Haha gelukkig, ik was al bang dat je was afgehaakt omdat je het niet leuk meer vond hihi, je weet het nooit natuurlijk

top dat je er nog bent en jij natuurlijk ook Jenna
Gelijk een nieuw stukje erbij! Beetje lang is maar is anders zo lastig knippen, hopelijk leest het een beetje vlot door
__________________________________________________________________________________
De Heilvader keek naar hem om.
‘Maar heer-’ begon hij, maar Bagemanos hief zijn hand op om hem tot stilte te namen.
‘Als ze klaar is, mag ze terug naar de barakken,’ herhaalde hij met nadruk. ‘Laat Gars haar erna behandelen. De rest van de dag mag ze binnen blijven. Over twee dagen gaat ze weer aan het werk.’ Hij keek om naar de Heilvaders, met nog steeds zijn hand opgeheven. ‘Is dat voor iedereen duidelijk?’
De Heilvaders, zichtbaar niet tevreden met die beslissing, keken even wat mokkend maar zwijgend om zich heen en naar de grond, maar knikten toen. Bagemanos wendde zich tot de soldaten en ook zij knikten.
‘Goed,’ zei Bagemanos. ‘Dan is dat hoe het zal gebeuren. Houd het klein. Het is niet nodig dat de hele Irfaanse gemeenschap ervan weet.’ Hij keek naar Ayleth. Zijn blik vond de hare even en Ayleth wendde snel haar blik af, maar Bagemanos liep naar haar toe. Hij legde zijn handen op haar schouders.
‘Wees sterk, Leodaanse,’ zei hij. ‘En leer er alsjeblieft iets van. Dan komt er tenminste nog iets goeds van.’ Hij klopte haar even op haar schouder. Ayleth keek naar hem op, zag dat hij naar haar gezin keek, op een manier alsof hij naar woorden zocht. Zijn blik dwaalde af.
‘Het spijt me,’ zei hij toen. Hij kneep een keer in haar schouders, draaide zich toen om en liep weg. Ayleth keek hem na en was zo overdonderd door zijn woorden dat ze vergat het voorbeeld van de andere te volgen en haar hoofd te buigen toen hij wegliep. Ze bleef achter met tientallen angstige vragen in haar hoofd.
Beliëth
Ruim een uur later was Beliëth nog steeds met het naverzorgen van Abijah bezig. Eigenlijk had hij zo snel mogelijk achter de aanvoerdersdochter aangewild, maar hij had het paard niet alleen kunnen laten. Het dier was aardig gewond geraakt gedurende zijn ontsnappingspoging. Beliëth had Gars moeten laten halen om hem te laten hechten. Hij had een snee in zijn borst gehad door zijn aanvaring met het hek en er liep een lange, grillige wond in het bovenbeen van zijn linkerachterbeen. Waarschijnlijk had hij tijdens zijn noodstop met zijn achterhand de grond geraakt en zijn been opgehaald aan onregelmatigheden of rotsen op de grond.
Abijah had redelijk onaangedaan geleken, maar vooral de wond op zijn achterbeen had flink gebloed. Tegen de tijd dat Beliëth met hem terug naar de stallen was gestapt, hadden er talloze rode strepen langs zijn been omlaag gelopen. Beliëth had geprobeerd het bloeden te stelpen en één van de knechten Gars laten halen: tegen de tijd dat die bij de stallen aangekomen was, hadden zowel de doek die Beliëth tegen het been gedrukt hield als zijn handen onder het bloed gezeten.
Gars, rustig als altijd, had de wonden bekeken en tot Beliëths opluchting geconstateerd dat het er erger uitzag dat het was. Het bloeden was goed omdat het het vuil uit de wond zou drijven en hij verwachtte dat Abijahs bloed sneller zou stollen dan dat van een mens doorgaans deed. Hij had de wonden schoongemaakt en ze vervolgens gehecht, terwijl Beliëth het paard bij het halster en met een bebloede hand op zijn hals had vastgehouden en een stalknecht het dier had afgeleid met een emmer voer. Daarna had Gars met Beliëth een papje gemaakt en dat op de wonden gesmeerd, in de hoop het vuil zo bij de hechtingen uit de buurt te houden en ze sneller te laten genezen.
Inmiddels was Gars een klein kwartier geleden weer terug naar het slot gegaan. Beliëth had de stalknecht weggestuurd en zich nog even over het paard ontfermd. Hij had het rooddoordrenkte achterbeen schoongeboend en de afdruk van zijn bebloede hand op de hals schoongemaakt. Het paard had nog wat kleine schaafwondjes gehad die hij op Gars aanraadde ontsmette en hij had eigenhandig een stal klaargemaakt. Hij had het paard liever buiten gezet, maar Gars had hem dat afgeraden omdat de hechtingen het beste zo min mogelijk spanning te verduren konden krijgen. Over een paar dagen zou hij weer het land op mogen, als hij weer een beetje geheeld was.
Beliëth was blij dat Abijah gered was. Hij wist dat het paard zou zijn neergeschoten als de aanvoerdersdochter er niet was geweest en hij wist ook dat dat niet meer dan terecht was. Abijah had hun hele winteroogst kunnen vernietigen als hij niet tegengehouden was en een algehele hongersnood zou niet opwegen tegen het leven van één paard. Desalniettemin was hij blij dat het paard nog leefde. Het was geen makkelijk dier, maar toch voelde hij er een verbondenheid mee waardoor hij het jammer zou vinden er afstand van te moeten doen.
Minder blij was hij echter met het aandeel van de aanvoerdersdochter in de hele situatie. Ze had het paard gered, maar in haar poging daartoe had ze ook praktisch alle regels overtreden die de Leodaanse werksters waren opgelegd. Ze had het met een goede reden gedaan, maar hij wist dat dergelijk gezagsondermijnend gedrag doorgaans niet ongestraft kon gaan. Hij hoopte met Bagemanos te kunnen praten voor die zijn vonnis zou vellen. Hij moest hem vertellen dat de hele situatie grotendeels buiten de schuld van de aanvoerdersdochter om had plaatsgevonden en haar reactie waarschijnlijk de enige juiste was geweest. Het meisje mocht niet gestraft worden voor een fout die ze niet zelf gemaakt had. Hij hoopte dat hij de koning daarvan zou kunnen overtuigen.
‘Beliëth.’
Beliëth keek om toen hij zijn naam hoorde. Achter zich zag hij Manaous, die naast de stal stond die hij net voor Abijah had klaargemaakt. Zijn gezicht stond melacholiek en hij keek naar de hechtingen in Abijah’s borst.
‘Hij ziet er vreselijk uit,’ zei hij. ‘Het spijt me, Beliëth.’
Beliëth wendde zijn blik af en leidde Abijah de stal in. ‘Het is niet jouw schuld, Manaous.’
Manaous schudde zijn hoofd.
‘Zo voelt het wel,’ zei hij. ‘Ik ben stalmeester, de verantwoordelijke. Ik moet de jongens opleiden. Ik had er niet vanuit moeten gaan dat eenvoudige dingen wel vanzelfsprekend zouden zijn.’
Beliëth maakte het touwhalster van Abijah los en liep de stal uit. Manaous kwam naast hem staan toen hij de deur achter zich dichtdeed.
‘Ik heb Petersen strafdienst gegeven,’ zei hij. ‘De komende week raakt hij geen paard meer aan. Hij zal alleen uitmesten en water dragen.’
Beliëth knikte. Even was het stil, terwijl ze allebei naar het crèmekleurige paard kijken. Het dier had wat rondjes gedraaid in zijn stal en begon nu met zijn neus de berg hooi in de hoek te onderzoeken. De huid van zijn achterbeen leek pijnlijk aan de hechtingen te trekken als hij bewoog, maar dat leek Beliëth meer te storen dan het paard zelf. Dieren hadden geen zelfmedelijden.
‘Manaous?’ zei hij toen.
De stalmeester keek zijn kant op. ‘Ja?’
Beliëth wendde zijn blik niet van het paard in de stal voor hem af.
‘Ik wil niet dat Petersen ooit nog bij mijn paard in de buurt komt. Op wat voor manier dan ook.’
Hij merkte dat Manaous naar hem keek, maar hij gaf geen gehoor aan zijn blik. Hij merkte dat de stalmeester zijn blik na een tijd weer afwendde en knikte.
‘Prima,’ zei hij. ‘Begrijpelijk.’
Maar Beliëth was nog niet klaar.
‘Manaous?’ zei hij weer.
De stalmeester keek weer zijn kant op. Beliëth keek hoe Abijah kalm op een pluk hooi kauwde.
‘Ik wil niet dat één van je mannen ooit nog in de buurt van mijn paard komt. Ik zal Bagemanos vragen of de aanvoerdersdochter overgeplaatst kan worden naar de stallen. Ik wil dat zij vanaf nu voor mijn paard zorgt. Anders dan jij en zij komt niemand nog in zijn buurt.’
Het bleef even stil. Beliëth merkte dat Manaous zijn kant op keek. Toen een reactie uitbleef, keek Beliëth na een tijdje naar hem terug. Hij zag iets vertwijfelds op Manaous’ gezicht wat hij niet precies kon plaatsen.
‘Is dat een probleem?’ vroeg hij.
Manaous’ gezicht stond een beetje onzeker.
‘Nee, absoluut niet,’ zei hij. ‘Maar… ik denk dat de aanvoerdersdochter de komende paar dagen niet kan komen om voor uw paard te zorgen.’
Beliëth fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je?’
Manaous leek zich niet op zijn gemak te voelen omdat Beliëth schijnbaar ergens niet van op de hoogte was en hij degene was die hem moest bijpraten.
‘Nou, het is ook maar een ruwe gok, maar… ik zag ze een halfuur geleden met haar richting het koningshuis lopen. Ze zijn een kwartier geleden teruggekomen, maar… ze hebben haar in het schandehok opgesloten’
Al het andere in Beliëths hoofd viel stil. Hij voelde alles koud worden in zijn lichaam. Hij hief langzaam zijn hoofd op en staarde naar Abijah, zonder iets te zien.
Manaous ging verder.
‘Ik kan natuurlijk alleen maar gokken, maar… ik ben bang dat ze haar daar hebben opgesloten in afwachting van haar straf. Ze zullen waarschijnlijk meer ellende willen voorkomen en haar vonnis zo snel mogelijk willen uitvoeren, dus… ik ben bang dat ze ten gevolgde daarvan de komende dagen niet zal kunnen werken.’