De Kronieken van het Noorden

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

Ik ga maar een keer weer iets proberen. Dit stukje heb ik binnen 1 dag in elkaar geflanst, het kan dus zijn dat er grote fouten in zitten. Wat hierop gaat volgen weet ik zelf ook nog niet helemaal maar dat boeit me nu even niet :D. Als je iets niet snapt vraag het gerust.

Proloog
Het Begin der Tijden

Slechts een dun lijntje,
gecreëerd door zijn eigen zenuwen,
en eindeloze gedachtes,
scheidde hem,
tussen eeuwige krankzinnigheid,
en tijdelijke gemoedsrust,


Donder en regen, gecreëerd als instrumenten van angst, teisterde de onherbergzame heuvels en bergen op het eiland van de god, nu nog Gudon genoemd. De hemelvuren sperden vanuit de donkere, vlot voorbijtrekkende wolken met wilde razernij neer op de met regenwater doordrenkte stenen van de berg en lieten deze breken tot de grote van zandkorrels aan toe, waarna deze wegstoven en gedragen werden door de wind naar onbekende hoogtes en plaatsten. Lichten van deze natuurlijke furie verlichtte het eiland van tijd tot tijd geheel op, om haar in luttele momenten daarna weer in donkere schaduwen te dompelen. Het was een ritmisch lied, de donder- en zwanenzang van een stervende, malcontente god, op de rand van verlies door toedoen van een van zijn bloedeigen schepsels, een dapper mens. Vlak onder de berg bulderde de zee, haar water schreeuwde. Ze sidderde van razernij, krulde zich in hoge golven op, spreidde zich daarna rap uit en sloeg kapot op de flanken van het eiland. Dit bleef zich ten eindeloze herhalen, het zilte vocht bleef zich steeds verder het land op stuwen, kruipend naar hun meester toe om zijn vijand levend te verschalken, dit zonder succes. Beide, verzwakt maar levend, staarde elkaar diep in de ogen aan, verzonken in een duel voor hun eigen gerechtvaardigd doel.
“Waarlijk scheiden hier onze wegen, god der ongenoegen,” schreeuwde Jumal richting de boeman god met zijn gebroken zwaard, Bevrijder, in de rechterhand. De kling lag zwaar in zijn hand, ondanks dat het zwaard zelfs veel van zijn gewicht gaandeweg het gevecht was verloren. Het korte lemmet was versplinterd en de splinters hadden zich diep in de linkerhand van de jonge held gepenetreerd. Desondanks was hij nog steeds even strijdvaardig, de pijn negerend. “Wij zullen ons ontrekken aan uw juk, de ketens van uw eindeloze ijs zullen worden gebroken, wij zullen vrij zijn.”
De god, verschenen en vechtend in de gedaante van een oud mens, snoof diep. “Ontwetend bent u, strijder.” begon hij met zijn stem zo doordrenkt met melancholie dat iedereen die er ook maar een zinnig woord van opving zich diep mistroostig zou voelen. “Ik ben uw zielsvader, de schepper van uw gedachtes, de maker van uw handelen. Ik heb u gevormd tot hetgeen wat u nu bent, ik ben u. Doodt u mij, dan doodt u uzelf en iedereen. Jullie overleven zelfs de rustigste storm niet zonder mij.”
“Daar moet ik u gelijk in geven,” zei Jumal doch vastberaden. “Mijn eigen krachten heb ik hier vergooid, vergeven aan deze strijd. Maar u, uw krachten zijn eindeloos, uw machten rijken tot aan het eind van sterren en verder. Uw overwicht over ons is ontzaglijk, en ik ben niet de enige die deze mening is toegedaan. Daarom ga ik u niet de dood insturen, nee dat is het niet waard. Ik ben van plan uw wezen te gebruiken om ons te beschermen, ons te leiden met gedachtes dichterbij de onze.”
Een laag buldergelach, snijdend door mans ziel, werd door de god tentoongespreid. “U schat mijn kracht op juiste waarde in, maar uw eigen beeld bedriegt u. Uw krachten zijn achtergesteld in vergelijking met die van mij, u kunt mij niet bedreigen, noch verder verslaan dan tot het punt waar wij nu staan.” De god begon langzaam naar Jumal toe te lopen. Met elk stap trilde de berg op zijn grondvesten. “Ik pijnig u tot u kruipt in plaats van loopt, ik martel u tot uw woorden zullen vervagen tot lucht en ik zal u kwellen tot het einde van uw leven.”
“Als dat mijn lot is dan accepteer ik deze,” zei Jumal terwijl hij zichzelf zachtjes op de borst sloeg. “Ik heb mijn lijden allang ondergeschikt gemaakt aan het belang van de mensen.”
De god snoof weer diep. “Mensen… U heeft ze zelfs al een naam gegeven, hoe verwerpbaar.”
“Het sterkt ons in onze eigen, onafhankelijke gedachten. De oude titel die u ons gegeven heeft geen waarde meer.”
“Onafhankelijkheid.” De god sprak het woord uit met minachting in zijn stem en stijl verweven, ogen vol met vuur en samengeknepen vuisten. “Onafhankelijkheid in ruil voor dood, lijkt mij een deugdzame ruil.” lachte de god minzaam zijn witte tanden bloot.
“Jammerlijk voor u ben ik niet van plan om met u een convenant van dat soort te sluiten.” reageerde Jumal op de subtiele suggestie. “Ik ben niet bang voor u, Iedus. Wij, de mensen, zijn niet bang.”
“Is dat mijn nieuwe naam?” vroeg de god weer met snerpend afgunst in zijn uitspraak. “Iedus…”
De god keek denkend naar de hemel, die inmiddels helemaal pikzwart was en waarin de zon, wolken en sterren waren opgeslokt door het duister, en trok onderwijl lichtjes aan de grijze sik aan zijn kin. “Ik heb nooit een naam gehad. Het is weer zoiets wat de Alte Ihmiset hebben verzonnen, een eerste indruk waarbij de persoon een karakter kan afwijzen zonder deze ooit gekend te hebben.”
“Dat deden de Alte Ihmiset, maar wij zijn anders. Wij breken met onze ouders, ons bloed, de oude mensen, en verbinden ons aan nieuwe geloften die de wereld zullen vullen met de zaden van vrede, waarna deze door de kinderen van onze kinderen geoogst kunnen worden.”
“Deze geloften zijn mooie woorden, maar nog geen prachtige daden. Generaties veranderen, zoals jullie nu ook doen. Vrede zal maar een mooi begrip blijven, beschreven in een van de duizenden boeken die geschreven zullen worden, omschreven als het ideaal van de mens.” De god kwam nu steeds dichterbij, tot hij vlak voor Jumal zijn neus tot stilstand kwam. Zijn zware, kille adem was duidelijk voelbaar. Jumal’s moed werd gekrenkt en al zijn menselijke hoop, wat rijkelijk vloeide door zijn rode bloed, stokte voor even. Vluchtig herpakte hij zich zodat Iedus er niets van zou merken.
“Maar idealen zijn er om gebroken en herschreven te worden.” zei hij met zijn angstinboezemende stem. “Jaren, tientallen zo niet honderden, gaan verstrijken. Jullie zaden van vrede zullen omkomen door droogte of sterven door verdrinking. Een gulden middenweg bestaat niet.”
Jumal twijfelde, maar deed het toch. Hij slikte zijn angst weg, deed een stap naar voren en keek Iedus, zijn voorhoofd tegen de zijne, recht in de ogen aan. “Mocht dit zo zijn dan is dat maar zo,” zei hij rustig, zonder zijn ontzag in zijn stem door te laten klinken. “Wij doen dit nu bij u, laat de volgende generatie het maar bij ons doen. Wij zijn niet bang daarvoor.”
“Wapens zullen gemaakt en geperfectioneerd worden om te doden,” zei de god. “Overleven in tijden van oorlogen en onrust zal dagelijkse kost worden. Armoede, honger, pijn; het worden onderdelen van de levens van velen door toedoen van de hebzucht van weinigen Is dat hetgeen wat jullie willen? Een wereld zo uit balans dat onbegrensde verlangens naar het verleden in ieders gedachte geprent zal zijn?”
Jumal weifelde in zijn repliek.
Laatst gewijzigd door Amarious op 27 nov 2011 21:04, 1 keer totaal gewijzigd.
Love the life you live so you can live the life you love.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Heey!

Je verhaal begint erg mooi met dat gedicht maar ook de manier waarmee je het verhaal inleidt en de omgeving omschrijft is echt super mooi gedaan!
De verhaallijn tot nu toe is erg boeiend en ik benieuwd hoe het verder gaat :) Dus ga zo door ^_^

Een feedbackpuntje :)
Amarious schreef: De kling lag zwaar in zijn ondanks dat het zwaard zelfs veel van zijn gewicht gaandeweg het gevecht was verloren.
Ik denk dat er tussen 'zijn ondanks' nog het woordje 'hand' moet ;)

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

@ Maaike
Nog bedankt voor je feedback en prettige reactie. Ik heb gelijk (naja, na drie dagen dan :P ) de zin verbeterd.
Hoofdstuk 1
Jaar 198 van het Tweede Tijdperk
De milde lentezon, een welkome afwisseling na een barre, bloedige winter, stond laag aan de met plukjes wolk bezaaide hemel en liet haar felwitte gloed over Turlson vallen. De stralen brachten een serene rust met zich mee, best beschreven als een behaaglijke tinteling die iedereen in de stad zichtbaar goed leek te doen. Kinderen, variërend in leeftijd, geslacht en grootte in zowel lengte als taille, speelde met elkaar in de nog natte straten terwijl de laatste restanten sneeuw in de vorm van water in dunne stroompjes over de met mos belopen straatkeien stroomde om daarna in de drassige grond te verdwijnen en zo de wortels van ontluikende planten en bloemen te voeden. Volwassenen, in de winter het evenbeeld van zwartgalligheid, voerden nu hun professie fluitend, neuriënd of lachend uit. Het maakte daarin niet uit of ze nou een zwaar bewapend soldaat, een weinig verdiend marktkoopman of een dronken dakloze waren; allemaal waren ze goed bijzonder goedgemutst. Het bracht een bepaalde, onbewogen sfeer met zich mee, een gevoel van niets moest en alles mocht. Jammer genoeg grepen bepaalde mensen dit aan voor andere doeleindes.
Arfold keek met een vorm van ongenoegen naar de prekende priester van de Vier die vanaf een geïmproviseerde verhoging, bestaande uit een paar houten planken op vier oude wijntonnen, het plein toesprak. Hij kon de man duidelijk zien, vanuit de schaduw van het standbeeld van Jumal had hij namelijk geen enkele last van de laagstaande zon.
De opvallend jonge man, die met zijn blonde haar waarschijnlijk wel opviel tussen de vaak kromme en kale oude mannen van de aanbidders van de Vier, was zeer fel in zijn bewoording en schuwde heftige gebaren zeker niet. De mouwen van zijn rode priestergewaad vlogen bij elke beweging van zijn handen mee, maakte dan een kleine omwenteling om zijn armen, om daarna tegen de polsen van de man weer lam geslagen te worden. Het was een ritmisch geheel waar de man in al zijn bezieling weinig van merkte.
“De hoofdstad, waarvan iedereen had geloofd dat zij zou bloeien voor duizenden jaren, is nu een hol voor de hongerige wolven geworden. Beenderen van degene die zich hiertegen hadden uitgesproken zijn nu stenen langs de weg van oorlog en verderf, als ooggetuigen van deze waanzin des mensheid. Laat ons, jullie en iedereen zich daar tegen verzetten. Wij doen hier niet aan mee en de almachtige Vier al helemaal niet. Laat de Jarl uw stem horen en zeg nee tegen de tiranniek der mensheid en haar regime.”
Arfold hoorde de opruiende tekst vanuit de middelgrote luisterend menigte met een gevoel van heimelijke wrangheid aan en schudde daarna zijn hoofd terwijl hij zich weer een weg baande door de mensenmassa. Hij keek elke man of vrouw die hij passeerde recht in de ogen aan, zoekend naar een gevoel wat hij daar niet hoopte aan te treffen, maar jammerlijk genoeg er wel bij velen was.
‘Onvrede.’
Arfold koos ervoor om niet langer deze reinste onzin aan te horen en koos het hazenpad, op weg naar zijn krakkemikkige huis onder de lange schaduw van de burcht, onderwijl denkend aan hetgeen wat hij net had aanschouwd.
Aan de ene kant begreep hij de ergernissen van de mensen ook wel, zeker na alles wat deze winter was gebeurd.
De Dodenwinter, zo was het vorige jaargetijde de boeken van de magisters ingegaan. De kou, geblazen vanuit het Hogere Noorden, was voor velen niet meer te harden geweest. IJs en sneeuw had in rap tempo om zich heen gegrepen zonder dat ook maar een van de voortekenen daarvoor aanwezig was. Het was als een hinderlaag gekomen, met klauwen als de meest dodelijke dolken, om daarna tot wanhopen toe niet meer te wijken. Veel van de landschappen van Riiksaar waren bedekt geweest met enkele voeten sneeuw, of zijn dat misschien nog wel steeds. De kibbelende wateren, vaak in de winter even stromend als in lentes en zomers, waren dichtgevroren. Vee was, ondanks hun dikke laag vet en haar of wol, een gruwelijk winterdood gestorven. Zelfs mensen, al zwak en vermagerd van armoede, werden gegeseld. Er gingen zelfs verhalen de rondte dat menselijke ledematen bevroren om daar als glas bij aanraking te versplinteren. Nee, het was zeker niet niets geweest. En dan kwam die verdomd onnodige oorlog er ook nog overheen.
De keuze van het recente verleden stak Arfold nog steeds. Hij was het nooit eens met de beslissing die zijn Jarl had gemaakt, namelijk het voeren van oorlog terwijl een leger van heel andere proporties, de winterdood, thuis alles al kort en klein sloeg. Maar zoals zo vaak had hij zich laten overhalen, iets wat hij achteraf verafschuwde. Het had hem zoveel pijn gedaan, het van huis naar huis te trekken om mannen op te trommelen voor oorlog terwijl hun vrouw en kinderen doodvroren met de naam van hun vader of echtgenoot nog op hun lippen. Bij elke man die hij voorbij had zien komen had hij angst bespeurt. Of ze nou groot of klein waren, blond of zwart haar hadden of dom of slim waren; overal zag hij het. Hun gezichten hadden er uitgezien als het toonbeeld van vrees. Een witte teint, kleine pupillen, mond als een dunne lijn en een zachte stem. Ze waren bang te sterven zonder ooit afscheid van hun geliefden te kunnen nemen. Het had Arfold op het strijdtoneel nooit content gestemd. Duizenden wit weggetrokken gezichten moesten hem in zijn rug in gevecht steunen, maar hij was al die tijd banger voor hen dan voor zijn vijanden geweest. Elke keer als hij een dode man had zien liggen met het wapenschild van zijn alliantie had hij met rillingen over zijn rug weggelopen en de goden nog een keer bedankt dat ze zijn leven nog niet hadden beëindigd.
De tocht naar zijn tijdelijke woning voorderde inmiddels gestaag en bracht hem langs verschillende plaatsten in de stad die nog steeds getekend waren door de oorlog. De lange, brede muren, die de stad in zowel het verleden als in het heden hadden beschermd, waren op sommige plekken nog zwartgeblakerd. Daarnaast stonden ook nog verschillende katapulten, waarvan de een in betere staat dan de ander, fier recht op en sierden zij het vreemde straatbeeld. Het was alsof de vijand elk moment weer voor de poort kon staan, alsof hun leven er nog steeds van af hing. Arfold had de dingen weemoedig aangekeken om daarna weer door te lopen. Dit nooit meer, zo dacht hij. Althans niet in zijn leventje.
Hij versnelde zijn passen, breide ze uit tot grote stappen om zo wat meer vaart te maken. Zijn broederzwaard, Valtir, bungelde losjes in de schede aan zijn brede leren riem en stootte bij elke stap tegen zijn been. Het blad was nu schoon, scherp geslepen en glinsterde als je het in de zon zou houden maar dat is het niet altijd geweest. In de meest recente krijgsverrichtingen had het wapen meer bloed geproefd dan wat Arfold in zijn gehele lichaam ooit zal hebben. Verschillende echtgenoten, geliefde en kinderen zullen het leven hebben gelaten met het stuk staal dat door hun lichaam werd heen gedrongen door een man vol twijfels. Hij zuchtte diep bij de gedachte.
Waarom kon hij toch niet met zijn gedachte bij die vervloekte oorlog wegblijven…
Laatst gewijzigd door Amarious op 03 dec 2011 17:28, 2 keer totaal gewijzigd.
Love the life you live so you can live the life you love.
JodieJJ
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 4626
Lid geworden op: 15 jun 2010 11:19
Locatie: V.huuzee!!!

Ik ben jaloers op jouw omschrijvingen :O

Ik heb tot nu toe het eerste stuk gelezen :p het volkgende moet nog xD, maar ik ben heel erg nieuwsgierig naar meer :P.
Je onderwerp ligt ook zeer in mijn straatje,

Ik vond je lange wat ouderwetse zinnen heel mooi, maar ze hielden me wel wt op afstand van het verhaal zelf. ik kon me nog niet helemaal meevoelen, omdat ik voornamelijk de modernere taal gewend ben. Maar dat is ook ieders smaak.

Nu ga ik eerst zelf aan mijn stukje werken en dan ga ik weer verder lezen ;p
Regenboog of regenboog, waarom ben je krom?
Anders heette je regenstreep en dat klinkt zo stom
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Heey!

Mooi vervolg! Ik kan door de beeldende manier van schrijven bijna in het verhaal kruipen ^_^
Ik ben benieuwd hoe het verder gaat :D

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

Bedankt voor de reacties, Jodie en Maaike.
Ik ram er gewoon nog een stukkie op. Let op, komt ie :!:

Toen Arfold zijn huis in de verte zag liggen ontwaarde hij twee mannen. Gelijk wist hij wat er aan de hand was. Weer zuchtte hij. De mannen waren beide volledig gekleed in maliën met daaroverheen een lichtgele tabberd waarop de beeltenis van een blauwe zeeadelaar was afgebeeld. Hun wapenuitrusting bestond uit een simpel kort zwaard weggestoken in een schede en een stalen speer die ze beide in een andere hand droegen. Een van de mannen was langer en magerder dan de andere, en had kort blond haar. De andere, de mollige, was al grijzig aan het worden en was dus overduidelijk wat ouder.
Arfold begon, na de mannen kort bekeken te hebben, weer te lopen en kwam steeds dichterbij. De straat waar hij doorheen liep was niet erg druk. De huizen aan weerszijde van de straat lieten hun schaduw over de weg vallen en maakte deze donkerder dan hij eigenlijk was. Een man trok samen met een ezel krampachtig een kleine kar en een tweetal bedelaars, gekleed in donkere vodden, vroegen een aalmoes aan de schaarse voorbijgangers, dus ook aan Arfold. Hij negeerde hen, wat hem op boze blikken kwam te staan, die hij ook stilzwijgend tot zich nam.
Onderwijl had een van de twee mannen hem gespot. Hij tikte de ander, die de andere kant van de smalle straat in de gaten hield, op zijn schouder terwijl hij zijn blik op Arfold gericht hield. De tweede man draaide zich om en herkende de man die ze zochten niet gelijk. De ander deed dit gelukkig wel.
“Heer Rassmus,” zei de tengere van de twee mannen direct. Het gelaat van de man toonde duidelijk de vermoeidheid. De donkere kringen rondom zijn ogen en vale teint tekende zijn gezicht af in die gemoedstoestand. Desondanks perste hij er een vriendelijk lachje uit. “Het is goed u weer te zien.”
Arfold vroeg zich af of hij deze man moest kennen, en zo ja waarvan. De man kende hem klaarblijkelijk wel, maar Arfold was dan ook een man met een titel en daarvan zijn er nou ook niet zoveel van op dit eiland. Vaag herkende hij het gezicht maar waarvan zou hij echt niet weten. Arfold besloot de man niet direct naar zijn naam te vragen en gewoon een gesprek aan te knopen om er zo naderhand achter te komen.
“Ik ben blij dat mijn aanwezigheid uw dag weer iets beter maakt,” zei Arfold beleefd. “Na de oorlog is het altijd goed om weer een vriendelijk gezicht uit die tijd levend en wel tegen te komen.”
“Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn,” zei de man goedwillig. “Een ontmoeting in de lente prefereer ik altijd boven een winter vol met zwaarden.”
Arfold legde een arm op de schouder van de soldaat. “Ik neem aan dat hij binnen op mij wacht?”
Een simpel knikje was het antwoord van de man. “Onze heer kon niet op u wachten. Hij moest en zou u zo snel mogelijk spreken.”
“Dank u,” Arfold gaf een bemoedigend knikje richting de andere soldaat, die de oudere man ook met een knikje beantwoorde, voordat hij zijn eigen huis binnen ging.
De houten, dikke deur ging nog steeds even stroef open als de dag dat hij hem dicht had gedaan, zo’n drie dagen geleden. De klink was grotendeels koud op een paar kleine warme plekken na dan, waarschijnlijk warmte van de vingers van zijn gast. De eerste stap die hij op de houten vloer van de licht bepleisterde hal deed liet de vloer van het gehele huis kraken en piepen. Arfold realiseerde zich nu pas weer hoe erg hij dit huis eigenlijke haatte en waarom hij er al een paar dagen niet meer was geweest.
Toen hij de lege woonkamer binnenstapte was het niet erg moeilijk zijn bezoeker te ontwaren. De lange, wat gezettere verschijning stond midden in de woonkamer met beide handen in zijn zij met fascinatie te kijken naar de eindeloze leegte die het vertrek vulde. Een kleine zonnestraal die tussen twee kapotte dakplanken viel lichtte zijn gelaat op, die gevuld was met een klein, slinks lachje.
“Ik ben echt onder de indruk van wat je met deze plek gedaan hebt,” zei de man cynisch. “Ik heb er duidelijk goed aangedaan je dit te geven, het ademt nu echt zoveel meer sfeer.”
Arfold haalde zijn schouders op. “Al die spinnenwebben, lagen met stof en dierenpoep doen het zeker goed, ja.” zei hij ook sarcastisch terug. “Al had ik de dode uil die net onder de nok van het dak ligt te rotten daar toch liever niet gehad. Een plek centraler in het huis had hem meer recht aangedaan, denk ik zo.”
De kleine lach van de man groeide uit tot een glimlach van mondhoek tot mondhoek, terwijl hij moeite moest doen niet te gieren van het lachen. Dit echter onsuccesvol. Zijn bolle, rode neus, waarschijnlijk zo gekomen door de kou en alcohol, hobbelde op en neer terwijl zijn bordeauxrode bontmantel heen en weer zwiepte. Het kledingstuk zag er wat viezig uit, maar had nog steeds niet haar eeuwige glans verloren. De
“Nee, maar echt,” zei de man nadat hij was uitgelachen en terwijl hij met zijn vingers zijn neusvleugels dicht duwde. “Hoe kan je hier wonen, jongen? Die stank alleen al…”
“Ach, het is mijn eigen, stinkende huis of een vreemde, nog erger stinkende taveerne. Nou, dan weet ik het wel. Dan kies ik die taveerne, natuurlijk.”
Weer lachte de andere man, dit keer niet terughoudend maar voluit. “Kom eens hier en geef je vriend en Jarl eens een echte mannelijke knuffel.”
Arfold lachte minzaam terwijl hij naar de man toe liep en hem als vriend omhelsde. Hij gaf de man twee, ferme klopjes op diens brede rug. “Hoe is het, Magnus?” vroeg hij aan de Jarl terwijl de mannen elkaar weer loslieten en aankeken. “Heb je je nog een beetje goed gedragen?”
“Waarom zou ik me niet gedragen?” vroeg Magnus terwijl hij vals verontwaardigd keek. “Ik doe toch nooit iets raars?”
“Oh, echt? Wil je het nu echt gaan hebben over al de rare fratsen die jij ooit heb uitgehaald, want dan ben ik namelijk nog wel even bezig. Laat ik beginnen met die ene keer in…”
“Oké, oké,” gaf Magnus toe. “Laten we dat dan maar niet doen, dan besparen we elkaar wat tijd om wat meer bij te praten.”
“Praten…” zei Arfold. “Je laat het klinken alsof we al jaren niet meer met elkaar gesproken hebben.”
“Is dat dan niet zo?” vroeg Magnus lachend. “Wanneer was onze laatste ontmoeting dan?”
Op die vraag hoefde Arfold niet lang na te denken. Zijn dromen, oftewel nachtmerries, lieten hem alles van de gruwelijke oorlog herbeleven, dus ook de goede momenten. Gelukkig.
“Dat was op het strand van Rand, tegen de vlakte van Tavallinen aan. We hadden net de Jarl van Heligaby de grond ingestampt en hadden de oorlog daarmee praktisch beslist. We konden na die dag naar huis toe, wat wij dus ook deden.”
“Ah ja, dat was zo hè,” zei de Jarl nog steeds diep gravend in zijn geheugen. “Wat een tijd was dat zeg.”
“Ja, wat een tijd…” zei Arfold met een nauwelijks waarneembare weifeling in zijn stem begraven. “Ik had het niet willen missen…”
Magnus keek zijn vriend met een verbaasde blik aan. “Waarom zo zuur, Ar? Het was toch een waardevolle tijd, zowel voor ons volk als voor onszelf.”
“Weet je wat nog meer waardevol is? Geld.” Arfold had zonder getreuzel gelijk het punt aangekaart wat hij besproken wou hebben. Dit tot duidelijk ongenoegen van Magnus. Zijn gezicht verschoot meteen van uitdrukking, van opgetogen naar terneergeslagen. “Laten we even naar buiten gaan. Ik ben de muffige geur hier binnen zat, ik heb frisse lucht nodig. Kom je ook?”
Magnus beende haastig de kamer uit, de gang op, terwijl hij een verbijsterde Arfold achter zich liet.
Love the life you live so you can live the life you love.
Silena
Balpen
Balpen
Berichten: 207
Lid geworden op: 02 dec 2011 11:10

Hey :] Ik ben erg benieuwd waar je naar toe wil met dit verhaal. Ondanks dat je al best veel geschreven hebt, is er weinig wat we weten over Arfold. Er komen allerlei titels langs, maar ik zou niet kunnen bedenken waarvoor. Misschien komt dat nog :]
Ik heb een een paar dingetjes gevonden:

Hoofdstuk 1:
De opvallend jongeman, die met zijn blonde haar waarschijnlijk wel opviel tussen de vaak kromme en kale oude mannen van de aanbidders van de Vier, was zeer fel in zijn bewoording en schuwde heftige gebaren zeker niet.
Opvallende
Het was een ritmisch geheel waarvan de man in al zijn bezieling weinig van merkte.
Je hebt hier twee keer het woord 'van'. Een van die twee kan weg.
Daarnaast stonden ook nog verschillende katapulten, waarvan de een in betere staat dan de ander, fier recht op en sierde zij het vreemde straatbeeld.
Je hebt het over meerdere katapulten, dus 'sierde' is in dit geval meervoud en dus 'sierden'.

Verder heb ik niks kunnen vinden wat misschien beter had gekund en ik ben benieuwd naar de rest van je verhaal. Ik denk dat je niet te lang moet wachten met een stuk waar iets échts in gebeurd als je begrijpt wat ik bedoel. Een stuk wat mensen pakt, een mysterie dat opgelost moet worden, een groot gevecht waarna er iemand moet vluchten. Er moet iets gebeuren. Ik weet niet of dat voor iedereen zo is, maar voor mij wel :]
  • Er zijn geen problemen, er zijn mensen.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Heey!

Ik vind het karakter van Arfold erg goed omschreven, vooral de droge humor maakt hem een fijn inleefbaar karakter :D

Ik ben benieuwd wat Magnus met dat geld bedoeld. ^_^

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Glorfindel
Potlood
Potlood
Berichten: 86
Lid geworden op: 08 aug 2011 20:04
Locatie: Noord Brabant
Contacteer:

Wilde even zeggen dat ik het een erg mooi begin vind, ik ga zeker meelezen als je verder schrijft. Ik heb er gewoon zin van gekregen om zelf aan mijn verhaal verder te werken. (:
All that is gold does not glitter,
Not all those who wander are lost;
The old that is strong does not wither,
Deep roots are not reached by the frost.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”