Dank je wel voor je leuke reactie Jenna
____________________________________________________________________________________
Hoofdstuk
‘Ik kan dit niet ongestraft laten gaan, Beliëth.’
Ruim een uur later bevond Beliëth zich met Bagemanos, Gars, twee van de soldaten en twee Heilvaders in de kamer van de koning. Het was midden in de nacht. De rituelen van de volgende groepen waren nog bezig, nu onder het toezicht van nog maar één enkele Heilvader en een collega van Gars. De Heilvaders waren woedend over wat Beliëth gedaan had en ze hadden perse gewild dat er zo veel mogelijk mee naar de koning gingen om zich over zijn gedrag te beklagen.
Bagemanos had zijn bedkleding en zijn kamerjas aan. Eén van zijn minnaressen zat nog in zijn bed, rechtop en met haar armen om haar benen geslagen. Beliëth stond met ontbloot bovenlijf en zijn rug naar de ruimte toe met zijn handen tegen een kast geleund, terwijl Gars achter hem bezig was de pijlwond in zijn schouder te hechten. De soldaten stonden bij de deur. Ook de Heilvaders stonden wat afzijdig, maar toch geheel aanwezig een stukje verderop te wachten.
Bagemanos liep om Beliëth en Gars heen.
‘Het spijt me, Beliëth, maar het kan echt niet,’ zei hij. ‘Je bent mijn beste soldaat en je reactie mag begrijpelijk zijn, maar de Heilvaders staan boven je. Als je een bevel gegeven wordt, dien je je daaraan te houden, niet alleen van mij, maar ook van hen. Juist omdat je een voorbeeld bent voor de andere soldaten.’
Beliëth keek zijn kant op.
‘Hij deed haar pijn, Bagemanos. Wat had je dan gewild, dat ik had gewacht tot hij haar afgemaakt had?’
‘Hij had haar heus niet gedood,’ viel één van de Heilvaders in de reden. ‘Hij weet best wat het nut van deze hele procedure is.’
Beliëth kneep even één oog dicht toen Gars’ naald door zijn huid drong. ‘Ja, dat weet hij dondersgoed. Dat maakt het juist zo erg.’
‘En jij wist net zo goed dat het ten strengste verboden was de procedure te onderbreken,’ wierp de andere Heilvader tegen.
Beliëth keek zijn kant op. ‘En jullie weten ook net zo goed dat Brom een klootzak is die voor niemand respect heeft, behalve voor Levyan. Waarom hebben jullie hem überhaupt aan zo’n jong kind toegewezen? Vroeg je je niet af waar je mee bezig was toen je dat deed?’
De Heilvader trok een hooghartig gezicht. ‘We hebben ze aan elkaar gekoppeld omdat hun uiterlijke kenmerken elkaar aanvulden, soldaat. Jij hoeft je niet te bemoeien met ons werk. Dat kunnen we prima zelf. Soldaat.’
Hij sprak het woord ‘soldaat’ minachtend uit en Beliëth klemde zijn kiezen op elkaar. Het volgende moment stak Gars de naald echter weer in zijn huid en hij was gedwongen zijn ogen dicht te knijpen om het gevoel te verbijten.
Bagemanos liep om hem heen.
‘Ik begrijp je standpunt, Beliëth,’ zei hij. ‘Ik begrijp het echt. Maar omdat de Heilvaders direct in dienst van de goden staan, kunnen we hun gezag niet ondermijnen.’
Beliëth keek donker voor zich uit.
‘Goden,’ mompelde hij. ‘Nauwelijks.’ Hij voelde dat Gars met zijn voet hem een waarschuwende tik tegen de zijne gaf.
De Heilvaders stelden zijn opmerking inderdaad niet op prijs.
‘Nauwelijks,’ zei de één. ‘Wat ‘nauwelijks’?’ En de ander foeterde: ‘Dit is ongehoord! Niemand heeft ooit zo onrespectvol over de goden gepraat, Bagemanos! Dit verraad moet streng gestraft worden!’
Beliëth merkte dat Gars de kant van de Heilvaders op keek.
‘Gestraft?’ vroeg hij kil. ‘Hij heeft een pijl in zijn schouder gehad, dwars door zijn lijf heen. Als de wachter een paar centimeter meer naar het midden had geschoten, had hij zijn hart geraakt. Hij had dood kunnen zijn omdat jij de wachters zei hem neer te schieten. Denk je niet dat je hem al genoeg gestraft hebt?’
‘Er is geen straf zwaar genoeg om het beledigen van de goden af te straffen,’ wierp de Heilvader tegen.
‘Het beledigen van jou, zal je bedoelen,’ kaatste Beliëth terug.
Het gezicht van de Heilvader vertrok en verontwaardigd deed hij zijn mond open, maar Bagemanos kwam nu tussenbeide.
‘Heren,’ zei hij. ‘Als we in een dergelijke discussie verwikkeld raken, staan we hier morgenavond nog. Heilvaders, wat stellen jullie voor?’
De Heilvader keek zijn kant op.
‘Twintig zweepslagen, heer,’ zei hij. ‘De goden moeten weten dat we dit soort heidense praat niet tolereren, om te voorkomen dat ze ons er allemaal voor zullen straffen.’
Achter Beliëth keek Gars op.
‘Twintig?’ viel hij uit. ‘Schiet dan gelijk alsnog een pijl door zijn hart als je hem dood wil hebben.’
De Heilvader wilde weer iets zeggen, maar Bagemanos hief zijn hand op om hem het zwijgen op te leggen. Hij keek naar Beliëth.
‘Beliëth?’ vroeg hij.
Beliëth keek naar hem op, terwijl Gars een knoop in de hechting in zijn schouder legde.
‘Wat jij wilt, Bagemanos,’ zei hij. ‘Ze is pas vijftien. Ze zal dit haar hele leven met zich meedragen. Ik zou het weer doen als ik de keus had. Dit keer eerder, waarschijnlijk.’
Bagemanos keek hem nog even aan. Zijn ogen onderzochten die van Beliëth even, maar toen gingen ze terug naar de Heilvaders.
‘Tien stokslagen,’ zei hij. ‘En we doen het nu onmiddellijk, hier. Het is niet nodig het publiekelijk te doen.’
De Heilvader schudde verontwaardigd zijn hoofd.
‘Maar heer-’ begon hij, maar Bagemanos onderbrak hem.
‘Tien,’ zei hij. ‘Niet meer. En dan ben ik al toegeeflijk.’ Hij wendde zich tot de wachtende soldaten bij de deur.
‘Haal iemand om het uit te voeren,’ zei hij. ‘En Henry-’ De soldaat die zich om had willen draaien, keek om toen Bagemanos zijn naam noemde. Bagemanos keek hem aan.
‘Niet Levyan,’ zei hij. ‘Haal iemand anders.’
De soldaat knikte.
‘Natuurlijk, heer.’ En hij verdween door de deur naar buiten.