Het vervloekte nageslacht (schrijnende liefde)

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Reageer een beetje laat, sorry heb gister op geen een verhaal gereageerd had gewoon geen tijd. Maar egt super gewoon dat je zo een lang stukje heb geplaatst. Ik wil egt heel graag weten of Belieth ook iets voor haar voelt, okej het was al duidelijk dat hij haar wel interessant vond maar vind hij haar wel leuk? Hij hield tenminste wel haar hand langer dan het nodig was vast :P Dat zegt al wat maar dat hij dan geen emoties toont, hmm verwarrend maar wel super spannend. Wil meer :B
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Leuk!! Je hebt er een nieuwe lezer bij!! Schrijf je snel weer verder? Je verhaal is echt verslavend!! :)
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Dank jullie wel voor de leuke reacties, en super dat je hier ook meeleest Nele! :D
Ik hou het nog even spannend (hoop ik :P)

____________________________________________________________________________________

Beliëth kwam die nacht niet meer naar zijn kamer terug. Ayleth wachtte nog een tijd, maar uiteindelijk viel ze toch weer in slaap. Ze was moe na het harde werk en na alle indrukken van de afgelopen dagen vroeg haar lichaam dringend om rust. Ze sliep vast en droomloos en werd niet meer gewekt. Ook toen ze wel weer wakker werd gemaakt, was Beliëth nergens te bekennen. Er stond een lakei aan haar bed die haar kwam halen om haar weer terug naar het land te begeleiden, maar geen Beliëth. Ze wist niet of dat was omdat hij te hoog in rang was om dat te doen, omdat hij met iets anders bezig was of hij net als zij afgelopen nacht dat onbestemde gevoel tussen hen opgemerkt had en nu bezig was dat te ontlopen.
Ayleth kwam uit bed en volgde de lakei de kamer uit, de hal in. Het moest nog vroeg in de ochtend zijn. Het licht dat door de gordijnen tussen die ramen in de gang viel, was zwak en wees op een nog niet volledig opgekomen zon. Hoe lang ze geslapen? Niet lang genoeg, waarschijnlijk: ze voelde zich nog moe en haar hoofd deed nog steeds een beetje pijn. Bovendien had ze honger: ondanks het brood dat Beliëth haar vannacht gegeven had, rommelde haar maag en voelden haar ledematen slap en week aan.
Ayleth keek vanonder haar wimpers naar de lakei die voor haar uit door de gang liep. Hij had typische dienstkleding aan, maar het was mooie dienstkleding, in dezelfde kleuren en dure stoffen als de koning doorgaans droeg. Ze vermoedde dat hij haar terug naar het land zou brengen, om haar daar weer aan de toezichthouders over te geven om aan het werk te gaan. Ze zag er tegenop om terug te gaan naar het land, om het zware werk te moeten doen als ze zich zo voelde, maar ze zou in ieder geval iets te eten krijgen. Misschien zou ze zich wat beter voelen als ze wat van het zware brood dat de werksters ‘s morgen kregen toegestopt zou eten. Het was niet lekker, maar het vulde goed. Hopelijk zou ze nog op tijd terug bij de vrouwen zijn om mee te kunnen eten voor ze aan het werk moesten.
Maar tot haar verbazing leidde de lakei Ayleth helemaal niet terug naar de landerijen. In plaats van naar buiten, gingen ze juist dieper het gebouw waar ze zich bevonden in. Ayleth was er gezien de luxe om haar heen van overtuigd dat ze zich in het huis van de koning en zijn voornaamste personeel bevonden en vroeg zich met enige vrees af wat ze hier met haar wilden. Zouden ze haar naar de koning brengen? Ze zouden haar toch niet straffen voor wat er gisteravond was gebeurd?
Hoe verder ze liepen, hoe banger Ayleth werd. Ze begon een beetje terughoudend te lopen, maar de lakei pakte haar bij haar arm en nam haar zwijgend mee. Ayleths hart begon steeds harder te kloppen naarmate hij haar mee de hoek om nam en begon wat aan haar arm te trekken toen haar nog een trap op leidde, naar een dichte deur. De lakei trok haar echter zonder morren mee en na twee kloppen op de deur en een stem die iets bevestigends zei, nam hij haar mee de ruimte erachter in.
Ayleths hart sloeg een slag over toen ze zag wie zich er in het vertrek bevonden. Ze herkende Gars, de arts, en zag Beliëth naast hem met zijn armen over elkaar staan. Van beiden raakte ze in de war. Ze was niet direct bang voor Gars, maar ze was nog niet vergeten dat hij gisternacht zijn handen onder haar rok had gestoken en haar daar had aangeraakt; en voor Beliëth hoorde ze bang te zijn, misschien, maar voor hem voelde ze alles behalve angst en daar schaamde ze zich voor.
Ayleth had het gevoel dat ze rood werd toen ze naar Beliëth keek en snel boog ze haar hoofd omlaag. Ze keek nog even naar hem vanonder haar wimpers, maar hij keek niet naar haar. Zijn blik was op de lakei gericht en zijn gezicht vertoonde geen enkele emotie voortkomend uit haar binnenkomst. Ayleth voelde een misplaatst gevoel van teleurstelling toen ze bedacht dat hij misschien wel helemaal niet had gevoeld wat zij gisternacht had gevoeld.
Gars, de arts, kwam overeind toen hij de lakei met Ayleth binnen zag komen.
‘Heinric,’ zei hij tegen de lakei. ‘Prachtig op tijd. Zet haar hier maar neer.’ Hij maakte een gebaar naar een plek tegenover hem, onder een grote kroonluchter, en pakte een fles van zijn bureau. Ayleth begon tegen te worstelen toen de lakei haar meevoerde naar Gars en ze aan de geur rook dat Gars zijn handen met alcohol waste. Ze herinnerde zich die geur nog van gisternacht en ze wist nog maar al te goed wat daarop gevolgd had.
Ayleth spartelde tegen, voor zover dat ging met haar nog altijd verzwakte lichaam, maar de lakei duwde haar naar de plek die Gars had aangewezen. Hij hield haar met moeite in bedwang en Gars liep naar haar toe.
‘Ik doe je niets, meisje,’ zei de arts. ‘Gewoon even controle. We kunnen je niet weer aan het werk zetten als we niet weten of je daar wel toe in staat bent.’
Ondanks zijn woorden bleef Ayleth echter worstelen. De lakei begon te zweten van de inspanningen om haar in bedwang te houden en zijn greep om haar armen werd steeds steviger.
Gars stak zijn hand naar Ayleth uit en probeerde haar bij haar kin te pakken, maar Ayleth draaide haar gezicht van hem weg. Ze vertrouwde hem niet genoeg om hem toe te laten. Nog een keer draaide ze haar hoofd voor hem weg toen hij het probeerde naar zich toe te draaien, en nog een keer, en nog een keer, en ze spartelde en kneep haar ogen dicht. Toen het Gars uiteindelijk wel lukte haar bij haar kin te pakken, duwde ze haar kin zo hard naar haar schouder dat ze zijn vingers bijna plette. Gars was nog net op tijd om zijn hand weg te trekken. Hij slaakte een zucht en keek om naar Beliëth.
‘Beliëth,’ zei hij. ‘Alsjeblieft. Anders staan we hier aan het einde van de dag nog.’
Beliëths keek Gars kant op. Even, een fractie van een seconde, leek het of hij wilde gaan protesteren, ook al was er geen uitdrukking van zijn gezicht te lezen. Toen wendde hij zijn blik weer af en op een manier die haast met tegenzin leek, kwam hij overeind van de tafel waar hij op gezeten had. Hij liep naar Ayleth toe en knikte naar de lakei. Zonder pardon sloeg hij een arm om haar middel, drukte haar armen tegen haar lichaam en hield haar in bedwang; met zijn andere arm drukte haar stevig tegen zijn borst en nam haar gezicht in een ijzeren greep.
Beliëths houdgreep was vele malen effectiever dan die van de lakei was geweest. Zijn arm omsloot haar stevig en ze kon geen kant meer op. Ondanks het feit dat ze zich niet meer kon bewegen en de situatie totaal anders was, voelde ze door Beliëths lichaam tegen het hare hetzelfde als ze gisteravond had gevoeld toen hij haar aanraakte: een warme sensatie die haar hele lichaam deed tintelen en een speciaal gevoel in haar buik veroorzaakte. Ze borst ging rustig op en neer tegen haar rug en ze kon de vormen van zijn warme lichaam vreemd nadrukkelijk tegen het hare aanvoelen.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Hahha, ik vind het egt grappig als zij helemaal gekj wordt van binnen door Beliet en Belieth totaal geen emotie toont? Doet ie dat express? In ieder geval schrijf verder als het kan..
Xx
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha dat blijkt later vanzelf Jenna :D

_____________________________________________________________________________________

Om de schijn op te houden, rukte Ayleth nog een paar keer aan haar armen, maar Beliëth was onvermurwbaar. Gars leek dat ook te weten en zonder te wachten tot ze het op zou geven, begon hij haar gezicht te bekijken. Hij keek naar haar ogen en in haar mond en voelde aan de klieren in haar hals. Hij controleerde haar hartslag en haar temperatuur en drukte tegen haar buik. Ook liet hij Beliëth haar een paar keer voorover duwen en weer overeind zetten, waarna ze haar plotseling loslieten; Ayleth was duizelig geworden door de bukkende beweging en had moeite gehad haar evenwicht te bewaren toen ze haar losgelaten hadden.
Gars knikte.
‘Precies wat ik dacht,’ zei hij. ‘Beter, maar nog niet goed. Ik zou haar nog niet op het land laten werken. Ze is nog zwak en ze het werk is te zwaar. Als ze zoveel moet bukken, zul je aan het einde van de dag waarschijnlijk weer hier eindigen.’
Beliëth pakte Ayleth weer bij haar arm toen ze wankelde, zonder verder naar haar om te kijken.
‘Raadt je aan haar nog een dag binnen te houden?’ vroeg hij.
Gars schudde zijn hoofd en draaide zich om naar zijn bureau. ‘Nee, dat niet. Ze kan wel iets doen, maar landwerk is te zwaar.’
‘Eén van de stalknechten is ziek. Denk je dat ze hem kan overnemen?’
‘Als je haar lichte werkzaamheden laat verrichten wel, ja. Ze kan de paarden klaarmaken voor de soldaten die wacht hebben op het land. Misschien kan ze ook nog voeren. Niet uitmesten.’
Beliëth knikte. ‘Prima. De mannen kunnen wel uitmesten, dan doet zij de rest.’
Gars pakte een beker van het bureau en draaide zich naar Ayleth om.
‘Lijkt me prima,’ zei hij, en hij bracht de beker naar Ayleths gezicht. ‘Hier, drink wat, meisje. Het is voor je eigen bestwil. Het is zuiver water.’
Ayleth twijfelde even, maar kreeg daar niet lang de tijd voor. Al voor ze had kunnen protesteren, had de arts de beker tegen haar lippen gezet en het water er tegenaan laten lopen. Ze moest toegeven dat ze dorst had, dus ze sloot haar lippen om de beker en dronk gehoorzaam.
Gars keek tevreden naar haar. ‘Goed. Geef haar nog een wat brood en zorg dat ze gedurende dag een paar keer kan eten. En laat haar echt niets zwaars doen, oké?’ Hij keek naar Beliëth. Beliëth keek echter pas terug toen het stil bleef en fronste toen zijn wenkbrauwen.
‘Dat moet je tegen hem zeggen, niet tegen mij,’ zei hij met een knik richting de lakei.
Gars keek wat verbaasd. ‘Breng jij haar dan niet terug naar beneden?’
Beliëth gaf Ayleth weer over aan de lakei en pakte zijn zwaard van het bureau.
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik moet genoeg andere dingen doen. Bespreek het verder maar met elkaar.’
Hij hing het zwaard weer aan zijn riem en draaide zich om. Langs hen heen liep hij naar de deur. Hij trok hem open, liep het vertrek uit en trok de deur harder achter zich dicht dan gewoonlijk was.
Ayleth keek wat verbaasd en teleurgesteld naar de deur. Toen het stil bleef, keek ze naar de arts: ze zag dat ook hij Beliëth met een lichte frons op zijn voorhoofd nakeek. Toen wendde hij hoofdschuddend zijn blik af en draaide zich weer om naar zijn bureau.
‘Soldaten,’ hoorde hij hem misprijzend mompelen toen de klap van de deur was weggestorven.

Na een kort overleg met de arts, nam de lakei Ayleth mee het koningshuis uit. Hij nam haar een heel eind mee richting het lage gebied waar ook de landerijen en de vrouwenbarakken lagen. Eenmaal in het laagste deel van het dal, gingen ze echter niet rechtdoor naar de landbouwgrond maar naar links, naar een door bomen omringde plaats enkele honderden meters van de barakken vandaan.
Eenmaal tussen de bomen door, bleek dat tegen de rotswand aan de andere kant de stallen gevestigd waren. Er waren houten gebouwen tegen de rotswand gebouwd en ervoor lagen wat losse kraaltjes en landjes. Hier en daar stonden paarden te grazen en Ayleth zag wat mensen heen en weer lopen met paarden aan leidtouwen. De paarden zagen er allemaal goed uit, doorvoed en getraind en goed onderhouden. De dieren glommen allemaal en de hoeven waren naar behoren bekapt en beslagen.
De lakei leidde Ayleth mee naar het meest centrale gebouw, in het midden van het complex, het enige dat los stond van de rotswand. Al van buiten hoorde ze dat er herrie van binnen kwam: er klonk gebonk en gekraak en ze hoorde het verontwaardigde hinnik van een paard. Haar hart sloeg een slag over: ze hoorde van buiten al dat het Abijah was. Hij leefde nog.
Ayleth en de lakei gingen door een grote houten schuifdeur het gebouw binnen. Daar was de herrie nog erger, maar ze zag niets: het geluid kwam vanachter de achterwand van het gebouw, maar er waren geen ramen of kieren waardoor ze Abijah er doorheen kon zien. Wel zag ze een lange gang voor zich, met aan weerszijden ruime, lage stallen. Bijna iedere stal was gevuld met een paard dat tevreden op hooi kauwde of stond te soezen en helemaal vooraan de gang, links van haar, zag ze een zadelkamer die gevuld was met tuig. Het rook er naar leer, stro en paard, een vertrouwde combinatie van geuren die haar aan huis deed denken.
Ayleth keek opzij toen ze voetstappen hoorde. Er kwam een man aanlopen met eenvoudige kleding en een hoofdstel over zijn schouder. Er stak een tarwespriet uit zijn mondhoek.
‘Heinric,’ zei hij. ‘Wat breng jij op de vroege ochtend?’
De lakei duwde Ayleth aan haar arm wat naar hem toe.
‘Een vervanger voor je zieke knecht,’ zei hij. ‘Ze is ziek geweest en nog te zwak om op het land te werken, dus ze is vandaag aan jouw toegewezen.’
De man kauwde op zijn tarwe en wierp een vlugge blik op haar.
‘Fijn,’ zei hij. ‘Ik krijg altijd de afdankertjes. Wat mag ze?’
‘Alles behalve uitmesten, stalmeester.’
De man knikte opnieuw, schijnbaar niet echt tevreden.
‘Nuttig,’ zei hij. ‘Wat kun je, meisje? Kun je met paarden omgaan?’
Ayleth boog haar hoofd toen hij haar aansprak.
‘Ja, heer,’ zei ze zacht.
Ze merkte dat de stalmeester haar bekeek. ‘Kun je zadelen?’
Ayleth knikte.
‘Ja, heer,’ zei ze nog een keer.
De stalmeester haalde het hoofdstel van zijn schouder en duwde het in haar handen. ‘Mooi. Neem dit dan maar mee naar het zwarte paard in de achterste stal, aan de linkerkant. Weet je het verschil tussen links en rechts?’
‘Ja, heer.’
‘Mooi. Ga er naartoe en begin met borstelen. Ik breng je zo de rest van het tuig. Als hij gezadeld is moet er nog één gedaan worden voor de eerste ploeg en daarna vier voor de tweede. Tussendoor voeren we. Begrijp je dat?’
‘Ja, heer.’
‘Goed zo. Aan het werk, dan.’
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Jejj ze ziet straks Abijah weer. Das lang geleden zeg, heb dat lieve beest gemist :D
Dat gedrag van Belieth was wel een beetje raar zeg, wrm laat ie haar opeens in de steek en laat haar over aan de lakei. En dan ook nog met die deur. Is hij ongesteld ofzo? :P
Maar wat ik zou zeggen was gewoon ga pleassse verder :b

xx
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Ik denk dat ik wel weet waarom Beliëth zo raar reageerde... Hij weet gewoon niet wat hij met die onbekende gevoelens aanmoet. Leuk dat we Abijah weer zien. Wedden dat ze hem kalm gaat krijgen en iedereen onder de indruk zal zijn :) Super!!
yociame
Balpen
Balpen
Berichten: 197
Lid geworden op: 03 apr 2011 17:16

Nice nice, ik denk dat ze en goede indruk gaat maken met dat paard. En belieths gedrag is wel logisch toch? Tenminste als hij ook waar voor haar voelt. Hij wil niet teveel aandacht aan haar geven, aangezien dat de verkeerde ideeën zou geven.
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha ik denk dat jullie een heel eind in de goede richting zitten maar zal nog niet teveel verklappen verder, wordt allemaal vanzelf duidelijk als het goed is :D

__________________________________________________________________________________

Al gauw was Ayleth volop in de weer met de paarden in de Irfaanse stallen. Gaandeweg kwam ze erachter dat de Irfanen velen malen beter voor hun paarden zorgden dan ze gedacht had. De stallen waren schoon en zowel de gebouwen als de paarden goed onderhouden. Ze kregen bijna de hele dag door kuilgras en werden drie maal per dag hardvoer gegeven. Alle paarden kregen een behoorlijke schep haver en werden om beurten een tijdje in de landjes buiten gezet als ze niet hoefden te werken, zodat ze even de benen konden strekken zonder ruiter. De meeste paarden leken dat echter niet nodig te vinden: een enkeling uitgezonderd gingen ze allemaal tevreden middenin het land staan grazen zodra het hek van de kraal achter hen gesloten was.
Ayleth kreeg die dag veel paarden in haar handen. Haar werkzaamheden bestonden voornamelijk aan voeren, emmers water sjouwen, paarden van en naar het land brengen en het borstelen en zadelen van de paarden. Er waren telkens ongeveer zes soldaten die de wacht hielden op het land waar de vrouwen aan het werk waren en die hadden telkens allemaal hun paard nodig. Bijna iedere soldaten had een eigen paard, dus bij iedere van de vier diensten moesten er paarden voor de nieuwe wacht opgezadeld en naar buiten gebracht worden. De andere paarden werden vervolgens teruggebracht en overgedragen aan de stalknechten, zodat ze door hen naverzorgd konden worden.
Ayleth voelde zich erg op haar gemak tussen de paarden en de stalknechten. De stalknechten waren veelal jonge mannen of jongen jongens, maar ze waren niet vervelend tegen haar. Ze werd niet bekeken of besproken zoals dat bij de soldaten was gedaan en toen ze erachter kwamen dat ze goed met paarden om kon gaan, gingen ze met haar om als hun gelijke. Ze kreeg steeds meer klusjes en het lukte haar ook vriendschap te sluiten met de lastigere paarden, waardoor ze ook die mocht opzadelen. Ze had het naar haar zin tussen die paarden, wiens gedrag universeel en hetzelfde als op Leodeth was, en de dag vloog voorbij.
Ergens vroeg in de middag, vlak voor de derde wacht van de dag tot een einde zou komen, kwam de stalmeester die Ayleth de hele dag van hot naar her had gestuurd voor de zoveelste keer naar haar toe. Dit keer was dat echter niet om een zadel te brengen of haar op te dragen een emmer water naar het land te brengen, maar met een wonderlijke vraag.
‘Leodaanse,’ zei de stalmeester terwijl hij voor de stal van het grote, bruine paard waar Ayleth mee bezig was kwam staan. ‘Ben je klaar?’
Ayleth liet de singelstoot aan het zadel die ze net had aangetrokken los en keek om. Snel draaide ze naar de stalmeesters en boog haar hoofd voor hem.
‘Ja, heer,’ zei ze. ‘Hij moest straks nog verder aangesingeld worden, maar verder is hij klaar.’ Inmiddels was ze erachter dat de stalmeester wilde dat er hard gewerkt werd, maar dat hij de slechtste niet was als dat gebeurde. Hij was Ayleth gedurende dag steeds meer gaan accepteren en nu knikte hij dan ook tevreden.
‘Goed,’ zei hij. ‘Ik moet zeggen dat ik zeer te spreken ben over je werk vandaag en je ideeën over omgang met de paarden. Je bent wel een vrouw en veel van de mannen zullen het niet eens zijn met wat ik je nu ga vragen, maar je bent niet bang uitgevallen, dus: heb je oren naar een uitdaging?’
Ayleth keek naar hem op. ‘Heer?’
De stalmeester knikte opzij, op een manier die naar van alles zou kunnen wijzen.
‘We hebben een paard dat maar door één man in Irfan gereden kan worden,’ zei hij. ‘Een duivel, eigenlijk. Hij is nodig, vandaag, maar geen van mijn mannen gaat graag bij hem de stal in om hem te zadelen. Het is een erg sterk, temperamentvol paard. Hij heeft al twee boxen verbouwd en maakt meer herrie dan alle andere paarden bij elkaar.’ Hij wees met zijn duim over zijn schouder toen er uit die richting een snerpende, woedende hinnik dwars door alle muren heen galmde.
‘Zoals je hoort,’ voegde hij eraan toe.
Ayleth voelde dat haar gezicht warm werd, van zowel opwinding als spanning. Snel boog ze haar hoofd weer naar voren.
‘Ik weet welk paard u bedoelt, heer,’ zei ze. ‘Hij is van Leodaans bloed.’
Ze voelde dat de stalmeester haar verrast bekeek.
‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Ken jij de witte duivel? Een jonge, Leodaanse vrouw als jij?’
Ze knikte. ‘Ja, heer. Hij was het paard van mijn-’ Haar stem stokte, gelukkig net op tijd, en ze kon zichzelf wel voor haar hoofd slaan. Ze kneep haar ogen even dicht.
‘Van iemand die ik ken,’ vulde ze toen aan. Ze slikte. ‘Zijn naam Abijah.’
‘Abijah?’ herhaalde de stalmeester. ‘Wij noemden hem gewoon Draak. Dat past bij hem.’
Ayleth merkte dat hij haar even bekeek. Toen zette hij een stap opzij.
‘Goed,’ zei hij. ‘Probeer het maar, als je hem kent. Wees voorzichtig. Als hij je been breekt, heb ik het gedaan.’
Ayleht keek vertwijfeld naar hem vanonder haar wimpers, niet zeker, niet durven hopend dat hij het meende, maar toen de stalmeester verder niets deed, liep ze snel langs hem heen. Haar hart klopte luid in haar borstkas. Het vooruitzicht aan een hereniging met Abijah stemde haar opgewonden. Abijah was een levende herinnering aan haar vader. Hij was een stukje thuis.
Ayleth liep met de stalmeester mee naar het centrale gebouw. Hij bracht haar naar de onzichtbare box achter de achterwand, waar ze al eerder geluid uit had horen komen. Nu was dat nog zo: al van verre hoorde ze om de zoveel seconden gebonk, gevolgd door een diepe, verontwaardigde hinnik. Het bekende geluid daarvan deed haar hart een beetje verwarmen.
De box achter de andere stallen was groter en vele malen steviger dan die van de andere paarden. Er zat een extra wand om de lagere boxrand heen die het paard in bedwang moest houden. Het hout was dik en sterk en de stalmeester moest een groot slot openmaken om de box binnen te kunnen komen. Er zaten geen ramen in de stal: Ayleth voelde even een steek toen ze zich realiseerde dat ze Abijah in het donker hielden, waarschijnlijk in de hoop dat dat hem rustiger zou maken.
Ayleth bleef recht voor de open deur staan terwijl de stalmeester de zware deur opentrok. Een andere stalknecht schoot hem te hulp en ze merkte vaag dat er verderop ook nog twee bleven staan om te kijken naar wat er gebeurde bij Abijahs stal. Toen de deur openging en een felle hinnik over het terrein snerpte, draaiden ook de andere hoofden zich om.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Nou schrijf verder, was net zo spannend. :(
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Tamtamtam. Je weet precies hoe je de spanning moet opbouwen. Ik heb een aantal
Foutjes gevonden. Als ik thuis ben zal ik een uitgebreide reactie geven
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Dank jullie wel! Ik heb zelf ook nog niet alles na kunnen kijken dus dat verklaart de foutjes waarschijnlijk, excuses daarvoor!

________________________________________________________________________

Een baan zonlicht viel langs de deur heen de donkere stal in. Het eerste wat Ayleth zag was het oog, het bekende, onnatuurlijk lichtblauwe oog dat nog bleker werd in het schijnsel van het zonlicht. Het oog was boos en verontwaardigd en toen het zonlicht ook op de rest van het paard viel, zag ze dat dat voor heel Abijah gold. Zijn staart was opgeheven, zijn neusgaten opgesperd, hij had zijn hoofd in de lucht en zijn oren in zijn nek. Hij draaide wat heen en weer in zijn ruime stal, kwam af en toe een stukje met zijn voorbenen van de grond of haalde dan met een snerpende hinnik naar de wanden van de stal uit. Het was duidelijk dat het paard misgenoegd was met zijn huidige onderkomen.
De stalmeester knikte met zijn hoofd naar het protesterende paard.
‘De Draak,’ zei hij. ‘Is dit het paard dat je dacht dat het was?’
Ayleth knikte. ‘Ja, heer.’
De stalmeester stapte voor haar opzij. ‘Goed. Laat maar eens zien.’
Ayleth boog haar hoofd even en liep toen zwijgend langs hem heen. Ze keek op toen Abijah opnieuw met een felle uithaal een deuk in een houten plank sloeg, maar ze liep door. Ze voelde geen angst. Ze kon het gevoel van Abijahs sterke lichaam onder het hare nog haarscherp terughalen en wist dat ze het paard toen vertrouwd had. De veranderde omgeving veranderde daar niets aan.
Bij de stal bleef Ayleth staan om de deur open te maken. Hij was beveiligd met drie sloten en het duurde even voor ze ze los had, maar toen het haar gelukt was, liep ze door. Haast in een soort automatisme herhaalde ze de stappen die ze vorige keer ook ondernomen had om kennis te maken met het paard, die haar het gevoel hadden gegeven een band tussen hen te scheppen.
Ongeveer anderhalve meter bij Abijahs hoofd vandaan bleef ze staan. Het paard had zijn oren nog in de nek gehad, maar toen ze op haar plaats bleef, keek hij naar haar om. Zijn uitdrukking was nog even boos, maar toen, alsof hij haar geur en energie herkende, kwamen zijn oren naar voren, waardoor hij gelijk een veel vriendelijkere uitstraling kreeg. Hij keek naar Ayleth en Ayleth keek even naar hem, zonder dat één van de twee nog bewoog of nog geluid maakte, en toen stak Ayleth haar hand naar hem uit. Abijahs lichtblauwe ogen keken haar aan en toen, zonder zijn ogen van haar af te wenden, duwde hij net als de vorige keer zijn neus in haar hand.
Ayleth kreeg een warm gevoel in haar lichaam, een gelukzalig gevoel, haast, van liefde en vertrouwen, en ze deed haar ogen even dicht. Ze hoorde gemompel achter zich, verbazing, afkomstig van de Irfanen die zich rondom de deur verzameld hadden om te kijken wat er gebeurde. Ze draaide zich om en zag een stuk of zeven mannen staan, enkele staljongens en wat soldaten, die allemaal naar Abijah en haar keken. De stalmeester stond in het midden, met zijn armen over elkaar en een grote grijns op zijn gezicht.
‘Heeft hij borstels?’ vroeg Ayleth. Het was een doodnormale vraag, maar de grijns van de stalmeester verbreedde. Hij keek even opzij, naar de andere mannen, en grijnsde toen nog breder.
‘Tuurlijk,’ zei hij. ‘Ik laat ze voor je halen. Leef je uit. Je bent de één van de eersten in tijden die er zo dichtbij kunt komen zonder een gebroken knieschijf op te lopen.’
Ayleth moest weliswaar glimlachen om de aanstekelijke grijns op zijn gezicht.
‘Het is een eerlijk paard, heer, maar hij heeft temperament. Als ik zo vrij mag zijn, u kunt hem beter buiten zetten, dag en nacht. Hij heeft teveel energie om in een stal opgesloten te zijn. U zult zien dat hij dan rustiger wordt.’
De stalmeester knikte.
‘Ik zal het in de groep gooien,’ zei hij. ‘Verbaas ons met je inzicht, meisje. Hij moet over een halfuur geborsteld en gezadeld zijn. Als dat je lukt, geef ik je de rest van de dag vrijaf.’

Net zoals de voorgaande keren lukte het Ayleth ook nu Abijah zonder problemen te poetsen en te zadelen. Abijah was al gauw tot rust gekomen nu hij aandacht kreeg en hij was begonnen op zijn hooi te knabbelen terwijl Ayleth hem borstelde. Hij was smerig geweest, zijn benen en zijn buik hadden onder de modder gezeten, en Ayleth had er de tijd voor genomen. Abijah was haar nagedachtenis aan haar vader en ze wilde die zo zuiver mogelijk in stand houden. Als ze de kans had de kans had gehad, had ze het liefst ook nog zijn staart gewassen, die smerig was tot aan het spronggewricht, maar tot haar spijt had ze daar niet genoeg tijd voor. Het paard moest voor de de derde wacht van die dag voor zijn ruiter klaarstaan.
Toen ze klaar was met poetsen, zadelde Ayleth het paard rustig op. Er waren inmiddels steeds meer mensen komen kijken en er werd geapplaudisseerd toen ze zonder problemen het hoofdstel in en het zadel op had gedaan. Eén van de staljongens liet haar een helende wond op zijn rechter onderarm zien, die Abijah had veroorzaakt toen hij hem gebeten had tijdens het aansingelen, om te bewijzen dat het niet zomaar iets was dat het haar lukte met het paard om te gaan. Toen ze later, opgezadeld en al, met het aard de stal uitliep, werd er opnieuw voor haar geklapt en sommige van de omstanders klopten het paard op de hals in het voorbijgaan nu dat daar eindelijk rustig genoeg voor was.
‘Goed gedaan, meisje,’ zei de stalmeester tegen Ayleth terwijl ze van de groep wegliepen. ‘Kom maar met mij mee, je mag hem zelf naar de wacht brengen. En ik kom mijn woord na, dus je krijgt de rest van de middag vrij. Een beetje extra rust kun je vast wel gebruiken.’
Ayleth knikte dankbaar en volgde de stalmeester de hoek om. De stalmeester keek gaandeweg naar Abijah en klopte hem op zijn hals.
‘Het doet me goed hem handelbaar te zien,’ zei hij. ‘Het was al heel wat dat we een soldaat hebben kunnen vinden die hem kan rijden, maar de soldaten bemoeien zich niet met de stalwerkzaamheden, dus het is fijn dat er nu ook iemand is die hem op stal aankan. Het is jammer dat je een Leodaanse landwerkster bent. Ik had iemand als jij goed kunnen gebruiken tussen alle mannen en hun mannelijke rationaliteit op stal.’ Hij keek naar Ayleth.
‘Was er bij jullie iemand die erop kon rijden?’ vroeg hij. ‘In Leodeth?’
Ayleth voerde Abijah aan zijn teugels mee achter de stalmeester aan, om de stallen heen. Ja, mijn vader, dacht ze, maar ze zei het niet.
‘Ja, heer,’ zei ze in plaats daarvan. ‘Maar ook maar één iemand. Bij ons zeiden ze dat hij zijn eigen berijder kiest.’ Ze kon een glimlach niet onderdrukken toen ze dacht aan de woorden van Joseph. ‘En sommigen dachten dat hij bepaalde gaven bezat. Dat hij in het donker kon zien, of in de toekomst, door zijn ogen.’
De stalmeester schudde zijn hoofd. ‘Dat geloof ik niet, maar dat hij zijn eigen berijder kiest, is geen twijfel mogelijk. We hebben er heel wat mensen opgehad voor er iemand wist te blijven zitten. Ze passen ook wel bij elkaar, eigenlijk. Ze zijn allebei wat eigenzinnig, wat in zichzelf gekeerd.’
Ze kwamen liepen om het laatste gebouw heen en kwamen daar uit op het middenstuk bij de kraaltjes. Er stonden daar nog meer stalknechten te wachten met opgezadelde paarden aan hun zijde, wachtend op de soldaten die de derde wacht zouden rijden. De ruiter van het zwarte paard helemaal links was al opgestapt en de soldaat die voor het bruine paard bestemd was, was bezig op te stappen; verder zag Ayleth nog niemand.
‘Wie rijdt er op hem?’ vroeg ze de stalmeester.
Ook de stalmeester keek om zich heen.
‘Ik weet niet of je hem kent,’ zei hij. ‘Eén van onze beste soldaten. Toepasselijk, op één van onze beste paarden. Hij heeft directe leiding onder de koning. Ah, daar zul je hem net hebben.’
Ayleth keek om, in dezelfde richting als de stalmeester. Haar hart sloeg een slag over toen ze zag wie er aan kwam lopen. Zijn haar en stoppelbaard waren donker en zijn ogen waren bijna net zo licht als die van Abijah. Het was Beliëth.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Ik wist het! Tuurlijk moest dat Beliëth zijn!! En eigenlijk konden er in Leodeth twee mensen op Abijah rijden: Ayleth en haar vader :) Super :) Dit schept nog een extra band tussen hen ;)
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Ahhhh wat cool. Omg ik flip helemaa, zoals nele al zei dit schept nog een band tussen hen op, maar ik had dit eigenlijk niet verwacht :D Ik miste Belieth al, gelukkig is hij er weer al. Ga verder :P
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha bedankt voor de leuke reacties! :D Jullie begrijpen het helemaal goed :D

___________________________________________________________________________________

Ayleth voelde dat ze in één keer knalrood werd. Snel wendde ze haar blik af, zich schamend voor de reactie van haar lichaam, maar haar hart klopte zo hard in haar borstkas dat ze bang was dat iedereen het kon horen. Aan het geluid van het zwaard aan Beliëths riem hoorde ze dat hij dichterbij kwam en zijn gedaante verscheen in haar ooghoek toen hij bij het paard bleef staan.
‘Beliëth,’ hoorde ze de stalmeester over haar bonzende hart heen zeggen. ‘Vindt je de Draak niet opvallend schoon vandaag? Het nieuwe meisje dat je ons gestuurd had, blijkt beter met paarden om te gaan dan de meeste van mijn knechten.’
Er verscheen een hand in Ayleths blikveld, een door de zon gebruinde, sterke, verweerde hand, hier en daar omwikkeld met stoffen stroken als een soort handschoenen en een zware, zilveren ring met het teken van Irfan erop.
‘Dat kan ook iets over jouw stalknechten zeggen, Manaous,’ hoorde ze Beliëths stem zeggen. Snel liet ze de teugels los toen Beliëth die aanpakte en zette een stap achteruit. Vanonder haar wimpers keek ze naar Abijahs hoofd. Hij legde zijn oren even in zijn nek toen Beliëth de naar zijn zijkant liep, maar deed verder niets. Hij leek hem te accepteren, bijna op de manier waarop hij haar vader geaccepteerd had. Ayleth was dus niet de enige die het gevoel had dat Beliëth op bepaalde fronten een zelfde soort uitstraling had als haar vader had gehad.
‘Nee, heer, het meisje verricht wonderen met de paarden,’ zei de stalmeester terwijl Beliëth de teugels bij de boom van het zadel bij elkaar pakte en zijn voet in de beugel stak. ‘Ze heeft met geen enkel paard problemen gehad en ik heb de Draak nog nooit zo rustig bij iemand gezien. Het blijkt bovendien dat het dier een naam heeft waar hij naar luistert: het meisje heeft eerder kennis met hem gemaakt in Leodeth, nietwaar, meisje?’
Ayleth boog haar hoofd weer.
‘Ja, heer,’ zei ze. Ze zag vanonder haar wimpers dat Beliëth zich moeiteloos op Abijahs rug hees en in het zadel ging zitten. Het paard legde zijn oren in zijn nek en schopte een keer geërgerd naar de plek waar Beliëths benen zijn buik raakten, maar die schonk er nauwelijks aandacht aan en gaf het paard een ferme ophouding om hem te corrigeren. De teugelhulp was iets te ferm naar Ayleths zin, maar het paard leek er wel door te begrijpen dat er met Beliëth niet te spotten viel. Met zijn oren narrig naar achteren gericht bleef hij staan.
‘Is dat zo?’ zei Beliëth terwijl hij ook zijn andere voet in de beugel stak en het zadel met zijn gewicht wat rechter trok. ‘Wat mag die dan zijn?’
Ayleth richtte haar hoofd op toen ze voelde dat Beliëth zijn ogen op haar had gericht. Hun blikken troffen elkaar direct en ze kreeg een gevoel van warmte en tegelijkertijd ontzag toen ze in zijn blauwe ogen keek. Zijn gezicht was ietwat strak, afstandelijk, zoals altijd, maar toch hield zijn blik die van haar vast.
Ayleth keek nog even naar hem terug, zonder haar blik van de zijne af te wenden. Toen ze het gevoel had dat haar wangen weer rood werden, slikte ze en boog haar hoofd weer.
‘Abijah, heer,’ zei ze. ‘Het betekent ‘kracht’ in het oud-Leodaans.’
Ze merkte dat Beliëth nog steeds naar haar keek en ze keer weer op. Opnieuw vonden hun blikken elkaar, zwijgend, terwijl Abijah nu ongeduldig onder Beliëth heen en weer begon te draaien. Beliëth hield het paard in en ondanks het bewegende paard onder zich, bleven zijn ogen op Ayleth gericht. Er was geen emotie uit zijn gezicht op te maken en na verloop van tijd wendde hij zijn blik abrupt af. Zijn blik verplaatste zich naar de stalmeester, en de uitdrukking op zijn gezicht bleef precies hetzelfde.
‘Laat haar in het knechtenvertrek slapen vannacht,’ zei hij. ‘Je mag haar nog één dag houden. Vul haar tijd nuttig in. Overmorgen gaat ze terug naar het land.’
‘Ja, heer, dank u, heer,’ zei de stalmeester terwijl hij zijn hoofd boog.
Beliëths blik gleed nog één keer naar Ayleth, voor hij Abijah met een ruwe stuurbeweging omdraaide. Het paard schudde een keer geërgerd met zijn hoofd, maar sprong wel in een rustige handgalop aan toen Beliëth hem daar de sporen toe gaf. Met achterlating van een grote stofwolk verdwenen Ayleths nagedachtenis aan haar vader en de man de enige andere man die hem kon berijden het terrein af, richting de landerijen in de verte.

De rest van haar vrije dag, haar nacht en een groot gedeelte van de volgende dag zat Ayleth met haar gedachten bij Beliëth. De afgelopen dagen waren haar veel dingen duidelijk geworden, over hem en haar, en vooral over haar gevoelens ten opzichte van hem. Ze had het niet durven toegeven, niet durven denken, maar inmiddels was ze ervan overtuigd: ze was verliefd op hem. Echt verliefd, meer dan ze ooit op iemand geweest was.
En daar voelde ze zich vreselijk over. Ze voelde zich schuldig tegenover Joseph, omdat hij haar verloofde was en omdat ze nooit voor hem had gevoeld wat ze voor Beliëth voelde, en ze voelde zich schuldig tegenover zichzelf en haar vader en heel Leodeth, omdat ze haar land verraadde door verliefd te zijn om een man die Leodeth zoveel leed had berokkend tijdens de strijd van een paar dagen terug. Ze mocht niets voor Beliëth voelen, en al helemaal dit niet, maar ze kon het niet helpen dat het wel zo was. Tot haar schrik merkte ze ook dat ze de hele tijd onbewust bezig was alles goed te praten: haar gevoelens voor hem, zijn positie in het Irfaanse leger, de gevolgen die de aanval van dat leger voor Leodeth had gehad. Hij had het voor zijn volk gedaan, probeerde een stemmetje in haar hoofd haar de hele tijd wijs te maken, hij had een levensgevaarlijke missie op touw gezet in een poging de volgende generaties van zijn volk een toekomst te geven. Daar was toch wel iets nobels aan? En alle slechte dingen die hij misschien had gedaan waren hem opgedragen: hij was niet de koning die de hele operatie in elkaar had gezet, hij was een soldaat die bevelen op had gevolgd omdat dat moest, omdat het zo hoorde. Dat hoefde hem toch geen slecht mens te maken? En waarom voelde ze zich schuldig tegenover Joseph? De beslissing van Joseph en zijn vader had net zo goed tot Athalos’ dood geleid als de daden van Beliëth en de andere Irfanen misschien gedaan hadden. En hoe zou ze op Joseph kunnen wachten als hij haar misschien nooit zou komen halen?
Maar een andere stem in haar hoofd zei de hele tijd dat het verkeerd was. Dat ze er niet aan toe mocht geven, dat ze niets mocht voelen voor een Irfaanse soldaat. Feit bleef dat hij waarschijnlijk Leodanen gedood had en een groot aandeel in het verval van haar land had gehad. Ze moest trouw zijn aan haar eigen land, haar eigen volk, juist in deze tijden. Ze wilde haar afkomst niet verraadden, het blazoen van haar vader en haar stad bevuilen door zich te mengen met Irfanen. Het was al erg genoeg dat dat straks gedwongen zou gebeuren. Zelfs dat zou al nauwelijks te verkopen zijn als ze terug zouden komen in Leodeth, dat ze het volk dat hun eigen volk bijna had uitgeroeid een toekomst hadden geschonken door hun kinderen te baren, al was het gedwongen. Als ze ooit nog terug zouden komen in Leodeth, tenminste.
Naast haar twijfels ten aanzien van haar eigen gevoelens, twijfelde Ayleth ook sterk over Beliëths gevoelens tegenover haar en tegenover haar gevoelens tegenover hem. Ondanks, of misschien juist dankzij alles van de afgelopen dagen, vond ze het moeilijk hoogte van hem te krijgen. Ze wist niet of hij doorhad dat ze verliefd op hem was, maar ergens had ze het gevoel dat de momenten van afgelopen keren niet geheel eenzijdig waren geweest. Iets in de hele sfeer, de verbinding tussen hun in, de eerste keer tussen hun handen en de tweede keer tussen hun blikken, zei haar dat er meer was tussen hen, iets dat hij ook voelde. Ze betwijfelde echter ten zeerste of hij daar voor open stond, als hij het al doorhad. Hij bleef altijd wat afstandelijk en onpeilbaar en soms had ze haast het idee dat hij boos was. Op wie wist ze niet. Ja, op haar, waarschijnlijk, omdat hij doorhad wat ze voor hem voelde en dat waarschijnlijk niet op prijs stelde. Logisch, bedacht ze teleurgesteld, misschien schaamde hij zich wel omdat een Leodaanse gevoelens voor hem had. Hoe dan ook was wat zij voelde vast niet wederzijds.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
yociame
Balpen
Balpen
Berichten: 197
Lid geworden op: 03 apr 2011 17:16

Leuk weer, ik vroeg me nog af, zij heeft toch zelf ook op abhija gereden? Want je brengt het nu als of alleen haar vader en belieth ooit op het paard hebben gereden.
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Klopt, maar ze wil nog niet teveel loslaten over wie ze is en over hoe belangrijk haar vader en daardoor ook zij in zekere mate in Leodeth waren, dus dat houdt ze voorlopig nog even voor zichzelf :) maar later zal dat allemaal nog terugkomen! :)
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Ik vind het wel grappig hoe belieth doet, hij speelt hard to get :D Ik hoop egt zo vaar haar dat het ook wederzijds is..

Schrijf je verder?

Xx
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Bedankt voor je leuke reactie! Ik ben een beetje enthousiast dus als ik voor iemand te snel post, laat het aub weten, dan kan ik het wat aanpassen :)

_____________________________________________________________________________________

Met dat in haar achterhoofd had ze besloten zich zoveel mogelijk voor haar gevoelens ten opzicht van Beliëth af te sluiten. Om er niet aan te hoeven denken, had ze zich vol op het werk met de paarden gestort. Ze had de hele dag hard gewerkt, talloze paarden op- en afgezadeld, drie maal geholpen met voeren en met water brengen en was druk bezig geweest paarden van en naar het land te brengen. Ze had telkens snel en goed gegeten en had dan snel haar werk weer hervat. De stalmeester was tevreden over haar en Ayleth moest toegeven dat ze het werk met de paarden ook duizend keer leuker vond dan het zware, geestdodende werk op het land. Ze zag er tegenop om morgen weer terug te moeten, naar de manshoge planten en hun verstikkende bladeren en naar het terrein waar ze het risico liep Levyan tegen het lijf te lopen. Ze had zich veilig gevoeld, hier, op haar plek, thuis haast. Het speet haar dat ze maar zo kort van dat gevoel had mogen genieten. Maar, bedacht ze, ze moest dankbaar zijn voor wat haar was gegeven: de andere vrouwen hadden zich helemaal geen enkele dag van het land los kunnen maken. Zij had in ieder geval deze twee dagen nog gehad.
Ayleths harde werken leidde er in ieder geval toe dat ze niet de hele dag aan Beliëth hoefde te denken. Wel was ze veel met Abijah bezig, zelf nog toen haar werkdag erop zat. Tot haar vreugde had de stalmeester haar tip in achting genomen en Abijah buiten gezet: het paard was nog steeds alles behalve vriendelijk ten opzichte van de Irfaanse stalknechten, maar was aanzienlijk rustiger dan hij geweest was toen ze nog op stal was geweest. Het resultaat van zijn vrijlating op één van de landjes had er wel toe geleid dat het paard nu nog alles behalve wit was: niet alleen het onderste gedeelte van zijn staart, maar ook de rest van zijn crèmekleurige lichaam zat nu onder de bruine en groene plekken. Na haar avondmaal en het einde van de werkdag, was ze teruggegaan naar de stallen en had ze Abijah weer uit zijn land gehaald om hem te wassen. Ze was met diverse emmers water en zeep aan de slag gegaan en na iedere wasbeurt was het paard weer een stukje witter geworden. Toen ze ergens rond het ondergaan van de zon het laatste water in zijn vacht had drooggewreven, was hij weer spik en span.
‘Ik zie dat de stalmeester de waarheid sprak toen hij zei dat je goed met paarden om kon gaan,’ hoorde ze een stem achter zich toen ze Abijahs hoofd aan het droogwrijven was met een doek.
Ayleth herkende de stem meteen. De klank deed al haar zorgvuldige pogingen haar gedachten van vandaag te onderdrukken vrijwel gelijk teniet. Met een ruk draaide ze zich om. Beliëth stond achter haar. Hij stond net buiten de schaduw van de schuur, in het oranje licht van de ondergaande zon. Hij had zijn ene hand met zijn duim aan zijn wapenriem gehaakt en zijn andere lag ontspannen op het heft van zijn zwaard. Zijn mouwen waren opgestroopt tot zijn ellebogen en de spieren en aderen tekenden zich sterk af onder de gebruinde huid van zijn onderarmen.
Ayleth voelde een warme, nerveuze kriebel in haar buik. Snel draaide ze zich naar hem om en boog haar hoofd. Uit beleefdheid, maar ook omdat ze bang was dat hij haar gevoelens voor hem van haar gezicht af zou kunnen zien.
‘Heer,’ zei ze. Ze bleef staan met de doek stevig in haar handen en hoorde dat Beliëth dichterbij kwam. Ze keek wat naar hem op en zette een stap voor hem opzij toen hij naar Abijahs hoofd liep. Ze zag dat hij zijn hand ophief en hem langs Abijahs gespierde hals liet glijden. Abijah bewoog zijn oor even als reactie op de aanraking, maar bleef verder rustig staan. Gezien zijn gedrag van de afgelopen dagen, was die mate van acceptatie al heel wat.
‘Ik kwam kijken hoe hij zich hield, de eerste avond op het land,’ zei hij terwijl hij zijn hand over Abijahs hals liet glijden. ‘Maar ik zie dat het niet bepaald nodig is. Jouw aanwezigheid schenkt hem meer dan genoeg aandacht.’ Hij keek Ayleths kant op, die naar aanleiding daarvan gauw weer haar blik afwendde. ‘Het is goed om te zien dat hij iemand accepteerd. Ken je dit paard goed?’
Ayleth dacht aan de natuur die aan haar voorbij flitste terwijl ze met Abijah over het Leodaanse land galoppeerde, het gevoel van zijn wapperende manen in haar gezicht, en ze slikte. Ze miste het om te rijden.
‘Een beetje, heer,’ zei ze.
Beliëth keek naar haar terwijl hij Abijahs hals streelde. ‘Wie reed hem, bij jullie?’
Ayleth deed haar best om de woorden ‘mijn vader’ en de bijbehorende gevoelens in te slikken. Ze mocht zich niet verraadden. Het was al erg genoeg dat ze wisten dat ze de dochter van een aanvoerder was: het was al helemaal niet de bedoeling dat de betreffende aanvoerder de machtigste en belangrijkste man van heel Leodeth was geweest.
‘Eén van onze aanvoerders,’ zei ze. ‘De belangrijkste aanvoerder van ons land. Hij was een beetje zoals u, of uw koning, voor Leodaanse begrippen.’
Beliëth glimlachte.
‘Ik ben geen koning,’ zei hij. ‘De meeste van onze koningen zijn nauwelijks koningen.’ Hij klopte Abijah op zijn hals en liet zijn hand op zijn maantop rusten. ‘We zouden hier wat meer Leodaanse moraal kunnen gebruiken. Jullie leiders zorgen beter voor hun volk dan die van ons. En Bagemanos is al een hele verbetering, ten opzichte van onze vorige koningen.’
Hij keek even naar Abijah en streek met zijn hand over zijn hoofd.
‘Het is een goed paard,’ zei hij. ‘Moeilijk, maar eerlijk. Wat voor man was de persoon die hem reed? De legeraanvoerder?’
Ayleth kon het niet helpen dat ze ondanks haar beperkingen even moest glimlachten. Ze draaide zich om, legde haar hand op Abijahs hals en liet hem over zijn rug glijden, naar de plek waar haar vaders zadel ooit nog gelegen had.
‘Hij was een goed man,’ zei ze. ‘Dapper, maar nooit roekeloos. Hij had een groot, warm hart waarin heel het Leodaanse volk een eigen plaats had. Hij hield van ieder stukje van Leodeth, van alle inwoners, alle dieren, elk stuk grond. Hij was een groot krijgsheer, rechtvaardig, maar niet streng en toch gerespecteerd. Hij was één van de vriendelijkste mensen die ik ken.’
Ze merkte dat Beliëth naar haar keek.
‘Je kende hem goed,’ zei hij.
Ayleth merkte dat ze rood werd. Snel keek ze naar de grond.
‘Iedereen kende hem goed,’ zei ze. ‘Hij was een voorbeeld voor ons allen. Hij stelde zich nooit boven anderen.’
Beliëths hand gleed door Abijahs manen.
‘Dat zou ook niet nodig zijn,’ zei hij.
Ayleth bleef even stil. Ze wist niet precies wat hij bedoelde, of ze zijn woorden goed interpreteerde, maar Beliëth voegde er niets aan toe om de focus van die zin van haar persoon naar het algemene Leodaanse volk af te leiden.
Ze keek naar hem op. Haar ogen vonden die van Beliëth weer, zoals ze dat de afgelopen keren telkens gedaan hadden. Hij keek terug en even stonden ze alleen zo, zonder iets te zeggen. Ze realiseerde zich iets en ze realiseerde zich ook dat ze zich dat de afgelopen keren iedere keer op al deze momenten gerealiseerd had: op dit moment, tijdens dat contact tussen Beliëth en haar, was er geen twijfel tussen hen. Op de daadwerkelijke momenten dat ze samen waren wist ze dat ze zich die connectie tussen Beliëth en haar niet verbeeldde en dat die hem ook niet ontging. Hij voelde wat zij voelde. Pas naderhand begon ze daar aan te twijfelen, maar op het moment zelf, was alles helder als zuiver water.
Ayleth liet haar hand op Abijahs hals liggen terwijl ze Beliëth aankeek. Vaag merkte ze dat zijn hand langs de ronde hals omlaag gleed, lager, steeds lager, naar die van haar. Er trok een tinteling door haar arm toen zijn vingers de hare raakten. Zo stonden ze een tijd, zwijgend, terwijl de spanning tussen hen opbouwde en meer aan hen begon te trekken.Ayleth had het gevoel dat ze naar elkaar toe werden getrokken, dat ze wegzonk in het blauw van zijn ogen, maar toen, net zo abrupt als de vorige keer, draaide Beliëth ineens zijn hoofd weg.
De opbouwende warmte tussen hen in stortte in elkaar als een kaartenhuis. Ayleth keek nog even naar Beliëths krachtige gezicht, wat overdonderd, maar toen wendde ook zij haar blik af. Opnieuw volgde er een stilte, maar nu was het een ongemakkelijke stilte, totaal anders dan die van daarnet. Beliëth keek over Abijahs hals heen naar iets in de verte en Ayleth meende een spiertje te zien trekken bij zijn kaak. Zijn blik was donker en strak geworden.
‘Het spijt me,’ zei hij zonder zijn blik van het punt in de verte af te wenden. ‘Ik zal je weer verder laten gaan met waar je mee bezig was.’
En opnieuw draaide hij zich om en liep weg, net als de vorige keer. Ayleth keek hem verbluft na, overvallen door dezelfde twijfels als de vorige keren, die inmiddels veel te bekend aanvoelden.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Jejj weer stukje bijgelezen. Het is egt zo ontspannend he, jouw verhaal. En yes eindelijk, nu weet ik egt zeker dat Belieth haar ook leuk vind, alleen wil hij dat niet toegeven :D Ik snap hem niet egt, wat houd hem tegen? En oja over dat te snel posten, dat doe je helemaal niet hoor. Ik vind het juist chill. Het is zo spannend dat je de volgende stuk direct wil lezen. Van mijn part mag je alles in een keer plaatsen :P
Ga verder als je weer tijd hebt.
Xx
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Mooi moment, bevestigde mijn vermoedens :)
Je post niet te snel hoor! Ook ik wil meteen het volgende stuk lezen ;)
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Dank jullie wel voor de leuke reacties! :D staat nog heel wat te gebeuren dus zal gewoon rustig verder posten :)

__________________________________________________________________________

Beliëth

Enkele uren na zijn bezoek aan zijn nieuwe paard zat Beliëth op een stoel in zijn kamer in het huis van Bagemanos. Hij kon geluiden horen, van beneden. Er werd op trommels en fluiten gespeeld en hij kon mensen horen lachen en roepen. De geur van gebraden vlees en zoete mede drong dwars door alle gangen heen zijn onderkomen binnen. Het was feest in de hoofdzaal van Bagemanos, een paar vloeren onder hem.
Feest, dacht Beliëth schamper. De reden was nauwelijks een feest waard. De raadsheren van Bagemanos hadden een viering georganiseerd omdat de donkere wolk die hun toekomst bedekte, weer een straaltje zonlicht had doorgelaten. De Heilvaders hadden hun selectieprocedure voltooid. De koppels waren bekend, tenminste, dat waren ze bij de heilvaders. Over drie dagen, aan het einde van de werkweek, zouden ze aan de gemeenschap bekend gemaakt worden.
Beliëth had nooit problemen gehad met de missie om Leodaanse vrouwen naar Irfan te halen. Evenmin had hij bijster veel problemen gehad met wat hun aandeel in de toekomst en het voortbestaan van Irfan zou zijn. Hij wist dat het noodzakelijk was. Hij keek er niet naar uit, zoals sommige van de Irfaanse mannen deden, omdat hij wist dat het alles behalve plezierig was voor de Leodaanse vrouwen, maar het was een noodzakelijk kwaad om het Irfaanse volk van uitsterven te behoeden. Hij wist dat dat belangrijk was, maar nu, sinds een paar dagen, had hij er meer moeite mee te accepteren dat het nu eenmaal moest gebeuren. De bezegeling van het lot van de Leodaanse vrouwen door de afronding van de selectieprocedure was niet iets wat hij zag als iets wat een feest waard was. En dat kwam door haar. De aanvoerdersdochter.
Het was die avond de zoveelste keer dat hij het meisje op die manier achter had gelaten. Het was niet netjes van hem, dat wist hij. Hij wist wat hij deed, dat hij bezig was voor haar weg te lopen, en vooral voor zijn gevoelens voort haar. Waarschijnlijk begreep ze hem niet, dacht ze dat het aan haar lag. Dat was niet zo, maar het maakte niet uit als ze het dacht. Het was misschien wel beter zo. Dat wist hij, ergens diep van binnen, maar toch had hij er een vreemd gevoel bij dat hij haar weer had laten staan. Schuldgevoel, misschien. Hij wist dat hij onduidelijk tegen haar was. Hij gaf tegenstrijdige signalen af en dat moest verwarrend voor haar zijn. Hij had zelf echter ook tegenstrijdige gevoelens.
Beliëth was nooit zo’n mensenmens geweest, gedurende zijn leven. Hij had een paar vrienden, waaronder Bagemanos en Gars en wat andere soldaten, en hij had zo nu en dan wat losse contacten met enkele vrouwen, maar doorgaans voelde hij daar vrij weinig bij. Emotioneel gezien, dan. Hij was een goed soldaat en een goed leider, was hem verteld, maar verder was hij op zichzelf, in zichzelf gekeerd en gesloten, en uitte hij zich nauwelijks. Hij kon goed alleen zijn, was graag afgezonderd van de wereld.
Maar sinds haar was dat anders. Bij de aanvoerdersdochter wilde hij graag in de buurt zijn. Hij wilde met haar praten, hij wilde naar haar luisteren, haar zien. Die hang had hij nog nooit eerder gehad. De afgelopen dagen had hij meer mat haar gepraat dan hij waarschijnlijk gedurende de rest van zijn leven met alle vrouwen in zijn bed gedaan had. Hij voelde zich goed bij haar in de buurt, de tijd ging snel voorbij als hij met haar praatte. Dat was een gevoel dat nieuw voor hem was. Hij wist ook niet precies wanneer het ontstaan was, of waardoor. Laatst, in zijn kamer, toen hij haar bij het bed overeind had getrokken, had hij het voor het eerst fysiek gemerkt, maar nu hij er over nadacht had hij het emotioneel misschien al langer gevoeld. Het was nu eenmaal een mooi meisje, dat had hij nooit kunnen ontkennen. In zijn ogen was ze de mooiste van de Leodaanse vrouwen, en waarschijnlijk ook mooier dan de vrouwen van zijn eigen volk. Ze had iets kwetsbaars over zich, maar tegelijkertijd was ze op een andere manier sterk. Dat maakte haar betoverend, in haar uiterlijk, maar ook in haar doen en laten. Ze was onderdanig, zoals dat van haar verwacht werd, maar toch had ze iets wat hem uitnodigde met haar te praten, waardoor hij de behoefte had om bij haar te zijn. Om de één of andere reden had hij het gevoel dat hij voor haar moest zorgen, haar moest beschermen.
En precies dat, dat laatste gevoel, was de reden dat hij wist hij afstand van haar moest houden. Hij kon niet toegeven aan wat het dan ook was wat hij verder voor haar voelde. Er zaten teveel risico’s aan verbonden, vooral voor haar. Als Levyan door zou krijgen dat zijn beschermingsdrang voor haar voortkwam uit meer dan enkel zijn voornemen om hem niet in haar buurt te laten komen om hem terug te pakken, zou hij daar ongetwijfeld gebruik van gaan maken. Beliëth wist dat hij in dat geval alles zou gaan doen om de aanvoerdersdochter het leven zuur te maken, voornamelijk om hem te zieken. Hij zou zich dan gedwongen zien Levyan iets onprettigs aan te doen en dat zou hem weer problemen opleveren, want bestraffing zonder rechtspraak werd niet geaccepteerd in Irfan en Levyan was slim genoeg om zijn pesterijtjes zodanig te beperken dat er geen officiële sancties zouden kunnen volgen.
Bovendien zou het alles te moeilijk maken, voor hen allebei. Hij had het aan haar gezien, dat ze anders met hem omging dan met de andere soldaten en dat ze waarschijnlijk meer voor hem voelde, en hij vermoedde dat ze ook had gezien dat dat wederzijds was. Vrouwen zagen dat soort dingen altijd. Juist dat was echter de reden dat hij haar telkens weer van zich afduwde. Als ze straks door de Heilvaders aan een andere Irfaanse man werd toegewezen, zou dat voor hen allebei alleen nog maar schrijnender zijn.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Wat een man, die Beliëth!
Ik hoop zo dat ze aan hem wordt toegewezen maar dat zou het waarschijnlijk te makkelijk maken ...
Ik ben er zeker van dat Levyan nog iets gaat proberen.
Snel meer!
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Weethe wat ik me de hele tijd afvraag he, weet hij eigenlijk dat hij de vader van haar heeft vermoord. En weet Aliyeth dat hij haar vader heeft vermoord? Als ze erachter komt he, oooehh dan is hij nog lang niet jarig. Hmm ik hoop egt voor Ayleth dat ze niet aan Lyvan wordt toegewezen :S ..
Maarja, jij hebt de pen in de handen dus doe er mee wat het spannendste is. :D
Keep going!
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Zoooo... dat ging snel. Ik heb echt kapot veel in moeten halen, maar deed het met plezier. Alsjeblieft... wanneer is de eerste zoen!? :p
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Bedankt voor jullie superleuke reacties! @ Jenna, dat klopt, dat weten ze inderdaad nog niet van elkaar maar dat komt vanzelf ;) @ Romy ik zal nog niets verklappen haha :D

_______________________________________________________________________________

Al die gedachten waren de reden dat hij nu, op de avond van het selectiefeest, in zijn eentje op zijn kamer zat. Hij zat al uren in de stoel bij zijn raam en keek bewegingloos naar buiten, zonder iets te zien. Zijn blik was de hele tijd richting de stallen getrokken, haast als vanzelf, wetend dat de aanvoerdersdochter zich daar ergens bevond. Voor hem was het geen feest meer dat de selectieprocedure was voltooid. Waarschijnlijk zou het enkel en alleen betekenen dat ze over twee dagen zouden horen dat ze aan een andere man toegewezen zou worden. Daar was niets feestelijks aan: het was alleen maar moeilijk te verkroppen.
Beliëth keek op toen er op de deur van zijn kamer geklopt werd. Hij herkende de manier waarop het gedaan werd: het was Gars.
Hij wendde zijn blik weer af, naar het in duisternis gehulde Irfan aan de andere kant van zijn raam.
‘Ja,’ zei hij.
De deur ging open en inderdaad kwam Gars om de hoek kijken. Hij had zijn normale kleding aan en rook niet naar mede. Schijnbaar had hij zich ook van het feest onthouden.
‘Hé,’ zei Gars. ‘Ik zocht je beneden, maar ik vond je niet tussen het feestgewoel.’
Beliëth bleef voor zich uit door het raam kijken.
‘Nee,’ zei hij alleen.
Hij merkte dat Gars even bij de deur bleef staan, maar toen hij verder niets zei, deed de arts de deur achter zich dicht. Typisch Gars. Hij kende Beliëth al lang en juist op de momenten dat alle anderen hem alleen zouden laten, koos Gars ervoor bij hem te blijven.
Met het dichtvallen van de deur waren de duidelijker geworden geluiden van beneden weer gedempt en alleen het gebonk van trommels en het doffe geluid van stemmen vanonder de vloer bleef over. Gars liep de ruimte door en bleef staan voor Beliëths raam. Ook hij keek even naar buiten, naar de sterren aan de donkere hemel.
‘Het is een mooie avond,’ zei hij. ‘Een mooie avond voor een feest.’ Hij keek om naar Beliëth. Toen die zwijgend naar buiten bleef kijken, draaide hij zich om en ging met zijn armen over elkaar op het raamkozijn zitten.
‘Moet je niet naar beneden om je met de anderen in het feestgewoel te mengen?’ vroeg hij. Beliëth wendde zijn blik af en zei alleen donker: ‘Nee.’ Hij merkte dat Gars zijn wenkbrauwen optrok. Zijn ogen gleden naar Gars’ gezicht.
‘En dat moet jij nodig vragen,’ zei hij. ‘Je ziet er zelf ook niet bepaald feestelijk uit.’
Gars glimlachte. Hij pakte een halflege fles mede van Beliëths tafel, bekeek de inhoud in het licht van een kaars en pakte toen één van de bekers op.
‘Daar is een volstrekt logische reden voor,’ zei hij terwijl hij een klein laagje mede in de beker schonk. ‘Moriamy is mee aan het feesten, en zich aan het bezatten, vooral, dus ik ben op het moment de enige dienstdoende arts. Ik kan maar beter een beetje nuchter blijven voor het geval één van die kneuzen beneden zich zo lam drinkt dat hij met zijn hoofd tegen een tafelpunt valt en gehecht moet worden.’ Hij stak de beker uit naar Beliëth, die hem na er na een korte blik op geworpen te hebben aanpakte.
‘En wat is jouw excuus?’ vroeg hij met een blik op Beliëth terwijl hij zelf een andere beker pakte en ook daar een laagje mede in schonk.
Beliëth sloot zijn hand om de mok en liet hem op de leuning van zijn stoel rusten, terwijl hij zijn blik weer op het raam richtte.
‘Niets wat ertoe doet,’ zei hij. ‘Enkel dat de reden van het feest mijns inziens geen reden is om een dergelijk feest te organiseren.’ Hij merkte dat Gars hem even gadesloeg alvorens hij de fles weer terug op de tafel zette. Het ergerde hem.
‘Ben je bang dat de selectieresultaten van de Heilvaders tegenvalt?’ vroeg Gars.
Beliëth keek naar zijn beker en nam een slok van de mede. ‘Het interesseert me niet wie ze me toewijzen.’
Gars keek hem aan.
‘Dat bedoelde ik ook niet,’ zei hij. ‘Ben je bang dat ze de aanvoerdersdochter aan iemand toewijzen die naar jouw idee niet goed voor haar zal zijn?’
Beliëth had nog een slok van de mede willen nemen, maar zijn hand bleef halverwege stilhangen in de lucht toen Gars dat zei. Hij keek opzij naar de arts, die van zijn eigen mede dronk en hem aankeek over de beker heen. Even keken ze elkaar nog aan, maar toen wendde Beliëths zijn blik af en nam alsnog een slok van de mede.
‘Waarom denk je dat?’ vroeg hij.
Gars haalde zijn schouder op.
‘Omdat ik je ken,’ zei hij. ‘Hoe onleesbaarder je wordt voor anderen, hoe beter ik je kan doorzien.’ Hij nam een slok mede. ‘Heb je het haar verteld?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het valse hoop geeft, Gars. Omdat het hoop schept voor iets wat nooit zal kunnen zijn. We weten allebei wat haar toekomst is, dat ze nooit van één iemand zal kunnen zijn. Ze zal iedere twee jaar aan een andere man toegewezen worden om zo veel mogelijk verschillende nakomelingen te produceren, tot ze uitgeput is en wordt afgedankt. Die toekomst is al somber genoeg zonder dat er daar ook nog de valse hoop op een betere toekomst van welk soort dan ook doorheen schijnt. Het zal de de bekendmaking van de resultaten van de Heilvaders alleen maar pijnlijker maken.’
Gars knikte wijs. ‘Dat is zo. Maar je hoeft je niet overal bij neer te leggen, Beliëth. Sterker nog, het is niets voor jou dat te doen.’
Beliëth keek Gars’ kant op, feller nu.
‘Wat wil je dan dat ik doe, Gars?’ vroeg hij. ‘Ik weet niet waar jij hebt gezeten, maar naar mijn weten is dit nog altijd een koninkrijk en jij en ik zijn niet degenen die op de troon zitten.. Bagemanos’ wil is wet.’
Gars keek hem aan.
‘En Bagemanos is ook je vriend,’ zei hij. ‘Je kunt met hem praten.’
Beliëth schudde geërgerd zijn hoofd. ‘Bagemanos kan geen uitzonderingen maken, Gars, ook niet voor mij. De beslissing van de Heilvaders is bindend. Dat weet jij net zo goed als ik.’
Gars dronk het laatste bodempje van zijn mede op en zette de beker terug op tafel.
‘Dan zul je iets anders moeten verzinnen,’ zei hij.
Beliëth glimlachte schamper. ‘O ja? Zoals wat, Gars?’
Gars haalde zijn schouder op. ‘Ik ga er niet vanuit dat je niet in staat bent dat zelf te bedenken.’
Beliëth keek hem aan. ‘En je gaat er blijkbaar ook niet vanuit dat alles wat er te bedenken valt mis kan gaan. Ze zullen haar doden als ze probeert te ontsnappen, Gars. Ze zullen haar meenemen naar de berg en haar offeren aan de goden, in hoop op betere tijden. Twee vliegen in één klap. Vertel eens, hoe maak ik haar toekomst daar precies beter mee?’
Gars, niet onder de indruk van Beliëths uitval, kwam overeind en zette ook de fles mede terug op tafel. Zijn rustige houding irriteerde Beliëth, juist omdat hij zelf zo gefrustreerd was door het uitzichtloze van de situatie.
‘Je onderschat jezelf,’ zei Gars. ‘Maar het is je eigen keuze. Probeer je alleen evengoed in te houden als je besluit niets te doen en haar partner je niet bevalt als de selectieresultaten vrijdag bekend worden gemaakt.’ Hij liep langs Beliëth heen en legde zijn hand even op zijn rug. ‘Ik heb je al meer dan genoeg moeten behandelen voor straflittekens. Zorg alsjeblieft dat ik dat niet weer zal hoeven doen.’
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Best grapipig om te ziwn data ik een can de eerste lezerz was en je nu meer fans hebt! Zo zie je maar weer.. gewoon blijven plaatsen. Niemand hsd zo'n spannend verhaal als dit mis willen lopen!
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Romeh heeft helemaal gelijk, niemand wil zo een geweldig verhaal missen! :P Ik hoop dat Belieth plannetjes heeft voor Ayleth, en ik wist niet dat ze ieder twee jaar een nieuwe man toegwezen zou krijgen. Iejeww dan heb je om de twee jaar een ander echtgenoot. Vreselijk :S
Schrijf verder!?
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Als ze het maar wel veilig doen. 1 hoeft er een soa te hebben en het hele land gaat ten gronde. :p
Joking
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha dank jullie weer voor jullie lieve reacties :) straks (als het goed is) weer wat spannende stukjes :)

____________________________________________________________________________

Ook de volgende dag was Beliëth nog narrig. Nog narriger dan anders, zou Gars waarschijnlijk zeggen. Hij had slecht geslapen, die nacht. Beliëth was niet iemand die snel wakker lag, maar nu was dat wel het geval geweest.
Het feest in de feestzaal in het koningshuis onder hem was nog lang doorgegaan. Hij had steeds meer een gevoel van afkeer gekregen jegens de mensen beneden, vooral hoge lieden van de koning, die beneden het voltooien van de selectieprocedure aan het vieren waren. Het leek cru, op de één of andere manier. Steeds meer begon hij het idee te krijgen dat er niets te vieren viel, vooral naarmate hij geïrriteerder werd door vermoeidheid. Hoe leuk was het werkelijk dat ze zich zouden moeten voortplanten met onwillige vrouwen van een ander volk om te voorkomen dat hun eigen volk uit zou sterven? Het was nodig, ja, maar in zijn inzien niet iets wat een feest waard was. Nu al helemaal niet meer.
Verder had hij nog een hele tijd aan de aanvoerdersdochter gedacht, meer dan hem lief was. Dat was ook één van de redenen dat hij Delilah had afgewezen toen ze ergens gedurende de nacht naar zijn kamer was gekomen. Delilah was één van Bagemanos minnaressen, een mooie vrouw met felrood haar en donkergroene ogen. Omdat Bagemanos ehter meer mooie minaressen tot zijn beschikking had dan nodig en hij daarbuiten ook nog wel eens de nacht met andere vrouwen doorbracht, hadden ze geen van allen zoveel contact met hem als normaal gebruikelijk was. Delilah kwam zo nu en dan naar Beliëths kamer om de nacht met hem door te brengen en normaal stelde hij haar aanwezigheid wel op prijs, maar nu had hij haar weggestuurd. Hij had geen zin om met haar samen te zijn terwijl de aanvoerdersdochter de hele tijd in zijn hoofd zat. Hij was kortaf tegen haar geweest. Delilah had zijn afwijzing en knorrigheid niet op prijs gesteld: ze was mooi en werd niet vaak afgewezen. Waarschijnlijk zou het langer duren dan normaal eer ze weer naar hem terug zou komen om het weer te proberen.
Ergens na Delilah’s vertrek was Beliëth ondanks de herrie toch in slaap gevallen. Hij had licht geslapen, schijnbaar, want hij was al ruim voor zonsopkomst alweer wakker geworden. Zijn gedachten waren toen weer onverstoorbaar verder gegaan met malen, over de aanvoerdersdochter en de selectieresultaten en Levyan en alles wat daarmee te maken had. Uiteindelijk had hij besloten dat dit zo niet langer kon en dat hij een besluit moest nemen, en dat had hij dus ook gedaan. Zijn besluit was eenvoudig en tegelijkertijd moeilijk: hij moest afstand houden van de aanvoerdersdochter. Het was het enige juiste wat hij kon doen. Wat hij ook van haar vond en of dat wederzijds was of niet, het kon niet. Ze was hier in het belang van het Irfaanse volk en dat belang ging voor dat van hem en jammer genoeg ook voor dat van haar. Hij moest rationeel zijn. Hij had bij zijn indiensttreding een eed afgelegd dat hij zijn land en zijn volk en alle tijden zou beschermen en daar diende hij zich aan te houden. Bagemanos was altijd goed voor hem geweest en hij wilde hem niet ondermijnen. En hij wilde het meisje niet in gevaar brengen. Hij zou Levyan alleen maar uitdagen als hij liet merken dat hij gevoelens voor haar had. Dat risico wilde hij niet lopen. Hij wilde dat ze veilig was en dat deed hij het beste door niets door te laten schemeren van wat er binnenin in hem omging, zoals hij altijd deed. Hij moest afstand tot haar bewaren, gewoon met haar omgaan zoals hij dat met de andere Leodaanse vrouwen deed. Waarschijnlijk zou ze het niet begrijpen, maar dat was alleen maar goed. Haar tanende interesse in hem zou alleen maar bijdragen aan haar eigen welzijn.
Ondanks het feit dat Beliëth overtuigd was van de juistheid van die beslissing, stemde het hem niet vrolijk. Ergens frustreerde het hem dat de situatie zo in elkaar zat en dat hij geen andere oplossing kon en wilde bedenken en daar werd hij chagrijnig van. Ergens voor zonsopkomst was hij opgestaan, had zich aangekleed en was daarna met een chagrijnig gezicht met de andere soldaten van de eerste wacht richting de stallen gelopen om de paarden op te halen. De andere soldaten hadden zijn bui al gauw in de gaten gehad en hem uit voorzorg met rust gelaten.
Dat gold echter niet voor de stalknechten die bezig waren in de stallen. Toen Beliëth en de andere soldaten aankwamen, stonden alle paarden klaar, behalve dat van hem. Daar werd hij ter plekke nog geïrriteerder van.
Hij riep één van de stalknechten naar zich toe en liet hem op het matje komen.
‘Stalknecht,’ zei hij geërgerd. ‘Waarom is mijn paard nog niet gezadeld?’
De stalknecht, een jongen van de leeftijd van de aanvoerdersdochter, nam zijn pet af en boog snel zijn hoofd.
‘Excuses, heer,’ zei hij. ‘We zijn ermee bezig, maar er zijn wat problemen opgetreden.’
Beliëths fronste zijn wenkbrauwen. De jongen zag de uitdrukking op zijn gezicht en prompt werden zijn wangen rood.
‘Het spijt me, heer,’ zei hij. ‘Uw paard staat sinds gisteren dag en nacht op het land, maar… nu krijgen we hem niet meer te pakken.’
De schuldbewuste manier waarop hij het zei, ergerde Beliëth. Hij wist dat de jongen er misschien niets aan kon doen, maar zijn frustratie en slaapgebrek waren bij elkaar te groot om vriendelijk tegen hem te doen.
‘Je krijgt hem niet te pakken?’ herhaalde hij. ‘Een Leodaanse werkster met geen stalervaring kon hem er gisteravond zonder problemen in haar eentje uithalen en jullie krijgen hem met zijn allen niet te pakken? Wat is dit voor zooitje? Denk je dat ik in het geval van een aanval op de stad ook rustig de tijd heb om te gaan staan wachten tot jullie mijn paard hebben weten te vangen?’
Der jongen werd nog roder.
‘Het spijt me, heer,’ zei hij weer. ‘We doen ons best hem zo snel mogelijk opgezadeld te krijgen.’
‘Blijf hier dan niet je tijd staan verdoen en ga naar het land om hem te helpen. Hup, opschieten. Als er nu problemen komen op het onbeheerde stuk land, krijgen jullie die voor je rekening.’
De jongen zei haastig ‘Ja, heer,’ en verdween toen op een drafje richting het land. Beliëth keek hem donker na en wierp toen een blik over zijn schouder. Verderop waren de andere wachten al lang en breed richting het land vertrokken. De zon was op: de Leodaanse vrouwen gingen ieder moment aan het werk. Hij baalde. Als er nu iets misging, zou hij er niet op tijd bij zijn om in te grijpen. Hij liet niet graag een stuk land onbeheerd hebben, vooral niet gedurende de eerste wacht van de dag.
Beliëth keek weer om toen hij geroep hoorde. Hij liep een stuk de richting uit waarin de staljongen verdwenen was en bleef staan aan de voorzijde van de centrale stal, waar hij uitzicht had op het middenstuk van het stallencomplex. Inderdaad zag hij verderop een wit paard door het land draven, met zijn hoofd opgeheven en zijn staart in de lucht. Abijah. Er stonden vier stalknechten in het land, die stuk voor stuk met touwen in hun handen heen en weer renden en dingen over en weer riepen. Het was duidelijk dat ze in de strijd stalknechten versus paard niet aan de winnende hand waren.
Beliëth keek opzij toen hij voetstappen hoorde naderen. Hij zag Manaous aankomen, de stalmeester. Hij had zijn handen in zijn zakken gestoken en een touw om zijn schouder gehangen en zag er ondanks de situatie opvallend voldaan uit.
Naast Beliëth bleef Manaous staan. Hij gaf hem een klop op zijn schouder en keek ook naar de stalknechten die in het land probeerden Abijah te vangen.
‘Een mooi plaatje, hè,’ zei hij terwijl ze allebei in de richting van het land keken.
‘Wat je mooi noemt,’ zei Beliëth. ‘Als ze zo doorgaan, is de eerste wacht afgelopen eer ze hem te pakken hebben gekregen.’ Hij keek opzij naar Manaous, die ontspannen naast hem stond. ‘Moet jij ze niet gaan helpen?’
Manaous schudde tevreden zijn hoofd. ‘Ik? Nee hoor, ik ben te oud om achter een paard aan te gaan jagen in het land. Ze zijn met meer dan genoeg. Al komen ze er één tekort, misschien.’
Beliëth merkte dat hij zijn kant op keek.
‘Je begrijpt vast wel wie ik bedoel,’ voegde hij eraan toe.
Beliëth verblikte of verbloosde niet.
‘Ongetwijfeld,’ zei hij.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Hahahaha. Ayleth ontlopen gaat hem toch echt niet lukkkkken!
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
NeleVanHol
Balpen
Balpen
Berichten: 213
Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27

Wat Romeh zegt :D
En super van Abijah om voor een beetje entertainment te zorgen :D
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Haar ontlopen zal hem toch niet lukken. Hj is super afhankelijk van haar :D Maar toch leuk dat je hiervoor hebt gekozen, zorgt voor spanning. Wou zelf liever dat hij haar ontvoerde ofzo. :P
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Sorry sorry, ff drukke dagen hier, snel een stukje erbij! Dank voor al jullie superleuke reacties, top dat jullie allemaal zo meedenken/dromen :)

______________________________________________________________________________

Manaous wendde zijn blik weer tot de chaos in het land.
‘Ik zou haar graag voor vast hier hebben, Beliëth,’ zij hij. ‘Ik heb veel aan haar gehad, de afgelopen dagen.’
Beliëth keek naar twee andere stalknechten, die met een emmer voer en wat touwen in hun handen vanuit één van de stallen richting het land renden.
‘Je weet dat dat niet kan, Manaous,’ zei hij. ‘De Leodaanse vrouwen zijn hier om op het land te werken in de tijd dat ze wachten op de selectie. En bovendien, je hebt meer dan genoeg stalknechten.’
‘Blijkbaar niet,’ zei hij. ‘Voorlopig zijn ze al de hele ochtend bezig één paard te vangen. Met haar erbij had je hier nu niet gestaan.’
Beliëth was even stil, terwijl hij keek hoe één van de stalknechten met de emmer voer naar het hek van het land draafde.
‘Misschien,’ gaf hij toen toe.
Manaous knikte.
‘Niet misschien, zeker,’ zei hij. ‘De jongens zijn goed, met de meeste paarden, maar dit is een heel ander geval. Het lijkt of ze ze beter begrijpt dan de knechten. Vooral dat van jou.’
Beliëth keek naar de knecht met de emmer, die door het hek het land in was gelopen. Met groeiende frustratie zag hij hoe de jongen het hek half dicht hield terwijl hij met zijn rug naar het land naar een andere knecht riep dat die op moest schieten.
‘Waarschijnlijk,’ zei hij. ’ Erger dan dit kan het ook niet worden.’ Zijn ogen schoten opzij en hij zag dat Abijah de gebeurtenissen bij het hek ook opgemerkt had. Het paard sprong in galop aan en galoppeerde in een boogje om iemand heen richting het hek. Hij keek weer naar de jongen bij het hek, die geen aanstalten maakte het hek dicht te doen, en vernauwde zijn ogen tot spleetjes.
’Wat denkt hij in godsnaam dat hij aan het doen is?’ vroeg hij. ‘Is hij echt zo stom dat hij denkt dat hij een krachtmeting tussen hem en dat paard kan winnen?’
Hij merkte dat Manaous zich naast hem uitstrekte om te zien wat er gebeurde. Hij zag dat hij een beetje wit wegtrok toen hij het halfopen hek en het naderende paard in het oog kreeg.
‘Verdomme,’ zei hij. ‘Petersen! Petersen! Doe verdomme dat hek dicht!’
De jongen bij het hek keek om. Hij keek hun kant op, maar bleef staan zoals hij stond, schijnbaar horend dat hij geroepen werd, maar niet begrijpend waarom.
Manaous maakte driftige gebaren.
‘Achter je,’ riep hij. ‘Het paard, let op het paard!’
‘Doe het hek dicht!’ riep Beliëth ook.
De jongen bleef even niet-begrijpend van de één naar de ander kijken, tot de collega op wie hij had staan wachten ook iets begon te roepen. De jongen wees heftig naar iets achter hem en eindelijk keek de knecht om.
Op dat moment was hij echter al te laat. Abijah was nog maar enkele meters van hem verwijderd en alsof hij inzag dat de stalknecht hem doorhad, versnelde hij zijn pas. Zijn manen wapperden in de wind toen zijn galopsprongen groter werden en het ritme van zijn hoeven versnelde. De stalknecht trok aan het hek, probeerde het uit alle macht dicht te krijgen, maar hij was niet snel genoeg. Abijah dook naar voren en galoppeerde toen op volle vaart op het hek in.
Zoals al te verwachten was, was het paard vele malen sterker dan de jongen. Er klonk geluid van versplinterend hout, de jongen verloor zijn grip op de poort en het hek vloog open. In volle galop denderde Abijah het land uit, naar buiten. Hij schoot linksaf om de stalknecht die hem buiten probeerde op te vangen te ontwijken en denderde langs de stallen heen richting de bomen.
Beliëth voelde dat er een stoot adrenaline door zijn spieren trok. Nog even bleven Manaous en hij beduusd staan, kijkend naar het wegrennende paard. Toen schoot Abijah en had op en Beliëths hart sloeg een slag over. Zonder nog iets te zeggen, rukte hij het touw van Manaous’ schouder en begon achter het paard aan te rennen.
Abijah ging recht op de werksters en hun voedselvoorraad voor de winter af.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Go abijah go! Lekker dan, nu moet ze natuurlijk wel naar Ayletg toe, en daarmee brengt ze Belieth met zich mee. Slim plan :D

Schrijf verder! Het is egt leuk :P
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha heel erg bedankt Jenna! :) nieuw stukje erbij :)

____________________________________________________________________________________

Ayleth

Ayleth was die ochtend weer volgens opdracht aan het werk gegaan op het landbouwgrondje op het stuk land dat haar toegewezen was. Het was de eerste dag sinds die middag met Levyan dat ze weer op het land aan het werk was.
Ze had een beetje moeite gehad zich weer aan te passen, aan de lichamelijke en geestelijke invloed van het landwerk. Ze had zich erg vermaakt, de afgelopen twee dagen op stal. Ze kon zich niet herinneren dat ze het werk op het land heel erg had gevonden, maar nu dacht ze met weemoed terug aan de dagen dat ze de kans had gekregen met de paarden bezig te zijn. Het was goed om de andere Leodaanse vrouwen weer terug te zien, maar het werk dat haar die ochtend was toegewezen voelde maar geestdodend aan vergeleken met wat ze de afgelopen twee dagen had mogen doen.
Vandaag waren ze weer bezig in de moestuin te werken in plaats van tussen de hoge planten. Ergens was ze daar blij mee, want gezien de moestuinen nog uit niet veel meer dan omgewoelde aarde bestonden, lagen ze veel meer in het zicht dan de paden tussen de hoge korenplanten. Ze had nu zicht op drie verschillende wachtsoldaten en dat betekende dat niemand haar ongezien iets zou kunnen doen, mocht Levyan vandaag nog wacht hebben bij haar land. Dat stelde haar enigszins gerust maar toch was ze duizend keer liever teruggegaan naar de stallen. Het borstelen, voeren en zadelen was vele malen beter tijdverdrijf geweest dan het wieden van sprietjes onkruid en bewateren van de zaadpaadjes wat ze op het land mocht doen.
Ayleth was net weer bezig in de geestdodende routine te vervallen toen die routine gaandeweg ergens door onderbroken werd. Eerst had ze het niet zo in de gaten: ze was weer redelijk weggezonken in haar gedachten en de haast automatische bewegingen van haar handen en was een beetje afgesloten van de buitenwereld geweest. Na een tijdje drong het echter tot haar door dat ze geluid hoorde, geluid van gegil, geroep en galopperende paarden. Opschudding, dus.
Ayleth keek op van haar bezigheden. Vrijwel onmiddellijk zag ze aan haar linkerkant allemaal Leodaanse vrouwen op hun landjes zitten, die allemaal dezelfde richting op keken, angstige gilletjes slaakten en aanstalten maakten overeind te komen. Langs de kant galoppeerden soldaten heen en weer, met getrokken zwaarden, terwijl ze dingen over en weer naar de vrouwen riepen.
‘Blijf op je land!’ riep een soldaat die langs Ayleths stukje grond heen galoppeerde met luide stem. ‘Het land mag niet verlaten worden! Blijf binnen de grenzen van je grondgebied!’
Ayleth keek verbaasd om zich heen, naar de plotselinge opschudding rondom het land. Ze zocht de gezichten van de vrouwen, maar ze kreeg geen gehoor aan haar vragende blik. Ze zag paniek op hun gezichten en keek om, zoekend wat ze zagen. Toen zag ze hem. Abijah.
Hij kwam op ontzaggelijke snelheid aangalopperen. Hij droeg geen halster of zadel en zijn crèmekleurige vacht was haast oplichtend oranje in het licht van de net opgekomen zon. Zijn manen wapperden in de wind en zijn trappelende hoeven lieten een spoor van stof achter in de gekleurde lucht.
Hij kwam recht op het land af.
Ayleths hart begon te bonzen in haar keel. Ineens was het of alles heel snel ging, maar zich toch vertraagd afspeelde. Ze zag Abijahs spieren hem voortstuwen, in een boog om een aankomende wacht op een paard heen, richting het kwetsbare land. Ze zag de wacht als in slowmotion iets roepen naar een ander, ze zag de vrouwen paniekerig om zich heen kijken, overwegend op te staan en weg te redden, bang om de stap te nemen en de regels te overtreden. Ze zag hoe de andere wachten hun paarden opdreven richting Abijah, over een afstand die nog veel te groot was, en ze zag de voorste wacht zijn boog spannen en de pijl op Abijah richten. Abijah. Het zou zijn leven of het land zijn en ze kozen voor het land.
Nog één seconde bleef Ayleth op haar knieën in de aarde zitten, een seconde die eindeloos leek te duren. Toen duwde haar benen haar overeind. Ze begon te rennen, in slowmotion, met voeten die langzaam van de grond kwamen, terwijl Abijah in een waas van wapperende manen en staart steeds dichterbij kwam. De wind streek door haar haar en trok aan haar jurk, die los om haar benen wapperde, maar ze rende door. Struikelend rende ze over de geulen in het mulle land heen, naar de grens, naar het paard dat zou sterven om het land te redden. Ze hoorde de soldaten tegen haar schreeuwen, de vrouwen haar naam roepen, maar ze aarzelde niet. Ze stortte zich over de grens van haar land heen, hief haar armen toe en bleef recht voor Abijah stilstaan.
Ze kwam tot stilstand op het moment dat de soldaat met de boog zijn pijl met een zoevend geluid losliet. De pijl schoot door de lucht, maar Abijah spitste zijn oren toen hij Ayleth op zijn pad zag staan. Zijn voorbenen blokkeerden, zijn achterbenen schoven onder zijn lichaam en zijn hoofd kwam omhoog. De aarde vloog door de lucht toen hij een noodstop maakte en de pijl vloog rakelings onder zijn hoofd door voor zijn hals langs. Abijah slipte, maar hij draaide zijn lichaam opzij en wist overeind te blijven. Nog geen meter van Ayleth vandaan kwam hij tot stilstand.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Ahh wat gemeen van die soldaten om met een pijl op Abijah te schieten. Dat arme paardje kan er toch ook niks aans doen, gellukig was Ayleth nog net op tijd. :|
Schrijf weer verder als je kan :D
xx
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Dank je wel Jenna! :) Goed voor Abijah dat ze hem heeft kunnen stoppen, maar vrees dat dat voor Ayleth wat minder gelukkig zal uitpakken :(

_________________________________________________________________________________

Hijgend bleef Ayleth staan, met haar handen in de lucht en haar ogen groot. Haar benen voelden als pudding en de adrenaline deed haar trillen over haar hele lichaam. Met luid bonkend hart keek ze naar Abijah, die weer recht op zijn benen ging staan, een laag, briesend geluid liet horen en een keer met zijn hoofd schudde. Zijn benen zaten onder de aarde, maar hij was niet gewond. Hij leefde nog. Hij leefde nog en hij was gestopt voor hij het land zou hebben vertrappeld.
Hijgend liet Ayleth haar armen zakken. Ze keek naar Abijah, die naar haar terugkeek met zijn blauwe ogen. Hij boog zijn hoofd voor haar en liet een zachte, hogere hinnik horen.
Ayleths adem ontsnapte haar in een lange teug. Ze keek naar Abijahs blauwe ogen en alles was scherp, traag en haarscherp door de adrenaline in haar lichaam. Ze zag zijn lange voorpluk over zijn hoofd bewegen toen hij zijn neus naar haar toe stak, zag de spieren in zijn ronde hals. Ze wilde haar hand opheffen, hem op zijn hoofd leggen, maar precies op dat moment werd ze van achteren bij haar armen gegrepen.
Gelijk met die aanraking werd de betovering, de trance waar ze zich in had bevonden verbroken. De werkelijkheid kwam weer terug en alles kreeg weer zijn normale snelheid. Haar hart schoot naar haar keel en ze keek om: ze hoorde mannenstemmen roepen en zag dat twee soldaten haar hardhandig bij Abijah uit de buurt aan het treken waren.
Ayleth worstelde en draaide haar hoofd weer om toen ze meer geroep hoorde. Ze hoorde een bekende stem en zag Beliëth aan komen rennen, gevolgd door de stalmeester en wat stalknechten. De mannen achter haar schreeuwden dingen tegen elkaar en ze trokken haar mee en Ayleth keek naar Abijah en vocht tegen hen. Het paard reageerde op haar, op haar energie, en zijn oren verdwenen in zijn nek en zijn ogen en neus vertrokken van woede. Hij slaakte een snerpende hinnik en met een stampend voorbeen sprong hij naar hen toe, achter Ayleth en de soldaten die haar bij hem uit de buurt trokken aan. Ayleth probeerde haar hand naar hem uit te steken, maar de soldaten trokken haar ruw verder achteruit. Abijah stijgerde en maakte toen hij weer neerkwam aanstalten achter hen aan te komen, maar op dat moment hadden Beliëth en de anderen hen ingehaald. Beliëth greep Abijah bij zijn hoofd en hield hem tegen, terwijl hij met een snelle beweging een touw als een halster om zijn neus en hals sloeg. Hij keek naar haar om en Ayleths ogen vonden die van hem, terwijl de soldaten haar meesleepten en Beliëth probeerde Abijah onder controle probeerde te houden, die met zijn hoofd schudde en sprong en draaide en verontwaardigd hinnikte.
‘Neem haar mee!’ hoorde Ayleth iemand achter zich roepen. ‘Ze heeft de regels overtreden! Breng haar naar de vrouwenbarak!’
Ayleth rukte aan haar armen, zonder haar blik van Beliëth af te wenden. Hij keek naar haar terug met zijn helblauwe ogen, en ze zag iets in zijn blik wat ze nog niet eerder had gezien, wat ze niet kon omschrijven. Ze bleef naar hem kijken, wilde niet van hem en Abijah verwijderd worden, maar de soldaten draaiden haar om. Ze worstelde, maar ze waren sterker dan zij en namen haar mee. Ze keek nog één keer om, naar Beliëth, die haar bewegingloos nakeek met de protesterende Abijah in zijn hand, tot de soldaten haar meevoerden en ze de hoek om uit het zicht verdween.

Ayleth werd meegenomen naar het barakkencomplex waar de Leodaanse vrouwen hun vrije uren doorbrachten. Ze was alleen, met de drie soldaten die haar begeleidden. Beliëth had ze niet meer gezien: hij was waarschijnlijk bezig Abijah terug naar stal te brengen, en de vierde soldaat was weggestuurd door één van de mannen die haar bij haar armen vasthielden. Ze had iets over het inlichten van de koning en de heilvaders gemeend op te vangen.
De andere drie soldaten leidden haar terug naar de barakken. Ze spraken niet tegen haar. Wel tegen elkaar, zo nu en dan, maar uit hun woorden kon ze niet opmaken waar ze het over hadden. Het was in ieder geval duidelijk dat ze niet gelukkig waren: ze kreeg de indruk dat ze alles behalve blij waren met de net ontstane chaos en dat de rekening nog aan de verantwoordelijken zou worden gerepresenteerd.
Eenmaal bij de barakken werd Ayleth niet gewoon naar het slaaponderkomen van de Leodaanse vrouwen gebracht, maar meegenomen naar de achterkant van het gebouw. Ze was nog nooit aan die kant van het gebouw geweest en zag dat daar ook een deur zat, een deur van hout zonder ramen of kieren. Achter de deur bleek zich een kleine ruimte te bevinden, van ongeveer twee bij twee meter, met niets dan houten muren en een stenen vloer. Er lag geen stro of wat dan ook op de grond en er hingen geen kaarsen aan de wanden of het plafond. Enkel in de linkerzijde van het vertrek zag een klein, langwerpig raampje van zo’n twintig centimeter breed en nog geen tien hoog.
Ayleth werd door de soldaten het houten hokje ingeduwd. Ze kwam hard op haar knieën op de stenen vloer terecht, maar al voor ze zich om kon draaien, werd de deur achter haar dicht gedaan. De ruimte werd in het halfduister gehuld en even moest ze aan het donker wennen. Het enige licht was uit het kleine raampje afkomstig en viel in een langgerekte, rechthoekige baan op de vloer. Na een paar seconden werden de vormen om haar heen weer duidelijker en kreeg ze haar zicht weer terug. Veel was er echter niets te zien: afgezien van houten muren en een stenen vloer was er binnen niets te zien.
Ayleth draaide haar hoofd om toen ze buiten de voetstappen en stemmen van de soldaten hoorde verdwijnen. Snel kwam ze half overeind en kroop naar het raampje in de zijwand toe. Ze trok zich wat op aan het hout en keek door het gat naar buiten. Voor zich zag ze de binnenplaats bij de vrouwenbarakken, de waterput bij de rotsen en de vreemde houten stellage die al de afgelopen dagen zijn nut nog niet bewezen had. Ze hoorde de soldaten lopen, maar ze waren al te ver uit haar zicht verdwenen om ze nog te kunnen zien.
Ze liet de houten wand los en zakte op de stenen vloer neer. Ze keek nog even om zich heen, maar deed toen haar ogen dicht en liet haar hoofd tegen de wand achter zich rusten. Nu de adrenaline weg begon te ebben en ze aan niemand dan zichzelf overgeleverd was, begon ze ook bang te worden. Nu pas drong het echt tot haar door wat er gebeurd was. En wat ze gedaan had, vooral. Ze had bijna alle regels overtreden die hen op hun eerste dat in Irfan opgelegd waren. Ze had niet alleen haar werk verzuimd, maar ook de grenzen van haar landje overschreden zonder daar toestemming voor te vragen. Sterker nog, de wachtsoldaten hadden hen gedurende de chaos met nadruk bevolen niet van hun plaats af te wijken.
Ayleth slikte. Wat had Beliëth gezegd, in zijn korte toespraak op de eerste dag? Het overtreden van de regels was niet toegestaan en zou streng bestraft worden. Maar wat had ze anders moeten doen? Het was haar om Abijah gegaan, de wil om zijn leven te redden was de reflex geweest die haar in beweging had gezet, maar ze had ook geprobeerd te voorkomen dat Abijah de gewassen of, erger nog, de vrouwen op het land onder de voet zou lopen. Haar intenties waren toch niet kwaad geweest? Dat moesten de Irfanen ook begrijpen. Of zouden ze haar evengoed straffen? Ze had immers wel de regels overtreden.
Hoe zouden de Irfanen overtreders überhaupt straffen?
Ayleth deed haar ogen open en keek om zich heen. Dit hokje was er misschien een deel van, bedacht ze. Ze kon het zich meer dan voorstellen dat het al een hele straf moest zijn om hier een paar weken of zelfs dagen in door te brengen. Misschien zouden ze haar hier een tijd laten zitten, en zouden ze daarbij ook het raampje nog afdekken, zodat het vertrekje helemaal in duisternis werd gehuld. Of misschien zouden ze haar dagen geen brood en water geven om haar te straffen, of in ieder geval geen brood. Al zouden ze haar niet veel minder te eten kunnen geven zonder dat haar lichaam er op korte termijn voorgoed mee op zou houden. Ze had nog nooit zoveel onafgebroken honger gehad als de afgelopen dagen.
Ayleth deed haar ogen weer dicht en liet haar hoofd tegen de wand achter zich rusten. Even, heel even, veranderde alles in haar hoofd. Ze voelde de zachte kussens weer onder haar haren, het dikke matras onder haar lichaam, de zachte stof van de lakens op het bed in Beliëths kamer. Ze voelde geborgenheid van zijn met kaarsen verlichte vertrek, de warmte die er gehangen had, en ze dacht aan het gevoel van zijn aanwezigheid. Ze dacht aan het toe en het nu en wat er in de tussentijd was gebeurd en er stak iets in haar borst. Op dat moment leek die veilige, geborgen kamer in het koningshuis mijlenver weg.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Ahh jeetje je hebt gelijk. Er liggen natuurlijk consequenties aan gebonden, shit. Het was zo een mooie redding en dan wordt ze ook nog gestraft.. Wat een piepirfanen zeg. En belieth wrm helpt hij haar niet, hmm hij mag wel een handje uitsteken hoor.

Maar ga snel weer verder, arme ayleth :(
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Dank je wel voor je leuke reactie Jenna, super dat je blijft meelezen en het nog leuk vindt :)

______________________________________________________________________________

Ayleth had geen idee hoe lang ze in haar eentje in het houten hok had doorgebracht. Waarschijnlijk was het heel erg niet lang, maar in haar eentje in deze omgeving en met alle onzekerheden die in het verschiet lagen, leek iedere minuut een uur te duren.
Ze moest al minimaal zo’n vijftig keer zijn gaan verzitten toen ze weer het geluid van stemmen hoorde. Ze had nog steeds geen idee wat ze met haar zouden gaan doen en dus wist ze niet of ze blij of bang moest zijn, maar ergens voelde ze een vlaag van opluchting aan het vooruitzicht dat ze misschien uit het hok gehaald zou worden. Ze had niet rustig kunnen blijven zitten en de spanning was vreselijk: ze kon zich niet voorstellen dat er een plek was die op dit moment erger was dan deze, waar ze geen afleiding had om haar gedachten wat te verzetten.
Haar hart bonkte dan ook verwachtingsvol toen de deur openging. Een brede baan zonlicht viel door de deuropening naar binnen. Het licht was fel en Ayleth moest haar hand voor haar gezicht houden omdat het licht pijnlijk was aan haar ogen na het halfduister waarin ze de afgelopen tijd in had doorgebracht. Schijnbaar had ze toch langer in het donker gezeten dan ze in eerste instantie had gedacht.
Er stonden twee soldaten voor de deur van het hok: het waren er twee van de drie die haar er ook naartoe hadden gebracht. Eén van de twee kwam naar binnen en trok haar aan haar arm overeind. Hij leek geen aanstalten te maken iets te doen, dus Ayleth worstelde maar niet. Ze wilde het niet nog erger voor zichzelf maken.
Ondanks het feit dat ze niet moeilijk deed, bond de soldaat Ayleths polsen met een touw voor haar lichaam bij elkaar. Ayleth liet hem zijn gang gaan en wachtte tot hij klaar was, wilde hem niet boos maken. De soldaat knoopte haar stevig vast en nam haar toen Ayleth mee naar de deur, waar de andere soldaat haar bij haar andere arm pakte, en gedrieën liepen ze naar buiten. Ze sloegen linksaf en begon heuvelopwaarts te lopen richting het bewoonde gedeelte van Irfan. Ayleth herkende de weg immers een beetje en ze had al gauw door dat ze richting het koningshuis gingen. Ze slikte. Dat kon haast geen goed nieuws betekenen. Als de koning ergens aan te pas moest komen, moest het wel heel erg mis zijn. Schijnbaar namen ze haar overtredingen veel zwaarder op dan ze had gehoopt.
Met een steeds zwaarder gevoel in haar borst en haar buik liep Ayleth met de soldaten mee. Met groeiende vrees zag ze hoe het huis van de koning steeds dichterbij kwam. Af en toe keek ze om zich heen, zo onopvallend mogelijk, zoekend naar Beliëth. Ze hoopte dat hij ergens in de buurt was, dat hij zich vroeg of laat bij hem zou voegen. Op de één of andere manier had ze behoefte aan zijn aanwezigheid, aan zijn steun, misschien wel. Al wist ze helemaal niet of die haar wel zou geven. Vooralsnog begreep ze vrij weinig van Beliëth: het enige wat ze wel begreep, is dat ze bij hem wilde zijn, vooral nu, in deze angstige tijden.
Beliëth was echter nergens te bekennen en zonder ook maar een glimp van hem opgevangen te hebben, werd Ayleth door de soldaten de trap naar het koningshuis opgevoerd. Ze liepen langs de hoge zuilen heen en gingen de poort binnen; eenmaal in de grote hal gingen ze rechtsaf, wat verschillende gangen en vertrekken door, tot ze ergens in het achtergedeelte van het huis aankwamen. Ze gingen een ruimte in die duidelijk een eetkamer was: er stond een enorme tafel in het midden met tientallen stoelen eromheen en drie enorme kroonluchters erboven. Eén zijde van de tafel stond vol met eten en drank en aan dat hoofd zat de koning op een luxe, met donkergroen fluweel gevoerde stoel. Aan zijn linkerzijde zat een mooie, roodharige vrouw die met hem meeat. Aan haar sjieke, maar wat minder verhullende kleding dan gewoonlijk te zien, was ze één van zijn minnaressen.
Ayleths blik schoot opzij en een meer naar links, achter de stoel van de koning, zag ze de drie mannen staan die ze eerder op het schip en op het land ook al had gezien. Ze herkende hun gezichten, maar al helemaal de typische gewaden die ze droegen: het waren de Heilvaders.
Een benauwd gevoel nestelde zich in haar keel. De afgelopen dagen had ze geleerd dat ze Heilvaders de hoogste personen in Irfan waren, direct onder de koning, maar dat ze niet bij Bagemanos en zijn andere personeel in het koningshuis woonden. Met enige vrees realiseerde ze zich dat ze hier nu waarschijnlijk waren voor haar. Als ze zo belangrijk waren, betekende dat dat ze waarschijnlijk ook een groot aandeel hadden in de Irfaanse rechtsspraak. Dat kon maar één ding betekenen: ze zouden echt een vonnis over haar vellen.
De Heilvaders, Bagemanos en zijn minnares keken op toen de soldaten met Ayleth binnen kwamen. Ze waren bezig geweest op zachte toon met elkaar te conserveren, maar vielen stil toen het drietal de ruimte binnenliep. Bagemanos keek naar Ayleth en de soldaten en hij legde het brood dat hij aan het eten was geweest weg.
‘Heren,’ zei hij tegen de soldaten. ‘Dat hebben jullie snel gedaan.’ Hij pakte een servet van de tafel, veegde zijn mond af en schoof zijn stoel achteruit. Zijn minnares maakte aanstalten ook op te staan toen hij overeind kwam, maar hij legde een hand op haar schouder.
‘Eet verder, Delilah,’ zei hij. ‘Ik kom zo weer bij je terug.’ De vrouw knikte, schoof haar stoel weer terug en nam de beker die ze in haar handen had gehad weer op. Bagemanos liet zijn hand van haar schouder glijden en draaide zich om naar de soldaten bij Ayleth.
‘De achterkamer, graag,’ zei hij. ‘Heilvaders.’
De Heilvaders bogen hun hoofd een keer en liepen langs de uitgestoken arm van de koning heen naar de andere kant van de ruimte. Ze gingen door een deur een ander vertrek in en verdwenen uit het zicht. De koning keek om naar de soldaten, maar die lieten de koning eerst naar binnen gaan en volgden hem met Ayleth in hun midden naar binnen.
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Wat voor eng is die Bagemanos met Ayleth van plan?? Zeker iets onplezierigs als hij ook de heilvaders heeft bijgeroepen. Ahh gaverder. Net bij het spannendste stukje stop je :D
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha dank je wel Jenna! :D Realiseer me overigens net dat ik sinds een paar dagen Romy, Nele en yociame mis? :o

_____________________________________________________________________________

De achterkamer leek veel op de andere kamers in het koningshuis die Ayleth tot noch toe gezien had. Er lag rode vloerbedekking op de vloer en de stenen muren waren bedekt met houten lambriseringen en wandkleden. Er hingen kaarsen aan de wanden en verderop stond een tafel met wat stoelen. Aan de rechterkant van het vertrek stond tegen de achterwand een grote, imposante rode stoel, die haast aandeed als een troon.
Bagemanos liep met al zijn slepende kledingstukken naar de troon. Hij draaide zich om en liet zich erop neerzakken. Zijn dikke buik was bol onder alle lagen van zijn kleding.
‘Goed,’ zei hij terwijl de Heilvaders zich naast hem naast de stoel voegden en hij opkeek naar de soldaten, die met Ayleth tegenover de stoel gingen staan. ‘Llewelyn, vertel de Heilvaders nog een keer in het kort wat je mij hebt verteld, voor het wederzijdse begrip.’
De soldaat aan Ayleths linkerzijde, die blijkbaar Llewelyn heette, boog zijn hoofd een keer.
‘Heer,’ zei hij. ‘Deze Leodaanse werkster heeft vandaag haar plicht verzaakt op het land. Ze heeft zonder toestemming haar werk naast zich neergelegd en de grenzen van haar land overgestoken, terwijl haar dit nadrukkelijk verboden was. Tevens heeft ze daarbij een gedeelte van het zaaisel onbruikbaar gemaakt.’
Ayleth slikte en keek vertwijfeld van de koning naar de Heilvaders. Ze wist niet of ze iets mocht zeggen, maar gezien de aanwezigheid van hoge personen als Bagemanos en de Heilvaders, zou ze waarschijnlijk eerst toestemming moeten krijgen voor ze iets moest zeggen. Ze besloot maar niet te spreken om het niet nog erger voor zichzelf te maken.
‘Bestaat er geen mogelijkheid over onduidelijkheid over de regels wat betreft het verlaten van het toegewezen land?’ hoorde ze één van de Heilvaders vragen.
‘Nee, Vader,’ antwoordde de soldaat. ‘Bij hun aankomst is het duidelijk gesteld dat dit verboden was en vlak voor haar overtreding, hebben de wachters de vrouwen nog met klem bevolen niet van hun land af te wijken.’
‘En het meisje heeft dit naar volle zekerheid begrepen? Ze is niet doofstom of geestelijk achtergesteld?’
‘Nee, Vader.’
De Heilvader trok een misprijzend gezicht. ‘Dan is dat een ernstige overtreding.’
Maar de koning hief zijn hand op.
‘Wacht even,’ zei hij. ‘Laten we ook haar kant van het verhaal aanhoren. Kun je spreken, meisje?’
Ayleth keek voorzichtig naar hem op. Ze wist niet zo goed hoe ze een koning moest aanspreken, dus ze besloot het voorbeeld van de soldaat maar te volgen.
‘Ja, heer,’ zei ze voorzichtig. De koning knikte echter, dus schijnbaar had ze het goed gedaan.
‘Goed,’ zei hij. ‘Waarom heb je de regels die je opgelegd waren overtreden?’
Ayleth keek naar de koning. Ze liet haar blik een keer onzeker naar de Heilvaders glijden, maar haar ogen gingen al gauw weer terug naar de koning. Ze herinnerde zich echter dat haar ooit was gezegd haar meerdere nooit recht aan te keken en snel boog ze haar hoofd weer.
‘Ik… er was chaos, heer,’ zei ze. ‘Eén van de paarden was ontsnapt, en, ik was bang dat hij het land of de vrouwen zo vertrappen, of neergeschoten zou worden. Hij kwam recht op het land af, heer. Het spijt me, ik dacht niet na. Ik handelde in een reflex om hem tegen te houden.’
‘Maar wist je dat je je land en je werk niet mocht verzaken?’ vroeg één van de Heilvaders scherp.
Ayleth boog haar hoofd nog meer, in een poging zo nederig mogelijk te lijken.
‘Ja, Vader,’ gaf ze toe.
‘En hebben de soldaten je niet nadrukkelijk bevolen niet van je land af te wijken ondanks de heersende chaos?’
De toon van zijn stem was onvriendelijk, minachtend haast. Ayleth voelde zich gekleineerd. Haar ogen begonnen te prikken.
‘Jawel, Vader,’ zei ze zacht.
‘Waarom deed je het dan toch?’ hoorde ze de Heilvader vragen.
Ze staarde met brandende ogen naar de vloer voor haar voeten.
‘Ik weet het niet, Vader,’ zei ze. ‘Het was een reflex, ik hoopte goed te doen.’
Vanonder haar wimpers zag ze dat één van de Heilvaders de kant van de koning op keek.
‘We moeten dit afstraffen, heer,’ zei hij. ‘Zo snel mogelijk. We kunnen dit niet tolereren. Als de andere vrouwen niet snel leren dat dergelijke acties niet zonder consequenties gaan, verkeren we straks in totale chaos. ‘
Ayleth merkte dat de koning naar haar keek. Zijn ene hand steunde onder zijn kin en de andere lag op de leuning van zijn stoel. Zijn gezicht stond peinzend, nadenkend.
‘Ik weet het niet,’ zei hij toen. ‘Haar intenties waren niet verkeerd. Ik weet niet of het rechtvaardig is haar te straffen voor wat ze heeft gedaan.’
Ook één van de andere Heilvaders begon zich er nu mee te bemoeien.
‘Maar ze heeft de regels overtreden, heer, zei hij ook. ‘Bij de aankomst van de vrouwen is gesteld dat het overtreden van de regels vervolgd zal worden. Als we dat nu niet naleven, denken de Leodaanse vrouwen dat ook onze andere regels aan de laars gelapt worden. We kunnen geen uitzondering maken. Ze moeten weten dat er niet met ons te sollen valt.’
De andere Heilvader, die eerst al gesproken had, viel hem bij.
‘Ze wist wat de consequenties waren, heer,’ zei hij. ‘De regels waren duidelijk. Dat moeten ze blijven, ook voor de andere vrouwen. We kunnen geen totale chaos riskeren.’
De koning keek bedenkelijk naar Ayleth. Zijn vingers tikten peinzend op de leuning van de stoel.
‘Hoeveel stel je voor?’ vroeg hij toen.
De Heilvader rechtte zijn rug. Hij keek om en wierp een blik op zijn beide collega’s: die knikten en de Heilvader wendde zich weer tot de koning.
‘Zeven, heer,’ zei hij toen.
Bagemanos keek nog even naar Ayleth. Hij leek iets af te wegen, te overdenken, terwijl hij met zijn vingers op de leuning van de stoel bleef tikken. Toen liet hij zijn hand met een klap op het hout neerkomen.
‘Vijf,’ zei hij. ‘Vanmiddag, als de zon op zijn hoogst staat. Ik wil alleen de Leodaanse vrouwen erbij en vijftien soldaten om de orde te bewaren. We maken hier geen publiekelijk festijn van. Zorg dat de Irfaanse burgers geen toegang hebben tot de binnenplaats.’ Hij kwam overeind van zijn stoel. ‘Hou haar tot die tijd vast in het hok en breng haar vlak voor tijd de kleren. Als ze klaar is, mag ze terug naar de barakken.’
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Jenna
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 694
Lid geworden op: 15 jan 2012 19:34
Locatie: Utrecht

Wat zeven? Wat vijf? Wat gaan ze met haar doen, ik heb hier egt geen goed gevoel over, wat zijn ze van plan. Ahh je maakt me egt super nieuwsgierig.. Ga please verder :D
Een vriend is iemand die het lied van je hart kent, en het opnieuw kan zingen als jij het vergeten bent....
ROMEH
Tipp-Ex team
Tipp-Ex team
Berichten: 1383
Lid geworden op: 10 jun 2011 10:41

Ik ben er weer hoooooor. Ik had echt geen tijd om te lezen. Huiswerk, theorie voor rijles, toneel. Druk leventje. :p
Maar ik heb alles weer ingehaald. Wees niet bang dat dit meesterlijke verhaal zomaar verlaat.. Maar goed.. toen ze over getallen begonnen dacht ik meteen aan de hoeveelheid zweepslagen ofzo. Maaaaar daarna dacht ik aan het houten ding dat daar ergens staat en dat daar nog niets mee is gebeurd.. Misschien dat dat bij de straf hoort? Ook moeten ze Ayleth weer gezellig bij de paarden zetten. :p
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Gebruikersavatar
Jeetje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1078
Lid geworden op: 12 okt 2006 13:08
Locatie: Nederland

Haha gelukkig, ik was al bang dat je was afgehaakt omdat je het niet leuk meer vond hihi, je weet het nooit natuurlijk :) top dat je er nog bent en jij natuurlijk ook Jenna :D

Gelijk een nieuw stukje erbij! Beetje lang is maar is anders zo lastig knippen, hopelijk leest het een beetje vlot door :)

__________________________________________________________________________________

De Heilvader keek naar hem om.
‘Maar heer-’ begon hij, maar Bagemanos hief zijn hand op om hem tot stilte te namen.
‘Als ze klaar is, mag ze terug naar de barakken,’ herhaalde hij met nadruk. ‘Laat Gars haar erna behandelen. De rest van de dag mag ze binnen blijven. Over twee dagen gaat ze weer aan het werk.’ Hij keek om naar de Heilvaders, met nog steeds zijn hand opgeheven. ‘Is dat voor iedereen duidelijk?’
De Heilvaders, zichtbaar niet tevreden met die beslissing, keken even wat mokkend maar zwijgend om zich heen en naar de grond, maar knikten toen. Bagemanos wendde zich tot de soldaten en ook zij knikten.
‘Goed,’ zei Bagemanos. ‘Dan is dat hoe het zal gebeuren. Houd het klein. Het is niet nodig dat de hele Irfaanse gemeenschap ervan weet.’ Hij keek naar Ayleth. Zijn blik vond de hare even en Ayleth wendde snel haar blik af, maar Bagemanos liep naar haar toe. Hij legde zijn handen op haar schouders.
‘Wees sterk, Leodaanse,’ zei hij. ‘En leer er alsjeblieft iets van. Dan komt er tenminste nog iets goeds van.’ Hij klopte haar even op haar schouder. Ayleth keek naar hem op, zag dat hij naar haar gezin keek, op een manier alsof hij naar woorden zocht. Zijn blik dwaalde af.
‘Het spijt me,’ zei hij toen. Hij kneep een keer in haar schouders, draaide zich toen om en liep weg. Ayleth keek hem na en was zo overdonderd door zijn woorden dat ze vergat het voorbeeld van de andere te volgen en haar hoofd te buigen toen hij wegliep. Ze bleef achter met tientallen angstige vragen in haar hoofd.

Beliëth

Ruim een uur later was Beliëth nog steeds met het naverzorgen van Abijah bezig. Eigenlijk had hij zo snel mogelijk achter de aanvoerdersdochter aangewild, maar hij had het paard niet alleen kunnen laten. Het dier was aardig gewond geraakt gedurende zijn ontsnappingspoging. Beliëth had Gars moeten laten halen om hem te laten hechten. Hij had een snee in zijn borst gehad door zijn aanvaring met het hek en er liep een lange, grillige wond in het bovenbeen van zijn linkerachterbeen. Waarschijnlijk had hij tijdens zijn noodstop met zijn achterhand de grond geraakt en zijn been opgehaald aan onregelmatigheden of rotsen op de grond.
Abijah had redelijk onaangedaan geleken, maar vooral de wond op zijn achterbeen had flink gebloed. Tegen de tijd dat Beliëth met hem terug naar de stallen was gestapt, hadden er talloze rode strepen langs zijn been omlaag gelopen. Beliëth had geprobeerd het bloeden te stelpen en één van de knechten Gars laten halen: tegen de tijd dat die bij de stallen aangekomen was, hadden zowel de doek die Beliëth tegen het been gedrukt hield als zijn handen onder het bloed gezeten.
Gars, rustig als altijd, had de wonden bekeken en tot Beliëths opluchting geconstateerd dat het er erger uitzag dat het was. Het bloeden was goed omdat het het vuil uit de wond zou drijven en hij verwachtte dat Abijahs bloed sneller zou stollen dan dat van een mens doorgaans deed. Hij had de wonden schoongemaakt en ze vervolgens gehecht, terwijl Beliëth het paard bij het halster en met een bebloede hand op zijn hals had vastgehouden en een stalknecht het dier had afgeleid met een emmer voer. Daarna had Gars met Beliëth een papje gemaakt en dat op de wonden gesmeerd, in de hoop het vuil zo bij de hechtingen uit de buurt te houden en ze sneller te laten genezen.
Inmiddels was Gars een klein kwartier geleden weer terug naar het slot gegaan. Beliëth had de stalknecht weggestuurd en zich nog even over het paard ontfermd. Hij had het rooddoordrenkte achterbeen schoongeboend en de afdruk van zijn bebloede hand op de hals schoongemaakt. Het paard had nog wat kleine schaafwondjes gehad die hij op Gars aanraadde ontsmette en hij had eigenhandig een stal klaargemaakt. Hij had het paard liever buiten gezet, maar Gars had hem dat afgeraden omdat de hechtingen het beste zo min mogelijk spanning te verduren konden krijgen. Over een paar dagen zou hij weer het land op mogen, als hij weer een beetje geheeld was.
Beliëth was blij dat Abijah gered was. Hij wist dat het paard zou zijn neergeschoten als de aanvoerdersdochter er niet was geweest en hij wist ook dat dat niet meer dan terecht was. Abijah had hun hele winteroogst kunnen vernietigen als hij niet tegengehouden was en een algehele hongersnood zou niet opwegen tegen het leven van één paard. Desalniettemin was hij blij dat het paard nog leefde. Het was geen makkelijk dier, maar toch voelde hij er een verbondenheid mee waardoor hij het jammer zou vinden er afstand van te moeten doen.
Minder blij was hij echter met het aandeel van de aanvoerdersdochter in de hele situatie. Ze had het paard gered, maar in haar poging daartoe had ze ook praktisch alle regels overtreden die de Leodaanse werksters waren opgelegd. Ze had het met een goede reden gedaan, maar hij wist dat dergelijk gezagsondermijnend gedrag doorgaans niet ongestraft kon gaan. Hij hoopte met Bagemanos te kunnen praten voor die zijn vonnis zou vellen. Hij moest hem vertellen dat de hele situatie grotendeels buiten de schuld van de aanvoerdersdochter om had plaatsgevonden en haar reactie waarschijnlijk de enige juiste was geweest. Het meisje mocht niet gestraft worden voor een fout die ze niet zelf gemaakt had. Hij hoopte dat hij de koning daarvan zou kunnen overtuigen.
‘Beliëth.’
Beliëth keek om toen hij zijn naam hoorde. Achter zich zag hij Manaous, die naast de stal stond die hij net voor Abijah had klaargemaakt. Zijn gezicht stond melacholiek en hij keek naar de hechtingen in Abijah’s borst.
‘Hij ziet er vreselijk uit,’ zei hij. ‘Het spijt me, Beliëth.’
Beliëth wendde zijn blik af en leidde Abijah de stal in. ‘Het is niet jouw schuld, Manaous.’
Manaous schudde zijn hoofd.
‘Zo voelt het wel,’ zei hij. ‘Ik ben stalmeester, de verantwoordelijke. Ik moet de jongens opleiden. Ik had er niet vanuit moeten gaan dat eenvoudige dingen wel vanzelfsprekend zouden zijn.’
Beliëth maakte het touwhalster van Abijah los en liep de stal uit. Manaous kwam naast hem staan toen hij de deur achter zich dichtdeed.
‘Ik heb Petersen strafdienst gegeven,’ zei hij. ‘De komende week raakt hij geen paard meer aan. Hij zal alleen uitmesten en water dragen.’
Beliëth knikte. Even was het stil, terwijl ze allebei naar het crèmekleurige paard kijken. Het dier had wat rondjes gedraaid in zijn stal en begon nu met zijn neus de berg hooi in de hoek te onderzoeken. De huid van zijn achterbeen leek pijnlijk aan de hechtingen te trekken als hij bewoog, maar dat leek Beliëth meer te storen dan het paard zelf. Dieren hadden geen zelfmedelijden.
‘Manaous?’ zei hij toen.
De stalmeester keek zijn kant op. ‘Ja?’
Beliëth wendde zijn blik niet van het paard in de stal voor hem af.
‘Ik wil niet dat Petersen ooit nog bij mijn paard in de buurt komt. Op wat voor manier dan ook.’
Hij merkte dat Manaous naar hem keek, maar hij gaf geen gehoor aan zijn blik. Hij merkte dat de stalmeester zijn blik na een tijd weer afwendde en knikte.
‘Prima,’ zei hij. ‘Begrijpelijk.’
Maar Beliëth was nog niet klaar.
‘Manaous?’ zei hij weer.
De stalmeester keek weer zijn kant op. Beliëth keek hoe Abijah kalm op een pluk hooi kauwde.
‘Ik wil niet dat één van je mannen ooit nog in de buurt van mijn paard komt. Ik zal Bagemanos vragen of de aanvoerdersdochter overgeplaatst kan worden naar de stallen. Ik wil dat zij vanaf nu voor mijn paard zorgt. Anders dan jij en zij komt niemand nog in zijn buurt.’
Het bleef even stil. Beliëth merkte dat Manaous zijn kant op keek. Toen een reactie uitbleef, keek Beliëth na een tijdje naar hem terug. Hij zag iets vertwijfelds op Manaous’ gezicht wat hij niet precies kon plaatsen.
‘Is dat een probleem?’ vroeg hij.
Manaous’ gezicht stond een beetje onzeker.
‘Nee, absoluut niet,’ zei hij. ‘Maar… ik denk dat de aanvoerdersdochter de komende paar dagen niet kan komen om voor uw paard te zorgen.’
Beliëth fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je?’
Manaous leek zich niet op zijn gemak te voelen omdat Beliëth schijnbaar ergens niet van op de hoogte was en hij degene was die hem moest bijpraten.
‘Nou, het is ook maar een ruwe gok, maar… ik zag ze een halfuur geleden met haar richting het koningshuis lopen. Ze zijn een kwartier geleden teruggekomen, maar… ze hebben haar in het schandehok opgesloten’
Al het andere in Beliëths hoofd viel stil. Hij voelde alles koud worden in zijn lichaam. Hij hief langzaam zijn hoofd op en staarde naar Abijah, zonder iets te zien.
Manaous ging verder.
‘Ik kan natuurlijk alleen maar gokken, maar… ik ben bang dat ze haar daar hebben opgesloten in afwachting van haar straf. Ze zullen waarschijnlijk meer ellende willen voorkomen en haar vonnis zo snel mogelijk willen uitvoeren, dus… ik ben bang dat ze ten gevolgde daarvan de komende dagen niet zal kunnen werken.’
Afbeelding
~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”