jaar, een stel zwijgzame kerels uit een oude oorlog en wat piraten die zowat al hun mannelijkheid verloren hadden. De enige die nog normaal was, bedacht kapitein Lysander zich, was zijn assistent Jasper. Maar die lag ziek in bed. Lysander voelde zich eenzaam, hoewel hij dat al gewend zou moeten zijn na vijfentwintig in het vak te zitten. Hele dialogen kon hij kon hij al sowieso niet maken. En als hij die normaal gezien wel zou kunnen maken, zou hij die nu niet kunnen maken als zijn assistent er was: Hij had het veel te druk met die Yx. ‘Dat is waar ook!’ riep Lysander uit. Hij had een stelletje uitstekende vijanden voor zich staan (sorry, zweven) die hem maar al te graag wilde vernietigen, en hij zat hier maar een beetje weg te dromen over zijn bemanning.
Het deed hem een beetje denken aan zijn neefje Cimbrin, die zat ook altijd weg te dromen. Lysander had hem een tijdje in dienst gehad, maar had de luie jongen naar zijn collega Joer gestuurd. Die zou vast niet weten hoe hij deze wezens moest bestrijden. ‘Weet je, dit is een heel raar moment voor mij.’ Zijn bemanning bekeek hem enigszins verbaasd aan. Deze woorden klonken heel raar uit de mond van de altijd zo serieuze leider van de Longus. ‘Ach, kijk niet zo!’ snauwde hij hen af. Meteen draaiden ze zich naar het raam. ‘Mijn hele leven heb ik een team gehad die alles kende van het vak. Alle kneepjes, alle trucs en tactieken. Mijn assistent zou al snel een oplossing gevonden hebben. Maar ik zit hier nu met een stel luiwammesen opgescheept.’ Plotseling schreeuwde hij ‘ACH KOMOP ZEG!’ Hij keek zijn bemanning doordringend aan. ‘Is dat wat ze me gegeven hebben? Een stel laffe poesjes?’ Zelf was hij ook verbaasd. Nog nooit had hij zijn kalmte op een schip verloren. Nog nooit. ‘Ik spreek tegen jullie en jullie zijn te laf om me aan te kijken! We staan op het punt vermoord te worden, en jullie doen helemaal niets! Jullie ...’ Zijn stem stokte. Hij had iets gehoord. Een vreemd geluid dat klonk als ... Hij kende het geluid wel, maar kon het niet erg goed thuisbrengen. De observator keek alert op. ‘Wat is dat?’ vroeg hij, meer tegen zichzelf dan tegen een ander. Hij keek naar de schepen van de Yx, zo goed mogelijk proberend Lysander’s blik te ontwijken. ‘Ik herken dat geluid! Meer nog, ik heb het gisteren nog gehoord!’ riep hij uit. Lysander was er niet bij geweest, bij de Slag Die Op Dit Moment Nog Geen Naam Heeft, maar hij wist dat enkele leden van zijn bemanning er wel waren geweest.
Plots besefte hij een feit: Hij kende die mensen niet eens. Toen het platform naar deze planeet verhuisde, kreeg het een nieuwe bemanning. Van de meesten kende hij de namen niet. ‘Wat is dat geluid?’ vroeg hij aan de observator. Het voelde erg vreemd dat hij van de meeste van zijn ondergeschikten zijn naam niet eens kende. Op zijn schip, de Praedor, kende hij zelf de schoonmakers. Dat besefte hij nu pas. Het leek net alsof hij zijn bemanning helemaal niet kende. ‘Het Contact.’ antwoordde de observator. Hij praatte niet meer in zijn eigen dialect, maar in de menselijke galactische taal. ‘De Yx maken dat geluid als ze willen contact maken, onderhandelen, of je gewoon willen misleiden.’ Lysander knikte. Gezellig, die wezens spraken een of andere vreemde galactische taal uit een ver sterrenstelsel zonder mensen. Klinkt goed. ‘Niet een geheime aanvalscode?’ vroeg hij, gewoon voor de zekerheid. Je kon nooit zeker weten met zulke rare schepen en de vreemde wezens erin. Misschien zaten ze, terwijl zij gewoon wat naar de schepen zaten te turen, wel een groot plan te bespreken om ze te besluipen en te vernietigen. De observator, die grijnsde om zijn vraag, schudde zijn hoofd. ‘Nee, gelukkig niet.’ Lysander glimlachte ook, en dat voor het eerst sinds hij op dit platform kwam. ‘Goed. Hoe heet je, observator?’ vroeg hij. De man nam hem nauwlettend op. ‘Mijn ouders hebben me de naam gegeven van een grote wijze, jong gestorven. Zijn naam was Socrates, ik noem Crates. Maar laten we ons nu niet voorstellen, er is daar volgens mij werkelijk geen tijd voor. Houd je liever bezig met de vijanden die we voor ons hebben.’ Hij gebaarde naar de Yx, die leken te wachten op iets. Iets. Iets groots, iets kleins, iets mooi, iets dodelijks? Lysander knikte en schudde de gedachte van zijn af. ‘Ik begrijp wel dat we nu geen conversatie kunnen houden.’ Hij schakelde een programma in op zijn brainscreen, en maakte contact met de Yx. ‘Longus, Lysander, Luister.’ Dit was de officiële manier om een gesprek te beginnen in de menselijke galactische taal: Naam van het voertuig, de woning of de woonplaats, naam van de leider en ‘Luister’ om te bevestigen dat ze de menselijke taal volledig spraken en begrepen. Even lichtte het brainscreen wat op, en men kon een krakerige stem horen. Het leek wel alsof het wezen voor het eerst in zijn leven sprak.
‘Panos, Mea, Luister.’ sprak de stem. Het klonk heel ... kinds. Als een volwassen stem in een babylichaam. Ookal zag Lysander de wezens niet, hun stem klonk gewoon zo. ‘Wij willen Kaell terug.’ Enthousiast omdat het Contact was gelukt, terwijl erover werd gesproken hoe moeilijk dat meestal ging, slaakte Lysander een klein vreugdekreetje. Maar hij was enigszins verbaasd en begreep het niet echt. Waarom spraken deze wezens nu over de planeet Kaell? ‘Kaell?’ vroeg Lysander verbaasd. Twintig jaar geleden, enkele weken voordat de mensheid door de NeNa werd bedreigd, hadden ze de kleine maar vruchtbare planeet Kaell overvallen en overgenomen. Er was een klein volkje geweest die de galactische taal van de mensen niet verstond. Ze werden in minder dan 50 jaar volledig uitgeroeid. Lysander vond het persoonlijk een onnodig offer, de mens kon de wezens net zo goed hebben laten leven: de wezen hadden niets
misdaan en vereerden de mensen zelf, hoewel ze hun Heilige tuinen niet wilden besmetten met menselijke bacteriën en andere menselijke kwaaltjes. Ze wilden alles schoon en net houden maar waren een zeer vriendelijk volk, tot de mens zich verveelde. ‘Het Kaell-volk stond onder directe bescherming van mijn volk. Wij beschermen ieder bedreigd wezen en U hebt in een van uw veroveringswaanzinnen ons project ernstig beschadigd door drie onderontwikkelde maar bloeiende volkeren uit te roeien. Daarna hebt u de planeet van onze mismaakte broeders veroverd, en wederom hebt U schade toegebracht aan ons volk en ons project. De Yx werd bijna uitgeroeid.’Lysander was verbaasd: hij kon er werkelijk geen touw aan vastknopen. Hij had natuurlijk wel voor diplomatie geleerd, maar dit begreep hij niet.
‘Verder hebt u ons gestoord bij een bewakingsronde door ons stelsel. U hebt ons in ons thuisstelsel bedreigd en aangevallen en U hebt onze broeders onderworpen aan uw tirannie. Verzoek tot uitroeiing aangevraagd en geaccepteerd. Hoed u, mensheid.’ Lysander wist niet dat de wezens – die zijn observator voor de kleinere Yx had aangezien – op dit moment in alle menselijke stelsels dezelfde boodschap verkondigden. Maar Crates had het meteen door. ‘Captain, hebt u een reddingschip achter de hand?’ Hij was lijkwit, net alsof hij erachter was gekomen dat zijn kinderen op een bloederige wijze waren omgekomen. ‘Natuurlijk, observator. Dat heb ik altijd bij.’ zei hij, alsof hij over een zakmes of zoiets als dat praatte. Hij maakte vluchtige gebaren naar een deel van het schip waar de reddingschepen lagen. De wezens richtten hun hand op het platform. ‘Goed mijnheer, elke seconde telt nu.’ sprak Crates gespannen. ‘Waar bewaart u uw schepen?’
‘Het platform bezit zo’n negentien reddingsschepen in Site C. Helaas kunnen er dus slechts negentien in, wij zijn met z’n twintigen.’ Het gezicht van Crates stond doodserieus toen hij daar ‘met een pokerface’ op antwoordde. ‘Dan zullen we iemand moeten achterlaten.'
3
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Maar in de Longus maakten ze zich niet echt druk om vaders die een berekeningsfout maakten, nee, ze hadden wel wat belangrijkere dingen aan hun hoofd. Er zaten een paar bloeddorstige wezens in grijze pakjes hen te bedreigen met een soort van laserstraal hand. Er ontstond een gesprek tussen de bemanningsleden van de Longus. Ze probeerden niet eens het schip te stoppen (behalve Lysander en Crates) ‘Ik wed dat we nog geen vijf minuten standhouden’ fluisterde een nieuw bemanningslied (eigenlijk zijn ze allemaal nieuw, nieuw op het schip en nieuw in de vliegenierswereld) tegen Petr. Lysander keek op van het scherm en liet Crates even uitpraten. Hij wilde de jongen streng toeroepen omdat hij dacht dat het bemanningslid Petr zo bang zou worden dat hij zou huilen, en dat zou een behoorlijk genante ervaring voor beide groepen zijn. Maar Petr grijnsde in het gezicht van zijn collega en antwoordde met een andere weddenschap. ‘Ik wed nog geen twee minuten!’ Zei hij, alsof hij praatte over hoelang het nog zou duren tot de bel ging en de school voorbij was. Het lijken net kinderen, bedacht captain Lysander zich. Waar had hij deze jongens vandaan gehaald? Op zijn Praedor had hij tenminste nog een goede bemanning gehad: Deze lui kon je dat niet echt noemen. Zo was er een man die alleen in een gebroken dialect praatte, een paar jongens van nog geen twintig jaar, een stel zwijgzame kerels uit een oude oorlog en wat piraten die zowat al hun mannelijkheid verloren hadden. De enige die nog normaal was, bedacht kapitein Lysander zich, was zijn assistent Jasper. Maar die lag ziek in bed. Lysander voelde zich eenzaam, hoewel hij dat al gewend zou moeten zijn na vijfentwintig in het vak te zitten. Hele dialogen kon hij kon hij al sowieso niet maken. En als hij die normaal gezien wel zou kunnen maken, zou hij die nu niet kunnen maken als zijn assistent er was: Hij had het veel te druk met die Yx. ‘Dat is waar ook!’ riep Lysander uit. Hij had een stelletje uitstekende vijanden voor zich staan (sorry, zweven) die hem maar al te graag wilde vernietigen, en hij zat hier maar een beetje weg te dromen over zijn bemanning.
Het deed hem een beetje denken aan zijn neefje Cimbrin, die zat ook altijd weg te dromen. Lysander had hem een tijdje in dienst gehad, maar had de luie jongen naar zijn collega Joer gestuurd. Die zou vast niet weten hoe hij deze wezens moest bestrijden. ‘Weet je, dit is een heel raar moment voor mij.’ Zijn bemanning bekeek hem enigszins verbaasd aan. Deze woorden klonken heel raar uit de mond van de altijd zo serieuze leider van de Longus. ‘Ach, kijk niet zo!’ snauwde hij hen af. Meteen draaiden ze zich naar het raam. ‘Mijn hele leven heb ik een team gehad die alles kende van het vak. Alle kneepjes, alle trucs en tactieken. Mijn assistent zou al snel een oplossing gevonden hebben. Maar ik zit hier nu met een stel luiwammesen opgescheept.’ Plotseling schreeuwde hij ‘ACH KOMOP ZEG!’ Hij keek zijn bemanning doordringend aan. ‘Is dat wat ze me gegeven hebben? Een stel laffe poesjes?’ Zelf was hij ook verbaasd. Nog nooit had hij zijn kalmte op een schip verloren. Nog nooit. ‘Ik spreek tegen jullie en jullie zijn te laf om me aan te kijken! We staan op het punt vermoord te worden, en jullie doen helemaal niets! Jullie ...’ Zijn stem stokte. Hij had iets gehoord. Een vreemd geluid dat klonk als ... Hij kende het geluid wel, maar kon het niet erg goed thuisbrengen. De observator keek alert op. ‘Wat is dat?’ vroeg hij, meer tegen zichzelf dan tegen een ander. Hij keek naar de schepen van de Yx, zo goed mogelijk proberend Lysander’s blik te ontwijken. ‘Ik herken dat geluid! Meer nog, ik heb het gisteren nog gehoord!’ riep hij uit. Lysander was er niet bij geweest, bij de Slag Die Op Dit Moment Nog Geen Naam Heeft, maar hij wist dat enkele leden van zijn bemanning er wel waren geweest.
Plots besefte hij een feit: Hij kende die mensen niet eens. Toen het platform naar deze planeet verhuisde, kreeg het een nieuwe bemanning. Van de meesten kende hij de namen niet. ‘Wat is dat geluid?’ vroeg hij aan de observator. Het voelde erg vreemd dat hij van de meeste van zijn ondergeschikten zijn naam niet eens kende. Op zijn schip, de Praedor, kende hij zelf de schoonmakers. Dat besefte hij nu pas. Het leek net alsof hij zijn bemanning helemaal niet kende. ‘Het Contact.’ antwoordde de observator. Hij praatte niet meer in zijn eigen dialect, maar in de menselijke galactische taal. ‘De Yx maken dat geluid als ze willen contact maken, onderhandelen, of je gewoon willen misleiden.’ Lysander knikte. Gezellig, die wezens spraken een of andere vreemde galactische taal uit een ver sterrenstelsel zonder mensen. Klinkt goed. ‘Niet een geheime aanvalscode?’ vroeg hij, gewoon voor de zekerheid. Je kon nooit zeker weten met zulke rare schepen en de vreemde wezens erin. Misschien zaten ze, terwijl zij gewoon wat naar de schepen zaten te turen, wel een groot plan te bespreken om ze te besluipen en te vernietigen. De observator, die grijnsde om zijn vraag, schudde zijn hoofd. ‘Nee, gelukkig niet.’ Lysander glimlachte ook, en dat voor het eerst sinds hij op dit platform kwam. ‘Goed. Hoe heet je, observator?’ vroeg hij. De man nam hem nauwlettend op. ‘Mijn ouders hebben me de naam gegeven van een grote wijze, jong gestorven. Zijn naam was Socrates, ik noem Crates. Maar laten we ons nu niet voorstellen, er is daar volgens mij werkelijk geen tijd voor. Houd je liever bezig met de vijanden die we voor ons hebben.’ Hij gebaarde naar de Yx, die leken te wachten op iets. Iets. Iets groots, iets kleins, iets mooi, iets dodelijks? Lysander knikte en schudde de gedachte van zijn af. ‘Ik begrijp wel dat we nu geen conversatie kunnen houden.’ Hij schakelde een programma in op zijn brainscreen, en maakte contact met de Yx. ‘Longus, Lysander, Luister.’ Dit was de officiële manier om een gesprek te beginnen in de menselijke galactische taal: Naam van het voertuig, de woning of de woonplaats, naam van de leider en ‘Luister’ om te bevestigen dat ze de menselijke taal volledig spraken en begrepen. Even lichtte het brainscreen wat op, en men kon een krakerige stem horen. Het leek wel alsof het wezen voor het eerst in zijn leven sprak.
‘Panos, Mea, Luister.’ sprak de stem. Het klonk heel ... kinds. Als een volwassen stem in een babylichaam. Ookal zag Lysander de wezens niet, hun stem klonk gewoon zo. ‘Wij willen Kaell terug.’ Enthousiast omdat het Contact was gelukt, terwijl erover werd gesproken hoe moeilijk dat meestal ging, slaakte Lysander een klein vreugdekreetje. Maar hij was enigszins verbaasd en begreep het niet echt. Waarom spraken deze wezens nu over de planeet Kaell? ‘Kaell?’ vroeg Lysander verbaasd. Twintig jaar geleden, enkele weken voordat de mensheid door de NeNa werd bedreigd, hadden ze de kleine maar vruchtbare planeet Kaell overvallen en overgenomen. Er was een klein volkje geweest die de galactische taal van de mensen niet verstond. Ze werden in minder dan 50 jaar volledig uitgeroeid. Lysander vond het persoonlijk een onnodig offer, de mens kon de wezens net zo goed hebben laten leven: de wezen hadden niets
misdaan en vereerden de mensen zelf, hoewel ze hun Heilige tuinen niet wilden besmetten met menselijke bacteriën en andere menselijke kwaaltjes. Ze wilden alles schoon en net houden maar waren een zeer vriendelijk volk, tot de mens zich verveelde. ‘Het Kaell-volk stond onder directe bescherming van mijn volk. Wij beschermen ieder bedreigd wezen en U hebt in een van uw veroveringswaanzinnen ons project ernstig beschadigd door drie onderontwikkelde maar bloeiende volkeren uit te roeien. Daarna hebt u de planeet van onze mismaakte broeders veroverd, en wederom hebt U schade toegebracht aan ons volk en ons project. De Yx werd bijna uitgeroeid.’Lysander was verbaasd: hij kon er werkelijk geen touw aan vastknopen. Hij had natuurlijk wel voor diplomatie geleerd, maar dit begreep hij niet.
‘Verder hebt u ons gestoord bij een bewakingsronde door ons stelsel. U hebt ons in ons thuisstelsel bedreigd en aangevallen en U hebt onze broeders onderworpen aan uw tirannie. Verzoek tot uitroeiing aangevraagd en geaccepteerd. Hoed u, mensheid.’ Lysander wist niet dat de wezens – die zijn observator voor de kleinere Yx had aangezien – op dit moment in alle menselijke stelsels dezelfde boodschap verkondigden. Maar Crates had het meteen door. ‘Captain, hebt u een reddingschip achter de hand?’ Hij was lijkwit, net alsof hij erachter was gekomen dat zijn kinderen op een bloederige wijze waren omgekomen. ‘Natuurlijk, observator. Dat heb ik altijd bij.’ zei hij, alsof hij over een zakmes of zoiets als dat praatte. Hij maakte vluchtige gebaren naar een deel van het schip waar de reddingschepen lagen. De wezens richtten hun hand op het platform. ‘Goed mijnheer, elke seconde telt nu.’ sprak Crates gespannen. ‘Waar bewaart u uw schepen?’
‘Het platform bezit zo’n negentien reddingsschepen in Site C. Helaas kunnen er dus slechts negentien in, wij zijn met z’n twintigen.’ Het gezicht van Crates stond doodserieus toen hij daar ‘met een pokerface’ op antwoordde. ‘Dan zullen we iemand moeten achterlaten.'
Laatst gewijzigd door Carolus op 29 nov 2011 20:08, 3 keer totaal gewijzigd.
Heey!
Allereerst, ik kan het verhaal al wat beter volgen dan het eerste stukje
Maakt het gelijk een stuk leuker! (niet dat het eerder niet leuk was, maar ik begin denk ik een beetje in de Sience Fiction Flow te komen, hehe)
Ten tweede, ik ben blij dat je niet iedere dag wil gaan posten. Als je er wat meer ruimte tussen laat (Zeg zo'n 3 dagen) dan kan ik het wel bij benen
Ik vraag me af wie er op het schip wordt achtergelaten en of ze inderdaad weten weg te komen! En of er nog een ontkomen is aan deze Yx'jes, die kennelijk toch niet zo snel verslagen zijn als het voor de mensen eerst leek ^_^
Een paar spel/grammatica feedbackpuntjes:
Je laatste post:
Ga zo door!
Groetjes Maaike
Allereerst, ik kan het verhaal al wat beter volgen dan het eerste stukje

Ten tweede, ik ben blij dat je niet iedere dag wil gaan posten. Als je er wat meer ruimte tussen laat (Zeg zo'n 3 dagen) dan kan ik het wel bij benen

Ik vraag me af wie er op het schip wordt achtergelaten en of ze inderdaad weten weg te komen! En of er nog een ontkomen is aan deze Yx'jes, die kennelijk toch niet zo snel verslagen zijn als het voor de mensen eerst leek ^_^
Een paar spel/grammatica feedbackpuntjes:
Dit is uit je tweede post, 'was' moet meervoud zijn, moet je het over meerdere tralies hebt.Carolus schreef:De tralies was

Je laatste post:
'Hun' moet hier 'hen' zijn als ik het goed hebCarolus schreef:grijze pakjes hun te bedreigen

Ik denk dat je 'misdaan' bedoelt in plaats van 'misdaad'Carolus schreef:hadden niets misdaad en
Ga zo door!
Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
@ Maaike Ik heb alles aangepast 
4
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Lysander fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar we kunnen op dit moment niemand achterlaten!’ Riep hij uit, hoewel hij wist dat het wel moest, wilden ze ooit levend van dit platform afkomen. ‘Captain. We hebben waarschijnlijk nog geen minuut tijd om hier weg te komen. We moeten wel vluchtten!’
‘Nouja, de mensen van het schip Nolf vluchtten toch ook niet! Ik weiger mijn schip, platform te verlaten!’ Hij gebaarde woest naar het platform Nolf, waar de bemanning uit alle macht probeerde de vloot te blokkeren. De schepen draaiden zich achteloos om en richtten hun handen op dat schip. ‘Nou, die kunnen het schip ondertussen wel even een tijdje bezighouden’ Een kleine straal, doorzichtbaar voor het menselijk oog en met een kracht van Uranium, straalde uit de handen van een heleboel ‘Yx’jes met een handje’ en boorden miljarden minuscule gaatjes in het platform. De Nolf verdween meteen, en er gebeurde iets heel vreemd. Het platform zelf verdween, met alles erop en eraan, maar alle levende wezens (zoals de Captain, zijn bemanningsleden en de goudvis van de observator) zweefden gewoon in het universum. Lysander kon niet aanzien hoe ze zouden verbranden en in rook opgaan. Hij keek weg. ‘Of niet.’ maakte Petr een wrede opmerking. De wezens draaiden zich weer naar de Longus. ‘Denk je?’ vroeg Lysander grijnzend, al even grof. Hoewel er natuurlijk helemaal niets te lachen was. Het klonk uitermate stil in de cabine ; alsof iedereen al gestorven was. Ze bewogen niet, en het leek alsof ze ook niet wilden bewegen. Lysander huiverde.
‘Waarom gaan we niet naar de schepen? Waarom staan we hier in godsnaam nog naar die wezens te staren? We konden allang gevlucht zijn!’ Riep hij hardop in zichzelf. Maar iedereen bleef stilstaan en nadenken. Niemand leek bang te zijn. Het was heel vreemd, als het werk van een slechte schrijver, of alsof ze acteurs waren die hun tekst niet meer wisten. Als een plaatje. Observator Crates zuchtte en keek recht in de groene ogen van zijn baas, Lysander. ‘Het lot is onontkoombaar, baas. Merk je het zelf dan niet? Voel je het dan niet? Dit, deze dood, is ons lot. Voel je de neiging om te vluchten? Nee, die voel je niet. Je voelt het wel, maar doet niets. Een hogere macht, genaamd het Lot, houdt je tegen en dwingt je hier te blijven om te sterven door de hand van deze wezens.’
En terwijl de Longus-bemanning daar gezellig stond te staan en naar de anderen zaten te staren, deden de andere wezens in de (nu honderden) schepen niets. En Lysander had dat wel opgemerkt, hij keek naar de wezens en vroeg zich af waarom ze niets deden. ‘Maar, ze doen niets!’ Misschien was het inderdaad wel het lot. Misschien was dit inderdaad allang Bepaald, en moesten ze eigenlijk nu vermoord worden door deze wezens. Even geloofde Lysander het. ‘Hun schepen hangen wezenloos in het heelal! We kunnen vluchten!’ protesteerde hij. Natuurlijk kun je vluchten. Maar kunnen is iets heel anders dan willen. Eigenlijk kon Lysander wel vluchten, maar hij wilde hij niet. En hij wilde wel heel erg graag vluchten, maar kon het niet! Wat een gecompliceerde boel, bedacht Lysander zich. Hij stond op het punt om vermoord te worden door wezens uit een onbekend stelsel die in een seconde tientallen mensen hadden vermoord en een schip deden verdwijnen, en hij hield zich eigenlijk verbazingkwekkend kalmpjes, vanbuiten. Maar vanbinnen voelde hij zich verbijsterd en verward. De wezens deden gewoon niets, terwijl ze de mannen al uren geleden konden afgemaakt hebben.
De captain liet een blik vallen op de schepen van zijn Vijand, en nu zag hij uiteindelijk waarom ze helemaal niets deden naar de Longus-bemanning. De NeNa waren druk bezig zichzelf te vermenigvuldigen tot enkele miljarden van deze scheepjes. ‘Crates, heb je hun al eens goed bekeken?’ vroeg hij, vol bewondering, ja, maar slechte bewondering, in zijn stem aan zijn observator Crates. De observator keek verbaasd op en keek uit het raam naar de wezens die daar zaten te dupliceren. Hij haalde geschokt adem en hier en daar kon Lysander zijn bemanning ook een kreetje horen slaken. ‘Oh god Lysander, het zijn er honderden!’ Ook Lysander had wel al opgemerkt dat het er geen acht meer waren. ‘Tegen dat ze hier mee klaar zijn, kunnen we al lang in een reddingschip zitten, op weg naar Toega.’ probeerde hij nogmaals fluisterend. Maar de observator schudde zijn hoofd. ‘Nee Lysander, ik geloof niet dat dat mogelijk is.’ Hij sprak alsof hij er de baas was, en dat stond Lysander niet aan. Hij had niet eens gemerkt dat de observator hem allang geen baas of Captain meer noemde, maar nu merkte hij dat wel op. ‘Lysander ... Ik heb het je al verteld, het is het lot...’ begon hij, maar bij de gedachte dat Crates zich de leider voelde, of nog erger, muiterij zou plegen, onderbrak Lysander hem snauwend. ‘Ik word nog steeds Captain of kapitein genoemd op mijn eigen schip, Crates. En ik geloof eerlijk gezegd niet erg in dat lotje van u, obsi... observator.’ Bijna had hij ‘obsie’ gezegd, de afkorting die hij had verzonnen voor observator. Het klonk een beetje spottend, maar zo had Lysander het niet bedoeld.
‘Natuurlijk heb ik, zoals het een goede kapitein in het vak beaamt, respect voor uw overtuiging en uw geloof in een bepaalde religie. Maar dat er al vele millennia geleden is beslist door die mannen daarboven dat we nu, op dit moment zouden sterven, wel, een groot petje af voor de goden hoor. Ze zullen ook nogal wat werk hebben daarmee. Ik geloof daar dan ook totaal niet in, en ik wil ook niet vermoord worden door die wezens,’ Hij gebaarde naar de nu alreeds duizend schepen van de vijanden die zich nu op de plek bevonden waar ooit de Nolf was ‘... omdat een of andere nieuwe observator denkt, en ja mijn heer, ik zeg denkt, denkt te weten dat we moeten sterven om de goden niet ongunstig te stemmen. Ik zeg je, goden, daar gelooft men al 2000 jaar niet meer in. We zullen nu naar de reddingschepen in Site C gaan en die nemen om te vertrekken naar Toega, de grote Hoofdbasis van dit kleine stelsel. Het is misschien niet goed, ik zou zeggen, het is misschien wel laf, maar er moeten toch enige overlevenden zijn. En ja obsie,’ De observator keek wat raar op bij het horen van deze afkorting ‘ik zeg overlevenden. Die schepen verdubbelen zich, voor het geval je het niet besefte. Al snel worden het miljoenen, en die miljoenen worden nog sneller miljarden. U kunt hier blijven en sterven, en degenen die hetzelfde dwaze idee hebben als u kunnen hier ook blijven, maar ik wil liever overleven en vertrekken. We hebben niet zoveel tijd, zoals je waarschijnlijk al weet.’ Crates keek hem verbaasd aan na deze stortvloed aan woorden, en Lysander was ook enigszins verbaasd. Het komt allemaal door die NeNa, bedacht Lysander zich. Ze beïnvloeden onze gedachten met een vreemde, nieuwe straal en zorgen voor spanningen. Ik geloof dat het ze expres doen, ze hebben liever dat we elkaar de kop in slaan (zoals inderdaad al eens gebeurde, toen een hele bemanning gek werd nadat er een klein, niet ernstig gaslek was) dan dat ze ons zelf zullen moeten opruimen. Wat een walgelijke beesten zei hij, de intelligentie van de wezens onderschattend.
Hij zag ze gewoon als luie jagers die zelf hun prooien niet wilden besluipen. Hij was niet eens meer met Crates in zijn hoofd, toen deze ietwat verbijsterd antwoordde. ‘Ik weet dat we hier zullen moeten sterven, om de goden niet ongunstig te stemmen, maar aangezien ik, zoals u me zo benadrukte, uw ondergeschikte ben, moet ik u volgen tot in de diepten van een ravijn vol ongeluk. En de rest,’ Hij gebaarde naar de andere bemanningsleden die het gesprek belangstellend volgden, maar zelf te bang waren om iets te zeggen, ‘, zal u ook mogen volgen in het verderf. Ik hoop dat u ons niet in het verderf stort, ma Captain.’ Hierna viel hij in stilte en strompelde zwijgend de kamer uit, richting Site C. Lysander draaide met zijn ogen.

4
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Onbekend
Stad: Onbekend
Lysander fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar we kunnen op dit moment niemand achterlaten!’ Riep hij uit, hoewel hij wist dat het wel moest, wilden ze ooit levend van dit platform afkomen. ‘Captain. We hebben waarschijnlijk nog geen minuut tijd om hier weg te komen. We moeten wel vluchtten!’
‘Nouja, de mensen van het schip Nolf vluchtten toch ook niet! Ik weiger mijn schip, platform te verlaten!’ Hij gebaarde woest naar het platform Nolf, waar de bemanning uit alle macht probeerde de vloot te blokkeren. De schepen draaiden zich achteloos om en richtten hun handen op dat schip. ‘Nou, die kunnen het schip ondertussen wel even een tijdje bezighouden’ Een kleine straal, doorzichtbaar voor het menselijk oog en met een kracht van Uranium, straalde uit de handen van een heleboel ‘Yx’jes met een handje’ en boorden miljarden minuscule gaatjes in het platform. De Nolf verdween meteen, en er gebeurde iets heel vreemd. Het platform zelf verdween, met alles erop en eraan, maar alle levende wezens (zoals de Captain, zijn bemanningsleden en de goudvis van de observator) zweefden gewoon in het universum. Lysander kon niet aanzien hoe ze zouden verbranden en in rook opgaan. Hij keek weg. ‘Of niet.’ maakte Petr een wrede opmerking. De wezens draaiden zich weer naar de Longus. ‘Denk je?’ vroeg Lysander grijnzend, al even grof. Hoewel er natuurlijk helemaal niets te lachen was. Het klonk uitermate stil in de cabine ; alsof iedereen al gestorven was. Ze bewogen niet, en het leek alsof ze ook niet wilden bewegen. Lysander huiverde.
‘Waarom gaan we niet naar de schepen? Waarom staan we hier in godsnaam nog naar die wezens te staren? We konden allang gevlucht zijn!’ Riep hij hardop in zichzelf. Maar iedereen bleef stilstaan en nadenken. Niemand leek bang te zijn. Het was heel vreemd, als het werk van een slechte schrijver, of alsof ze acteurs waren die hun tekst niet meer wisten. Als een plaatje. Observator Crates zuchtte en keek recht in de groene ogen van zijn baas, Lysander. ‘Het lot is onontkoombaar, baas. Merk je het zelf dan niet? Voel je het dan niet? Dit, deze dood, is ons lot. Voel je de neiging om te vluchten? Nee, die voel je niet. Je voelt het wel, maar doet niets. Een hogere macht, genaamd het Lot, houdt je tegen en dwingt je hier te blijven om te sterven door de hand van deze wezens.’
En terwijl de Longus-bemanning daar gezellig stond te staan en naar de anderen zaten te staren, deden de andere wezens in de (nu honderden) schepen niets. En Lysander had dat wel opgemerkt, hij keek naar de wezens en vroeg zich af waarom ze niets deden. ‘Maar, ze doen niets!’ Misschien was het inderdaad wel het lot. Misschien was dit inderdaad allang Bepaald, en moesten ze eigenlijk nu vermoord worden door deze wezens. Even geloofde Lysander het. ‘Hun schepen hangen wezenloos in het heelal! We kunnen vluchten!’ protesteerde hij. Natuurlijk kun je vluchten. Maar kunnen is iets heel anders dan willen. Eigenlijk kon Lysander wel vluchten, maar hij wilde hij niet. En hij wilde wel heel erg graag vluchten, maar kon het niet! Wat een gecompliceerde boel, bedacht Lysander zich. Hij stond op het punt om vermoord te worden door wezens uit een onbekend stelsel die in een seconde tientallen mensen hadden vermoord en een schip deden verdwijnen, en hij hield zich eigenlijk verbazingkwekkend kalmpjes, vanbuiten. Maar vanbinnen voelde hij zich verbijsterd en verward. De wezens deden gewoon niets, terwijl ze de mannen al uren geleden konden afgemaakt hebben.
De captain liet een blik vallen op de schepen van zijn Vijand, en nu zag hij uiteindelijk waarom ze helemaal niets deden naar de Longus-bemanning. De NeNa waren druk bezig zichzelf te vermenigvuldigen tot enkele miljarden van deze scheepjes. ‘Crates, heb je hun al eens goed bekeken?’ vroeg hij, vol bewondering, ja, maar slechte bewondering, in zijn stem aan zijn observator Crates. De observator keek verbaasd op en keek uit het raam naar de wezens die daar zaten te dupliceren. Hij haalde geschokt adem en hier en daar kon Lysander zijn bemanning ook een kreetje horen slaken. ‘Oh god Lysander, het zijn er honderden!’ Ook Lysander had wel al opgemerkt dat het er geen acht meer waren. ‘Tegen dat ze hier mee klaar zijn, kunnen we al lang in een reddingschip zitten, op weg naar Toega.’ probeerde hij nogmaals fluisterend. Maar de observator schudde zijn hoofd. ‘Nee Lysander, ik geloof niet dat dat mogelijk is.’ Hij sprak alsof hij er de baas was, en dat stond Lysander niet aan. Hij had niet eens gemerkt dat de observator hem allang geen baas of Captain meer noemde, maar nu merkte hij dat wel op. ‘Lysander ... Ik heb het je al verteld, het is het lot...’ begon hij, maar bij de gedachte dat Crates zich de leider voelde, of nog erger, muiterij zou plegen, onderbrak Lysander hem snauwend. ‘Ik word nog steeds Captain of kapitein genoemd op mijn eigen schip, Crates. En ik geloof eerlijk gezegd niet erg in dat lotje van u, obsi... observator.’ Bijna had hij ‘obsie’ gezegd, de afkorting die hij had verzonnen voor observator. Het klonk een beetje spottend, maar zo had Lysander het niet bedoeld.
‘Natuurlijk heb ik, zoals het een goede kapitein in het vak beaamt, respect voor uw overtuiging en uw geloof in een bepaalde religie. Maar dat er al vele millennia geleden is beslist door die mannen daarboven dat we nu, op dit moment zouden sterven, wel, een groot petje af voor de goden hoor. Ze zullen ook nogal wat werk hebben daarmee. Ik geloof daar dan ook totaal niet in, en ik wil ook niet vermoord worden door die wezens,’ Hij gebaarde naar de nu alreeds duizend schepen van de vijanden die zich nu op de plek bevonden waar ooit de Nolf was ‘... omdat een of andere nieuwe observator denkt, en ja mijn heer, ik zeg denkt, denkt te weten dat we moeten sterven om de goden niet ongunstig te stemmen. Ik zeg je, goden, daar gelooft men al 2000 jaar niet meer in. We zullen nu naar de reddingschepen in Site C gaan en die nemen om te vertrekken naar Toega, de grote Hoofdbasis van dit kleine stelsel. Het is misschien niet goed, ik zou zeggen, het is misschien wel laf, maar er moeten toch enige overlevenden zijn. En ja obsie,’ De observator keek wat raar op bij het horen van deze afkorting ‘ik zeg overlevenden. Die schepen verdubbelen zich, voor het geval je het niet besefte. Al snel worden het miljoenen, en die miljoenen worden nog sneller miljarden. U kunt hier blijven en sterven, en degenen die hetzelfde dwaze idee hebben als u kunnen hier ook blijven, maar ik wil liever overleven en vertrekken. We hebben niet zoveel tijd, zoals je waarschijnlijk al weet.’ Crates keek hem verbaasd aan na deze stortvloed aan woorden, en Lysander was ook enigszins verbaasd. Het komt allemaal door die NeNa, bedacht Lysander zich. Ze beïnvloeden onze gedachten met een vreemde, nieuwe straal en zorgen voor spanningen. Ik geloof dat het ze expres doen, ze hebben liever dat we elkaar de kop in slaan (zoals inderdaad al eens gebeurde, toen een hele bemanning gek werd nadat er een klein, niet ernstig gaslek was) dan dat ze ons zelf zullen moeten opruimen. Wat een walgelijke beesten zei hij, de intelligentie van de wezens onderschattend.
Hij zag ze gewoon als luie jagers die zelf hun prooien niet wilden besluipen. Hij was niet eens meer met Crates in zijn hoofd, toen deze ietwat verbijsterd antwoordde. ‘Ik weet dat we hier zullen moeten sterven, om de goden niet ongunstig te stemmen, maar aangezien ik, zoals u me zo benadrukte, uw ondergeschikte ben, moet ik u volgen tot in de diepten van een ravijn vol ongeluk. En de rest,’ Hij gebaarde naar de andere bemanningsleden die het gesprek belangstellend volgden, maar zelf te bang waren om iets te zeggen, ‘, zal u ook mogen volgen in het verderf. Ik hoop dat u ons niet in het verderf stort, ma Captain.’ Hierna viel hij in stilte en strompelde zwijgend de kamer uit, richting Site C. Lysander draaide met zijn ogen.
Heey!
Je houdt de spanning er wel in, nu weet ik nog niet wie er achter blijft
Of is de cap'tein zo goed, om gewoon 1 persoon meer in het noodschip mee te nemen? (of is dat onmogelijk?)
Misschien heeft het lot bepaald, dat ze vrede kunnen sluiten met deze wezentjes, of hebben zij de kans die wezens voor goed uit te schakelen
ik ben nieuwsgierig!
Ik heb geen feedback voor je, maar ga zo door
Groetjes Maaike
Je houdt de spanning er wel in, nu weet ik nog niet wie er achter blijft

Misschien heeft het lot bepaald, dat ze vrede kunnen sluiten met deze wezentjes, of hebben zij de kans die wezens voor goed uit te schakelen

Ik heb geen feedback voor je, maar ga zo door

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
@ Maaike Het is zo dat er een twintigtal kleine reddingschepen zijn. In ieder schip kan maximaal één persoon, en als je te groot bent kun je er niet in. Dit betekent dat zelf een klein kind, een baby, teveel plaats zou innemen. Er kan dus echt maar een persoon in. Natuurlijk is er weer net een schip te weinig. Mijn personages krijgen altijd heel veel geluk. Een schip te weinig, een minuut te weinig, een gedachte te veel ... Ook in dit hoofdstuk krijgt een van mijn favoriete personages van het verhaal een kleine (en fatale) gedachte teveel ...
5
Datum: 19 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Yxa
Stad: Onbekend
Nieuws: De Naamloze planeet is nu Genaamd, het kreeg de naam Yxa
Captain Joer zat stilzwijgend in zijn kantoor te luisteren naar de boodschapper Cimbrin. ‘... en mensen hebben gemeld dat het platform Nolf plots verschenen is zonder bemanning in het noorden van de Hiri-woestijn.’ zei de jongen, maar voor hij zijn zin kon afmaken onderbrak zijn baas Joer hem. ‘De Hiri-woestijn? En waar mag dat dan wel liggen?’ vroeg hij snauwend en verbaasd. Cimbrin was ook verbaasd, maar hij was verbaasd doordat de man zo snauwde. Normaal gesproken was deze kapitein niet zo’n snauwer. ‘De Hiri-woestijn ligt ongeveer in het centrum van heel Yxa.’ Joer zuchtte geïrriteerd en stelde de jongen een nieuwe vraag.
‘En wat mag Yxa dan wel zijn?’ Nu was de jongen weer verbaasd, onder meer door zijn geïrriteerdheid, maar des te meer door zijn onwetendheid. ‘Deze planeet, waar we nu op wonen, noemt Yxa. Dit woord betekent letterlijk ‘Van de Yx’ en werd gekozen door een van de eerste heersers over deze planeet. Alreeds duizenden jaren geleden noemden de Yx deze planeet Yxa. Het is alsmede daarom ...’ maar voor de jongen een heel geschiedenisverhaal kon gaan vertellen, onderbrak Joer hem. Opnieuw. ‘Jaja, het is al goed.’ sprak hij met een zuchtje. ‘Die naam is toch belachelijk! Alsof wij Domus nou zouden veranderen in Mensa! Maar ik zou er niet bij stil hoeven te staan, die wezens zijn nou eenmaal belachelijk.’ Hij gluurde even naar Cimbrin, alsof hij even iets wilde controleren. Opnieuw, voor de derde keer al die dag, was Cimbrin verbaasd (en deels bezorgd) om zijn heer. Een andere kapitein zou nooit bij zoiets onnozels stilstaan als een Noeming. Joer normaal gezien ook niet, maar dit was gewoon ... anders. Alsof Cimbrin droomde. Ja, zo kon je het perfect verwoorden.
Het was alsof Cimbrin in een droom zat en zijn heer plots een heel iemand anders was. ‘Heb je nog meer nieuws, jongeman?’ herhaalde Joer voor de vierde keer. Deze had hem nog niet gehoord en zag dat Joer weer met een ontevreden gezicht naar hem keek. Wat was er aan de hand? ‘N-Nee ...’ Hakkelde Cimbrin, niet omdat hij gewoonlijk stotterde, maar gewoon uit pure verbazing. ‘D-De wezens hebben zich gedupliceerd tot een paar honderd.’ probeerde hij. Door te praten stotterde hij minder. ‘Goed. Gezellig. En kan die ouwe ze nog wel aan? Of is er nog een scheepje van hem naar de NeNa’s?’ Cimbrin wist echt niet wat de man bedoelde. Opnieuw schokte het hem dat de man zulken taal uitsloeg. Wat scheelde er toch vandaag met de kapitein? ‘Wie bedoelt u, kapitein?’ vroeg hij, zo min mogelijk proberend te stotteren. Bijna had hij ‘Wat scheelt er, kapitein?’ gevraagd, maar dan zou de (oude) man waarschijnlijk in woede zijn uitgebarsten. ‘Die idiote Lysander, natuurlijk!’ Antwoordde de captain geïrriteerd. Nee, hij antwoordde niet. Hij schreeuwde. ‘Houd zijn schip het nog steeds vol tegen die valse klonen? Leeft-ie in godsnaam nog?’ Maar Cimbrin wist het niet. ‘Dat werd mij niet verteld.’ zei hij, net iets te formeel. ‘Ik weet dat de vijandelijke schepen twee uur geleden zijn opgemerkt door de Longus en ze daarna niets meer van zich hebben laten horen. Ze zijn volgens de vroegste geruchten ...’
‘Kom nou, ik moet niet weer dat ellenlange gezever van je horen!’ snauwde Joer de jongen af. Die begreep het nu helemaal niet meer en deed iets heel begrijpelijk: Hij snauwde terug. ‘Wat scheelt er toch met u, kapitein? Sinds u terugkwam uit het NeNa-stelsel bent u volkomen veranderd!’ Joer was zo’n maand geleden uitgekozen om het NeNa-stelsel meer te gaan verkennen. Toen hij twee weken geleden, ongeveer op het moment dat ze voor het eerst Yxa zagen, terugkwam, was hij veel ruwer en harder geworden. Hij was niet meer dan een schim van zichzelf. Meer dan eens die twee weken had Cimbrin zich wanhopig afgevraagd: Is de mens echt zo gemeen? Kan de mens echt zo hard zijn? En het antwoord daarop is ja, ja, volledig zeker weten ja. Maar niet in dit geval. ‘Ik begrijp wel dat u het moeilijk heeft, maar ...’ zijn stem stierf weg, en het enige wat Cimbrin kon doen was geschokt staren naar het schouwspel dat zich voor hem net had afgespeeld.
Joer was weg. Zijn menselijke vermomming toch. Hij was een Crealan. Cimbrin staarde vol afschuw naar het wezen dat voor hem stond. ‘Ach jongen, je kent me toch wel? De twee weken dat ik hier was heb je vaak genoeg zitten praten over die wezens, en wat er met die kapitein gebeurd was, en of alles goed was, en of een van die wezens me niet kwaad gedaan had ... De waarheid is, jongeman, ik ben een van die wezens. Jullie geven ons dan wel de belachelijke naam ‘NeNa’, naar die ouwe zakken die veel te veel vloten gered hadden, maar wij hebben liever onze machtige, heersende naam: Crealan. Mooie naam voor zulke ruwe, harde en gemene monsters als wij, vind je niet? Helaas, zoals al zo vaak gebeurt is, te veel naar mijn smaak, zal ik je nu moeten doden.’ Hij hief zijn handen al, maar Cimbrin gooide er snel een vraag tussen, deels uit nieuwsgierigheid en deels uit om tijd te rekken. De Crealan besefte dat ook, en hij besloot de jongen een kleine kans te geven en te antwoordden.
‘Wat hebt u met de kapitein gedaan?’ vroeg de jongen bibberend, bijna huilend. De NeNa keek hem wat vreemd aan, zulken vraag had hij niet verwacht. Het zal vast wel weer die typische menselijke emotie zijn, besefte hij, waarbij ze veel te veel om anderen geven. Maar hij zelf had helemaal geen zulke gevoelens, hij wist niet eens hoe hij op zulke vragen vol angst, liefde en bezorgdheid moest reageren dus antwoordde hij zoals hij normaal antwoordde: nonchalant. ‘Oh, die verkenner? Was best wel smakelijk. Helaas was zijn hoofd te groot voor de barst, en was hij bestand tegen onze straling, dus hebben we hem levend moeten opeten. Daardoor smaakte hij veel beter, om eerlijk te zijn.’ Cimbrin keek hem oprecht vol belangstelling en een grote angst aan, alsof hij in de les Gewoonten van Andere Volkeren & Rassen zat, en stelde toen een vraag die hij beter niet gesteld had, want de Crealan had hem een kans willen geven en na deze vraag kon hij de verleiding niet weerstaan. ‘De barst?’ vroeg de jongen. De NeNa grijnsde en keek de jongen aan, die meteen besefte wat voor domme vraag hij had gesteld. ‘Ja, de barst truc. Ken je die niet? Wacht even, dan zal ik hem voortonen.’ En toen, nog lachend om zijn eigen flauwe mop (iets wat eigenlijk kenmerkend was voor de mens), stak hij zijn handen uit naar Cimbrin. Die keek even bang en bezorgd. Toen barstte zijn hoofd.
5
Datum: 19 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Yxa
Stad: Onbekend
Nieuws: De Naamloze planeet is nu Genaamd, het kreeg de naam Yxa
Captain Joer zat stilzwijgend in zijn kantoor te luisteren naar de boodschapper Cimbrin. ‘... en mensen hebben gemeld dat het platform Nolf plots verschenen is zonder bemanning in het noorden van de Hiri-woestijn.’ zei de jongen, maar voor hij zijn zin kon afmaken onderbrak zijn baas Joer hem. ‘De Hiri-woestijn? En waar mag dat dan wel liggen?’ vroeg hij snauwend en verbaasd. Cimbrin was ook verbaasd, maar hij was verbaasd doordat de man zo snauwde. Normaal gesproken was deze kapitein niet zo’n snauwer. ‘De Hiri-woestijn ligt ongeveer in het centrum van heel Yxa.’ Joer zuchtte geïrriteerd en stelde de jongen een nieuwe vraag.
‘En wat mag Yxa dan wel zijn?’ Nu was de jongen weer verbaasd, onder meer door zijn geïrriteerdheid, maar des te meer door zijn onwetendheid. ‘Deze planeet, waar we nu op wonen, noemt Yxa. Dit woord betekent letterlijk ‘Van de Yx’ en werd gekozen door een van de eerste heersers over deze planeet. Alreeds duizenden jaren geleden noemden de Yx deze planeet Yxa. Het is alsmede daarom ...’ maar voor de jongen een heel geschiedenisverhaal kon gaan vertellen, onderbrak Joer hem. Opnieuw. ‘Jaja, het is al goed.’ sprak hij met een zuchtje. ‘Die naam is toch belachelijk! Alsof wij Domus nou zouden veranderen in Mensa! Maar ik zou er niet bij stil hoeven te staan, die wezens zijn nou eenmaal belachelijk.’ Hij gluurde even naar Cimbrin, alsof hij even iets wilde controleren. Opnieuw, voor de derde keer al die dag, was Cimbrin verbaasd (en deels bezorgd) om zijn heer. Een andere kapitein zou nooit bij zoiets onnozels stilstaan als een Noeming. Joer normaal gezien ook niet, maar dit was gewoon ... anders. Alsof Cimbrin droomde. Ja, zo kon je het perfect verwoorden.
Het was alsof Cimbrin in een droom zat en zijn heer plots een heel iemand anders was. ‘Heb je nog meer nieuws, jongeman?’ herhaalde Joer voor de vierde keer. Deze had hem nog niet gehoord en zag dat Joer weer met een ontevreden gezicht naar hem keek. Wat was er aan de hand? ‘N-Nee ...’ Hakkelde Cimbrin, niet omdat hij gewoonlijk stotterde, maar gewoon uit pure verbazing. ‘D-De wezens hebben zich gedupliceerd tot een paar honderd.’ probeerde hij. Door te praten stotterde hij minder. ‘Goed. Gezellig. En kan die ouwe ze nog wel aan? Of is er nog een scheepje van hem naar de NeNa’s?’ Cimbrin wist echt niet wat de man bedoelde. Opnieuw schokte het hem dat de man zulken taal uitsloeg. Wat scheelde er toch vandaag met de kapitein? ‘Wie bedoelt u, kapitein?’ vroeg hij, zo min mogelijk proberend te stotteren. Bijna had hij ‘Wat scheelt er, kapitein?’ gevraagd, maar dan zou de (oude) man waarschijnlijk in woede zijn uitgebarsten. ‘Die idiote Lysander, natuurlijk!’ Antwoordde de captain geïrriteerd. Nee, hij antwoordde niet. Hij schreeuwde. ‘Houd zijn schip het nog steeds vol tegen die valse klonen? Leeft-ie in godsnaam nog?’ Maar Cimbrin wist het niet. ‘Dat werd mij niet verteld.’ zei hij, net iets te formeel. ‘Ik weet dat de vijandelijke schepen twee uur geleden zijn opgemerkt door de Longus en ze daarna niets meer van zich hebben laten horen. Ze zijn volgens de vroegste geruchten ...’
‘Kom nou, ik moet niet weer dat ellenlange gezever van je horen!’ snauwde Joer de jongen af. Die begreep het nu helemaal niet meer en deed iets heel begrijpelijk: Hij snauwde terug. ‘Wat scheelt er toch met u, kapitein? Sinds u terugkwam uit het NeNa-stelsel bent u volkomen veranderd!’ Joer was zo’n maand geleden uitgekozen om het NeNa-stelsel meer te gaan verkennen. Toen hij twee weken geleden, ongeveer op het moment dat ze voor het eerst Yxa zagen, terugkwam, was hij veel ruwer en harder geworden. Hij was niet meer dan een schim van zichzelf. Meer dan eens die twee weken had Cimbrin zich wanhopig afgevraagd: Is de mens echt zo gemeen? Kan de mens echt zo hard zijn? En het antwoord daarop is ja, ja, volledig zeker weten ja. Maar niet in dit geval. ‘Ik begrijp wel dat u het moeilijk heeft, maar ...’ zijn stem stierf weg, en het enige wat Cimbrin kon doen was geschokt staren naar het schouwspel dat zich voor hem net had afgespeeld.
Joer was weg. Zijn menselijke vermomming toch. Hij was een Crealan. Cimbrin staarde vol afschuw naar het wezen dat voor hem stond. ‘Ach jongen, je kent me toch wel? De twee weken dat ik hier was heb je vaak genoeg zitten praten over die wezens, en wat er met die kapitein gebeurd was, en of alles goed was, en of een van die wezens me niet kwaad gedaan had ... De waarheid is, jongeman, ik ben een van die wezens. Jullie geven ons dan wel de belachelijke naam ‘NeNa’, naar die ouwe zakken die veel te veel vloten gered hadden, maar wij hebben liever onze machtige, heersende naam: Crealan. Mooie naam voor zulke ruwe, harde en gemene monsters als wij, vind je niet? Helaas, zoals al zo vaak gebeurt is, te veel naar mijn smaak, zal ik je nu moeten doden.’ Hij hief zijn handen al, maar Cimbrin gooide er snel een vraag tussen, deels uit nieuwsgierigheid en deels uit om tijd te rekken. De Crealan besefte dat ook, en hij besloot de jongen een kleine kans te geven en te antwoordden.
‘Wat hebt u met de kapitein gedaan?’ vroeg de jongen bibberend, bijna huilend. De NeNa keek hem wat vreemd aan, zulken vraag had hij niet verwacht. Het zal vast wel weer die typische menselijke emotie zijn, besefte hij, waarbij ze veel te veel om anderen geven. Maar hij zelf had helemaal geen zulke gevoelens, hij wist niet eens hoe hij op zulke vragen vol angst, liefde en bezorgdheid moest reageren dus antwoordde hij zoals hij normaal antwoordde: nonchalant. ‘Oh, die verkenner? Was best wel smakelijk. Helaas was zijn hoofd te groot voor de barst, en was hij bestand tegen onze straling, dus hebben we hem levend moeten opeten. Daardoor smaakte hij veel beter, om eerlijk te zijn.’ Cimbrin keek hem oprecht vol belangstelling en een grote angst aan, alsof hij in de les Gewoonten van Andere Volkeren & Rassen zat, en stelde toen een vraag die hij beter niet gesteld had, want de Crealan had hem een kans willen geven en na deze vraag kon hij de verleiding niet weerstaan. ‘De barst?’ vroeg de jongen. De NeNa grijnsde en keek de jongen aan, die meteen besefte wat voor domme vraag hij had gesteld. ‘Ja, de barst truc. Ken je die niet? Wacht even, dan zal ik hem voortonen.’ En toen, nog lachend om zijn eigen flauwe mop (iets wat eigenlijk kenmerkend was voor de mens), stak hij zijn handen uit naar Cimbrin. Die keek even bang en bezorgd. Toen barstte zijn hoofd.
Heey!
Hm, dat verklaard waarom er persé iemand achter gelaten moet worden. Wie zal het zijn
Heel goed dat je problemen creërd voor je personages! Bij een avontuur kan nooit alles in een keer goed gaan ^_^
Een paar grammaticale feedbackpunten:

moest je die arme jongen nu echt op zo'n manier op het leven helpen
Wel goed bedacht hoor, haha. Ik zag het niet aankomen 
Ga zo door!
Groetjes Maaike
Hm, dat verklaard waarom er persé iemand achter gelaten moet worden. Wie zal het zijn

Heel goed dat je problemen creërd voor je personages! Bij een avontuur kan nooit alles in een keer goed gaan ^_^
Een paar grammaticale feedbackpunten:
Ik denk dat je 'zo'n' bedoelt in plaats van 'zulken'Carolus schreef: zulken vraag had hij niet verwacht.
Ik zou 'niet' schrijven in plaats van 'geen'Carolus schreef:Maar hij zelf had helemaal geen zulke gevoelens,

Awh gatverCarolus schreef: stak hij zijn handen uit naar Cimbrin. Die keek even bang en bezorgd. Toen barstte zijn hoofd.



Ga zo door!
Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Eigenlijk heb ik er een hele beschrijving bij gemaakt over hoe zijn bloed uit zijn hoofd vloeide en je zijn aders kon zien en die hersens even door die kamer vlogen omdat dat wezen in pure woede uitbarstte, maar dat hoofdstuk heb ik weggelaten 8-Maaike- schreef: Awh gatvermoest je die arme jongen nu echt op zo'n manier om het leven helpen

Die foutjes ga ik straks verbeteren

Ik ben al enkele weken gestopt met dit verhaal, dus verwacht niets nieuws meer.
Dit is hoofdstuk zes - het laatste getypte hoofdstuk - , hoofdstuk zeven tot en met achttien liggen ergens te rotten in mijn kamer, ongetypt :p
6
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Yxa
Stad: Onbekend
Ondertussen was het middernacht geworden in de Longus. Terwijl Lysander en zijn bemanning door de gangen slenterden richting de sector met de reddingschepen, ging net een klokalarm af. Lysander schrok zich een hoedje, hij had bijna zelf de woorden uitgeroepen die hij zo afkeurde bij zijn bemanning en kinderen. ‘Holy Cr...’ begon hij. Maar hij hield het bij een zijdelingse blik op Crates. Deze vertrok geen spier. Hij leek wel geschrokken, maar verder verroerde hij zich niet. ‘Hoeveel tijd denk je dat we nog hebben?’ vroeg hij, zonder zijn blik van de gang af te wenden. De observator leek wel een ‘coole’ jongen op school die zich stoer wilde voordoen tegenover zijn vrienden. ‘Nou,’ begon Lysander ‘We zijn nog geen vijf minuten weg. Ik denk dat we nog wel op z’n minst enkele minuten hebben.’ Hij probeerde zich in te houden en kalm te blijven, zoals het een Ware kapitein beaamde. Zijn (nieuwe) jongens zuchtten. Kapitein Lysander wist niet wat hun allemaal bezield had, hij ook, tien minuten geleden, toen ze gewoon wilden blijven om te sterven en wachten, alsof dat heel gewoontjes was. Het was alsof iemand, een stem diep vanbinnen in hun bewustzijn, hun bevolen had te blijven en te wachten tot die wezens eventjes de tijd hadden om hun af te maken. Lysander wist zeker niet dat het – voor hem belachelijke – lot was geweest, of een of andere oeroude Romeinse god uit die ouwe wereld. ‘Welke kant moeten we op?’ Links en rechts, mijn vriend. Maar welke kant zal veilig blijken? ‘Gewoon rechtdoor, ze staan in Site C, vlakbij de explosieve raketten.’ Oh god, de raketten. Wat zal er in vredesnaam gebeuren als die wezens hun nou aanvielen en een raket op hun afvuurden? Als ze dat zouden doen, zou er waarschijnlijk wel een groot gedeelte van die raketten ontploffen en misschien een stuk van de planeet raken. Yxa. Lysander wist de naam van de planeet niet, dus noemde hij het nog steeds De Naamloze Planeet. Wat als ze het niet zouden halen? Als ze stierven, en niemand hun ooit van hun leven zou herinneren, tot iemand zou spreken over ‘die ene die een slachtoffer van de NeNa was’. Even leek het wel alsof Lysander een jonge pupil was, een nieuweling, net gerekruteerd door het leger. Nog maar net een e-mail ontvangen met het bericht dat hij zich moest aanmelden bij het leger. Hoewel hij het de eerste momenten wat eng had gevonden, hield hij van zijn vak.
Maar nu leek dit moment op een van zijn eerste dagen bij de sterrenwacht. Hij was bang. En hij was sinds zijn pupillenjaren nooit meer bang geweest voor menige vijand die zijn pad kruiste (behalve zijn moeder en later zijn vrouw) ‘Nouja, deze vijanden beschikken dan ook over een enorm goede en geavanceerde technologie. Logisch dat ik bang ben!’ mompelde Lysander, deels verzonken in zijn gedachten aan de stille wezens. ‘Sorry?’ sprak Crates, die het een en ander van de zin opgevangen had. Lysander keek verbaasd op, plots beseffend dat hij de leider van zijn platform de Longus was, en geen pupil in het kleine trainingskamp Harena. ‘Oh, niets, observator. De kamer is hier.’ Hij gebaarde naar de metalen deur die zich voor hen bevond. ‘Dit is Sector C.’ Hij opende de deur met een ijzeren sleutel uit zijn broekzak en duwde de deur open. Hij stapte de kamer binnen en wachtte tot de anderen binnen waren. Zwijgend, denkend aan die verschrikkelijke wezens in de ruimte, liepen zijn ondergeschikten een voor een de kamer binnen. Crates was verbaasd door de rijkdommen die zich er bevonden. ‘Zo, mooi kluitje heb je hier.’ Door de oprechte verwondering was hij voor een klein deel in zijn dialect vervallen. ‘Dank je. Het platform werd tien jaar geleden gebouwd en was de eerste in een serie van nieuwe technologische wondertjes. De techniek komt van de Maes-planeet.’ antwoordde hij met een stem van een klein jongetje die bij zijn vrienden opschepte over zijn nieuwe computerspel. ‘Maar we hebben niet echt heel veel tijd om het nu over het schip te hebben, we moeten die reddingschepen zien te activeren binnen de vijf minuten, en dan vluchten van dit verdomde platform.’ Verdomde platform. Hij zat er in godsnaam nog maar een dag op, en hij had stiekem gehoopt dat hij, net als met de Preador, van het schip zou gaan houden. Maar hij kreeg simpelweg de kans niet. Het viel Crates op dat Lysander al sinds ze aangenomen waren (niet door hem, maar door een of andere hoge piet in het Vliegeniersvak) elk gesprek probeerde te ontwijken of te ontvluchten. Hij leek er niet van te houden om zich telkens met zijn bemanning bezig te houden, hoewel dat nou eenmaal praatgrage kerels waren. Misschien kwam het doordat zijn baantje zo zwaar was, en hij gewoon geen tijd had om een gesprek aan te knopen met de mannen. Crates was zelf nooit een kapitein geweest, maar zijn vader wel, en hij wist hoe zwaar het was om een kapitein te zijn. En, misschien was dat eigenlijk zwaarder (hoewel Crates het zou ontkennen), om de zoon van een kapitein te zijn.
Zijn vader bleef vaak jaren tot decennia weg, om dan slechts voor een zeer korte tijd thuis te blijven. Soms verdween hij, en waren zijn familie destijds (met zijn doodsbange zoon inbegrepen) altijd ongerust. Maar hij dook altijd na een week of twee weer op. Twintig jaar geleden had hij zich aangemeld om mee te gaan naar het NeNa-stelsel. Hij leidde een schip (zijn eigen schip) in de Pewa-vloot, waaruit geen enkele overlevende was voortgekomen. Deze mensen hadden niet zoveel geluk gehad als Lysander of Crates. De observator miste hem, zoals iedere mens zou doen, en toen hij werd gerekruteerd door de militaire eenheid van Yxa, wilde hij zeker een Vliegenier worden. Enigszins om zijn vader te eren, maar anderzijds ook (hij was toen nog jonger) om die te wreken. Tijdens de dagen na het nieuws van zijn vader had hij vaak afschuwelijke en gruwelijke ideeën om zich te wreken op de wezens. Natuurlijk voerde hij die nooit uit, dat kon hij niet. Hij was opgegroeid naar een dappere, maar gebroken man en hij was al sinds zijn jeugd geboeid door OudTech. Telkens wanneer hij aan zijn vader dacht, dacht hij aan OudTech. Dat kwam doordat zijn vader, toen hij het nog niet zo druk had, hem vaak eens OudTech gaf wanneer hij terugkwam van de Home-planeet, of andere Ouden. De meeste OudTech waren vreemde, glinsterende en ronde schijfjes, CD’s genaamd (Critical Demo’s volgens verhalen van 200 jaar oud, dus een demo van de tegenwoordig gebruikte PVP’s, waarop echte dingen kunnen worden gezet. Veel mensen beweren dat er slechts een halve terabyte op kon, maar de meeste mensen vinden dat idee belachelijk en verwerpen het.) Hij had ook kleine dingetjes ter grootte van een vinger, maar dan (volgens de legenden dan toch) veel slechter. Hoewel dat natuurlijk niet veel verschil uitmaakte. Volgens de mythen en oude verhalen ontstonden die kleine vinger demo’s in de vierde eeuw voor de Ontwikkeling, en de CD’s pas veel later, ergens rond de Eerste Eeuw van de Ontwikkeling.
In Sector C lag het er vol met OudTech, sommige delen van nog geen vierhonderd jaar oud (die waren dus niet zo speciaal), maar er zaten ook een paar echt zeldzame hebbedingetjes, zoals CD’s van nog uit de Derde Eeuw van de Ontwikkeling, en zelfs een deels verwoest exemplaar uit de Eerste Eeuw. Crates had nog nooit zoiets mogen aanschouwen. Crates stond vol bewondering naar de OudTech te staren. Hij wilde het allemaal een voor een onderzoeken, maar hij wist dat ze geen tijd hadden. ‘Waar haal je dit vandaan?’ vroeg hij vol verbazing. ‘Vind je het mooi? Ik ken er bijna niets van, ik weet alleen dat ze van het Home-stelsel komen. Moet je er eentje hebben? We zijn er toch niets mee tegenwoordig, er bestaan geen CD-L0AdErs meer sinds zo’n driehonderd jaar. Er staat waarschijnlijk toch niets zinvols op, ze komen allemaal uit gewone families.’ Wacht wat? Een CD hebben? Crates kon zijn oren niet gelogen, het leek alsof ze hem wel bedrogen. ‘Wist je dat er slechts een halve terabyte op kon? Die mensen konden er bijna niets opzetten, misschien zo’n honderd foto’s!’ Natuurlijk wist Crates dat, hij was een echte kenner op het gebied van OudTech. Hij graaide snel die oude CD van de metalen tafel, blij en ongevoelig. Dit was een jongensdroom van hem geweest. Decennia was hij op zoek geweest naar een CD uit de Eerste Eeuw. Oh god, toen hij beter keek zag hij dat de CD helemaal niet kapot was! Dit was een waar wonder! Crates prees zich gelukkig, zo’n zeldzaamheid kom je niet in ieder observatieplatform tegen. Deels omdat hij de kapitein wilde bedanken, antwoordde hij de man. ‘Ja, ik weet het! En er zelfs meer, dat waren nog de grootste! Een normale CD of Stick bevatte slechts 5 gigabytes!’ Maar in tegenstelling tot wat hij verwachtte, keek Lysander hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. Crates voelde zich wat verward. Hij was toch correct?
‘Wat is een GiGaByTe?’ vroeg de man, het woord een beetje raar uitspreken. Vanwege de immense onwetendheid en de verbazing keek Crates hem aan. Hij wist helemaal niet wat te doen. Lysander wist het ook niet meer, dus deed hij het enige wat hij kon doen: terugstaren. Ze konden daar de hele nacht staan staren, ware het niet dat Lysander zich de vijanden herinnerde. ‘Weet je wat,’ zei hij, zijn blik afwendend van de observator ‘Je kunt het me een volgende keer uitleggen. Als we nog leven dan, natuurlijk. We moeten nu echt vluchten, die wezens zijn waarschijnlijk al klaar met het dupliceren van hun schepen. Hij stapte een van de schepen in. Crates keek hem na. De andere bemanningsleden keken hulpeloos naar de schepen. Crates zelf wist ook niet wat te doen. ‘Wacht!’ riep hij naar de kapitein, vlak voor die in zijn schip zou verdwijnen en vertrekken. Hij vloekte en stootte zijn hoofd. De observator wachtte geduldig tot hij klaar was. Zijn kapitein keek hem verbaasd aan. ‘Hoe werken deze dingen?’ vroeg hij aan de kapitein. Op kapitein Lysander’s gezicht was nu alleen nog maar verbazing af te lezen. Hij keek rond in de site en zag dat zijn andere ondergeschikten al evenmin wisten wat ze moesten doen. Toen hij sprak, kon je in zijn stem heel duidelijk een oprechte verbazing horen. ‘Weten jullie dan niet een reddingschip werkt?’ Dit kon hij nu niet hebben. Er was toch geen tijd om het uit te leggen. Dan maar een Snelcursus Vliegenieren Voor Dummies. ‘Nou, gebruik de toesten AC-3 en AC-9 om te starten,en ER-17 om een turbo boost te gebruiken. AA-9 zorgt voor een raketaanval, en alle andere AA’s zorgen ook voor een of andere aanval. gebruik AC-4 en AC10 om te landen, en BZ-1, BZ-2, BZ-3, je kent het rijtje wel, tot BZ-9 om te sturen.’ Ze begrepen er nog steeds niets van, dus moest Lysander wel een langere uitleg geven. Na een kwartier was hij daarmee klaar, en de wezens blijkbaar. Hij rondde snel af. ‘Goed, die daar zijn blijkbaar ook klaar. Stap in en vertrek!’ riep hij uit. De bemanning ging in hun schepen zitten en vertrokken, de een wat sneller dan de andere. Lysander vertrok pas toen er niemand meer over was in de Longus, behalve hijzelf. Hij vertrok en keek hoeveel bemanningsleden er al overleden waren.
Dit is hoofdstuk zes - het laatste getypte hoofdstuk - , hoofdstuk zeven tot en met achttien liggen ergens te rotten in mijn kamer, ongetypt :p
6
Datum: 19 September 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Yxa
Stad: Onbekend
Ondertussen was het middernacht geworden in de Longus. Terwijl Lysander en zijn bemanning door de gangen slenterden richting de sector met de reddingschepen, ging net een klokalarm af. Lysander schrok zich een hoedje, hij had bijna zelf de woorden uitgeroepen die hij zo afkeurde bij zijn bemanning en kinderen. ‘Holy Cr...’ begon hij. Maar hij hield het bij een zijdelingse blik op Crates. Deze vertrok geen spier. Hij leek wel geschrokken, maar verder verroerde hij zich niet. ‘Hoeveel tijd denk je dat we nog hebben?’ vroeg hij, zonder zijn blik van de gang af te wenden. De observator leek wel een ‘coole’ jongen op school die zich stoer wilde voordoen tegenover zijn vrienden. ‘Nou,’ begon Lysander ‘We zijn nog geen vijf minuten weg. Ik denk dat we nog wel op z’n minst enkele minuten hebben.’ Hij probeerde zich in te houden en kalm te blijven, zoals het een Ware kapitein beaamde. Zijn (nieuwe) jongens zuchtten. Kapitein Lysander wist niet wat hun allemaal bezield had, hij ook, tien minuten geleden, toen ze gewoon wilden blijven om te sterven en wachten, alsof dat heel gewoontjes was. Het was alsof iemand, een stem diep vanbinnen in hun bewustzijn, hun bevolen had te blijven en te wachten tot die wezens eventjes de tijd hadden om hun af te maken. Lysander wist zeker niet dat het – voor hem belachelijke – lot was geweest, of een of andere oeroude Romeinse god uit die ouwe wereld. ‘Welke kant moeten we op?’ Links en rechts, mijn vriend. Maar welke kant zal veilig blijken? ‘Gewoon rechtdoor, ze staan in Site C, vlakbij de explosieve raketten.’ Oh god, de raketten. Wat zal er in vredesnaam gebeuren als die wezens hun nou aanvielen en een raket op hun afvuurden? Als ze dat zouden doen, zou er waarschijnlijk wel een groot gedeelte van die raketten ontploffen en misschien een stuk van de planeet raken. Yxa. Lysander wist de naam van de planeet niet, dus noemde hij het nog steeds De Naamloze Planeet. Wat als ze het niet zouden halen? Als ze stierven, en niemand hun ooit van hun leven zou herinneren, tot iemand zou spreken over ‘die ene die een slachtoffer van de NeNa was’. Even leek het wel alsof Lysander een jonge pupil was, een nieuweling, net gerekruteerd door het leger. Nog maar net een e-mail ontvangen met het bericht dat hij zich moest aanmelden bij het leger. Hoewel hij het de eerste momenten wat eng had gevonden, hield hij van zijn vak.
Maar nu leek dit moment op een van zijn eerste dagen bij de sterrenwacht. Hij was bang. En hij was sinds zijn pupillenjaren nooit meer bang geweest voor menige vijand die zijn pad kruiste (behalve zijn moeder en later zijn vrouw) ‘Nouja, deze vijanden beschikken dan ook over een enorm goede en geavanceerde technologie. Logisch dat ik bang ben!’ mompelde Lysander, deels verzonken in zijn gedachten aan de stille wezens. ‘Sorry?’ sprak Crates, die het een en ander van de zin opgevangen had. Lysander keek verbaasd op, plots beseffend dat hij de leider van zijn platform de Longus was, en geen pupil in het kleine trainingskamp Harena. ‘Oh, niets, observator. De kamer is hier.’ Hij gebaarde naar de metalen deur die zich voor hen bevond. ‘Dit is Sector C.’ Hij opende de deur met een ijzeren sleutel uit zijn broekzak en duwde de deur open. Hij stapte de kamer binnen en wachtte tot de anderen binnen waren. Zwijgend, denkend aan die verschrikkelijke wezens in de ruimte, liepen zijn ondergeschikten een voor een de kamer binnen. Crates was verbaasd door de rijkdommen die zich er bevonden. ‘Zo, mooi kluitje heb je hier.’ Door de oprechte verwondering was hij voor een klein deel in zijn dialect vervallen. ‘Dank je. Het platform werd tien jaar geleden gebouwd en was de eerste in een serie van nieuwe technologische wondertjes. De techniek komt van de Maes-planeet.’ antwoordde hij met een stem van een klein jongetje die bij zijn vrienden opschepte over zijn nieuwe computerspel. ‘Maar we hebben niet echt heel veel tijd om het nu over het schip te hebben, we moeten die reddingschepen zien te activeren binnen de vijf minuten, en dan vluchten van dit verdomde platform.’ Verdomde platform. Hij zat er in godsnaam nog maar een dag op, en hij had stiekem gehoopt dat hij, net als met de Preador, van het schip zou gaan houden. Maar hij kreeg simpelweg de kans niet. Het viel Crates op dat Lysander al sinds ze aangenomen waren (niet door hem, maar door een of andere hoge piet in het Vliegeniersvak) elk gesprek probeerde te ontwijken of te ontvluchten. Hij leek er niet van te houden om zich telkens met zijn bemanning bezig te houden, hoewel dat nou eenmaal praatgrage kerels waren. Misschien kwam het doordat zijn baantje zo zwaar was, en hij gewoon geen tijd had om een gesprek aan te knopen met de mannen. Crates was zelf nooit een kapitein geweest, maar zijn vader wel, en hij wist hoe zwaar het was om een kapitein te zijn. En, misschien was dat eigenlijk zwaarder (hoewel Crates het zou ontkennen), om de zoon van een kapitein te zijn.
Zijn vader bleef vaak jaren tot decennia weg, om dan slechts voor een zeer korte tijd thuis te blijven. Soms verdween hij, en waren zijn familie destijds (met zijn doodsbange zoon inbegrepen) altijd ongerust. Maar hij dook altijd na een week of twee weer op. Twintig jaar geleden had hij zich aangemeld om mee te gaan naar het NeNa-stelsel. Hij leidde een schip (zijn eigen schip) in de Pewa-vloot, waaruit geen enkele overlevende was voortgekomen. Deze mensen hadden niet zoveel geluk gehad als Lysander of Crates. De observator miste hem, zoals iedere mens zou doen, en toen hij werd gerekruteerd door de militaire eenheid van Yxa, wilde hij zeker een Vliegenier worden. Enigszins om zijn vader te eren, maar anderzijds ook (hij was toen nog jonger) om die te wreken. Tijdens de dagen na het nieuws van zijn vader had hij vaak afschuwelijke en gruwelijke ideeën om zich te wreken op de wezens. Natuurlijk voerde hij die nooit uit, dat kon hij niet. Hij was opgegroeid naar een dappere, maar gebroken man en hij was al sinds zijn jeugd geboeid door OudTech. Telkens wanneer hij aan zijn vader dacht, dacht hij aan OudTech. Dat kwam doordat zijn vader, toen hij het nog niet zo druk had, hem vaak eens OudTech gaf wanneer hij terugkwam van de Home-planeet, of andere Ouden. De meeste OudTech waren vreemde, glinsterende en ronde schijfjes, CD’s genaamd (Critical Demo’s volgens verhalen van 200 jaar oud, dus een demo van de tegenwoordig gebruikte PVP’s, waarop echte dingen kunnen worden gezet. Veel mensen beweren dat er slechts een halve terabyte op kon, maar de meeste mensen vinden dat idee belachelijk en verwerpen het.) Hij had ook kleine dingetjes ter grootte van een vinger, maar dan (volgens de legenden dan toch) veel slechter. Hoewel dat natuurlijk niet veel verschil uitmaakte. Volgens de mythen en oude verhalen ontstonden die kleine vinger demo’s in de vierde eeuw voor de Ontwikkeling, en de CD’s pas veel later, ergens rond de Eerste Eeuw van de Ontwikkeling.
In Sector C lag het er vol met OudTech, sommige delen van nog geen vierhonderd jaar oud (die waren dus niet zo speciaal), maar er zaten ook een paar echt zeldzame hebbedingetjes, zoals CD’s van nog uit de Derde Eeuw van de Ontwikkeling, en zelfs een deels verwoest exemplaar uit de Eerste Eeuw. Crates had nog nooit zoiets mogen aanschouwen. Crates stond vol bewondering naar de OudTech te staren. Hij wilde het allemaal een voor een onderzoeken, maar hij wist dat ze geen tijd hadden. ‘Waar haal je dit vandaan?’ vroeg hij vol verbazing. ‘Vind je het mooi? Ik ken er bijna niets van, ik weet alleen dat ze van het Home-stelsel komen. Moet je er eentje hebben? We zijn er toch niets mee tegenwoordig, er bestaan geen CD-L0AdErs meer sinds zo’n driehonderd jaar. Er staat waarschijnlijk toch niets zinvols op, ze komen allemaal uit gewone families.’ Wacht wat? Een CD hebben? Crates kon zijn oren niet gelogen, het leek alsof ze hem wel bedrogen. ‘Wist je dat er slechts een halve terabyte op kon? Die mensen konden er bijna niets opzetten, misschien zo’n honderd foto’s!’ Natuurlijk wist Crates dat, hij was een echte kenner op het gebied van OudTech. Hij graaide snel die oude CD van de metalen tafel, blij en ongevoelig. Dit was een jongensdroom van hem geweest. Decennia was hij op zoek geweest naar een CD uit de Eerste Eeuw. Oh god, toen hij beter keek zag hij dat de CD helemaal niet kapot was! Dit was een waar wonder! Crates prees zich gelukkig, zo’n zeldzaamheid kom je niet in ieder observatieplatform tegen. Deels omdat hij de kapitein wilde bedanken, antwoordde hij de man. ‘Ja, ik weet het! En er zelfs meer, dat waren nog de grootste! Een normale CD of Stick bevatte slechts 5 gigabytes!’ Maar in tegenstelling tot wat hij verwachtte, keek Lysander hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. Crates voelde zich wat verward. Hij was toch correct?
‘Wat is een GiGaByTe?’ vroeg de man, het woord een beetje raar uitspreken. Vanwege de immense onwetendheid en de verbazing keek Crates hem aan. Hij wist helemaal niet wat te doen. Lysander wist het ook niet meer, dus deed hij het enige wat hij kon doen: terugstaren. Ze konden daar de hele nacht staan staren, ware het niet dat Lysander zich de vijanden herinnerde. ‘Weet je wat,’ zei hij, zijn blik afwendend van de observator ‘Je kunt het me een volgende keer uitleggen. Als we nog leven dan, natuurlijk. We moeten nu echt vluchten, die wezens zijn waarschijnlijk al klaar met het dupliceren van hun schepen. Hij stapte een van de schepen in. Crates keek hem na. De andere bemanningsleden keken hulpeloos naar de schepen. Crates zelf wist ook niet wat te doen. ‘Wacht!’ riep hij naar de kapitein, vlak voor die in zijn schip zou verdwijnen en vertrekken. Hij vloekte en stootte zijn hoofd. De observator wachtte geduldig tot hij klaar was. Zijn kapitein keek hem verbaasd aan. ‘Hoe werken deze dingen?’ vroeg hij aan de kapitein. Op kapitein Lysander’s gezicht was nu alleen nog maar verbazing af te lezen. Hij keek rond in de site en zag dat zijn andere ondergeschikten al evenmin wisten wat ze moesten doen. Toen hij sprak, kon je in zijn stem heel duidelijk een oprechte verbazing horen. ‘Weten jullie dan niet een reddingschip werkt?’ Dit kon hij nu niet hebben. Er was toch geen tijd om het uit te leggen. Dan maar een Snelcursus Vliegenieren Voor Dummies. ‘Nou, gebruik de toesten AC-3 en AC-9 om te starten,en ER-17 om een turbo boost te gebruiken. AA-9 zorgt voor een raketaanval, en alle andere AA’s zorgen ook voor een of andere aanval. gebruik AC-4 en AC10 om te landen, en BZ-1, BZ-2, BZ-3, je kent het rijtje wel, tot BZ-9 om te sturen.’ Ze begrepen er nog steeds niets van, dus moest Lysander wel een langere uitleg geven. Na een kwartier was hij daarmee klaar, en de wezens blijkbaar. Hij rondde snel af. ‘Goed, die daar zijn blijkbaar ook klaar. Stap in en vertrek!’ riep hij uit. De bemanning ging in hun schepen zitten en vertrokken, de een wat sneller dan de andere. Lysander vertrok pas toen er niemand meer over was in de Longus, behalve hijzelf. Hij vertrok en keek hoeveel bemanningsleden er al overleden waren.
Oh, vijf minuten later nog een hoofdstuk ontdekt lol. Dit is waarschijnlijk het laatste hoofdstuk dat jullie zullen lezen, door de simpele reden dat ik te lui ben om de andere te typen.
7
Datum: 20 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Toega
Stad: Toegg
De Boodschap was net verkondigd. Een nietig, klein schip van de vreemde wezens, zo belachelijk klein en kleurig dat de observatoren het niet als een bedreiging hadden gezien (hierdoor kon je al zien wat voor volk ze varen. Kapitein Lysander zou bijvoorbeeld altijd de binnendringers gemeld hebben te stoppen) had verteld via een uiterst gedetailleerde en complexe Vertelstraal tegen de Heer van Taga dat ze wel eens mochten ophouden met andere kleine doch vredige rassen te domineren en uit te roeien. De navolgende twee uur waren de wezens bezig geweest met zo’n vierhonderd nieuwe schepen te schapen. Nog steeds had men geen idee hoe deze wezens aan die techniek kwamen. Sommigen opperden magie, maar velen verwierpen dat idee. De regering van Toega hield alles angstvallig geheim voor zijn bevolking. Maar dat was niet zo heel erg gemakkelijk, alsmede omdat zo’n vierhonderd met de tanden gewapende schepen, de gevaarlijkste vijand van de mens, in het westen van Toega vloog. In de hoofdstad, Toegg, kon je ze duidelijk zien en zo duurde het niet lang alvorens iemand ze opmerkte. Gelukkig zag zowat niemand van de bevolking ze, en dat kwam door het simpele feit dat het nacht was in de hoofdstad. De kleine Alex Miningstone draaide zich voor de vierde of zelfs vijfde keer die nacht om in zijn zachte, knusse bed. Maar deze keer voelde hij geen warmte en deze keer was hij niet tevreden over de dag. Dat ging al enkele weken zo. Hij moest steeds maar denken aan een vriend van hem op school, Ruben. Deze jongen had hem op school – op school nota bene, de enige school op heel Toega dan nog – bedreigt met een oeroud doch niet te onderschatten wapen: Een geslepen mes. ‘Ik wil nu al je spacebears van Tiggot en als je die niet geeft ram ik dit ding tussen je billen.’ Alex wist meteen dat de jongen het meende, en had hem echt al zijn snoepjes gegeven. De pestkop had hem nog meerdere keren met het ding bedreigd, en telkens gaf Alex toe.
Wat Alex niet wist was dat sinds de terroristische 21ste eeuw alle bestaande kledingstukken op alle planeten in en rondom het Home-stelsel (het stelsel Taga ligt vlak naast Home) tegenwoordig beschermd waren tegen de meeste vuren, kogels en messen. Alle wapens die in 2219 bestonden waren vanaf die dag waardeloos. Natuurlijk vonden terroristische organisaties wel nieuwe wapens uit. Maar toch konden ze die nieuwe wapens niet meer gebruiken. De nieuwe kleren werkten een heleboel mensen op de zenuwen (voornamelijk gekken, huurmoordenaars en dat gespuis) waarna die dus ook normale kleren verkochten aan de oude bewoners, deze wisten niet dat deze kleren hun geen veiligheid meer garandeerden. Dus lieten ze hun oude, veilige kleren achter zich en gebruikten de mooie maar gevaarlijke kleren waarmee ze onbewust zichzelf in gevaar brachten. Maar de meeste mensen wisten het helemaal niet. Natuurlijk wisten een groot deel het, maar toch was het grootste deel van de bevolking zich niet bewust dat hun kleren eigenlijk ‘harnassen’ waren in de vorm van oude kleren. Die oudere kleren waren weggehaald uit de handel door terroristische aanslagen op grote delen van planeten, zoals de aanslag die bedoeld was voor de Keizerlijke Familie van Tjaj’Zjin op de planeet Koejj die 4000 slachtoffers als gevolg had. Of de aanslag op de Twin Towers, die vliegtuigcrash. Of was dat nu een ongeluk geweest? Alex herinnerde het zich niet erg goed. Die oude aanslagen waren dan ook niet belangrijk, de toekomst telde. Noemden die torens überhaupt wel de Twin Towers? Ooh nee, natuurlijk niet! Die noemden Twen Towers, bedacht Alex zich. Deze torens waren vernoemd naar de twintigste eeuw, Twentieth century. De meeste mensen wisten al die dingen niet, over vroeger, maar Alex wel. Hij luisterde ‘s nachts vaak naar die Spreekboeken over de Oude Wereld. ‘Ik kan me niet voorstellen dat er tweeduizend jaar geleden zo mensen leefden. Of om het beter te verwoorden, verleefden.’ Hij luisterde naar een nieuw luisterboek, over de oude kledingstukken. Vol verbazing hoorde hij een stuk over de nieuwe kleren, die overal tegen bestand waren. Hij vloekte, midden in de nacht. ‘Godverdomme!’ riep hij. ‘Moest ik dat nou geweten hebben! Ik zou nooit m’n space-beertjes kwijtgespeeld zijn! Het lekkerste en gezondste snoepgoed van Tiggot, zeggen ze.’ Hij huilde bijna, ookal was het maar een beetje snoepgoed. Dat waren zo’n heel kleine dingetjes waar hij al compleet depressief van kon komen.
Hij dacht steeds aan al die snoepjes. Heerlijk waren ze! Lekker zoet en sappig, met honing en een overdosis suiker, maar op een zeer bijzondere manier toch nog gezond en zelfs genezend gemaakt. Nu moet je bij genezen niet denken van ‘wut dat snoepje geneest je van de griep?’ Nee, het ging enkel om hetgeen dat tussen je oren zit. Een spacebeertje kan je heel snel opbeuren, maar degenen rondom je zullen het waarschijnlijk minder leuk vinden. Eigenlijk een wondervoedsel, hoewel er begin het jaar een klein detail werd ontdekt, namelijk dat dit snoepje tot hevige maagpijn en de dood kon lijden. Daarom mochten Alex en zijn vrienden nog maar een zakje per dag meedoen naar hun school, omdat hun ouders wel bang waren geworden. Meestal maakte dat toch niets uit, omdat Ruben toch al meteen alle snoepjes van de jongens afpakte als ze op school kwamen. Eigenlijk verkneukelde Alex zich wel bij het idee aan de hoeveelheid spacebears Ruben dagelijks at, maar hij verwierp meteen die gedachte. Alle mensen verdienen recht op een leven, zei een president ooit, voor hij een continet opblies en een paar miljoen mensen uitmoordde. Later werd hij vermoord door een van die mensen die dood moesten zijn, met zijn eigen boek ‘Het recht op een leven’ ‘Dat is wel heel ironisch’ zei Alex grinnikend. Al meteen hoorde hij een schelle stem achter zich. ‘Doe je nou weeral hele vertellingen tegen jezelf?’ sprak de stem, schel maar tegelijkertijd ook stil, fluisterend. Alex gaf een kreet en viel bijna uit zijn bed. Voor zover hij wist was hij de voorbije vier uur alleen in zijn bed geweest. Het licht dat het Spreekboek toonde was fel genoeg om alles in de kamer te tonen. En de kamer leek geen zichtbare wezens te herbergen. Alex keek om zich heen, en wilde het wezen iets zeggen. Maar hij wist niet wat, en hij wist niet naar waar hij moest kijken om te praten. Dus keek hij gewoon naar de muur en antwoordde met een antwoord dat hij zelf het stomste antwoord ooit vond. ‘Hoi.’ Meteen toen hij dat uitsprak besefte hij hoe belachelijk dat klonk. De andere stem wist dat ook heel goed, en grijnsde. Alex kon hem niet zien, maar toch wist hij dat het hoofd van de stem glimlachte. ‘Hoi, hey, hallo, heya, trino, hi, hello, salut, good night, bonjour, common ça va?’ lachte het wezen. Hoewel hij geamuseerd klonk, klonk zijn stem ook heel neutraal. Hij overdreef wat. ‘Dus ...’ sprak Alex bang en verbaasd, als een kind dat een gesprek op gang wilde gangen maar niets wist te zeggen en een zetje gaf aan iemand anders om iets buitengewoon interessants te zeggen.
Hij besefte opnieuw dat dit echt een heel goede zin was, en werd bloedrood, naar de muur starend. De kamer voelde plots heel eng. En leeg. En donker. De ogen van Alex vlogen schichtig door de kamer. Dit ontging het wezen niet en de jongen hoorde een ruwe, wrede lach. ‘Ben je ... Je bent toch niet bang?’ vroeg de stem, quasiverbaasd. Deze keer klonk het echt verbaasd, maar dan terwijl je wist dat het niet echt was. Je kon de toon langzaam van heel neutraal horen veranderen in een kwaadaardige verbaasdheid. Het klonk enorm overdreven, alsof de stem zwaar geschokt was. ‘Ben je baaang, Alex? Ben je een bange broekschijterd?’ vroeg de stem opnieuw. Het klonk eng, buitengewoon eng, enger dan je je ooit kunt voorstellen. Sissend als een slang galmde de man door de kamer, alsof de dood in hoogsteigen persoon tegen Alex sprak. ‘Bang? Ben je bang? Ben ja baaaang, Alexje?’ Als een zweep bewoog de stem zich door Alex z’n hoofd. ‘Are you scared?’ springend naar het Engels, een verloren taal siste het wezen de zin opnieuw, met een paar onverstaanbare woorden er tussen mompelend. Ze klonken hem oeroud. ‘Alex, Alexje, ben je bang voor de stem in het donker? Bang dat hij je zal komen opeten? Moet ik mammie roepen?’ De deur ging open en het licht in de deur vloog aan. Alex slaakte een gedempt kreetje. ‘Ze komen hoor, klein jochie van me. Ze liggen nog in de zetel te slapen. Hebben net een stevige ruzie gehad, de arme schatten. Ik maak ze wel even wakker, goed?’ Het licht knipperde een paar keer en een zwarte schaduw, gehuld in een blauwgroen licht, beeldde zich af in de gang. Het zag eruit als een massieve duisternis, maar dan lichtgevend. Vreemd, is het niet? Een zachte, fluisterende stem weerklonk door de gangen van het huis. ‘Heb jij ook iets gehoord in Alex z’n kamer?’ vroeg zijn moeder beneden aan haar man. ‘Mam ...’ fluisterde Alex, alsof ze zou vetrekken naar het leger en ze elkaar nooit meer terug zouden zien. En ze een keuze had. De militairen of haar kinderen. Hij wist het al. ‘ Nee snoepie, ik heb niets gehoord. Je beeldt je dingen in.’ sprak een lachende stem, de vader van Alex. ‘Natuurlijk. Het is een lange dag geweest. En ik denk dat die periode dat hij ’s nachts Luisterboeken leest allang voorbij is. Ik ...’ Haar stem hoorde toen ze iets zwaars op de grond hoorde vallen. Alex keek geschrokken op, hij had zijn blik op de gang gericht. Toen hij keek naar het wezen zag hij dat die zijn eikenhouten kast omgegooid had. ‘Nu heb ik zeker iets gehoord!’ Hoorde Alex van beneden. De ongeruste stem van zijn moeder drong door tot in zijn kamer. ‘We gaan naar boven!’ schreeuwde ze tegen haar man. Blijkbaar aarzelde Alex’ vader want zijn moeder voegde er ook nog eens schreeuwend het woord ‘Nu!’ eraan toe. Bijna hysterisch stormde ze de trap op. Op dat moment sloeg de deur van Alex’ kamer dicht en zweefde een blauw licht door de kamer.
Dit is hoofdstuk zeven, waar ik eigenlijk met meer plezier begon te schrijven omdat ik over mijn favoriet personage schreef, Alex. Hij ontmoette in de latere hoofdstukken een meisje en tegen hoofdstuk zeventien ging hij op zoek naar zijn ouders (deze werden in hoofdstuk acht of negen ontvoerd door de crealan). Daarna heb ik nog een hoofdstuk geschreven en toen ben ik gestopt.
7
Datum: 20 september 3009
Stelsel: Taga
Planeet: Toega
Stad: Toegg
De Boodschap was net verkondigd. Een nietig, klein schip van de vreemde wezens, zo belachelijk klein en kleurig dat de observatoren het niet als een bedreiging hadden gezien (hierdoor kon je al zien wat voor volk ze varen. Kapitein Lysander zou bijvoorbeeld altijd de binnendringers gemeld hebben te stoppen) had verteld via een uiterst gedetailleerde en complexe Vertelstraal tegen de Heer van Taga dat ze wel eens mochten ophouden met andere kleine doch vredige rassen te domineren en uit te roeien. De navolgende twee uur waren de wezens bezig geweest met zo’n vierhonderd nieuwe schepen te schapen. Nog steeds had men geen idee hoe deze wezens aan die techniek kwamen. Sommigen opperden magie, maar velen verwierpen dat idee. De regering van Toega hield alles angstvallig geheim voor zijn bevolking. Maar dat was niet zo heel erg gemakkelijk, alsmede omdat zo’n vierhonderd met de tanden gewapende schepen, de gevaarlijkste vijand van de mens, in het westen van Toega vloog. In de hoofdstad, Toegg, kon je ze duidelijk zien en zo duurde het niet lang alvorens iemand ze opmerkte. Gelukkig zag zowat niemand van de bevolking ze, en dat kwam door het simpele feit dat het nacht was in de hoofdstad. De kleine Alex Miningstone draaide zich voor de vierde of zelfs vijfde keer die nacht om in zijn zachte, knusse bed. Maar deze keer voelde hij geen warmte en deze keer was hij niet tevreden over de dag. Dat ging al enkele weken zo. Hij moest steeds maar denken aan een vriend van hem op school, Ruben. Deze jongen had hem op school – op school nota bene, de enige school op heel Toega dan nog – bedreigt met een oeroud doch niet te onderschatten wapen: Een geslepen mes. ‘Ik wil nu al je spacebears van Tiggot en als je die niet geeft ram ik dit ding tussen je billen.’ Alex wist meteen dat de jongen het meende, en had hem echt al zijn snoepjes gegeven. De pestkop had hem nog meerdere keren met het ding bedreigd, en telkens gaf Alex toe.
Wat Alex niet wist was dat sinds de terroristische 21ste eeuw alle bestaande kledingstukken op alle planeten in en rondom het Home-stelsel (het stelsel Taga ligt vlak naast Home) tegenwoordig beschermd waren tegen de meeste vuren, kogels en messen. Alle wapens die in 2219 bestonden waren vanaf die dag waardeloos. Natuurlijk vonden terroristische organisaties wel nieuwe wapens uit. Maar toch konden ze die nieuwe wapens niet meer gebruiken. De nieuwe kleren werkten een heleboel mensen op de zenuwen (voornamelijk gekken, huurmoordenaars en dat gespuis) waarna die dus ook normale kleren verkochten aan de oude bewoners, deze wisten niet dat deze kleren hun geen veiligheid meer garandeerden. Dus lieten ze hun oude, veilige kleren achter zich en gebruikten de mooie maar gevaarlijke kleren waarmee ze onbewust zichzelf in gevaar brachten. Maar de meeste mensen wisten het helemaal niet. Natuurlijk wisten een groot deel het, maar toch was het grootste deel van de bevolking zich niet bewust dat hun kleren eigenlijk ‘harnassen’ waren in de vorm van oude kleren. Die oudere kleren waren weggehaald uit de handel door terroristische aanslagen op grote delen van planeten, zoals de aanslag die bedoeld was voor de Keizerlijke Familie van Tjaj’Zjin op de planeet Koejj die 4000 slachtoffers als gevolg had. Of de aanslag op de Twin Towers, die vliegtuigcrash. Of was dat nu een ongeluk geweest? Alex herinnerde het zich niet erg goed. Die oude aanslagen waren dan ook niet belangrijk, de toekomst telde. Noemden die torens überhaupt wel de Twin Towers? Ooh nee, natuurlijk niet! Die noemden Twen Towers, bedacht Alex zich. Deze torens waren vernoemd naar de twintigste eeuw, Twentieth century. De meeste mensen wisten al die dingen niet, over vroeger, maar Alex wel. Hij luisterde ‘s nachts vaak naar die Spreekboeken over de Oude Wereld. ‘Ik kan me niet voorstellen dat er tweeduizend jaar geleden zo mensen leefden. Of om het beter te verwoorden, verleefden.’ Hij luisterde naar een nieuw luisterboek, over de oude kledingstukken. Vol verbazing hoorde hij een stuk over de nieuwe kleren, die overal tegen bestand waren. Hij vloekte, midden in de nacht. ‘Godverdomme!’ riep hij. ‘Moest ik dat nou geweten hebben! Ik zou nooit m’n space-beertjes kwijtgespeeld zijn! Het lekkerste en gezondste snoepgoed van Tiggot, zeggen ze.’ Hij huilde bijna, ookal was het maar een beetje snoepgoed. Dat waren zo’n heel kleine dingetjes waar hij al compleet depressief van kon komen.
Hij dacht steeds aan al die snoepjes. Heerlijk waren ze! Lekker zoet en sappig, met honing en een overdosis suiker, maar op een zeer bijzondere manier toch nog gezond en zelfs genezend gemaakt. Nu moet je bij genezen niet denken van ‘wut dat snoepje geneest je van de griep?’ Nee, het ging enkel om hetgeen dat tussen je oren zit. Een spacebeertje kan je heel snel opbeuren, maar degenen rondom je zullen het waarschijnlijk minder leuk vinden. Eigenlijk een wondervoedsel, hoewel er begin het jaar een klein detail werd ontdekt, namelijk dat dit snoepje tot hevige maagpijn en de dood kon lijden. Daarom mochten Alex en zijn vrienden nog maar een zakje per dag meedoen naar hun school, omdat hun ouders wel bang waren geworden. Meestal maakte dat toch niets uit, omdat Ruben toch al meteen alle snoepjes van de jongens afpakte als ze op school kwamen. Eigenlijk verkneukelde Alex zich wel bij het idee aan de hoeveelheid spacebears Ruben dagelijks at, maar hij verwierp meteen die gedachte. Alle mensen verdienen recht op een leven, zei een president ooit, voor hij een continet opblies en een paar miljoen mensen uitmoordde. Later werd hij vermoord door een van die mensen die dood moesten zijn, met zijn eigen boek ‘Het recht op een leven’ ‘Dat is wel heel ironisch’ zei Alex grinnikend. Al meteen hoorde hij een schelle stem achter zich. ‘Doe je nou weeral hele vertellingen tegen jezelf?’ sprak de stem, schel maar tegelijkertijd ook stil, fluisterend. Alex gaf een kreet en viel bijna uit zijn bed. Voor zover hij wist was hij de voorbije vier uur alleen in zijn bed geweest. Het licht dat het Spreekboek toonde was fel genoeg om alles in de kamer te tonen. En de kamer leek geen zichtbare wezens te herbergen. Alex keek om zich heen, en wilde het wezen iets zeggen. Maar hij wist niet wat, en hij wist niet naar waar hij moest kijken om te praten. Dus keek hij gewoon naar de muur en antwoordde met een antwoord dat hij zelf het stomste antwoord ooit vond. ‘Hoi.’ Meteen toen hij dat uitsprak besefte hij hoe belachelijk dat klonk. De andere stem wist dat ook heel goed, en grijnsde. Alex kon hem niet zien, maar toch wist hij dat het hoofd van de stem glimlachte. ‘Hoi, hey, hallo, heya, trino, hi, hello, salut, good night, bonjour, common ça va?’ lachte het wezen. Hoewel hij geamuseerd klonk, klonk zijn stem ook heel neutraal. Hij overdreef wat. ‘Dus ...’ sprak Alex bang en verbaasd, als een kind dat een gesprek op gang wilde gangen maar niets wist te zeggen en een zetje gaf aan iemand anders om iets buitengewoon interessants te zeggen.
Hij besefte opnieuw dat dit echt een heel goede zin was, en werd bloedrood, naar de muur starend. De kamer voelde plots heel eng. En leeg. En donker. De ogen van Alex vlogen schichtig door de kamer. Dit ontging het wezen niet en de jongen hoorde een ruwe, wrede lach. ‘Ben je ... Je bent toch niet bang?’ vroeg de stem, quasiverbaasd. Deze keer klonk het echt verbaasd, maar dan terwijl je wist dat het niet echt was. Je kon de toon langzaam van heel neutraal horen veranderen in een kwaadaardige verbaasdheid. Het klonk enorm overdreven, alsof de stem zwaar geschokt was. ‘Ben je baaang, Alex? Ben je een bange broekschijterd?’ vroeg de stem opnieuw. Het klonk eng, buitengewoon eng, enger dan je je ooit kunt voorstellen. Sissend als een slang galmde de man door de kamer, alsof de dood in hoogsteigen persoon tegen Alex sprak. ‘Bang? Ben je bang? Ben ja baaaang, Alexje?’ Als een zweep bewoog de stem zich door Alex z’n hoofd. ‘Are you scared?’ springend naar het Engels, een verloren taal siste het wezen de zin opnieuw, met een paar onverstaanbare woorden er tussen mompelend. Ze klonken hem oeroud. ‘Alex, Alexje, ben je bang voor de stem in het donker? Bang dat hij je zal komen opeten? Moet ik mammie roepen?’ De deur ging open en het licht in de deur vloog aan. Alex slaakte een gedempt kreetje. ‘Ze komen hoor, klein jochie van me. Ze liggen nog in de zetel te slapen. Hebben net een stevige ruzie gehad, de arme schatten. Ik maak ze wel even wakker, goed?’ Het licht knipperde een paar keer en een zwarte schaduw, gehuld in een blauwgroen licht, beeldde zich af in de gang. Het zag eruit als een massieve duisternis, maar dan lichtgevend. Vreemd, is het niet? Een zachte, fluisterende stem weerklonk door de gangen van het huis. ‘Heb jij ook iets gehoord in Alex z’n kamer?’ vroeg zijn moeder beneden aan haar man. ‘Mam ...’ fluisterde Alex, alsof ze zou vetrekken naar het leger en ze elkaar nooit meer terug zouden zien. En ze een keuze had. De militairen of haar kinderen. Hij wist het al. ‘ Nee snoepie, ik heb niets gehoord. Je beeldt je dingen in.’ sprak een lachende stem, de vader van Alex. ‘Natuurlijk. Het is een lange dag geweest. En ik denk dat die periode dat hij ’s nachts Luisterboeken leest allang voorbij is. Ik ...’ Haar stem hoorde toen ze iets zwaars op de grond hoorde vallen. Alex keek geschrokken op, hij had zijn blik op de gang gericht. Toen hij keek naar het wezen zag hij dat die zijn eikenhouten kast omgegooid had. ‘Nu heb ik zeker iets gehoord!’ Hoorde Alex van beneden. De ongeruste stem van zijn moeder drong door tot in zijn kamer. ‘We gaan naar boven!’ schreeuwde ze tegen haar man. Blijkbaar aarzelde Alex’ vader want zijn moeder voegde er ook nog eens schreeuwend het woord ‘Nu!’ eraan toe. Bijna hysterisch stormde ze de trap op. Op dat moment sloeg de deur van Alex’ kamer dicht en zweefde een blauw licht door de kamer.
Dit is hoofdstuk zeven, waar ik eigenlijk met meer plezier begon te schrijven omdat ik over mijn favoriet personage schreef, Alex. Hij ontmoette in de latere hoofdstukken een meisje en tegen hoofdstuk zeventien ging hij op zoek naar zijn ouders (deze werden in hoofdstuk acht of negen ontvoerd door de crealan). Daarna heb ik nog een hoofdstuk geschreven en toen ben ik gestopt.