Het vervloekte nageslacht (schrijnende liefde)
Jeej, ook ik lees mee. Ik heb 3 foutjes ontdekt in heel je tekst. Misschien wel meer maar die waren dan zo klein dat ik ze alweer vergeten ben
Ze verschuilden zich, ergens in je begin stuk wanneer ze over de muur zijn. Volgens mij moet dat verscholen zijn.
hij keek naar haar gezin, moet gezicht zijn alleen geen idee waar het stond.
en ook ergens staat er 'lijt' in je tekst en ook dat is fout XD
Oke, even iets positievers, ik vind het een heel leuk verhaal en ben heel erg benieuwd hoe dit gaat aflopen

Ze verschuilden zich, ergens in je begin stuk wanneer ze over de muur zijn. Volgens mij moet dat verscholen zijn.
hij keek naar haar gezin, moet gezicht zijn alleen geen idee waar het stond.
en ook ergens staat er 'lijt' in je tekst en ook dat is fout XD
Oke, even iets positievers, ik vind het een heel leuk verhaal en ben heel erg benieuwd hoe dit gaat aflopen

If you dream it, you can do it.
Superleuk, twee nieuwe lezers, en jij ook bedankt voor het nog altijd meelezen Romy! Het meeste is nog niet of pas heel weinig nagekeken dus er staan ongetwijfeld nog meer fouten in, maar als het goed is kan ik die later allemaal nog uitfilteren (erg druk op het moment). Alvast bedankt voor het aanwijzen van het één en ander! 
________________________________________________________________________
Ayleths soldaat voerde haar mee de cirkel in. Haar bonkende hart werd zwaarder en zwaarder toen hij haar naar de meest noordelijke tent bracht, naar degene waar Beliëth voor stond. Recht tegenover hem zette hij haar neer. Ze hield haar hoofd gebogen, maar keek toch even op toen ze zich realiseerde dat de soldaat verdwenen was. Hij had haar losgelaten. Zou ze kunnen ontsnappen?
Ze keek even om zich heen, maar zag dat het zinloos was. De soldaten stelden zich buiten de ring onder een boom op en bleven daar staan, gewapend en al. Ze zouden haar toch te pakken krijgen als ze probeerde weg te rennen. En bovendien, Beliëth stond nog geen twee meter bij haar vandaan. Hij was snel. Hij zou haar bij haar arm gegrepen hebben voor ze zich omgedraaid had.
Ayleths ogen gleden even naar Beliëth. Ze voelde iets vreemds in haar buik toen ze zag dat hij ook naar haar keek. Zijn gezicht was nog steeds onleesbaar, maar het heldere blauw van zijn ogen drong overal doorheen. Ze had het gevoel dat hij dwars door haar heen kon kijken, dat hij al haar gedachten en gevoelens kon doorzien. Ze wist niet of het zo was, maar toch gaf het haar een onbehaaglijk gevoel.
Snel wendde Ayleth haar blik weer af. Ze liet haar ogen wat opzij glijden toen ze een andere Heilvader in haar gezichtsveld zag verschijnen. Hij liep naar hen toe en bleef staan tegenover Beliëth. Ayleth rook de geur van olie en hoorde dat de Heilvader iets mompelde. Ze was zo haar best aan het doen hem te verstaan, te begrijpen, toen ze schrok toen er ook een donkere gedaante voor haar neus verscheen. De derde van de Heilvaders praatte, ook, tegen haar, terwijl hij vreemde gebaren maakte voor haar lichaam. De geur van olie kwam dichterbij en ze schrok toen de Heilvader haar achtereenvolgens op haar voorhoofd en toen op haar borst aanraakte, met de toppen van zijn vingers. Ze voelde en rook dat zijn aanraking de geurende olie op haar huid had achtergelaten. Hij maakte cirkelende bewegingen bij haar buik terwijl iets mompelde en toen leek hij klaar te zijn.
Ayleth keek op toen Beliëth in beweging kwam. De Heilvaders waren klaar met hem en hij was opzij gestapt, zodat de ingang van de tent vrijkwam. Hij hield zijn handen nog steeds achter zijn rug en zijn blik was op haar gericht.
Ayleth werd door de Heilvader bij haar arm gepakt. Hij voerde haar mee, een paar stappen naar voren, naar de ingang van de tent. Ayleths keel voelde of hij dicht kwam te zitten en uit alle macht probeerde ze het gevoel weg te slikken terwijl de Heilvader haar naar de ingang leidde. Even vertraagde haar pas iets toen hij haar losliet, of ze zich afvroeg waarom ze dit zou doen, waarom ze niet gewoon zou weigeren naar binnen te gaan, maar toen ze Beliëths strakke gezicht naast zich zag, liep ze toch door.
Ze balde haar handen tot zwakke vuisten toen ze onder de opgerolde flap door de tent binnen liep. Ze kwam uit in een rond vertrek. De ruimte was sober ingericht. Er stonden vier palen in de grond, die de bovenkant van de tent omhoog hielden, en onder het gat in het midden van het tentdak brandde een klein vuur. Een stuk verderop stond een bed, met het hoofdeinde naar het noorden gericht en wat rode lakens en een kussen erop. Ernaast stonden wat houten tafeltjes, waarvan er één een kom droeg waar doorgaans water in zat. De ronde wanden van de tent waren behangen met talloze kleden met vreemde afbeeldingen en symbolen erop, allemaal in dezelfde rode kleur als het bed. Ook het kleed dat het veld bedekte, had die kleur. Dat had vast iets met de goden te maken, dacht Ayleth.
Ayleth schrok op uit haar gedachten toen ze een schuivend geluid achter zich hoorde. De koude luchtstroom en geluiden van buiten namen af en ze wilde omkijken, maar Beliëth kwam al langs haar heen gelopen. Zwijgend liep hij naar de houten tafel links in de tent. Hij begon de veters van zijn armkappen los te maken, maar keek om naar Ayleth toen ze bij de ingang van de tent bleef staan. Hij knikte richting het bed.
‘Ga maar,’ zei hij.
Hij trok een knoop uit de veter bij zijn pols en maakte aanstalten zijn blik weer af te wenden, maar zijn ogen gleden terug naar haar gezicht toen ze vertwijfeld bleef staan. Hij trok een veter los en nam de armkap van zijn pols.
‘Ik doe je geen pijn, Ayleth,’ zei hij. ‘Ik weet dat dit niet leuk is, maar geloof me als ik zeg dat het alternatief vele malen erger is. Ga alsjeblieft liggen.’
Ayleth slikte. Nog even bleef ze bij de ingang van de tent staan, met haar handen voor haar lichaam in elkaar gevouwen. Ze twijfelde nog even, wilde niets liever dan de tent uit lopen, maar ze wist dat Beliëth gelijk had. Als ze wilde blijven leven, had ze geen keuze.
Nog een keer probeerde Ayleth tevergeefs de brok in haar keel weg te slikken, maar toen begon ze te lopen. Haar hart bonsde toen ze naar het bed liep en haar hand op de lakens legde. Zonder ze terug te slaan ging ze langzaam, behoedzaam, haast, op haar rug op het bed liggen, met haar handen strak langs haar lichaam en haar benen tegen elkaar. De tent leek even te draaien voor haar ogen. Het voelde vreselijk raar om op dat bed te liggen, nu echt, na al die tijd dat ze er tegenop had gezien. Het voelde surreëel, onwerkelijk, bijna. Het was bijna als een droom waaruit ze niet meer wakker leek te kunnen worden.
Even deed Ayleth haar ogen dicht, terwijl ze op haar lip beet en probeerde rustig in- en uit te ademen. Toen draaide ze haar hoofd opzij en keek naar Beliëth. Hij stond bij de tafel en was nog altijd bezig onderdelen van zijn uitrusting uit te trekken. Hij had ook de tweede armkap afgedaan en had zijn wapenriem ernaast gelegd. Inmiddels was hij bezig de veters van de hals van zijn shirt los te maken. Ayleth kreeg even een vreemd gevoel in haar buik. Ze hoopte dat zij niet ook al haar kleren uit hoefde te doen. Het was al erg genoeg om in deze jurk zonder ondergoed eronder rond te moeten lopen.
Ze keek weer naar Beliëth toen hij zijn shirt over zijn hoofd trok. Ze wilde haar blik weer afwenden, maar de aanblik van zijn lichaam weerhield haar daarvan. Ze schrok. Op zijn rug bevond zich een hele verzameling aan dunne, horizontale strepen die zich onder elkaar op zijn huid aftekenden. Ze waren schijnbaar ooit vuurrood geweest, maar begonnen nu hier en daar blauw te worden. Erboven, bij zijn schouder, zag ze een kleine wond met hechtingen. De strepen brachten haar echter het meest van haar stuk. Ze vroeg zich af, tot haar verbazing met een gevoel van medelijden, of ze hem geslagen hadden en waarom ze dat hadden gedaan. Ineens begreep ze de ongemakkelijke manier waarop hij zich de afgelopen dagen bewogen had. Het had niet alleen zo geleken, hij had echt pijn gehad. Ze waren allemaal beschadigd. Zij, Abijah en Beliëth.

________________________________________________________________________
Ayleths soldaat voerde haar mee de cirkel in. Haar bonkende hart werd zwaarder en zwaarder toen hij haar naar de meest noordelijke tent bracht, naar degene waar Beliëth voor stond. Recht tegenover hem zette hij haar neer. Ze hield haar hoofd gebogen, maar keek toch even op toen ze zich realiseerde dat de soldaat verdwenen was. Hij had haar losgelaten. Zou ze kunnen ontsnappen?
Ze keek even om zich heen, maar zag dat het zinloos was. De soldaten stelden zich buiten de ring onder een boom op en bleven daar staan, gewapend en al. Ze zouden haar toch te pakken krijgen als ze probeerde weg te rennen. En bovendien, Beliëth stond nog geen twee meter bij haar vandaan. Hij was snel. Hij zou haar bij haar arm gegrepen hebben voor ze zich omgedraaid had.
Ayleths ogen gleden even naar Beliëth. Ze voelde iets vreemds in haar buik toen ze zag dat hij ook naar haar keek. Zijn gezicht was nog steeds onleesbaar, maar het heldere blauw van zijn ogen drong overal doorheen. Ze had het gevoel dat hij dwars door haar heen kon kijken, dat hij al haar gedachten en gevoelens kon doorzien. Ze wist niet of het zo was, maar toch gaf het haar een onbehaaglijk gevoel.
Snel wendde Ayleth haar blik weer af. Ze liet haar ogen wat opzij glijden toen ze een andere Heilvader in haar gezichtsveld zag verschijnen. Hij liep naar hen toe en bleef staan tegenover Beliëth. Ayleth rook de geur van olie en hoorde dat de Heilvader iets mompelde. Ze was zo haar best aan het doen hem te verstaan, te begrijpen, toen ze schrok toen er ook een donkere gedaante voor haar neus verscheen. De derde van de Heilvaders praatte, ook, tegen haar, terwijl hij vreemde gebaren maakte voor haar lichaam. De geur van olie kwam dichterbij en ze schrok toen de Heilvader haar achtereenvolgens op haar voorhoofd en toen op haar borst aanraakte, met de toppen van zijn vingers. Ze voelde en rook dat zijn aanraking de geurende olie op haar huid had achtergelaten. Hij maakte cirkelende bewegingen bij haar buik terwijl iets mompelde en toen leek hij klaar te zijn.
Ayleth keek op toen Beliëth in beweging kwam. De Heilvaders waren klaar met hem en hij was opzij gestapt, zodat de ingang van de tent vrijkwam. Hij hield zijn handen nog steeds achter zijn rug en zijn blik was op haar gericht.
Ayleth werd door de Heilvader bij haar arm gepakt. Hij voerde haar mee, een paar stappen naar voren, naar de ingang van de tent. Ayleths keel voelde of hij dicht kwam te zitten en uit alle macht probeerde ze het gevoel weg te slikken terwijl de Heilvader haar naar de ingang leidde. Even vertraagde haar pas iets toen hij haar losliet, of ze zich afvroeg waarom ze dit zou doen, waarom ze niet gewoon zou weigeren naar binnen te gaan, maar toen ze Beliëths strakke gezicht naast zich zag, liep ze toch door.
Ze balde haar handen tot zwakke vuisten toen ze onder de opgerolde flap door de tent binnen liep. Ze kwam uit in een rond vertrek. De ruimte was sober ingericht. Er stonden vier palen in de grond, die de bovenkant van de tent omhoog hielden, en onder het gat in het midden van het tentdak brandde een klein vuur. Een stuk verderop stond een bed, met het hoofdeinde naar het noorden gericht en wat rode lakens en een kussen erop. Ernaast stonden wat houten tafeltjes, waarvan er één een kom droeg waar doorgaans water in zat. De ronde wanden van de tent waren behangen met talloze kleden met vreemde afbeeldingen en symbolen erop, allemaal in dezelfde rode kleur als het bed. Ook het kleed dat het veld bedekte, had die kleur. Dat had vast iets met de goden te maken, dacht Ayleth.
Ayleth schrok op uit haar gedachten toen ze een schuivend geluid achter zich hoorde. De koude luchtstroom en geluiden van buiten namen af en ze wilde omkijken, maar Beliëth kwam al langs haar heen gelopen. Zwijgend liep hij naar de houten tafel links in de tent. Hij begon de veters van zijn armkappen los te maken, maar keek om naar Ayleth toen ze bij de ingang van de tent bleef staan. Hij knikte richting het bed.
‘Ga maar,’ zei hij.
Hij trok een knoop uit de veter bij zijn pols en maakte aanstalten zijn blik weer af te wenden, maar zijn ogen gleden terug naar haar gezicht toen ze vertwijfeld bleef staan. Hij trok een veter los en nam de armkap van zijn pols.
‘Ik doe je geen pijn, Ayleth,’ zei hij. ‘Ik weet dat dit niet leuk is, maar geloof me als ik zeg dat het alternatief vele malen erger is. Ga alsjeblieft liggen.’
Ayleth slikte. Nog even bleef ze bij de ingang van de tent staan, met haar handen voor haar lichaam in elkaar gevouwen. Ze twijfelde nog even, wilde niets liever dan de tent uit lopen, maar ze wist dat Beliëth gelijk had. Als ze wilde blijven leven, had ze geen keuze.
Nog een keer probeerde Ayleth tevergeefs de brok in haar keel weg te slikken, maar toen begon ze te lopen. Haar hart bonsde toen ze naar het bed liep en haar hand op de lakens legde. Zonder ze terug te slaan ging ze langzaam, behoedzaam, haast, op haar rug op het bed liggen, met haar handen strak langs haar lichaam en haar benen tegen elkaar. De tent leek even te draaien voor haar ogen. Het voelde vreselijk raar om op dat bed te liggen, nu echt, na al die tijd dat ze er tegenop had gezien. Het voelde surreëel, onwerkelijk, bijna. Het was bijna als een droom waaruit ze niet meer wakker leek te kunnen worden.
Even deed Ayleth haar ogen dicht, terwijl ze op haar lip beet en probeerde rustig in- en uit te ademen. Toen draaide ze haar hoofd opzij en keek naar Beliëth. Hij stond bij de tafel en was nog altijd bezig onderdelen van zijn uitrusting uit te trekken. Hij had ook de tweede armkap afgedaan en had zijn wapenriem ernaast gelegd. Inmiddels was hij bezig de veters van de hals van zijn shirt los te maken. Ayleth kreeg even een vreemd gevoel in haar buik. Ze hoopte dat zij niet ook al haar kleren uit hoefde te doen. Het was al erg genoeg om in deze jurk zonder ondergoed eronder rond te moeten lopen.
Ze keek weer naar Beliëth toen hij zijn shirt over zijn hoofd trok. Ze wilde haar blik weer afwenden, maar de aanblik van zijn lichaam weerhield haar daarvan. Ze schrok. Op zijn rug bevond zich een hele verzameling aan dunne, horizontale strepen die zich onder elkaar op zijn huid aftekenden. Ze waren schijnbaar ooit vuurrood geweest, maar begonnen nu hier en daar blauw te worden. Erboven, bij zijn schouder, zag ze een kleine wond met hechtingen. De strepen brachten haar echter het meest van haar stuk. Ze vroeg zich af, tot haar verbazing met een gevoel van medelijden, of ze hem geslagen hadden en waarom ze dat hadden gedaan. Ineens begreep ze de ongemakkelijke manier waarop hij zich de afgelopen dagen bewogen had. Het had niet alleen zo geleken, hij had echt pijn gehad. Ze waren allemaal beschadigd. Zij, Abijah en Beliëth.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Trieste maar spannende situatie.. Meer!!
Veel te late reactie, sorry sorry sorry, snel een stukje erbij! Thanks allebei voor het reageren! 
______________________________________________________________________________
Beliëth draaide zich naar Ayleth om. Hij begon zijn broek los te maken terwijl hij naar haar toe kwam lopen en Ayleths hart sloeg een slag over. Snel richtte ze haar blik weer op het plafond. Ze wachtte zwijgend, niet wetend wat te doen, wat ze moest verwachten, terwijl haar hart zwaar en bonkend in haar borstkas sloeg.
Terwijl Ayleth zo lag, ging Beliëth ging naast haar op het bed zitten. Hij streek zijn halflange haar een keer achter zijn oor en keek even voor zich uit. Ze zag dat hij een seconde zijn ogen dichtdeed en diep inademde. Toen draaide hij zich naar haar toe. Hij pakte de split van de jurk vast en langzaam begon hij de onderste paar knopen los te maken.
Ayleth klemde haar kaken op elkaar en slikte toen de split van de jurk hoger werd. Beschaamd wachtte ze, tot hij alle knopen los had en de jurk van haar naakte lichaam zou halen, maar dat deed hij niet. Hij maakte niet de hele jurk los, maar alleen de onderste paar knopen, tot net onder haar navel. Haar bovenlichaam liet hij, tot haar opluchting en tevens tot haar dankbaarheid, bedekt.
Even was Ayleth opgelucht, gerustgesteld om het feit dat hij haar zo veel mogelijk in haar waarde wilde laten. Die opluchting verdween echter al gauw toen Beliëth de jurk bij haar bovenbenen naar weerskanten opzij vouwde. Ze voelde de warme lucht in de tent op de naakte huid van haar bovenbenen en haar onderbuik en een rilling trok langs haar ruggengraat. Ze slikte en voelde zich ineens klein worden, alsof ze ter plekke een paar centimeter was gekrompen. Ze wist niet of hij naar haar keek, maar durfde haar blik niet van het plafond af te wenden om te kijken. Ze voelde zich vreselijk. Nog geen enkele man had haar ooit op die manier naakt gezien.
Haar ogen begonnen te branden. Bewegingloos bleef ze op het bed liggen, met haar armen strak langs haar lichaam. Ze kon haar eigen ademhaling vreemd nadrukkelijk in haar hoofd horen. Ze kon bijna niet bevatten dat dit echt gebeurde, dat ze hier echt lag. Het kon gewoon niet zo zijn, en het was of die hoop kortsluiting maakte met het besef in haar hoofd dat het ondanks dat wel zo was.
Ayleths ademhaling werd even korter toen Beliëth haar been aanraakte. Ze voelde zijn hand op haar huid, net boven haar knie. Zijn hand was warm, maar toch kreeg ze kippenvel van zijn aanraking. Het voelde of er iets zwaars op haar borst drukte toen zijn hand tussen haar knieën in gleed. Toen kwam ook zijn andere hand erbij en rustig maar zeker duwde hij haar benen wat uit elkaar.
Ayleths zicht werd waziger en uit alle macht probeerde ze zich af te sluiten voor wat er gebeurde, voor wat er nog ging gebeuren. Het lukte gedeeltelijk. Vaag voelde ze het bed inzakken toen Beliëth zijn handen naast haar neerzette. Ze voelde ze de warmte van zijn lichaam boven dat van haar en rook de zeep waarmee hij zich gewassen had. De omtrek van zijn gezicht verscheen vaag in haar blikveld, maar ze bleef langs hem heen naar het plafond kijken. De kleur van zijn lichtblauwe ogen drong echter overal doorheen.
Toen kwam Beliëths gezicht dichter bij dat van haar. Ze wist niet wat hij van plan was, of hij haar wilde kussen, of hij dat wilde doen om haar gerust te stellen, maar voor ze het zelf goed en wel door had, draaide ze in een reflex haar hoofd van hem weg. Ze drukte haar wang tegen het kussen onder haar hoofd en keek met haar kaken op elkaar geklemd opzij. In haar hoofd was alles gelijk verward door wat ze zelf deed, maar ook die gedachten probeerde ze voor nu te blokkeren.
Even gebeurde er niets. Ze wist niet of ze Beliëth beledigd had door haar gezicht van hem weg te draaien, of dat ze hem boos had gemaakt, maar hij bewoog even niet en sprak ook niet. Toen, echter, voelde ze dat hij haar blik van haar gezicht afwendde Ze voelde zijn hand weer op haar bovenbeen en zwijgend duwde hij het nog wat verder opzij. Toen kwam zijn onderlichaam dichter bij dat van haar. Licht paniekerig vroeg ze zich af of het nu zou gebeuren, wat ze nu moest doen, maar het volgende moment voelde ze al een scherpe, stekende pijn tussen haar benen.
Ayleths adem stokte. Haar lichaam werd in één keer warm door de sensatie van de pijn en ze kneep haar ogen dicht. Uit alle macht balde ze haar handen tot vuisten. Haar hart klopte als een gek en de plotselinge stoot adrenaline die het gevoel veroorzaakt had, zette al haar spieren onder spanning. Het lukte haar niet meer zich te bewegen.
‘Ontspan, Ayleth,’ hoorde ze Beliëth zeggen. ‘Rustig. Het is erger als je je spant.’
Ja, jij hebt makkelijk praten, dacht ze. Ze realiseerde zich echter dat Neña hetzelfde had gezegd en dat ze wat hij zei ook van de andere vrouwen had gehoord. Ze slikte en probeerde te ontspannen, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, op commando. Beliëth wachtte echter, alsof hij haar de tijd gaf om weer tot zichzelf te komen.
Ayleth ademde een paar keer diep in en uit probeerde haar razende hart tot bedaren te brengen. Na een tijdje lukte het haar haar vuisten een beetje te ontspannen. Ze deed haar ogen dicht en liet haar adem langzaam ontsnappen. Het nare gevoel tussen haar benen ebde langzaam wat weg. Ze voelde dat Beliëth zijn handen op het bed wat verplaatste en toen bewoog hij langzaam zijn heupen een keer. Ayleth kneep haar ogen dicht door het gevoel wat dat veroorzaakte. Het deed nog steeds pijn, opnieuw, maar het voelde al minder scherp dan daarnet.
Toen Ayleth weer uitademde, bewoog Beliëth nog een keer. En nog een keer, en nog een keer. Hij deed het rustig en beheerst en hield haar reactie goed in de gaten. Het voelde vreemd, wat hij deed. Zijn onderlichaam was warm tegen het hare en ze voelde een vreemde druk onderin haar lichaam. Het deed nog een tijdje zeer, in het begin, maar na verloop van tijd begon de pijn gelukkig af te nemen. Het voelde nog steeds niet prettig, maar met iedere keer leek het wat makkelijker te gaan. Neña had gelijk gehad. Het was niet leuk, maar het was draaglijk. Lichamelijk, tenminste. Aan wat er werkelijk gebeurde, aan wat dit betekende, durfde ze niet te denken. Als ze dat wel zou doen, als ze het haar hoofd binnen liet, zou het ontspannen nog wel het laatste zijn wat ze zou kunnen doen.
Gelukkig duurde het echter niet heel lang. Ze wist niet hoe lang ze daar zo lag, maar na verloop van tijd was Beliëth klaar. Het had nog altijd te lang geduurd, voor haar gevoel, maar minder lang dan ze verwacht had. Al gauw waren zijn bewegingen anders geworden en daarna was hij gestopt. Om de één of andere reden had ze het idee dat hij het expres kort had gehouden, al had ze geen idee of mannen dusdanige controle over zichzelf hadden dat ze dat konden. Als dat zo was, was ze hem daar ondanks haar gevoelens tegenover hem dankbaar voor.
Toen hij klaar was, kwam Beliëth al gauw weer overeind. Zijn ademhaling was iets versneld, maar ze hoorde dat het ritme ervan al gauw weer rustiger werd terwijl hij zich omdraaide en van het bed af klom.
Ayleth bleef even op haar rug naar het plafond liggen kijken, terwijl ze probeerde haar eigen ademhaling ook weer onder controle te krijgen. Ze had niet gemerkt wanneer het gebeurd was, maar haar eigen borst ging ook in een verhoogd tempo op en neer. Ze had een vreemd gevoel tussen haar benen, maar geen pijn. Beliëth had zijn woord gehouden. Hij had haar geen pijn gedaan.
Toen ze haar ademhaling weer wat onder controle had, keek Ayleth naar Beliëth opzij. Hij was teruggelopen naar de tafel en waste zich daar vluchtig met het water uit de kom. Toen hij klaar was, begon hij met nog wat korte bewegingen zijn kleding aan te trekken. Ze had het idee dat hij misgenoegd was. Ze kon alleen niet plaatsen of dat kwam omdat ze zo afstandelijk tegen hem had gedaan of omdat hij gewoon niet blij was met wat hij zojuist had moeten doen. Hoe dan ook had ze het idee dat hij het nog moeilijker te accepteren vond dan zij.
Beliëth schoof één van de lederen armkappen om zijn pols en begon met ruwe bewegingen de veters aan te trekken.
‘Je moet nog een kwartier wachten voor je opstaat,’ zei hij. ‘Eigenlijk moet ik bij je blijven om dat te controleren, maar ik neem aan dat je mijn toezicht daar niet voor nodig hebt.’
Hij pakte zijn wapenriem en gordde hem om. Het overblijvende uiteinde draaide hij op een ingewikkelde maar behendige manier om de gesp heen. Toen hij klaar was, draaide hij zich om naar de uitgang van de tent. Hij liep er naar toe, maar voor hij naar buiten liep bleef hij nog even staan, met zijn blik op de grond voor zijn voeten gericht.
‘Het was niet mijn intentie je pijn te doen,’ zei hij. ‘Als ik dat wel gedaan heb, spijt me dat.’
Ayleth keek naar hem vanaf het bed. Beliëth bleef even staan, keek ook een keer haar kant op, maar voor haar blik de zijne al goed en wel had kunnen vangen, wendde hij zijn hoofd alweer af. Hij draaide zich om en beende toen zonder nog iets te zeggen de tent uit.

______________________________________________________________________________
Beliëth draaide zich naar Ayleth om. Hij begon zijn broek los te maken terwijl hij naar haar toe kwam lopen en Ayleths hart sloeg een slag over. Snel richtte ze haar blik weer op het plafond. Ze wachtte zwijgend, niet wetend wat te doen, wat ze moest verwachten, terwijl haar hart zwaar en bonkend in haar borstkas sloeg.
Terwijl Ayleth zo lag, ging Beliëth ging naast haar op het bed zitten. Hij streek zijn halflange haar een keer achter zijn oor en keek even voor zich uit. Ze zag dat hij een seconde zijn ogen dichtdeed en diep inademde. Toen draaide hij zich naar haar toe. Hij pakte de split van de jurk vast en langzaam begon hij de onderste paar knopen los te maken.
Ayleth klemde haar kaken op elkaar en slikte toen de split van de jurk hoger werd. Beschaamd wachtte ze, tot hij alle knopen los had en de jurk van haar naakte lichaam zou halen, maar dat deed hij niet. Hij maakte niet de hele jurk los, maar alleen de onderste paar knopen, tot net onder haar navel. Haar bovenlichaam liet hij, tot haar opluchting en tevens tot haar dankbaarheid, bedekt.
Even was Ayleth opgelucht, gerustgesteld om het feit dat hij haar zo veel mogelijk in haar waarde wilde laten. Die opluchting verdween echter al gauw toen Beliëth de jurk bij haar bovenbenen naar weerskanten opzij vouwde. Ze voelde de warme lucht in de tent op de naakte huid van haar bovenbenen en haar onderbuik en een rilling trok langs haar ruggengraat. Ze slikte en voelde zich ineens klein worden, alsof ze ter plekke een paar centimeter was gekrompen. Ze wist niet of hij naar haar keek, maar durfde haar blik niet van het plafond af te wenden om te kijken. Ze voelde zich vreselijk. Nog geen enkele man had haar ooit op die manier naakt gezien.
Haar ogen begonnen te branden. Bewegingloos bleef ze op het bed liggen, met haar armen strak langs haar lichaam. Ze kon haar eigen ademhaling vreemd nadrukkelijk in haar hoofd horen. Ze kon bijna niet bevatten dat dit echt gebeurde, dat ze hier echt lag. Het kon gewoon niet zo zijn, en het was of die hoop kortsluiting maakte met het besef in haar hoofd dat het ondanks dat wel zo was.
Ayleths ademhaling werd even korter toen Beliëth haar been aanraakte. Ze voelde zijn hand op haar huid, net boven haar knie. Zijn hand was warm, maar toch kreeg ze kippenvel van zijn aanraking. Het voelde of er iets zwaars op haar borst drukte toen zijn hand tussen haar knieën in gleed. Toen kwam ook zijn andere hand erbij en rustig maar zeker duwde hij haar benen wat uit elkaar.
Ayleths zicht werd waziger en uit alle macht probeerde ze zich af te sluiten voor wat er gebeurde, voor wat er nog ging gebeuren. Het lukte gedeeltelijk. Vaag voelde ze het bed inzakken toen Beliëth zijn handen naast haar neerzette. Ze voelde ze de warmte van zijn lichaam boven dat van haar en rook de zeep waarmee hij zich gewassen had. De omtrek van zijn gezicht verscheen vaag in haar blikveld, maar ze bleef langs hem heen naar het plafond kijken. De kleur van zijn lichtblauwe ogen drong echter overal doorheen.
Toen kwam Beliëths gezicht dichter bij dat van haar. Ze wist niet wat hij van plan was, of hij haar wilde kussen, of hij dat wilde doen om haar gerust te stellen, maar voor ze het zelf goed en wel door had, draaide ze in een reflex haar hoofd van hem weg. Ze drukte haar wang tegen het kussen onder haar hoofd en keek met haar kaken op elkaar geklemd opzij. In haar hoofd was alles gelijk verward door wat ze zelf deed, maar ook die gedachten probeerde ze voor nu te blokkeren.
Even gebeurde er niets. Ze wist niet of ze Beliëth beledigd had door haar gezicht van hem weg te draaien, of dat ze hem boos had gemaakt, maar hij bewoog even niet en sprak ook niet. Toen, echter, voelde ze dat hij haar blik van haar gezicht afwendde Ze voelde zijn hand weer op haar bovenbeen en zwijgend duwde hij het nog wat verder opzij. Toen kwam zijn onderlichaam dichter bij dat van haar. Licht paniekerig vroeg ze zich af of het nu zou gebeuren, wat ze nu moest doen, maar het volgende moment voelde ze al een scherpe, stekende pijn tussen haar benen.
Ayleths adem stokte. Haar lichaam werd in één keer warm door de sensatie van de pijn en ze kneep haar ogen dicht. Uit alle macht balde ze haar handen tot vuisten. Haar hart klopte als een gek en de plotselinge stoot adrenaline die het gevoel veroorzaakt had, zette al haar spieren onder spanning. Het lukte haar niet meer zich te bewegen.
‘Ontspan, Ayleth,’ hoorde ze Beliëth zeggen. ‘Rustig. Het is erger als je je spant.’
Ja, jij hebt makkelijk praten, dacht ze. Ze realiseerde zich echter dat Neña hetzelfde had gezegd en dat ze wat hij zei ook van de andere vrouwen had gehoord. Ze slikte en probeerde te ontspannen, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, op commando. Beliëth wachtte echter, alsof hij haar de tijd gaf om weer tot zichzelf te komen.
Ayleth ademde een paar keer diep in en uit probeerde haar razende hart tot bedaren te brengen. Na een tijdje lukte het haar haar vuisten een beetje te ontspannen. Ze deed haar ogen dicht en liet haar adem langzaam ontsnappen. Het nare gevoel tussen haar benen ebde langzaam wat weg. Ze voelde dat Beliëth zijn handen op het bed wat verplaatste en toen bewoog hij langzaam zijn heupen een keer. Ayleth kneep haar ogen dicht door het gevoel wat dat veroorzaakte. Het deed nog steeds pijn, opnieuw, maar het voelde al minder scherp dan daarnet.
Toen Ayleth weer uitademde, bewoog Beliëth nog een keer. En nog een keer, en nog een keer. Hij deed het rustig en beheerst en hield haar reactie goed in de gaten. Het voelde vreemd, wat hij deed. Zijn onderlichaam was warm tegen het hare en ze voelde een vreemde druk onderin haar lichaam. Het deed nog een tijdje zeer, in het begin, maar na verloop van tijd begon de pijn gelukkig af te nemen. Het voelde nog steeds niet prettig, maar met iedere keer leek het wat makkelijker te gaan. Neña had gelijk gehad. Het was niet leuk, maar het was draaglijk. Lichamelijk, tenminste. Aan wat er werkelijk gebeurde, aan wat dit betekende, durfde ze niet te denken. Als ze dat wel zou doen, als ze het haar hoofd binnen liet, zou het ontspannen nog wel het laatste zijn wat ze zou kunnen doen.
Gelukkig duurde het echter niet heel lang. Ze wist niet hoe lang ze daar zo lag, maar na verloop van tijd was Beliëth klaar. Het had nog altijd te lang geduurd, voor haar gevoel, maar minder lang dan ze verwacht had. Al gauw waren zijn bewegingen anders geworden en daarna was hij gestopt. Om de één of andere reden had ze het idee dat hij het expres kort had gehouden, al had ze geen idee of mannen dusdanige controle over zichzelf hadden dat ze dat konden. Als dat zo was, was ze hem daar ondanks haar gevoelens tegenover hem dankbaar voor.
Toen hij klaar was, kwam Beliëth al gauw weer overeind. Zijn ademhaling was iets versneld, maar ze hoorde dat het ritme ervan al gauw weer rustiger werd terwijl hij zich omdraaide en van het bed af klom.
Ayleth bleef even op haar rug naar het plafond liggen kijken, terwijl ze probeerde haar eigen ademhaling ook weer onder controle te krijgen. Ze had niet gemerkt wanneer het gebeurd was, maar haar eigen borst ging ook in een verhoogd tempo op en neer. Ze had een vreemd gevoel tussen haar benen, maar geen pijn. Beliëth had zijn woord gehouden. Hij had haar geen pijn gedaan.
Toen ze haar ademhaling weer wat onder controle had, keek Ayleth naar Beliëth opzij. Hij was teruggelopen naar de tafel en waste zich daar vluchtig met het water uit de kom. Toen hij klaar was, begon hij met nog wat korte bewegingen zijn kleding aan te trekken. Ze had het idee dat hij misgenoegd was. Ze kon alleen niet plaatsen of dat kwam omdat ze zo afstandelijk tegen hem had gedaan of omdat hij gewoon niet blij was met wat hij zojuist had moeten doen. Hoe dan ook had ze het idee dat hij het nog moeilijker te accepteren vond dan zij.
Beliëth schoof één van de lederen armkappen om zijn pols en begon met ruwe bewegingen de veters aan te trekken.
‘Je moet nog een kwartier wachten voor je opstaat,’ zei hij. ‘Eigenlijk moet ik bij je blijven om dat te controleren, maar ik neem aan dat je mijn toezicht daar niet voor nodig hebt.’
Hij pakte zijn wapenriem en gordde hem om. Het overblijvende uiteinde draaide hij op een ingewikkelde maar behendige manier om de gesp heen. Toen hij klaar was, draaide hij zich om naar de uitgang van de tent. Hij liep er naar toe, maar voor hij naar buiten liep bleef hij nog even staan, met zijn blik op de grond voor zijn voeten gericht.
‘Het was niet mijn intentie je pijn te doen,’ zei hij. ‘Als ik dat wel gedaan heb, spijt me dat.’
Ayleth keek naar hem vanaf het bed. Beliëth bleef even staan, keek ook een keer haar kant op, maar voor haar blik de zijne al goed en wel had kunnen vangen, wendde hij zijn hoofd alweer af. Hij draaide zich om en beende toen zonder nog iets te zeggen de tent uit.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Ahhhhhhhhhw. Zo heftig, maar je hebt het zo goed beschreven! De angst, de pijn, alles. Perfect gewoon. Ayleth moet ook even d'r mond opentrekken. Arme Beliëth. Ik heb in spanning gewacht!!
“When you play the game of thrones, you win or you die.”
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Ze moeten echt nog eens converseren hoor...
Arme Ayleth en Beliëth!!!
Arme Ayleth en Beliëth!!!
Dank jullie wel voor de leuke reacties! 
______________________________________________________________________________
Beliëth
Zonder nog om te kijken duwde Beliëth het doek van de ronde tent opzij. Hij werd omhuld door frisse buitenlucht zodra hij naar buiten stapte, die koel aanvoelde op zijn huid na de warmte in de tent. Het was echter niet genoeg om hem af te koelen. De emoties in zijn binnenste raasden onverminderd door.
Hij voelde zich vreselijk. Een klootzak, een misdadiger, haast. Van tevoren had hij nooit gedacht dat hij het zo moeilijk zou vinden om dit te doen, maar de uitdrukking op het gezicht van de aanvoerdersdochter toen hij de rok van de jurk opzij had geduwd, zou hij van zijn leven niet meer vergeten. Hij had het expres zo kort mogelijk gehouden, maar zijn gevoel was het nog steeds te lang geweest. Hij kon het niet verkroppen wat hij net gedaan had, dat hij niet geweigerd had, dat hij er zelf aan meegewerkt had dit in gang te zetten. Dat hij blij was geweest, in eerste instantie, dat er eindelijk gezorgd werd voor een toekomst voor hun volk. Hij kon het zich niet meer voorstellen, nu. Waarschijnlijk was het besef hoe verkeerd ze eigenlijk bezig waren alleen maar gegroeid door het feit dat hij gevoelens voor haar had. Hij wilde haar beschermen, voor haar zorgen, en wat hij net had gedaan, stond haaks op juist alles waarvoor hij haar wilde behoeden.
Met korte passen liep Beliëth de cirkel van de Heilvaders weer in. De Heilvaders zaten verderop, bij de soldaten die de vrouwen getransporteerd hadden onder een boom. Ze zaten te praten, maar één van hen kwam overeind toen hij hem in het oog kreeg.
‘Heer,’ zei hij. ‘Waar gaat u naartoe? Bent u al klaar?’
Beliëth klemde zijn kiezen op elkaar. Hij reageerde niet en liep door, naar de rand van de cirkel. De Heilvader echter, die zich schijnbaar al zorgen leek te maken om het mislukken van zijn geliefde ritueel, kwam overeind en snelde naar hem toe. Vlak voor het einde van de cirkel hield hij hem tegen.
‘Heer,’ herhaalde hij dringend. ‘Heeft u het ritueel al voltooid? U mag de cirkel niet verlaten voor de procedure afgerond is.’
Beliëth bleef staan en keek de Heilvader aan.
‘Laat me erlangs, Tinus,’ zei hij donker.
Maar de Heilvader bleef staan, inmiddels vergezeld door zijn twee collega’s en twee van de soldaten.
‘Heer,’ zei hij weer, nu met nadruk. ‘U móét echt terug naar uw tent om de procedure af te maken en om te zorgen dat uw partner na afloop een kwartier blijft liggen. Als het aantal vrouwen onvolledig is, zal alles voor niets geweest zijn.’
Beliëth probeerde zijn geduld te bewaren. Hij wilde zo snel mogelijk weg van het meisje, de Heilvaders en hun stomme regels.
‘Ik weet hoe de procedure werkt, Tinus,’ zei hij weer. ‘Ga uit de weg.’
Hij zei het niet erg vriendelijk, maar de Heilvader bleef nog altijd staan. Hij pakte Beliëth bij zijn arm toen die aanstalten maakte om langs hem heen te lopen. Hij pakte hem precies op de plek waar de stok zijn arm twee dagen terug een keer geraakt had en Beliëths gezicht vertrok even.
‘Heer-’ begon de Heilvader weer, maar Beliëth trok met een ruk zijn arm uit zijn greep.
‘Ik zei dat ik de procedure en het belang van de volledigheid ervan begreep,’ zei hij scherp. ‘Dat betekent dat ik het gedaan heb, oké. Ik heb haar voor altijd beschadigd op de manier die jullie graag wilden in de hoop dat wij, arme, nobele Irfanen, nu eindelijk eens bij de gratie van onze goden gered zullen worden. Neem me dan niet kwalijk dat ik haar en mezelf even een kwartier voor onszelf gun. Ik weet vrijwel zeker dat de jongedame heus wel zonder mijn hulp op haar bed blijven liggen.’
Hij stapte over de rand van stenen heen en beende langs het groepje Heilvaders en soldaten heen. Dit keer was er niemand die hem tegenhield en kreeg hij de kans om door te lopen. Hij liep de heuvel af zonder om te kijken en ging een willekeurige richting op, zonder bewust te weten welke kant hij koos. Het enige wat hij wist was dat hij even geen zin in mensen had. Hij wilde niet praten, geen gelach of muziek hoeven horen of mensen in zijn aanwezigheid hoeven voelen. Hij wilde even alleen zijn.
Vrijwel onbewust daalde Beliëth de heuvel af, richting het westelijke gedeelte van het Irfaanse grondgebied. Het was donker ondanks het licht van de volle maan, maar hij wist zijn weg moeiteloos te vinden. Na al die jaren kende hij het Irfaanse landschap op zijn duimpje.
Beliëth zigzagde om wat bomen en struiken heen en liep verder naar beneden. Vanaf dit punt kon hij ver uitkijken over Irfan, voor zover dat ging in het donker, dan. De lichten van de barakken van de Leodaanse vrouwen verschenen in zijn gezichtsveld, maar hij keek bewust niet die kant op. Dat was niet waar hij heenging en hij wilde op het moment liever even niet herinnerd worden aan de aanwezigheid van de Irfaanse vrouwen, die hem weer aan de aanvoerdersdochter en zijn eigen aandeel aan wat hij net met haar gedaan had deed denken.
In plaats daarvan ging Beliëth onderaan de heuvel linksaf. Hij doorkruiste stukken ongebruikt land en grasvelden en kwam daarna al gauw bij de stallen uit. Het was er pikdonker en doodstil, wat betreft menselijk geluid, dan. Dat was ook precies de reden dat hij hierheen was gegaan. Vergeleken de eeuwige drukte in het huis van Bagemanos, waren de stallen een paradijs van stilte en daarmee praktisch een uitzondering binnen heel Irfan.

______________________________________________________________________________
Beliëth
Zonder nog om te kijken duwde Beliëth het doek van de ronde tent opzij. Hij werd omhuld door frisse buitenlucht zodra hij naar buiten stapte, die koel aanvoelde op zijn huid na de warmte in de tent. Het was echter niet genoeg om hem af te koelen. De emoties in zijn binnenste raasden onverminderd door.
Hij voelde zich vreselijk. Een klootzak, een misdadiger, haast. Van tevoren had hij nooit gedacht dat hij het zo moeilijk zou vinden om dit te doen, maar de uitdrukking op het gezicht van de aanvoerdersdochter toen hij de rok van de jurk opzij had geduwd, zou hij van zijn leven niet meer vergeten. Hij had het expres zo kort mogelijk gehouden, maar zijn gevoel was het nog steeds te lang geweest. Hij kon het niet verkroppen wat hij net gedaan had, dat hij niet geweigerd had, dat hij er zelf aan meegewerkt had dit in gang te zetten. Dat hij blij was geweest, in eerste instantie, dat er eindelijk gezorgd werd voor een toekomst voor hun volk. Hij kon het zich niet meer voorstellen, nu. Waarschijnlijk was het besef hoe verkeerd ze eigenlijk bezig waren alleen maar gegroeid door het feit dat hij gevoelens voor haar had. Hij wilde haar beschermen, voor haar zorgen, en wat hij net had gedaan, stond haaks op juist alles waarvoor hij haar wilde behoeden.
Met korte passen liep Beliëth de cirkel van de Heilvaders weer in. De Heilvaders zaten verderop, bij de soldaten die de vrouwen getransporteerd hadden onder een boom. Ze zaten te praten, maar één van hen kwam overeind toen hij hem in het oog kreeg.
‘Heer,’ zei hij. ‘Waar gaat u naartoe? Bent u al klaar?’
Beliëth klemde zijn kiezen op elkaar. Hij reageerde niet en liep door, naar de rand van de cirkel. De Heilvader echter, die zich schijnbaar al zorgen leek te maken om het mislukken van zijn geliefde ritueel, kwam overeind en snelde naar hem toe. Vlak voor het einde van de cirkel hield hij hem tegen.
‘Heer,’ herhaalde hij dringend. ‘Heeft u het ritueel al voltooid? U mag de cirkel niet verlaten voor de procedure afgerond is.’
Beliëth bleef staan en keek de Heilvader aan.
‘Laat me erlangs, Tinus,’ zei hij donker.
Maar de Heilvader bleef staan, inmiddels vergezeld door zijn twee collega’s en twee van de soldaten.
‘Heer,’ zei hij weer, nu met nadruk. ‘U móét echt terug naar uw tent om de procedure af te maken en om te zorgen dat uw partner na afloop een kwartier blijft liggen. Als het aantal vrouwen onvolledig is, zal alles voor niets geweest zijn.’
Beliëth probeerde zijn geduld te bewaren. Hij wilde zo snel mogelijk weg van het meisje, de Heilvaders en hun stomme regels.
‘Ik weet hoe de procedure werkt, Tinus,’ zei hij weer. ‘Ga uit de weg.’
Hij zei het niet erg vriendelijk, maar de Heilvader bleef nog altijd staan. Hij pakte Beliëth bij zijn arm toen die aanstalten maakte om langs hem heen te lopen. Hij pakte hem precies op de plek waar de stok zijn arm twee dagen terug een keer geraakt had en Beliëths gezicht vertrok even.
‘Heer-’ begon de Heilvader weer, maar Beliëth trok met een ruk zijn arm uit zijn greep.
‘Ik zei dat ik de procedure en het belang van de volledigheid ervan begreep,’ zei hij scherp. ‘Dat betekent dat ik het gedaan heb, oké. Ik heb haar voor altijd beschadigd op de manier die jullie graag wilden in de hoop dat wij, arme, nobele Irfanen, nu eindelijk eens bij de gratie van onze goden gered zullen worden. Neem me dan niet kwalijk dat ik haar en mezelf even een kwartier voor onszelf gun. Ik weet vrijwel zeker dat de jongedame heus wel zonder mijn hulp op haar bed blijven liggen.’
Hij stapte over de rand van stenen heen en beende langs het groepje Heilvaders en soldaten heen. Dit keer was er niemand die hem tegenhield en kreeg hij de kans om door te lopen. Hij liep de heuvel af zonder om te kijken en ging een willekeurige richting op, zonder bewust te weten welke kant hij koos. Het enige wat hij wist was dat hij even geen zin in mensen had. Hij wilde niet praten, geen gelach of muziek hoeven horen of mensen in zijn aanwezigheid hoeven voelen. Hij wilde even alleen zijn.
Vrijwel onbewust daalde Beliëth de heuvel af, richting het westelijke gedeelte van het Irfaanse grondgebied. Het was donker ondanks het licht van de volle maan, maar hij wist zijn weg moeiteloos te vinden. Na al die jaren kende hij het Irfaanse landschap op zijn duimpje.
Beliëth zigzagde om wat bomen en struiken heen en liep verder naar beneden. Vanaf dit punt kon hij ver uitkijken over Irfan, voor zover dat ging in het donker, dan. De lichten van de barakken van de Leodaanse vrouwen verschenen in zijn gezichtsveld, maar hij keek bewust niet die kant op. Dat was niet waar hij heenging en hij wilde op het moment liever even niet herinnerd worden aan de aanwezigheid van de Irfaanse vrouwen, die hem weer aan de aanvoerdersdochter en zijn eigen aandeel aan wat hij net met haar gedaan had deed denken.
In plaats daarvan ging Beliëth onderaan de heuvel linksaf. Hij doorkruiste stukken ongebruikt land en grasvelden en kwam daarna al gauw bij de stallen uit. Het was er pikdonker en doodstil, wat betreft menselijk geluid, dan. Dat was ook precies de reden dat hij hierheen was gegaan. Vergeleken de eeuwige drukte in het huis van Bagemanos, waren de stallen een paradijs van stilte en daarmee praktisch een uitzondering binnen heel Irfan.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Die gaat er ook zeker komen, maar ik zal nog niet zeggen hoe en wanneer
En Silk, thanks en super dat je ook meeleest, ontzettend gaaf! 
______________________________________________________________________________
Beliëth vertraagde zijn passen toen hij bij de stallen aankwam, zijn voetstappen zo wat dempend. De meeste staljongens sliepen in de hutjes rondom de stallen en het was niet zijn bedoeling ze te wekken of te alarmeren. Gelukkig lukte het hem geluidloos over te komen. Alleen de wacht, die rondom de stallen patrouilleerde om de paarden en de omgeving in de gaten te houden, keek even naar hem om toen hij langsliep, maar toen hij Beliëth herkende, groette hij hem beleefd en hervatte zijn ronden. Eén van de voordelen van Beliëths hoge positie in het leger en daarmee in de Irfaanse maatschappij was dat hij overal kon en mocht komen zonder daarvoor bij wie dan ook verantwoording af te hoeven leggen.
Eenmaal binnen het stallencomplex van schuurtjes en houten gebouwen, liep Beliëth naar het centrale gebouw in het midden van het gebied. Hij liep langs de voerkamer om een winterpeen mee te gappen, zoals hij altijd deed, en liep toen door naar de stallen. Daar was het wel extreem donker en hij moest een kaars in een brandveilige lantaarn meenemen om er zijn weg te kunnen vinden.
De paarden in de stallen keken allemaal op toen hij de ruimte binnenkwam en zijn licht over hen heen viel. Overal kwamen hoofden omhoog en er werden oren en ogen zijn kant op gedraaid. Enkele van de paarden verwelkomden hem met een zacht gemurmel en anderen hervatten hun slaap, veelal op staand op drie benen, anderen liggend in hun boxen. En verderop, temidden van alle paarden, was er één die opviel tussen al zijn donkere soortgenoten in zijn stal. Abijahs glanzende vacht lichtte bijna op in het licht van zijn lamp en de blauwe ogen weerkaatsten de gelige gloed.
Het paard liet een zacht, laag gemurmel horen toen Beliëth naar zijn stal kwam lopen. Beliëth glimlachte onwillekeurig even om dat geluid en hing de lantaarn aan een haak aan één van de bielzen in de stal. Hij klopte Abijah even op zijn hals, die al aan zijn kleding begon te snuffelen, en haalde toen de winterpeen tevoorschijn. Dit keer brak hij hem door midden voor hij hem het paard in twee stukken gaf.
Abijah nam de winterpeen aan en begon erop te kauwen. Beliëth keek naar hem en na verloop van tijd gleden zijn ogen verder, naar de lappen stof die nog altijd netjes op hun plek om Abijah’s borst en bovenbeen bevestigd waren. Door de aanblik daarvan dwaalden zijn gedachten weer af naar vorige keer toen hij hier zo had gestaan, en daardoor naar Ayleth. Ze had de wortel voor hem opgepakt, toen. Hij had sinds de avond dat hij zijn straf had ondergaan last van zijn rug gehad en bukken en bewegen hadden hem moeite gekost. Ze had het gezien en vrijwel gelijk, zonder een spoortje twijfel, had ze hem geholpen.
Hij begreep nog steeds niet waarom ze dat gedaan had. Ze was tot dan toe al die tijd bezig geweest hem van zich af te duwen en te negeren, wat hij overigens ook nog steeds niet begreep, en toen ineens was ze hem te hulp geschoten. Steeds meer gaven dat soort acties hem het idee dat haar afwijzende gedrag iets was wat ze opvoerde, maar niet iets wat vanuit haar hart kwam. Het frustreerde hem des te meer omdat ze het echter wel consequent volhield, afgezien van haar moment van zwakte met het oprapen van de winterpeen. Haar reactie toen ze elkaar aangeraakt hadden, was nog net als alle voorgaande keren geweest. Hij had aan haar gezicht gezien dat ze het nog altijd voelde. Waarom was ze dan ineens zo afstandelijk? Wat zag erachter? Wat had hij verkeerd gedaan?
Wat Beliëth nog extra tergde, waren zijn eigen gevoelens. Hij had geprobeerd zich af te sluiten voor haar, na de ommekeer in haar gedrag, maar het was hem niet gelukt. Van buiten was hij al gauw teruggezakt naar zijn afstandelijke, lichtgeraakte zelf, maar van binnen voelde hij nog altijd hetzelfde voor haar. Hij zag haar graag en het frustreerde hem dat ze ineens zo afstandelijk deed, maar hij was ook niet het type om haar te vragen wat er aan de hand was. Hij was sowieso nooit een prater geweest, al helemaal niet voor haar. Het was haar keuze om zo met hem om te gaan.
Beliëth keek opzij toen hij plotseling voetstappen hoorde. Ze waren zacht en gedempt en kwamen zijn kant op. Hij hoorde dat het twee paar was. Gelijk was hij gealarmeerd. Normaal gesproken was het niet vreemd dat er mensen rondom de stallen heen en weer liepen, maar op dit tijdstip was dat het wel. Vooral het feit dat er op dit tijdstip twee mensen in de buurt van de stallen rondliepen was ongewoon.
Abijah en de andere paarden keken om toen er aan de buitendeur van de stal gemorreld werd. Beliëth legde zijn hand op de schede van zijn zwaard en sloot de andere om het heft, klaar om tot de aanval over te gaan mocht het geluid onheil aankondigen, maar al gauw bleek dat echter niet het geval te zijn. Toen de deur openging, zag hij twee gedaanten met eenzelfde soort lantaarn als hij meegenomen had in de deuropening staan. Even moesten zijn ogen scherpstellen in het plotseling fellere licht dat de extra lichtbron veroorzaakte, maar toen zag hij wie het waren. Het was soldaat Henry met Ayleth.
Henry had de lantaarn in zijn hand, hem ergens opgeheven ter hoogte van zijn hoofd. Zijn andere hand had hij om Ayleths arm gesloten. Ayleth zelf had de jurk van het ritueel nog aan: in haar armen hield ze een bundeltje kleding, waarvan de kleur hem vertelde dat het haar nachtgewaad en werkjurk voor op stal waren.
Even vroeg Beliëth zich met groeiend wantrouwen af wat Henry met het meisje op stal moest, maar toen hij naar haar gezicht keek, zag hij dat ze niet bang was geweest voor ze in de deuropening verschenen was. Ze was geschrokken, maar die schrik leek eerder voort te komen uit het feit dat ze er niet op voorbereid was geweest hem daar ineens aan te treffen, niet uit iets wat Henry was gedaan. De bundeltjes in haar armen waren netjes opgevouwen: het leek erop dat ze ze net uit een kast had gehaald.


______________________________________________________________________________
Beliëth vertraagde zijn passen toen hij bij de stallen aankwam, zijn voetstappen zo wat dempend. De meeste staljongens sliepen in de hutjes rondom de stallen en het was niet zijn bedoeling ze te wekken of te alarmeren. Gelukkig lukte het hem geluidloos over te komen. Alleen de wacht, die rondom de stallen patrouilleerde om de paarden en de omgeving in de gaten te houden, keek even naar hem om toen hij langsliep, maar toen hij Beliëth herkende, groette hij hem beleefd en hervatte zijn ronden. Eén van de voordelen van Beliëths hoge positie in het leger en daarmee in de Irfaanse maatschappij was dat hij overal kon en mocht komen zonder daarvoor bij wie dan ook verantwoording af te hoeven leggen.
Eenmaal binnen het stallencomplex van schuurtjes en houten gebouwen, liep Beliëth naar het centrale gebouw in het midden van het gebied. Hij liep langs de voerkamer om een winterpeen mee te gappen, zoals hij altijd deed, en liep toen door naar de stallen. Daar was het wel extreem donker en hij moest een kaars in een brandveilige lantaarn meenemen om er zijn weg te kunnen vinden.
De paarden in de stallen keken allemaal op toen hij de ruimte binnenkwam en zijn licht over hen heen viel. Overal kwamen hoofden omhoog en er werden oren en ogen zijn kant op gedraaid. Enkele van de paarden verwelkomden hem met een zacht gemurmel en anderen hervatten hun slaap, veelal op staand op drie benen, anderen liggend in hun boxen. En verderop, temidden van alle paarden, was er één die opviel tussen al zijn donkere soortgenoten in zijn stal. Abijahs glanzende vacht lichtte bijna op in het licht van zijn lamp en de blauwe ogen weerkaatsten de gelige gloed.
Het paard liet een zacht, laag gemurmel horen toen Beliëth naar zijn stal kwam lopen. Beliëth glimlachte onwillekeurig even om dat geluid en hing de lantaarn aan een haak aan één van de bielzen in de stal. Hij klopte Abijah even op zijn hals, die al aan zijn kleding begon te snuffelen, en haalde toen de winterpeen tevoorschijn. Dit keer brak hij hem door midden voor hij hem het paard in twee stukken gaf.
Abijah nam de winterpeen aan en begon erop te kauwen. Beliëth keek naar hem en na verloop van tijd gleden zijn ogen verder, naar de lappen stof die nog altijd netjes op hun plek om Abijah’s borst en bovenbeen bevestigd waren. Door de aanblik daarvan dwaalden zijn gedachten weer af naar vorige keer toen hij hier zo had gestaan, en daardoor naar Ayleth. Ze had de wortel voor hem opgepakt, toen. Hij had sinds de avond dat hij zijn straf had ondergaan last van zijn rug gehad en bukken en bewegen hadden hem moeite gekost. Ze had het gezien en vrijwel gelijk, zonder een spoortje twijfel, had ze hem geholpen.
Hij begreep nog steeds niet waarom ze dat gedaan had. Ze was tot dan toe al die tijd bezig geweest hem van zich af te duwen en te negeren, wat hij overigens ook nog steeds niet begreep, en toen ineens was ze hem te hulp geschoten. Steeds meer gaven dat soort acties hem het idee dat haar afwijzende gedrag iets was wat ze opvoerde, maar niet iets wat vanuit haar hart kwam. Het frustreerde hem des te meer omdat ze het echter wel consequent volhield, afgezien van haar moment van zwakte met het oprapen van de winterpeen. Haar reactie toen ze elkaar aangeraakt hadden, was nog net als alle voorgaande keren geweest. Hij had aan haar gezicht gezien dat ze het nog altijd voelde. Waarom was ze dan ineens zo afstandelijk? Wat zag erachter? Wat had hij verkeerd gedaan?
Wat Beliëth nog extra tergde, waren zijn eigen gevoelens. Hij had geprobeerd zich af te sluiten voor haar, na de ommekeer in haar gedrag, maar het was hem niet gelukt. Van buiten was hij al gauw teruggezakt naar zijn afstandelijke, lichtgeraakte zelf, maar van binnen voelde hij nog altijd hetzelfde voor haar. Hij zag haar graag en het frustreerde hem dat ze ineens zo afstandelijk deed, maar hij was ook niet het type om haar te vragen wat er aan de hand was. Hij was sowieso nooit een prater geweest, al helemaal niet voor haar. Het was haar keuze om zo met hem om te gaan.
Beliëth keek opzij toen hij plotseling voetstappen hoorde. Ze waren zacht en gedempt en kwamen zijn kant op. Hij hoorde dat het twee paar was. Gelijk was hij gealarmeerd. Normaal gesproken was het niet vreemd dat er mensen rondom de stallen heen en weer liepen, maar op dit tijdstip was dat het wel. Vooral het feit dat er op dit tijdstip twee mensen in de buurt van de stallen rondliepen was ongewoon.
Abijah en de andere paarden keken om toen er aan de buitendeur van de stal gemorreld werd. Beliëth legde zijn hand op de schede van zijn zwaard en sloot de andere om het heft, klaar om tot de aanval over te gaan mocht het geluid onheil aankondigen, maar al gauw bleek dat echter niet het geval te zijn. Toen de deur openging, zag hij twee gedaanten met eenzelfde soort lantaarn als hij meegenomen had in de deuropening staan. Even moesten zijn ogen scherpstellen in het plotseling fellere licht dat de extra lichtbron veroorzaakte, maar toen zag hij wie het waren. Het was soldaat Henry met Ayleth.
Henry had de lantaarn in zijn hand, hem ergens opgeheven ter hoogte van zijn hoofd. Zijn andere hand had hij om Ayleths arm gesloten. Ayleth zelf had de jurk van het ritueel nog aan: in haar armen hield ze een bundeltje kleding, waarvan de kleur hem vertelde dat het haar nachtgewaad en werkjurk voor op stal waren.
Even vroeg Beliëth zich met groeiend wantrouwen af wat Henry met het meisje op stal moest, maar toen hij naar haar gezicht keek, zag hij dat ze niet bang was geweest voor ze in de deuropening verschenen was. Ze was geschrokken, maar die schrik leek eerder voort te komen uit het feit dat ze er niet op voorbereid was geweest hem daar ineens aan te treffen, niet uit iets wat Henry was gedaan. De bundeltjes in haar armen waren netjes opgevouwen: het leek erop dat ze ze net uit een kast had gehaald.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Gaat Ayleth vanaf nu in de stal slapen ofzo? *hmm*
Komaan praten!!
Komaan praten!!

Haha dat blijkt vanzelf als het goed is! 
___________________________________________________________________
Naast Ayleyth gaf Henry acht.
‘Heer,’ zei hij. ‘Mijn excuses voor onze onbeleefde binnenkomst, ik wist niet dat u hier was.’
Beliëth haalde zijn lantaarn weer van de biels en hief hem op, zodat het licht op het gezicht van Henry en Ayleth viel.
‘Het geeft niet, Henry,’ zei hij. ‘Wat doe je hier?’
Henry liet zijn lantaarn wat zakken nu die van Beliëth hen al genoeg verlichtte.
‘Ik willig een verzoek van de Leodaanse vrouw in, heer,’ zei hij. ‘Ze moet morgen vroeg op de stallen werken en vroeg me of het mogelijk was dat ze wat er rest van komende nacht alvast in één van de nachtvertrekken bij de stallen kon doorbrengen. Ik heb toegestemd omdat ik niet dacht dat het een probleem was.’
Beliëth schudde zijn hoofd. ‘Dat is het ook niet, Henry.’ Hij liep naar hen toe en bracht zijn lantaarn naar Ayleth toe. Het gelige licht viel sierlijk op haar gezicht en ook in die gloed was ze prachtig. Ondanks dat zag hij haar uitdrukking in de tent voor zich, toen hij de rok van haar jurk had losgemaakt, maar hij wendde zijn blik niet af, ook al had zij dat inmiddels al wel weer gedaan.
‘Waarom wil je hier overnachten, aanvoerdersdochter?’ vroeg hij. ‘Denk je vanuit hier te kunnen ontsnappen?’ Het klonk niet alsof hij dat als een redelijke mogelijkheid zag, maar hij wist niet of zij het ook hoorde. Hij zag dat het meisje slikte.
‘Nee, heer,’ zei ze met haar blik op de grond gericht.
Beliëth bewoog de lantaarn wat heen en weer, maar ze keek niet naar hem op. Hij wist dat het de regels waren, maar de manier waarop zij het nu deed, was zodanig ontwijkend dat het hem ergerde.
‘Waarom wil je dan niet in de barak slapen?’ vroeg hij. ‘Je hebt toch geen problemen met de andere Leodaanse vrouwen?’
‘Nee, heer.’
‘Waarom dan?’
Ze reageerde niet. Beliëth fronste zijn wenkbrauw en rammelde een keer met de lamp.
‘Aanvoerdersdochter,’ zei hij. Hij zag dat ze slikte. Toen zei ze zo zacht dat hij haar niet had kunnen verstaan als hij haar niet zou begrijpen: ‘Omdat ik vannacht graag even alleen wil zijn, heer.’
Haar antwoord was zo verrassend maar voor hem tegelijkertijd zo logisch dat het hem moeite kostte zijn gezicht neutraal gehouden. Iedere andere soldaat had waarschijnlijk moeten lachen, gezegd dat ze zich niet moest aanstellen en terug moest gaan naar de barak, maar hij niet. Hij lachte niet omdat hij wist wat ze voelde. Hij voelde immers precies hetzelfde. Hij begreep dat zij net zo min zin had om weer terug te moeten naar de aanwezigheid van de vrouwen in de barak als hij er behoefte aan had om zich weer naar de drukte van Manaous’ huis te begeven.
Hij keek even naar haar, naar het licht dat op haar gezicht viel, maar toen knikte hij.
‘Goed,’ zei hij. ‘Loop maar door.’
Ze zei niets, maar ondanks dat had hij het idee dat ze opgelucht was omdat hij haar niet terugstuurde. Zij en Henry begon weer te lopen en de soldaat keek hem aan in het voorbijgaan.
‘Het spijt me, heer,’ zei hij toen ze langsliep. ‘Volgende keer zal ik eerst om uw goedkeuring vragen.’
Maar Beliëth knikte naar hem. ‘Het is goed, Henry. Ik had dezelfde beslissing genomen als jij. Breng haar maar naar een lege hut.’
Henry boog zijn hoofd en bedankte hem vlug voor hij met Ayleth verder de stal doorliep. Beliëth hield zijn lantaarn opgeheven en keek ze na in het vage schijnsel van de kaars erin. Terwijl hij haar nakeek, realiseerde hij zich waarom ze zo naar hem had gekeken. Ze had haar toevlucht gezocht in de stilte van de stallen, net als hij. Ze hadden exact hetzelfde op de situatie gereageerd, hun gedrag was vrijwel hetzelfde geweest. Ze pasten in elkaar als puzzelstukjes die samen de puzzel vervolmaakten. Aan de blik in haar ogen wist hij dat zij dat ook gezien had. Het was niet te ontkennen, niet door hem, en ook niet meer door haar.
Maar waarom bleef ze dat dan telkens wel proberen?
Ayleth
De eerste tijd na de nacht van hun ritueel, zag Ayleth Beliëth nauwelijks. Zij ontweek hem, hij haar waarschijnlijk ook en ze vaak waren vaak aan het toeval overgelaten. Veel van hun bezigheden liepen langs elkaar heen. Een enkele keer kwamen ze elkaar tegen, voornamelijk op stal of als Ayleth Beliëths vervangende paard moest zadelen, maar dan spraken ze niet met elkaar. Dat was nu niet alleen meer van Ayleths kant afkomstig, maar ook van die van Beliëth. Ayleth vermoedde dat hij haar gedrag zat was en dat hij te trots of te op zichzelf was om haar te vragen wat er aan de hand was. Het deed haar pijn, maar ze wist dat het de enige manier was. Het was beter als Beliëth ook geen toenadering meer zocht tot haar.
De tweestrijd binnen Ayleth was sinds de nacht van het ritueel alleen nog maar groter geworden. Achteraf gezien was het lang niet zo erg geweest als ze had verwacht. In de dagen erna had ze de verhalen van de andere vrouwen aangehoord en maar weinig van de andere Irfaanse mannen waren zo met hun partners omgegaan als Beliëth. Er was geen enkeling verder zo erg als Brom, maar echt zachtzinnig waren sommigen ook niet geweest. Beliëth, daarentegen, was rustig geweest en had haar behandeld met al het mogelijke respect dat er in die situatie mogelijk was geweest. Dat was nu echter onfortuinlijk: het was veel makkelijker geweest hem te haten als het vreselijk was geweest.
Ayleth piekerde er veel over, over haar gevoelens voor Beliëth. Al die tijd dat ze geprobeerd had hem te haten, was er in haar binnenste niets veranderd. Sterker nog, het leek wel of het steeds erger werd. Iedere keer als ze hem zag, was haar gevoel voor hem sterker en telkens gebeurden er dingen die hen op de één of andere manier dichter bij elkaar brachten. Eerst het gedoe met Levyan, toen de selectie van de Heilvaders, de straf die ze beide hadden ondergaan, hun gezamenlijke band met Abijah en toen hun beslissing om zich allebei terug te trekken in de stal na hun nacht van het ritueel. Het was of één of andere bovennatuurlijke macht hen door tekens te geven juist alleen maar dichter bij elkaar probeerde te krijgen.

___________________________________________________________________
Naast Ayleyth gaf Henry acht.
‘Heer,’ zei hij. ‘Mijn excuses voor onze onbeleefde binnenkomst, ik wist niet dat u hier was.’
Beliëth haalde zijn lantaarn weer van de biels en hief hem op, zodat het licht op het gezicht van Henry en Ayleth viel.
‘Het geeft niet, Henry,’ zei hij. ‘Wat doe je hier?’
Henry liet zijn lantaarn wat zakken nu die van Beliëth hen al genoeg verlichtte.
‘Ik willig een verzoek van de Leodaanse vrouw in, heer,’ zei hij. ‘Ze moet morgen vroeg op de stallen werken en vroeg me of het mogelijk was dat ze wat er rest van komende nacht alvast in één van de nachtvertrekken bij de stallen kon doorbrengen. Ik heb toegestemd omdat ik niet dacht dat het een probleem was.’
Beliëth schudde zijn hoofd. ‘Dat is het ook niet, Henry.’ Hij liep naar hen toe en bracht zijn lantaarn naar Ayleth toe. Het gelige licht viel sierlijk op haar gezicht en ook in die gloed was ze prachtig. Ondanks dat zag hij haar uitdrukking in de tent voor zich, toen hij de rok van haar jurk had losgemaakt, maar hij wendde zijn blik niet af, ook al had zij dat inmiddels al wel weer gedaan.
‘Waarom wil je hier overnachten, aanvoerdersdochter?’ vroeg hij. ‘Denk je vanuit hier te kunnen ontsnappen?’ Het klonk niet alsof hij dat als een redelijke mogelijkheid zag, maar hij wist niet of zij het ook hoorde. Hij zag dat het meisje slikte.
‘Nee, heer,’ zei ze met haar blik op de grond gericht.
Beliëth bewoog de lantaarn wat heen en weer, maar ze keek niet naar hem op. Hij wist dat het de regels waren, maar de manier waarop zij het nu deed, was zodanig ontwijkend dat het hem ergerde.
‘Waarom wil je dan niet in de barak slapen?’ vroeg hij. ‘Je hebt toch geen problemen met de andere Leodaanse vrouwen?’
‘Nee, heer.’
‘Waarom dan?’
Ze reageerde niet. Beliëth fronste zijn wenkbrauw en rammelde een keer met de lamp.
‘Aanvoerdersdochter,’ zei hij. Hij zag dat ze slikte. Toen zei ze zo zacht dat hij haar niet had kunnen verstaan als hij haar niet zou begrijpen: ‘Omdat ik vannacht graag even alleen wil zijn, heer.’
Haar antwoord was zo verrassend maar voor hem tegelijkertijd zo logisch dat het hem moeite kostte zijn gezicht neutraal gehouden. Iedere andere soldaat had waarschijnlijk moeten lachen, gezegd dat ze zich niet moest aanstellen en terug moest gaan naar de barak, maar hij niet. Hij lachte niet omdat hij wist wat ze voelde. Hij voelde immers precies hetzelfde. Hij begreep dat zij net zo min zin had om weer terug te moeten naar de aanwezigheid van de vrouwen in de barak als hij er behoefte aan had om zich weer naar de drukte van Manaous’ huis te begeven.
Hij keek even naar haar, naar het licht dat op haar gezicht viel, maar toen knikte hij.
‘Goed,’ zei hij. ‘Loop maar door.’
Ze zei niets, maar ondanks dat had hij het idee dat ze opgelucht was omdat hij haar niet terugstuurde. Zij en Henry begon weer te lopen en de soldaat keek hem aan in het voorbijgaan.
‘Het spijt me, heer,’ zei hij toen ze langsliep. ‘Volgende keer zal ik eerst om uw goedkeuring vragen.’
Maar Beliëth knikte naar hem. ‘Het is goed, Henry. Ik had dezelfde beslissing genomen als jij. Breng haar maar naar een lege hut.’
Henry boog zijn hoofd en bedankte hem vlug voor hij met Ayleth verder de stal doorliep. Beliëth hield zijn lantaarn opgeheven en keek ze na in het vage schijnsel van de kaars erin. Terwijl hij haar nakeek, realiseerde hij zich waarom ze zo naar hem had gekeken. Ze had haar toevlucht gezocht in de stilte van de stallen, net als hij. Ze hadden exact hetzelfde op de situatie gereageerd, hun gedrag was vrijwel hetzelfde geweest. Ze pasten in elkaar als puzzelstukjes die samen de puzzel vervolmaakten. Aan de blik in haar ogen wist hij dat zij dat ook gezien had. Het was niet te ontkennen, niet door hem, en ook niet meer door haar.
Maar waarom bleef ze dat dan telkens wel proberen?
Ayleth
De eerste tijd na de nacht van hun ritueel, zag Ayleth Beliëth nauwelijks. Zij ontweek hem, hij haar waarschijnlijk ook en ze vaak waren vaak aan het toeval overgelaten. Veel van hun bezigheden liepen langs elkaar heen. Een enkele keer kwamen ze elkaar tegen, voornamelijk op stal of als Ayleth Beliëths vervangende paard moest zadelen, maar dan spraken ze niet met elkaar. Dat was nu niet alleen meer van Ayleths kant afkomstig, maar ook van die van Beliëth. Ayleth vermoedde dat hij haar gedrag zat was en dat hij te trots of te op zichzelf was om haar te vragen wat er aan de hand was. Het deed haar pijn, maar ze wist dat het de enige manier was. Het was beter als Beliëth ook geen toenadering meer zocht tot haar.
De tweestrijd binnen Ayleth was sinds de nacht van het ritueel alleen nog maar groter geworden. Achteraf gezien was het lang niet zo erg geweest als ze had verwacht. In de dagen erna had ze de verhalen van de andere vrouwen aangehoord en maar weinig van de andere Irfaanse mannen waren zo met hun partners omgegaan als Beliëth. Er was geen enkeling verder zo erg als Brom, maar echt zachtzinnig waren sommigen ook niet geweest. Beliëth, daarentegen, was rustig geweest en had haar behandeld met al het mogelijke respect dat er in die situatie mogelijk was geweest. Dat was nu echter onfortuinlijk: het was veel makkelijker geweest hem te haten als het vreselijk was geweest.
Ayleth piekerde er veel over, over haar gevoelens voor Beliëth. Al die tijd dat ze geprobeerd had hem te haten, was er in haar binnenste niets veranderd. Sterker nog, het leek wel of het steeds erger werd. Iedere keer als ze hem zag, was haar gevoel voor hem sterker en telkens gebeurden er dingen die hen op de één of andere manier dichter bij elkaar brachten. Eerst het gedoe met Levyan, toen de selectie van de Heilvaders, de straf die ze beide hadden ondergaan, hun gezamenlijke band met Abijah en toen hun beslissing om zich allebei terug te trekken in de stal na hun nacht van het ritueel. Het was of één of andere bovennatuurlijke macht hen door tekens te geven juist alleen maar dichter bij elkaar probeerde te krijgen.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Dank jullie Nele en Romy! 
______________________________________________________________________________
Door haar gepieker lag Ayleth vaak wakker, op momenten dat ze hoorde te slapen. Nachtenlang lag ze voor zich uit te staren, in het donker naar het plafond. Als ze in de barak bij de vrouwen sliep, wat ze zo nu en dan fijn vond omdat ze graag in hun aanwezigheid was, probeerde ze wel te slapen of in ieder geval te doen alsof. Ze wilde niet dat de vrouwen doorhadden waar ze mee worstelde of dat ze zich zorgen om haar gingen maken. Sinds de nacht van het ritueel mocht ze echter geregeld volledige etmalen meedraaien op stal en dat betekende dat ze zo nu en dan ook in de stalhutten mocht slapen, om het laatste kuil te geven of nachtdienst te houden bij de paarden. Afgezien van vermoeidheid was er daar niets wat haar ertoe aanzette in slaap te vallen en dus piekerde ze er die nachten lustig op los. In de individuele stalhutten was er niemand die haar vragen zou gaan stellen omdat het opviel dat ze regelmatig in gedachten verzonken voor zich uit lag te staren.
Door haar pendelen tussen de stalhutten en de vrouwenbarak, begon ze op die laatste locatie echter ook een beetje achter de feiten aan te hollen. Dat bleek ergens zo’n twee weken na de eerste nacht in de tenten, toen Ayleth na een werkdag op stal teruggebracht werd naar de vrouwenbarak op de landbouwgrond. Toen ze door een soldaat naar binnen werd gebracht, zaten alle vrouwen samengedromd om wat bedden in het midden van de ruimte. Er werd druk gepraat en de sfeer in de ruimte was vreemd: opgetogen, maar gespannen.
Ayleth keek even om zich heen toen de soldaat de deur van de barak achter dichtdeed. Ze groette wat vrouwen in haar buurt, die zich afzijdig van de drukte op hun eigen bed ophielden.
‘Hé,’ groette ze één van de vrouwen op een bed links van haar, een timmermansdochter van haar leeftijd uit het Leodaanse dorp. ‘Wat is er aan de hand?’
Het meisje knikte naar de groep vrouwen voorin de barak.
‘Neña en Desiara zijn in verwachting,’ zei ze.
Het duurde even voor haar woorden concreet tot Ayleth doordrongen, maar toen zakte er een vreemd gevoel neer in haar lichaam. Ze was de afgelopen dagen zo bezig geweest met piekeren over Beliëth en haar gevoelens voor hem dat ze er nauwelijks bij had stilgestaan dat vroeg of laat zou gaan blijken of de procedure van de Heilvaders het beoogde resultaat had gehad, weten dat er toch niets anders was wat ze kon doen was afwachtend.
Ze wendde haar blik weer af en keek naar de groep vrouwen. Inderdaad zag ze Neña en Desiara in het midden zitten.
‘Echt?’ vroeg ze.
Het meisje naast haar knikte. ‘
‘Ja,’ zei ze. ‘Hun cyclus blijft uit. Het is afwachten of het zo blijft, maar voorlopig lijkt het er op dat het zo is.’
Ayleth knikte wat. Nog even bleef ze naar de groep vrouwen staren, een beetje van haar apropos door de werkelijkheid die zich ineens weer overal een weg doorheen baande, maar toen knipperde ze met haar ogen.
Ze bedankte het meisje en begon naar de bijeenkomst midden in de barak te lopen.
Midden in de groep pratende vrouwen zaten Neña en Desiara op een bed. Desiara was in gesprek met de vrouwen, maar Neña keek zwijgend naar hen terwijl ze met elkaar praatten zonder zelf mee te delen in het gesprek. Ayleth zag dat de uitdrukking op haar gezicht net zo dubbel was als de gevoelssfeer in de barak: ze glimlachte een beetje, maar het was een heel onzekere, vertwijfelde glimlach. Vooral haar ogen deden er niet aan mee en ook haar houding straalde niet bepaald opgetogenheid uit.
Neña’s gezicht klaarde echter op toen ze Ayleth in het oog kreeg. Ze kwam overeind en stak haar hand naar Ayleth uit, terwijl ze zich een weg door de andere vrouwen begon te banen.
‘Ayleth,’ zei ze dankbaar terwijl ze haar armen om Ayleth heensloeg.
Ayleth pakte haar vast en deed haar ogen even dicht.
‘Neña,’ zei ze. ‘Hoe gaat het?’
Neña liet haar weer los en trok een gezicht, zo dat de andere vrouwen het niet zouden zien.
‘Blij dat jij er bent,’ zei ze met gedempte stem. ‘Nu heb ik eindelijk een excuus om me even van de anderen los te maken. Ga je mee?’
Ayleth knikte en als vanzelf volgde ze Neña de barak door, naar het washok. De wasruimte was sinds hun eerste keer daar een beetje hun vaste plek geworden voor privé-gesprekken. Zij en ook steeds meer andere vrouwen trokken zich er even terug als ze even afgezonderd van de anderen met elkaar wilden praten. Iedereen respecteerde dat: er werd in het washok altijd gedempt gepraat, nooit hardop. Het was de enige plek waar ze een beetje privacy hadden.
Ayleth liep achter Neña aan en wachtte tot ze de deur naar de wasruimte had opengeschoven. Toen ze naar binnen kwamen, zagen ze dat er zich aan de linkerkant van de ruimte nog twee andere vrouwen bevonden. Ze keken op toen Neña en Ayleth binnenkwamen en groetten hen toen ze hen herkenden. Daarna gingen ze weer zacht verder met hun gesprek.
Neña schoof de deur achter hen dicht. Zij en Ayleth draaiden zich om en samen liepen ze naar de rechterkant van de ruimte, zodat zij en de twee andere vrouwen elkaars gesprekken niet zouden verstoren. Toen ze stil bleven staan in een hoek, slaakte Neña een lange zucht.
‘Zo,’ zei ze. ‘Eindelijk, even rust. Ik dacht ik nooit meer van ze af zou komen.’
Ayleth glimlachte licht om de manier waarop ze dat zei.
‘Is het de hele dag al zo?’ vroeg ze.
Neña knikte verongelijkt. ‘Ja. Je kunt beter van geluk spreken dat je zo nu en dan bij de paarden mag slapen. Ik zou ook wel eens even wat tijd voor mezelf willen hebben, privacy, maar hier zijn altijd mensen. Jij hebt tenminste zo nu en dan eens en nacht in alle rust voor jezelf.’
Ayleth knikte. ‘Ja, maar daardoor mis ik ook wel de dingen die hier gebeuren.’ Ze keek naar Neña’s gezicht. ‘Ik, eh, hoorde dat je in verwachting bent?’
Neña knikte. Ze keek een keer achterom en liet zich toen in kleermakerszit op de grond zakken. Ayleth volgde haar voorbeeld.
‘Ik denk het wel,’ zei Neña. ‘Mijn cyclus is drie dagen te laat. Dat is hij normaal nooit.’
Ayleth keek naar Neña’s gezicht en haar lichaam. Ze zag niets aan haar dat anders was dan normaal. Haar wangen waren een beetje rozig, maar dat kon ook door de spanning komen.
‘Voel je al iets?’ vroeg ze. ‘Iets wat anders is dan normaal?’
Neña knikte. ‘Ja, daardoor dacht ik het al eerder. Ik ben al een week sneller moe dan normaal en soms ben ik ineens misselijk, nog voor ik gegeten heb. De oudere vrouwen zeggen dat dat normaal is. Als het zo is dat je in verwachting bent, dan.’
Haar gezicht en stem waren een beetje leeg bij die laatste woorden en Ayleth keek haar behoedzaam aan. Toen wendde ze haar blik af.
‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ zei ze. ‘Of ik je moet feliciteren of moet troosten.’

______________________________________________________________________________
Door haar gepieker lag Ayleth vaak wakker, op momenten dat ze hoorde te slapen. Nachtenlang lag ze voor zich uit te staren, in het donker naar het plafond. Als ze in de barak bij de vrouwen sliep, wat ze zo nu en dan fijn vond omdat ze graag in hun aanwezigheid was, probeerde ze wel te slapen of in ieder geval te doen alsof. Ze wilde niet dat de vrouwen doorhadden waar ze mee worstelde of dat ze zich zorgen om haar gingen maken. Sinds de nacht van het ritueel mocht ze echter geregeld volledige etmalen meedraaien op stal en dat betekende dat ze zo nu en dan ook in de stalhutten mocht slapen, om het laatste kuil te geven of nachtdienst te houden bij de paarden. Afgezien van vermoeidheid was er daar niets wat haar ertoe aanzette in slaap te vallen en dus piekerde ze er die nachten lustig op los. In de individuele stalhutten was er niemand die haar vragen zou gaan stellen omdat het opviel dat ze regelmatig in gedachten verzonken voor zich uit lag te staren.
Door haar pendelen tussen de stalhutten en de vrouwenbarak, begon ze op die laatste locatie echter ook een beetje achter de feiten aan te hollen. Dat bleek ergens zo’n twee weken na de eerste nacht in de tenten, toen Ayleth na een werkdag op stal teruggebracht werd naar de vrouwenbarak op de landbouwgrond. Toen ze door een soldaat naar binnen werd gebracht, zaten alle vrouwen samengedromd om wat bedden in het midden van de ruimte. Er werd druk gepraat en de sfeer in de ruimte was vreemd: opgetogen, maar gespannen.
Ayleth keek even om zich heen toen de soldaat de deur van de barak achter dichtdeed. Ze groette wat vrouwen in haar buurt, die zich afzijdig van de drukte op hun eigen bed ophielden.
‘Hé,’ groette ze één van de vrouwen op een bed links van haar, een timmermansdochter van haar leeftijd uit het Leodaanse dorp. ‘Wat is er aan de hand?’
Het meisje knikte naar de groep vrouwen voorin de barak.
‘Neña en Desiara zijn in verwachting,’ zei ze.
Het duurde even voor haar woorden concreet tot Ayleth doordrongen, maar toen zakte er een vreemd gevoel neer in haar lichaam. Ze was de afgelopen dagen zo bezig geweest met piekeren over Beliëth en haar gevoelens voor hem dat ze er nauwelijks bij had stilgestaan dat vroeg of laat zou gaan blijken of de procedure van de Heilvaders het beoogde resultaat had gehad, weten dat er toch niets anders was wat ze kon doen was afwachtend.
Ze wendde haar blik weer af en keek naar de groep vrouwen. Inderdaad zag ze Neña en Desiara in het midden zitten.
‘Echt?’ vroeg ze.
Het meisje naast haar knikte. ‘
‘Ja,’ zei ze. ‘Hun cyclus blijft uit. Het is afwachten of het zo blijft, maar voorlopig lijkt het er op dat het zo is.’
Ayleth knikte wat. Nog even bleef ze naar de groep vrouwen staren, een beetje van haar apropos door de werkelijkheid die zich ineens weer overal een weg doorheen baande, maar toen knipperde ze met haar ogen.
Ze bedankte het meisje en begon naar de bijeenkomst midden in de barak te lopen.
Midden in de groep pratende vrouwen zaten Neña en Desiara op een bed. Desiara was in gesprek met de vrouwen, maar Neña keek zwijgend naar hen terwijl ze met elkaar praatten zonder zelf mee te delen in het gesprek. Ayleth zag dat de uitdrukking op haar gezicht net zo dubbel was als de gevoelssfeer in de barak: ze glimlachte een beetje, maar het was een heel onzekere, vertwijfelde glimlach. Vooral haar ogen deden er niet aan mee en ook haar houding straalde niet bepaald opgetogenheid uit.
Neña’s gezicht klaarde echter op toen ze Ayleth in het oog kreeg. Ze kwam overeind en stak haar hand naar Ayleth uit, terwijl ze zich een weg door de andere vrouwen begon te banen.
‘Ayleth,’ zei ze dankbaar terwijl ze haar armen om Ayleth heensloeg.
Ayleth pakte haar vast en deed haar ogen even dicht.
‘Neña,’ zei ze. ‘Hoe gaat het?’
Neña liet haar weer los en trok een gezicht, zo dat de andere vrouwen het niet zouden zien.
‘Blij dat jij er bent,’ zei ze met gedempte stem. ‘Nu heb ik eindelijk een excuus om me even van de anderen los te maken. Ga je mee?’
Ayleth knikte en als vanzelf volgde ze Neña de barak door, naar het washok. De wasruimte was sinds hun eerste keer daar een beetje hun vaste plek geworden voor privé-gesprekken. Zij en ook steeds meer andere vrouwen trokken zich er even terug als ze even afgezonderd van de anderen met elkaar wilden praten. Iedereen respecteerde dat: er werd in het washok altijd gedempt gepraat, nooit hardop. Het was de enige plek waar ze een beetje privacy hadden.
Ayleth liep achter Neña aan en wachtte tot ze de deur naar de wasruimte had opengeschoven. Toen ze naar binnen kwamen, zagen ze dat er zich aan de linkerkant van de ruimte nog twee andere vrouwen bevonden. Ze keken op toen Neña en Ayleth binnenkwamen en groetten hen toen ze hen herkenden. Daarna gingen ze weer zacht verder met hun gesprek.
Neña schoof de deur achter hen dicht. Zij en Ayleth draaiden zich om en samen liepen ze naar de rechterkant van de ruimte, zodat zij en de twee andere vrouwen elkaars gesprekken niet zouden verstoren. Toen ze stil bleven staan in een hoek, slaakte Neña een lange zucht.
‘Zo,’ zei ze. ‘Eindelijk, even rust. Ik dacht ik nooit meer van ze af zou komen.’
Ayleth glimlachte licht om de manier waarop ze dat zei.
‘Is het de hele dag al zo?’ vroeg ze.
Neña knikte verongelijkt. ‘Ja. Je kunt beter van geluk spreken dat je zo nu en dan bij de paarden mag slapen. Ik zou ook wel eens even wat tijd voor mezelf willen hebben, privacy, maar hier zijn altijd mensen. Jij hebt tenminste zo nu en dan eens en nacht in alle rust voor jezelf.’
Ayleth knikte. ‘Ja, maar daardoor mis ik ook wel de dingen die hier gebeuren.’ Ze keek naar Neña’s gezicht. ‘Ik, eh, hoorde dat je in verwachting bent?’
Neña knikte. Ze keek een keer achterom en liet zich toen in kleermakerszit op de grond zakken. Ayleth volgde haar voorbeeld.
‘Ik denk het wel,’ zei Neña. ‘Mijn cyclus is drie dagen te laat. Dat is hij normaal nooit.’
Ayleth keek naar Neña’s gezicht en haar lichaam. Ze zag niets aan haar dat anders was dan normaal. Haar wangen waren een beetje rozig, maar dat kon ook door de spanning komen.
‘Voel je al iets?’ vroeg ze. ‘Iets wat anders is dan normaal?’
Neña knikte. ‘Ja, daardoor dacht ik het al eerder. Ik ben al een week sneller moe dan normaal en soms ben ik ineens misselijk, nog voor ik gegeten heb. De oudere vrouwen zeggen dat dat normaal is. Als het zo is dat je in verwachting bent, dan.’
Haar gezicht en stem waren een beetje leeg bij die laatste woorden en Ayleth keek haar behoedzaam aan. Toen wendde ze haar blik af.
‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ zei ze. ‘Of ik je moet feliciteren of moet troosten.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Neña was toch ouder? Het is een ander meisje dat slechts 15 is... alleen ben ik haar naam vergeten. Jeetje? 

Ja dat klopt, Gaila is het meisje van vijftien, Nena is Ayleths leeftijd (niet dat dat het beter maakt maar goed
)!
_____________________________________________________________
Neña haalde haar schouders wat op.
‘Ik weet het ook niet,’ zei ze. ‘Het voelt een beetje dubbel.’ Ze keek voor zich uit. Even was ze stil, toen zei ze: ‘Het is raar, op deze manier. Normaal gesproken ben je er blij mee, als je denkt dat je een kindje krijgt, maar nu… op de één of andere manier maakt het me ook verdrietig. Ook al was Henry niet eens heel erg.’
‘Ja. Het was niet je eigen keuze.’
‘Nee, inderdaad. Ze zijn Irfanen en ze hebben ons min of meer gedwongen. Geen van ons had het zich waarschijnlijk zo voorgesteld.’ Ze zuchtte. ‘Maar eigenlijk moet ik ook wel opgelucht zijn, ergens.’
Ayleth keek naar haar op. ‘Opgelucht?’
Neña knikte. ‘Ja. Dan hoef ik tenminste niet nog een keer. Met Henry in de tent, bedoel ik, omdat het de eerste keer niet gelukt is.’
Ayleths maag verkrampte een beetje. Neña had gelijk, daar had ze helemaal nog niet aan gedacht. Het zou vast niet bij iedereen in één keer goed gaan. Sommige mensen die ze kende hadden er best lang over gedaan om kinderen te krijgen. Sterker nog, sommigen was het helemaal nooit gelukt. Niemand wist hoe dat kwam, maar soms was het nu eenmaal zo. Zouden de Irfanen daar rekening mee hebben gehouden? En wat zouden ze doen als het niet in één keer goed ging?
Wat zouden ze doen als het nooit goed ging?
Ayleth slikte. Ineens voelde ze zich een beetje nerveus.
‘Denk je dat ze dat ze dat doen?’ vroeg ze. ‘Dat ze je nog een keer in de tent laten als je niet in verwachting bent?’
Neña knikte. ‘Ik denk het wel. Dat is immers waarom ze ons hier hebben gebracht. Ze zullen het misschien net zo lang proberen tot het wel lukt.’
Ayleth staarde voor zich uit. ‘Denk je dat ze je dan aan dezelfde man koppelen?’ Haar stem klonk raar en Neña keek haar kant op. Ze hoorde de toon in haar stem, maar interpreteerde die grotendeels verkeerd, gelukkig.
Ze sloeg een arm om Ayleth heen.
‘Heb je nog niets gevoeld?’ vroeg ze.
Ayleth slikte en schudde haar hoofd. Neña wreef over haar rug.
‘Dat is misschien maar beter,’ zei ze. ‘Als je niet in verwachting raakt, koppelen ze je misschien de tweede keer aan een andere man. Dan hoef je in ieder geval niet het kind te dragen van de man die je vader heeft gedood. Dan is het in ieder geval wat minder erg.’
Ayleth keek even voor zich uit, maar toen knikte ze wat. Ze betwijfelde echter of dat ook zo was. Als ze dacht aan Beliëths omgang met haar en aan de verhalen van de vrouwen over de andere mannen, zou een ritueel met een andere Irfaan, afgezien van het punt dat Neña aanhaalde, waarschijnlijk alles behalve minder erg zijn.
Neña klopt op Ayleths arm.
‘Het komt vast goed,’ zei ze. ‘Je hebt al genoeg pech gehad, de laatste tijd, je mag nu wel eens geluk hebben, voor de verandering.’ Ze kwam overeind. ‘Ga je mee naar binnen? Ik heb honger, misschien heeft één van de vrouwen nog een stuk brood over van vandaag dat ze af wil staan.’
Ayleth knikte. ‘Ik heb nog wel wat. Ik had het eigenlijk voor Abijah bewaard, maar er kan wel een stukje vanaf.’
Neña glimlachte.
‘Dat hoeft niet,’ zei ze. ‘Abijah is je enige vriend buiten de barak. Ik wil niet dat je hem ook nog verliest. Je bent al genoeg verloren de afgelopen tijd.’
In de dagen daarna was Ayleth bovenmatig alert op veranderingen in haar lichaam. Nog nooit was ze er zo mee bezig geweest. Ze had alles wat Neña had gezegd nauwkeurig in haar hoofd genoteerd en zocht bijna ieder uur wel een keer naar tekenen in haar lichaam die haar zouden vertellen dat ze in verwachting was. Soms stond ze even stil bij de paarden, met de borstel in haar hand, om zich te concentreren op haar lichaam, maar tot nog toe had ze nog geen één van de tekenen waar Neña over gesproken had bij zichzelf kunnen ontdekken.
Ze was er ook niet over uit of ze dat erg vond, of dat ze zo krampachtig naar de tekenen zocht die Neña had gezegd omdat ze ze eigenlijk juist wel wilde vinden. Ayleth hield van kinderen, ze had altijd gedacht dat ze er met Joseph een paar zo krijgen, maar nu nog niet. Ze had zich er altijd nog te jong voor gevoeld, nog niet klaar om die grote stap te zetten. Maar nu, in deze situatie, nu alles zo anders was dan ze ooit had gedacht en gehoopt, wist ze niet meer wat ze wel en niet wilde. Eigenlijk wilde ze geen kind van een Irfaan, niet op deze manier, in gevangenschap, waar ze gebruikt werd als een soort fokdier. Haar lichaam sloeg nog steeds op hol als ze bij Beliëth in de buurt was, maar ze wist dat ze uit principe geen kind van hem moest willen door zijn aandeel in haar vaders dood, en daardoor wilde ze het eigenlijk ook niet. Aan de andere kant wilde ze echter ook geen kind van en andere Irfaan, want dat zou betekenen dat ze daarvoor met die andere Irfaan naar bed was en ze wist niet wat ze daarvan moest verwachten.
Haar gevoelens liepen door elkaar. Vooral naarmate er meer vrouwen van de Leodaanse barak zwanger bleken te zijn, werd ze onzekerder over zichzelf. Over of ze wel en niet in verwachting was, maar ook over of ze dat wel of niet moest willen. De meeste vrouwen reageerden hetzelfde als Neña, deels bang, verdrietig, maar anderzijds opgelucht, omdat niemand wist wat er gebeurde als het ritueel niet zijn beoogde doel bereikt bleek te hebben. Tegelijkertijd zag ze echter vrouwen die wel of niet zwanger waren huilen van ellende of juist van geluk. Het was voor iedereen verwarrend, juist omdat er geen enkele duidelijkheid gegeven werd door de Irfanen.
Des te meer vrouwen duidelijkheid begonnen te krijgen over het resultaat van hun ritueel, des te onzekerder Ayleth begon te worden over haar eigen lot. Haar gepieker over haar gevoelens voor Beliëth had grotendeels plaats moeten maken voor haar twijfels omtrent haar eigen lichamelijke gesteldheid. Nu lag ze wakker omdat ze bezig was met haar handen aan haar buik te voelen of probeerde te ontdekken of er iets anders was aan haar lichaam. De dagen gleden voorbij in een waas van dubbele gevoelens, heen en weer geslingerd tussen angst, hoop en vrees die allemaal iedere dag weer een andere kant op trokken.
Ook had Ayleth uitgerekend wat haar cyclus haar zou kunnen vertellen. Ze had de dagen geteld en berekend dat haar nieuwe cyclus drie weken en één dag na haar nacht met Beliëth zou moeten beginnen. Ze had die dag de hele tijd met luid kloppend hart rondgelopen, was telkens naar het toilethok gegaan om het te controleren, maar er was nog niets gebeurd. Andere verschijnselen, zoals degene die Neña had aangehaald die aan moesten tonen dat ze zwanger was, had ze echter ook niet gehad. Aan het einde van de dag was ze door die combinatie stikzenuwachtig en onzekerder over haar eigen lichaam geworden dan ze ooit geweest was.
Aan het einde van haar werkdag zag ze dan ook stijf van de zenuwen op haar bed. Door de afleiding van het werk gedurende de dag had ze haar gedachten nog een beetje kunnen verzetten, maar nu ze alleen in de stalhut op haar bed zat, werden haar angsten en twijfels zo groot dat ze haar bijna leken te verpletteren, al wist ze niet eens of ze nu precies bang was voor het wel of het niet. De tijd leek voorbij te kruipen, tergend langzaam richting het einde van de dag. Ze wist dat het niet perse sluitend hoefde te zijn, maar toch voelde het einde van de dag in deze context als een belangrijk moment aan. Als deze dag verstreek zonder dat haar nieuwe cyclus begonnen was, zou alle hoop verloren zijn. Of juist niet. Ze wist nog steeds niet waar ze wel of niet op moest hopen.

_____________________________________________________________
Neña haalde haar schouders wat op.
‘Ik weet het ook niet,’ zei ze. ‘Het voelt een beetje dubbel.’ Ze keek voor zich uit. Even was ze stil, toen zei ze: ‘Het is raar, op deze manier. Normaal gesproken ben je er blij mee, als je denkt dat je een kindje krijgt, maar nu… op de één of andere manier maakt het me ook verdrietig. Ook al was Henry niet eens heel erg.’
‘Ja. Het was niet je eigen keuze.’
‘Nee, inderdaad. Ze zijn Irfanen en ze hebben ons min of meer gedwongen. Geen van ons had het zich waarschijnlijk zo voorgesteld.’ Ze zuchtte. ‘Maar eigenlijk moet ik ook wel opgelucht zijn, ergens.’
Ayleth keek naar haar op. ‘Opgelucht?’
Neña knikte. ‘Ja. Dan hoef ik tenminste niet nog een keer. Met Henry in de tent, bedoel ik, omdat het de eerste keer niet gelukt is.’
Ayleths maag verkrampte een beetje. Neña had gelijk, daar had ze helemaal nog niet aan gedacht. Het zou vast niet bij iedereen in één keer goed gaan. Sommige mensen die ze kende hadden er best lang over gedaan om kinderen te krijgen. Sterker nog, sommigen was het helemaal nooit gelukt. Niemand wist hoe dat kwam, maar soms was het nu eenmaal zo. Zouden de Irfanen daar rekening mee hebben gehouden? En wat zouden ze doen als het niet in één keer goed ging?
Wat zouden ze doen als het nooit goed ging?
Ayleth slikte. Ineens voelde ze zich een beetje nerveus.
‘Denk je dat ze dat ze dat doen?’ vroeg ze. ‘Dat ze je nog een keer in de tent laten als je niet in verwachting bent?’
Neña knikte. ‘Ik denk het wel. Dat is immers waarom ze ons hier hebben gebracht. Ze zullen het misschien net zo lang proberen tot het wel lukt.’
Ayleth staarde voor zich uit. ‘Denk je dat ze je dan aan dezelfde man koppelen?’ Haar stem klonk raar en Neña keek haar kant op. Ze hoorde de toon in haar stem, maar interpreteerde die grotendeels verkeerd, gelukkig.
Ze sloeg een arm om Ayleth heen.
‘Heb je nog niets gevoeld?’ vroeg ze.
Ayleth slikte en schudde haar hoofd. Neña wreef over haar rug.
‘Dat is misschien maar beter,’ zei ze. ‘Als je niet in verwachting raakt, koppelen ze je misschien de tweede keer aan een andere man. Dan hoef je in ieder geval niet het kind te dragen van de man die je vader heeft gedood. Dan is het in ieder geval wat minder erg.’
Ayleth keek even voor zich uit, maar toen knikte ze wat. Ze betwijfelde echter of dat ook zo was. Als ze dacht aan Beliëths omgang met haar en aan de verhalen van de vrouwen over de andere mannen, zou een ritueel met een andere Irfaan, afgezien van het punt dat Neña aanhaalde, waarschijnlijk alles behalve minder erg zijn.
Neña klopt op Ayleths arm.
‘Het komt vast goed,’ zei ze. ‘Je hebt al genoeg pech gehad, de laatste tijd, je mag nu wel eens geluk hebben, voor de verandering.’ Ze kwam overeind. ‘Ga je mee naar binnen? Ik heb honger, misschien heeft één van de vrouwen nog een stuk brood over van vandaag dat ze af wil staan.’
Ayleth knikte. ‘Ik heb nog wel wat. Ik had het eigenlijk voor Abijah bewaard, maar er kan wel een stukje vanaf.’
Neña glimlachte.
‘Dat hoeft niet,’ zei ze. ‘Abijah is je enige vriend buiten de barak. Ik wil niet dat je hem ook nog verliest. Je bent al genoeg verloren de afgelopen tijd.’
In de dagen daarna was Ayleth bovenmatig alert op veranderingen in haar lichaam. Nog nooit was ze er zo mee bezig geweest. Ze had alles wat Neña had gezegd nauwkeurig in haar hoofd genoteerd en zocht bijna ieder uur wel een keer naar tekenen in haar lichaam die haar zouden vertellen dat ze in verwachting was. Soms stond ze even stil bij de paarden, met de borstel in haar hand, om zich te concentreren op haar lichaam, maar tot nog toe had ze nog geen één van de tekenen waar Neña over gesproken had bij zichzelf kunnen ontdekken.
Ze was er ook niet over uit of ze dat erg vond, of dat ze zo krampachtig naar de tekenen zocht die Neña had gezegd omdat ze ze eigenlijk juist wel wilde vinden. Ayleth hield van kinderen, ze had altijd gedacht dat ze er met Joseph een paar zo krijgen, maar nu nog niet. Ze had zich er altijd nog te jong voor gevoeld, nog niet klaar om die grote stap te zetten. Maar nu, in deze situatie, nu alles zo anders was dan ze ooit had gedacht en gehoopt, wist ze niet meer wat ze wel en niet wilde. Eigenlijk wilde ze geen kind van een Irfaan, niet op deze manier, in gevangenschap, waar ze gebruikt werd als een soort fokdier. Haar lichaam sloeg nog steeds op hol als ze bij Beliëth in de buurt was, maar ze wist dat ze uit principe geen kind van hem moest willen door zijn aandeel in haar vaders dood, en daardoor wilde ze het eigenlijk ook niet. Aan de andere kant wilde ze echter ook geen kind van en andere Irfaan, want dat zou betekenen dat ze daarvoor met die andere Irfaan naar bed was en ze wist niet wat ze daarvan moest verwachten.
Haar gevoelens liepen door elkaar. Vooral naarmate er meer vrouwen van de Leodaanse barak zwanger bleken te zijn, werd ze onzekerder over zichzelf. Over of ze wel en niet in verwachting was, maar ook over of ze dat wel of niet moest willen. De meeste vrouwen reageerden hetzelfde als Neña, deels bang, verdrietig, maar anderzijds opgelucht, omdat niemand wist wat er gebeurde als het ritueel niet zijn beoogde doel bereikt bleek te hebben. Tegelijkertijd zag ze echter vrouwen die wel of niet zwanger waren huilen van ellende of juist van geluk. Het was voor iedereen verwarrend, juist omdat er geen enkele duidelijkheid gegeven werd door de Irfanen.
Des te meer vrouwen duidelijkheid begonnen te krijgen over het resultaat van hun ritueel, des te onzekerder Ayleth begon te worden over haar eigen lot. Haar gepieker over haar gevoelens voor Beliëth had grotendeels plaats moeten maken voor haar twijfels omtrent haar eigen lichamelijke gesteldheid. Nu lag ze wakker omdat ze bezig was met haar handen aan haar buik te voelen of probeerde te ontdekken of er iets anders was aan haar lichaam. De dagen gleden voorbij in een waas van dubbele gevoelens, heen en weer geslingerd tussen angst, hoop en vrees die allemaal iedere dag weer een andere kant op trokken.
Ook had Ayleth uitgerekend wat haar cyclus haar zou kunnen vertellen. Ze had de dagen geteld en berekend dat haar nieuwe cyclus drie weken en één dag na haar nacht met Beliëth zou moeten beginnen. Ze had die dag de hele tijd met luid kloppend hart rondgelopen, was telkens naar het toilethok gegaan om het te controleren, maar er was nog niets gebeurd. Andere verschijnselen, zoals degene die Neña had aangehaald die aan moesten tonen dat ze zwanger was, had ze echter ook niet gehad. Aan het einde van de dag was ze door die combinatie stikzenuwachtig en onzekerder over haar eigen lichaam geworden dan ze ooit geweest was.
Aan het einde van haar werkdag zag ze dan ook stijf van de zenuwen op haar bed. Door de afleiding van het werk gedurende de dag had ze haar gedachten nog een beetje kunnen verzetten, maar nu ze alleen in de stalhut op haar bed zat, werden haar angsten en twijfels zo groot dat ze haar bijna leken te verpletteren, al wist ze niet eens of ze nu precies bang was voor het wel of het niet. De tijd leek voorbij te kruipen, tergend langzaam richting het einde van de dag. Ze wist dat het niet perse sluitend hoefde te zijn, maar toch voelde het einde van de dag in deze context als een belangrijk moment aan. Als deze dag verstreek zonder dat haar nieuwe cyclus begonnen was, zou alle hoop verloren zijn. Of juist niet. Ze wist nog steeds niet waar ze wel of niet op moest hopen.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Uit de vorige stukjes kreeg ik het idee dat het om een beperkt groepje vrouwen gaat dat gevangen genomen is. Het was ook maar 1 schip waarop ze vervoerd werden, dus dat klopt.
Hou er rekening mee dat bij verkrachting ongeveer 1 vrouw op 3 in verwachting raakt (+/- 3.1%), en vermits alle vrouwen maar 1 keer de tent in gemoeten hebben, is de kans op zwangerschap niet zo veel groter. Het laatste stukje gaf mij de indruk dat er vrij veel vrouwen zijn waarbij het wel het geval is.
Hou er rekening mee dat bij verkrachting ongeveer 1 vrouw op 3 in verwachting raakt (+/- 3.1%), en vermits alle vrouwen maar 1 keer de tent in gemoeten hebben, is de kans op zwangerschap niet zo veel groter. Het laatste stukje gaf mij de indruk dat er vrij veel vrouwen zijn waarbij het wel het geval is.
Het is inderdaad geen heel grote groep, maar ook niet heel weinig, daar ze ongeveer drie avonden drie keer een groep van vier vrouwen hebben. Er zijn er ook nog niet heel veel zwanger van dat deel hoor (heb ik dat ergens geschreven trouwens? Was niet de bedoeling): ze krijgen sowieso nog een herhalingsronde en daarna zullen er nog altijd veel niet zwanger zijn, maar ik zal nog niet teveel verklappen van wat de plannen van de Irfanen dan zijn om voor zoveel mogelijk nakomelingen te zorgen.
Ze krijgen in ieder geval meerdere 'kansen' om het zomaar te zeggen, dus in principe is daar aan gedacht
maar evengoed bedankt voor de feedback natuurlijk, en Romy ook! 
_______________________________________________________________________________
Op een gegeven moment werd de spanning zodanig hoog dat het haar niet meer lukte gewoon op haar bed te blijven zitten. Ze begon eerst heen en weer te wiebelen op haar bed, toen op te staan en weer te gaan zitten en vervolgens door haar kleine ruimte heen en weer te lopen. Het hielp echter niets, haar hoofd bleef maar razen en haar gedachten en de traag verstrijkende tijd maakten haar steeds nerveuzer. Ze moest iets doen. Ze moest afleiding hebben. Ze kon hier niet blijven zitten. Als ze nog langer door moest brengen in deze duisternis, zou ze waarschijnlijk van lief en lee gek worden van onzekerheid.
Prompt draaide Ayleth zich om. Ze liep naar de deur van haar hut en duwde hem open. Het was nog licht buiten, dus haar deur was nog niet op slot. Manaous wist dat ze ‘s avonds graag nog wat tijd bij de paarden doorbracht en soms hielp voeren, dus tegenwoordig ging haar deur pas op slot als de paarden hun laatste kuil hadden gehad en het donker was. Zowel zei als Manaous wisten dat ze niet zou vluchten omdat ze toch nergens heen kon: er was niets in de wijde omtrek en de Irfanen zouden haar ingehaald en teruggehaald hebben voor ze van honger en uitdroging zou kunnen sterven. De hoop op wegkomen uit Irfan had ze al lang geleden opgegeven.
Ayleth liet haar hut achter zich en liep richting de andere hutten op de rij verderop. Vanuit de meeste kwam gepraat: om dit tijdstip, tussen de één na laatste en laatste voerbeurt in, was er even niets te doen op stal en trokken de meeste stalknechten zich terug in hun hut om even wat tijd voor zichzelf te hebben. Gelukkig gold dat vandaag ook voor Manaous: Ayleth vond hem in zijn hut, waar hij bezig was een tekening te maken van een landschap. Anders dan zijn ruwe, bonkige uiterlijk deed vermoeden, was Manaous een creatieve man die graag tekende in zijn vrije tijd.
Ayleth bleef bij Manous’ deur staan en klopte erop. Manaous keek naar haar om: zoals gewoonlijk lachten zijn ogen toen hij haar zag staan. Manaous en Ayleth konden het goed met elkaar vinden en hun band was sinds ze dagelijks op stal werkte alleen nog maar beter geworden.
‘Ayleth,’ zei hij. ‘Waar heb ik dit genoegen aan te danken?’
Ayleth bleef bij de deur staan en boog haar hoofd even voor hem.
‘Heer,’ zei ze. ‘Ik zoek iets om te doen, nog even, tot het donker wordt. Heeft u misschien nog een klus voor mij?’
Manaous legde zijn houtskool neer en veegde zijn handen af aan een doek terwijl hij zich op zijn stoel naar haar omdraaide. ‘Op stal, bedoel je?’
‘Ja, heer.’
Manaous keek even nadenkend voor zich uit, maar toen schudde hij peinzend zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij. ‘Nee, volgens mij niet. Alles is gedaan. Jullie hebben hard gewerkt, vandaag.’
Een teleurgesteld gevoel zakte neer in Ayleths maag. Als Manaous niets te doen had, zou dat betekenen dat ze terug zou moeten naar haar hut. Als ze ergens geen zin in had, was het daar in haar eentje aan haar vertwijfelde gedachten overgelaten zijn.
Ze wist echter dat ze geen andere keus had, dus ze knikte wat.
‘Oké,’ zei ze. ‘Dank u.’
Ze wilde zich omdraaien, maar waarschijnlijk zag Manaous de teleurgestelde uitdrukking op haar gezicht. Hij kwam overeind en zei: ‘Maar als je je heel erg verveelt, kan ik misschien wel iets voor je verzinnen.’
Ayleth bleef staan. Hoopvol draaide ze zich weer naar hem om.
‘Heer?’ vroeg ze.
Manaous gooide de doek in zijn handen weg en leunde op zijn tafel. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek haar aan.
‘Ben je bij Abijah geweest vandaag?’ vroeg hij.
Ayleth boog haar hoofd weer nu hij haar aankeek en knikte. ‘Ja, heer. Ik heb hem verzorgd zoals u gevraagd had.’ Abijahs hechtingen waren er inmiddels uit. De wonden in zijn borst en been waren netjes geheeld en Ayleths bezigheden met hem overdag bestonden nog enkel uit hem borstelen en de wonden insmeren met Gars’ zalf. Dat tot ongenoegen van Abijah, die zich begon te vervelen op stal nu hij zich weer beter voelde en duidelijk liet blijken dat hij behoefte had aan meer afwisseling.
Manaous knikte. ‘Ik geloof dat Abijah er behoefte aan krijgt om wat meer te doen dan alleen gepoetst worden, gezien hij zich alweer aardig begint af te reageren op de wanden van zijn stal.’ zei hij. ‘Zou je het leuk vinden en aandurven om hem op het landje aan de lijn voorzichtig weer een beetje beweging te geven?’
Ayleths gezicht klaarde op. Een verrukt gevoel maakte zich van haar meester. Natuurlijk wilde ze dat: op het moment deed ze niets liever dat Abijah weer zien lopen.
‘Natuurlijk, heer,’ zei ze daarom ook. ‘Graag.’
Manaous glimlachte om de uitdrukking op haar gezicht.
‘Prima. Er liggen wat lange lijnen in de zadelkamer, daar kun je er één van pakken. Heb je hulp nodig?’
‘Nee, heer, het lukt wel. Dank u.’
‘Goed. Je weet dat je rustig moet beginnen?’
‘Ja, heer.’
‘Oké. Ga je gang dan maar.’
Ze krijgen in ieder geval meerdere 'kansen' om het zomaar te zeggen, dus in principe is daar aan gedacht


_______________________________________________________________________________
Op een gegeven moment werd de spanning zodanig hoog dat het haar niet meer lukte gewoon op haar bed te blijven zitten. Ze begon eerst heen en weer te wiebelen op haar bed, toen op te staan en weer te gaan zitten en vervolgens door haar kleine ruimte heen en weer te lopen. Het hielp echter niets, haar hoofd bleef maar razen en haar gedachten en de traag verstrijkende tijd maakten haar steeds nerveuzer. Ze moest iets doen. Ze moest afleiding hebben. Ze kon hier niet blijven zitten. Als ze nog langer door moest brengen in deze duisternis, zou ze waarschijnlijk van lief en lee gek worden van onzekerheid.
Prompt draaide Ayleth zich om. Ze liep naar de deur van haar hut en duwde hem open. Het was nog licht buiten, dus haar deur was nog niet op slot. Manaous wist dat ze ‘s avonds graag nog wat tijd bij de paarden doorbracht en soms hielp voeren, dus tegenwoordig ging haar deur pas op slot als de paarden hun laatste kuil hadden gehad en het donker was. Zowel zei als Manaous wisten dat ze niet zou vluchten omdat ze toch nergens heen kon: er was niets in de wijde omtrek en de Irfanen zouden haar ingehaald en teruggehaald hebben voor ze van honger en uitdroging zou kunnen sterven. De hoop op wegkomen uit Irfan had ze al lang geleden opgegeven.
Ayleth liet haar hut achter zich en liep richting de andere hutten op de rij verderop. Vanuit de meeste kwam gepraat: om dit tijdstip, tussen de één na laatste en laatste voerbeurt in, was er even niets te doen op stal en trokken de meeste stalknechten zich terug in hun hut om even wat tijd voor zichzelf te hebben. Gelukkig gold dat vandaag ook voor Manaous: Ayleth vond hem in zijn hut, waar hij bezig was een tekening te maken van een landschap. Anders dan zijn ruwe, bonkige uiterlijk deed vermoeden, was Manaous een creatieve man die graag tekende in zijn vrije tijd.
Ayleth bleef bij Manous’ deur staan en klopte erop. Manaous keek naar haar om: zoals gewoonlijk lachten zijn ogen toen hij haar zag staan. Manaous en Ayleth konden het goed met elkaar vinden en hun band was sinds ze dagelijks op stal werkte alleen nog maar beter geworden.
‘Ayleth,’ zei hij. ‘Waar heb ik dit genoegen aan te danken?’
Ayleth bleef bij de deur staan en boog haar hoofd even voor hem.
‘Heer,’ zei ze. ‘Ik zoek iets om te doen, nog even, tot het donker wordt. Heeft u misschien nog een klus voor mij?’
Manaous legde zijn houtskool neer en veegde zijn handen af aan een doek terwijl hij zich op zijn stoel naar haar omdraaide. ‘Op stal, bedoel je?’
‘Ja, heer.’
Manaous keek even nadenkend voor zich uit, maar toen schudde hij peinzend zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij. ‘Nee, volgens mij niet. Alles is gedaan. Jullie hebben hard gewerkt, vandaag.’
Een teleurgesteld gevoel zakte neer in Ayleths maag. Als Manaous niets te doen had, zou dat betekenen dat ze terug zou moeten naar haar hut. Als ze ergens geen zin in had, was het daar in haar eentje aan haar vertwijfelde gedachten overgelaten zijn.
Ze wist echter dat ze geen andere keus had, dus ze knikte wat.
‘Oké,’ zei ze. ‘Dank u.’
Ze wilde zich omdraaien, maar waarschijnlijk zag Manaous de teleurgestelde uitdrukking op haar gezicht. Hij kwam overeind en zei: ‘Maar als je je heel erg verveelt, kan ik misschien wel iets voor je verzinnen.’
Ayleth bleef staan. Hoopvol draaide ze zich weer naar hem om.
‘Heer?’ vroeg ze.
Manaous gooide de doek in zijn handen weg en leunde op zijn tafel. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek haar aan.
‘Ben je bij Abijah geweest vandaag?’ vroeg hij.
Ayleth boog haar hoofd weer nu hij haar aankeek en knikte. ‘Ja, heer. Ik heb hem verzorgd zoals u gevraagd had.’ Abijahs hechtingen waren er inmiddels uit. De wonden in zijn borst en been waren netjes geheeld en Ayleths bezigheden met hem overdag bestonden nog enkel uit hem borstelen en de wonden insmeren met Gars’ zalf. Dat tot ongenoegen van Abijah, die zich begon te vervelen op stal nu hij zich weer beter voelde en duidelijk liet blijken dat hij behoefte had aan meer afwisseling.
Manaous knikte. ‘Ik geloof dat Abijah er behoefte aan krijgt om wat meer te doen dan alleen gepoetst worden, gezien hij zich alweer aardig begint af te reageren op de wanden van zijn stal.’ zei hij. ‘Zou je het leuk vinden en aandurven om hem op het landje aan de lijn voorzichtig weer een beetje beweging te geven?’
Ayleths gezicht klaarde op. Een verrukt gevoel maakte zich van haar meester. Natuurlijk wilde ze dat: op het moment deed ze niets liever dat Abijah weer zien lopen.
‘Natuurlijk, heer,’ zei ze daarom ook. ‘Graag.’
Manaous glimlachte om de uitdrukking op haar gezicht.
‘Prima. Er liggen wat lange lijnen in de zadelkamer, daar kun je er één van pakken. Heb je hulp nodig?’
‘Nee, heer, het lukt wel. Dank u.’
‘Goed. Je weet dat je rustig moet beginnen?’
‘Ja, heer.’
‘Oké. Ga je gang dan maar.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Ahw, super leeeeeuk. Weet je wie ik ook al een tijdje niet meer heb gezien?
Levyan...... en ik dacht dat Nena ook 15 was, wat stom... Je hebt ergens 'zei' staan ipv 'zij'. Verder wil ik heeeeel graag meeeeer.
Levyan...... en ik dacht dat Nena ook 15 was, wat stom... Je hebt ergens 'zei' staan ipv 'zij'. Verder wil ik heeeeel graag meeeeer.

“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Haha thanks meiden! En Levyan gaat vroeg of laat natuurlijk uiteraard weer op de proppen komen 
______________________________________________________________________________
Opgetogener dan voor het eerst in lange tijd haalde Ayleth één van de lange lijnen uit de zadelkamer. Ze keek er ontzettend naar uit om Abijah beweging te kunnen geven. Ze wist dat het paard het fijn zou vinden om weer iets te mogen doen en het plezierde haar altijd hem vrolijk te zien. Bovendien zou dit betekenen dat elk gevaar voor het kapotgaan van de wonden geweken was en dan zou het paard ook eindelijk zijn saaie stal weer kunnen verruilen voor het land. Manaous had waarschijnlijk geen idee hoeveel het werkelijk voor haar betekende, ook omdat ze door haar opwinding even nauwelijks meer aan al het andere dacht. Dat was precies het soort afleiding waar ze op gehoopt had.
Met de lijn en Abijahs hoofdstel liep Ayleth terug naar de stallen. Het paard begroette haar zoals altijd met zijn bekende, lage gemurmel toen hij haar aan zag komen. Ayleth glimlachte en hing de spullen aan de haak bij één van de palen bij de stal. Ze opende haar hand en gaf hem het beetje haver dat ze daarin voor hem had meegenomen. Abijah strekte zijn hoofd naar haar uit en Ayleth klopte hem op zijn hals, terwijl hij het haver met zijn zachte, fluwelen lippen van haar hand afnam.
Toen Abijah uitgekauwd was, liep Ayleth zijn stal in. Ze haalde even vlug een borstel over zijn hoofd en zijn lichaam en kamde zijn lange staart en manen uit voor ze hem opzadelde. Toen hield ze hem zijn hoofdstel voor, dat hij zonder problemen aannam. Hij kauwde met zijn oren naar voren op zijn bit terwijl Ayleth de riempjes bij zijn neus en keel vastmaakte. Het eerste gedeelte van de teugels draaide ze in en die haakte ze vast aan de keelriem, zodat Abijah er geen last van zou hebben bij het lopen. Het uiteinde van de lijn haakte ze door beide ringen van het bit en toen was ze klaar om te gaan.
Met de lijn opgerold in haar ene en haar andere hand vlak onder Abijahs kin om de het uiteinde gesloten, liep Ayleth met het paard de stal uit. Ze hield zijn benen en hoofd nauwlettend in de gaten toen ze door het gangpad liepen, maar Abijah stapte kwiek en met zijn oren gespitst naast haar mee. Zijn passen waren niet onregelmatig, dus schijnbaar had hij geen last van zijn achterbeen of de wond op zijn borst.
Aan het einde van het gangpad duwde Ayleth de grote deur open. Ze nam Abijah mee naar buiten en leidde hem daar naar één van de lege weilanden. Daar ging ze het hek door en deed de omheining zorgvuldig achter zich dicht. De herstelde poort van het hek waardoor Abijah onlangs ontsnapt was herinnerde iedereen nog altijd aan wat er toen gebeurd was en Ayleth wilde koste wat kost niet dezelfde fout maken. Ze littekens op haar rug waren nog altijd gevoelig en ze wilde ten alle tijden voorkomen dat de soldaten nog een keer een reden hadden om een pijl op Abijah af te vuren.
Eenmaal in het veilig afgesloten land liep Ayleth met Abijah aan de hand naar het midden. Daar bleef ze staan en rolde de lijn een stukje uit. Abijah bleef eerst gehoorzaam naast haar staan wachten, zij het wat afgeleid door de dingen in zijn omgeving die hij met zijn hoofd opgeheven en zijn oren gespitst moest bekijken, maar toen Ayleth met haar tong klakte, ging zijn aandacht terug naar haar en begon hij te lopen. Toen Ayleth bleef staan, kwam hij echter weer tot stilstand en keek naar haar om, alsof hij zich afvroeg waarom ze niet met hem meeliep. Ayleth vermoedde dat hij waarschijnlijk nog nooit op deze manier gelongeerd was.
Ayleth klakte weer met haar tong en zette een stap naar hem toe, alsof ze aanstalten met hem mee te lopen. Abijah begon weer te stappen en snel begon Ayleth in tegenstelde richting te lopen. Het paard keek weer haar kant op en maakte aanstalten naar haar toe te komen, maar toen hij vaart minderde, zwaaide Ayleth het uiteinde van de lijn naar hem toe om hem op afstand te houden. Abijah legde zijn oren in zijn nek, maar liep wel door. Ayleth draaide nu langzaam met hem mee en liet de lijn steeds langer worden. Ze hoefde nog maar twee keer met het uiteinde Abijahs kant op te zwaaien voor hij het begreep. Ze had nog nooit een paard gehad dat de bedoeling ervan zo snel snapte. Ze glimlachte toen ze zich realiseerde hoe slim hij moest zijn.
Toen het paard het eenmaal snapte, liet Ayleth hem eerst een tijdlang alleen rondjes om zich heen stappen. Om zijn spieren een beetje op te peppen zonder ze gelijk te overbelasten, liet ze hem na verloop van tijd op commando stilstaan en weer wegstappen, een paar keer achter elkaar. Abijah luisterde goed naar haar en aan zijn gespitste oren zag ze dat hij het leuk vond om weer iets te doen. Hij stapte rustig voort en keek vrolijk naar de dingen om hem heen. Het viel haar nog mee dat hij zo rustig bleef: na alle tijd die hij op stal had doorgebracht, moest hij bulken van de energie.
Na ruim een kwartier ingestapt te hebben, vroeg Ayleth het paard voorzichtig om aan te draven. Ze had het commando nog nauwelijks gegeven toen Abijah al in draf aansprong. Aan zijn draf bleek dat hij inderdaad veel energie had: zijn draf was vlot en kwiek en soms schudde hij uit joligheid een keer met zijn hoofd. Zijn passen waren volledig regelmatig. Op een gegeven moment streek er een vogel neer in het weiland en Ayleth moest lachen toen het paard de vogel met wat gekke sprongen achterna ging toen het dier aanstalten maakte weer weg te vliegen. Op dat moment was er even niets anders in haar hoofd dan het paard en het plezier dat ze samen hadden.
Na het paard een tijdje gedraafd te laten hebben, haalde Ayleth hem naar zich toe. Ze draaide hem om en liet hem na wat rondjes stap ook wat draven op de andere hand. Voorzichtig keek ze of hij wat wilde galopperen, en dat was geen probleem: perfect in balans galoppeerde het paard cirkels om haar heen. Alleen bij het aanspringen gaf hij een bok, maar verder gedroeg hij zich voorbeeldig. Tot Ayleths verbazing merkte ze ook op dat zijn ademhaling nauwelijks versneld was. Ondanks de weken die hij op stal had doorgebracht, was zijn conditie niet heel erg achteruit gegaan.
Na wat rondjes galop, liet Ayleth het paard terug naar draf en toen naar stap gaan. Ze noemde zijn naam en begon de lijn in te halen, zodat Abijah naar haar toe kwam lopen. Ze beloonde hem met een klopje op zijn hals en draaide hem weer om. Toen ze weer met haar tong klakte om hem de andere kant op te laten lopen, bleef hij dit keer echter staan.
Ietwat verbaasd stond Ayleth met de lijn in haar handen. Ze klakte nog een keer met haar tong, maar ook nu bleef Abijah staan. Het was de eerste keer dat hij niet deed wat ze van hem vroeg.
Ayleth keek om naar Abijahs hoofd, om te zien of hij afgeleid was door iets wat hij zag, maar ook dat bleek niet het geval te zijn. Ze klakte nogmaals met haar tong en porde hem toen met haar vingers in zijn zij, waar ze hem normaal aandreef als ze hem zou berijden. Nu kwam Abijah in beweging, maar na één pas bleef hij opnieuw staan. Hij eindigde precies met zijn schoft ter hoogte van haar lichaam en toen hij weer stilstond, keek hij naar haar om. Zijn blauwe ogen stonden alert en zijn oren waren vrolijk haar kant op gericht.
Ayleth keek even wat verbaasd naar Abijahs hoofd. Toen keek ze naar zijn schoft, en rug. Ze zag zijn vier benen precies vierkant en stabiel op het gras staan en plotselinge begreep ze wat hij bedoelde. Vertwijfeld keek ze nog een keer naar hem om. Haar hart begon sneller te slaan. Zou ze…
Haar blik gleed weer naar Abijahs rug. Ze legde haar hand op zijn schoft en liet hem zacht langs de spieren van zijn rug over zijn vacht glijden. Hij voelde warm en zacht en ze kon weer zo voor zich halen hoe het voelde, om hem te rijden, om hem onder zich te voelen bewegen. Een sterk verlangen maakte zich van haar meester en ze slikte. Nee, het kon niet. Als iemand haar zou zien…

______________________________________________________________________________
Opgetogener dan voor het eerst in lange tijd haalde Ayleth één van de lange lijnen uit de zadelkamer. Ze keek er ontzettend naar uit om Abijah beweging te kunnen geven. Ze wist dat het paard het fijn zou vinden om weer iets te mogen doen en het plezierde haar altijd hem vrolijk te zien. Bovendien zou dit betekenen dat elk gevaar voor het kapotgaan van de wonden geweken was en dan zou het paard ook eindelijk zijn saaie stal weer kunnen verruilen voor het land. Manaous had waarschijnlijk geen idee hoeveel het werkelijk voor haar betekende, ook omdat ze door haar opwinding even nauwelijks meer aan al het andere dacht. Dat was precies het soort afleiding waar ze op gehoopt had.
Met de lijn en Abijahs hoofdstel liep Ayleth terug naar de stallen. Het paard begroette haar zoals altijd met zijn bekende, lage gemurmel toen hij haar aan zag komen. Ayleth glimlachte en hing de spullen aan de haak bij één van de palen bij de stal. Ze opende haar hand en gaf hem het beetje haver dat ze daarin voor hem had meegenomen. Abijah strekte zijn hoofd naar haar uit en Ayleth klopte hem op zijn hals, terwijl hij het haver met zijn zachte, fluwelen lippen van haar hand afnam.
Toen Abijah uitgekauwd was, liep Ayleth zijn stal in. Ze haalde even vlug een borstel over zijn hoofd en zijn lichaam en kamde zijn lange staart en manen uit voor ze hem opzadelde. Toen hield ze hem zijn hoofdstel voor, dat hij zonder problemen aannam. Hij kauwde met zijn oren naar voren op zijn bit terwijl Ayleth de riempjes bij zijn neus en keel vastmaakte. Het eerste gedeelte van de teugels draaide ze in en die haakte ze vast aan de keelriem, zodat Abijah er geen last van zou hebben bij het lopen. Het uiteinde van de lijn haakte ze door beide ringen van het bit en toen was ze klaar om te gaan.
Met de lijn opgerold in haar ene en haar andere hand vlak onder Abijahs kin om de het uiteinde gesloten, liep Ayleth met het paard de stal uit. Ze hield zijn benen en hoofd nauwlettend in de gaten toen ze door het gangpad liepen, maar Abijah stapte kwiek en met zijn oren gespitst naast haar mee. Zijn passen waren niet onregelmatig, dus schijnbaar had hij geen last van zijn achterbeen of de wond op zijn borst.
Aan het einde van het gangpad duwde Ayleth de grote deur open. Ze nam Abijah mee naar buiten en leidde hem daar naar één van de lege weilanden. Daar ging ze het hek door en deed de omheining zorgvuldig achter zich dicht. De herstelde poort van het hek waardoor Abijah onlangs ontsnapt was herinnerde iedereen nog altijd aan wat er toen gebeurd was en Ayleth wilde koste wat kost niet dezelfde fout maken. Ze littekens op haar rug waren nog altijd gevoelig en ze wilde ten alle tijden voorkomen dat de soldaten nog een keer een reden hadden om een pijl op Abijah af te vuren.
Eenmaal in het veilig afgesloten land liep Ayleth met Abijah aan de hand naar het midden. Daar bleef ze staan en rolde de lijn een stukje uit. Abijah bleef eerst gehoorzaam naast haar staan wachten, zij het wat afgeleid door de dingen in zijn omgeving die hij met zijn hoofd opgeheven en zijn oren gespitst moest bekijken, maar toen Ayleth met haar tong klakte, ging zijn aandacht terug naar haar en begon hij te lopen. Toen Ayleth bleef staan, kwam hij echter weer tot stilstand en keek naar haar om, alsof hij zich afvroeg waarom ze niet met hem meeliep. Ayleth vermoedde dat hij waarschijnlijk nog nooit op deze manier gelongeerd was.
Ayleth klakte weer met haar tong en zette een stap naar hem toe, alsof ze aanstalten met hem mee te lopen. Abijah begon weer te stappen en snel begon Ayleth in tegenstelde richting te lopen. Het paard keek weer haar kant op en maakte aanstalten naar haar toe te komen, maar toen hij vaart minderde, zwaaide Ayleth het uiteinde van de lijn naar hem toe om hem op afstand te houden. Abijah legde zijn oren in zijn nek, maar liep wel door. Ayleth draaide nu langzaam met hem mee en liet de lijn steeds langer worden. Ze hoefde nog maar twee keer met het uiteinde Abijahs kant op te zwaaien voor hij het begreep. Ze had nog nooit een paard gehad dat de bedoeling ervan zo snel snapte. Ze glimlachte toen ze zich realiseerde hoe slim hij moest zijn.
Toen het paard het eenmaal snapte, liet Ayleth hem eerst een tijdlang alleen rondjes om zich heen stappen. Om zijn spieren een beetje op te peppen zonder ze gelijk te overbelasten, liet ze hem na verloop van tijd op commando stilstaan en weer wegstappen, een paar keer achter elkaar. Abijah luisterde goed naar haar en aan zijn gespitste oren zag ze dat hij het leuk vond om weer iets te doen. Hij stapte rustig voort en keek vrolijk naar de dingen om hem heen. Het viel haar nog mee dat hij zo rustig bleef: na alle tijd die hij op stal had doorgebracht, moest hij bulken van de energie.
Na ruim een kwartier ingestapt te hebben, vroeg Ayleth het paard voorzichtig om aan te draven. Ze had het commando nog nauwelijks gegeven toen Abijah al in draf aansprong. Aan zijn draf bleek dat hij inderdaad veel energie had: zijn draf was vlot en kwiek en soms schudde hij uit joligheid een keer met zijn hoofd. Zijn passen waren volledig regelmatig. Op een gegeven moment streek er een vogel neer in het weiland en Ayleth moest lachen toen het paard de vogel met wat gekke sprongen achterna ging toen het dier aanstalten maakte weer weg te vliegen. Op dat moment was er even niets anders in haar hoofd dan het paard en het plezier dat ze samen hadden.
Na het paard een tijdje gedraafd te laten hebben, haalde Ayleth hem naar zich toe. Ze draaide hem om en liet hem na wat rondjes stap ook wat draven op de andere hand. Voorzichtig keek ze of hij wat wilde galopperen, en dat was geen probleem: perfect in balans galoppeerde het paard cirkels om haar heen. Alleen bij het aanspringen gaf hij een bok, maar verder gedroeg hij zich voorbeeldig. Tot Ayleths verbazing merkte ze ook op dat zijn ademhaling nauwelijks versneld was. Ondanks de weken die hij op stal had doorgebracht, was zijn conditie niet heel erg achteruit gegaan.
Na wat rondjes galop, liet Ayleth het paard terug naar draf en toen naar stap gaan. Ze noemde zijn naam en begon de lijn in te halen, zodat Abijah naar haar toe kwam lopen. Ze beloonde hem met een klopje op zijn hals en draaide hem weer om. Toen ze weer met haar tong klakte om hem de andere kant op te laten lopen, bleef hij dit keer echter staan.
Ietwat verbaasd stond Ayleth met de lijn in haar handen. Ze klakte nog een keer met haar tong, maar ook nu bleef Abijah staan. Het was de eerste keer dat hij niet deed wat ze van hem vroeg.
Ayleth keek om naar Abijahs hoofd, om te zien of hij afgeleid was door iets wat hij zag, maar ook dat bleek niet het geval te zijn. Ze klakte nogmaals met haar tong en porde hem toen met haar vingers in zijn zij, waar ze hem normaal aandreef als ze hem zou berijden. Nu kwam Abijah in beweging, maar na één pas bleef hij opnieuw staan. Hij eindigde precies met zijn schoft ter hoogte van haar lichaam en toen hij weer stilstond, keek hij naar haar om. Zijn blauwe ogen stonden alert en zijn oren waren vrolijk haar kant op gericht.
Ayleth keek even wat verbaasd naar Abijahs hoofd. Toen keek ze naar zijn schoft, en rug. Ze zag zijn vier benen precies vierkant en stabiel op het gras staan en plotselinge begreep ze wat hij bedoelde. Vertwijfeld keek ze nog een keer naar hem om. Haar hart begon sneller te slaan. Zou ze…
Haar blik gleed weer naar Abijahs rug. Ze legde haar hand op zijn schoft en liet hem zacht langs de spieren van zijn rug over zijn vacht glijden. Hij voelde warm en zacht en ze kon weer zo voor zich halen hoe het voelde, om hem te rijden, om hem onder zich te voelen bewegen. Een sterk verlangen maakte zich van haar meester en ze slikte. Nee, het kon niet. Als iemand haar zou zien…

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Hahaha, dat paard. Serieus, dat is nog slimmer dan de gemiddelde mens.
Ik hoop wel dat je snel verder gaat met de procedures en alles, want ik moet eerlijk zeggen dat ik over paarden lezen niet heeeeeel leuk vind. De simpele details zijn leuk, dat ze op stal werkt, dat ze zijn wonden verzorgd: in het begin had het wel iets. Maar een hele lange tekst over alleen lopen/draven/galopperen en een touwtje was iets moeilijker te volgen. In het begin had ik geeeeen idee wat je bedoelde met die lijn, pas aan het einde dacht ik: OOOOOH.
Maar ga snel verder!
Ik hoop wel dat je snel verder gaat met de procedures en alles, want ik moet eerlijk zeggen dat ik over paarden lezen niet heeeeeel leuk vind. De simpele details zijn leuk, dat ze op stal werkt, dat ze zijn wonden verzorgd: in het begin had het wel iets. Maar een hele lange tekst over alleen lopen/draven/galopperen en een touwtje was iets moeilijker te volgen. In het begin had ik geeeeen idee wat je bedoelde met die lijn, pas aan het einde dacht ik: OOOOOH.
Maar ga snel verder!

“When you play the game of thrones, you win or you die.”
Haha sorry, ik schaam me diep, zoals ik al zei kaduuke laptop, maar nu doet ie het weer! 
_________________________________________________________________
Haar blik gleed weer naar Abijahs rug. Ze legde haar hand op zijn schoft en liet hem zacht langs de spieren van zijn rug over zijn vacht glijden. Hij voelde warm en zacht en ze kon weer zo voor zich halen hoe het voelde, om hem te rijden, om hem onder zich te voelen bewegen. Een sterk verlangen maakte zich van haar meester en ze slikte. Nee, het kon niet. Als iemand haar zou zien…
Maar, zei een stemmetje in haar hoofd, wie zou haar kunnen zien? Er was niemand bij dit gedeelte van de stallen op dit tijdstip. De stalknechten waren met hun eigen dingen bezig en Manaous zou nog wel even zoet zijn met zijn tekening. En ze zou er toch zo weer af kunnen springen als ze iemand aan hoorde komen?
Nog even bleef Ayleth peinzend staan, voor zich uitkijkend en met haar hand op Abijahs warme rug. Toen keek Abijah weer naar haar om. Hij keek even naar haar, maar toen gaf hij haar met zijn neus een zetje tegen haar heup.
Dat was het laatste zetje dat Ayleth nodig had. Ze keek naar hem, even, maar toen pakte ze hem bij zijn teugels. Ze nam hem mee en al lopende begon ze de teugels uit de keelriem los te draaien. Eenmaal bij het hek maakte ze de lange lijn aan het bit vast en zette Abijah evenwijdig aan de omheining neer, er ongeveer een halve meter vandaan. Ze pakte de teugels boven zijn schoft op maat en klom naar de bovenste spijl van het hek. Even bleef ze daar staan, zonder te bewegen, met haar handen op zijn rug. Toen, zonder nog na te denken, boog ze naar hem toe en sloeg haar been over zijn rug.
In zijn enthousiasme begon Abijah al te lopen voor Ayleth goed en wel zat, maar het lukte haar te blijven zitten. Ze hees zich recht op zijn rug en werkte zich overeind terwijl het paard kwiek door het land begon te stappen. Hij kauwde wat op het bit en ontspande zijn hals en kaak toen Ayleth wat druk op de teugels zette om hem in te houden.
Ayleths hart bonkte luid in haar borst. De adrenaline stroomde door haar lichaam, samen met een enorm gelukzalig gevoel dat al het andere deed verdwijnen. Abijahs lijf was zacht en warm tegen de huid van haar benen en ze voelde de spieren in zijn rug onder zich bewegen. Er verscheen een lach op haar gezicht die ze niet meer weg kreeg. Ze was vergeten wat een klik ze voelde met dit paard als ze hem bereed.
Na een paar rondjes gestapt te hebben, begon Abijah te dribbelen. Ayleth hield hem in, maar haar hart begon al harder te kloppen. Ze zag klodders schuim van Abijahs mond naar de grond zweven en nog even hield ze hem tegen, maar toen liet ze haar teugels iets vieren en drukte haar kuiten tegen zijn buik.
Abijah sloeg de overgang naar draf over. Toen ze hem liet gaan, sprong hij in één keer aan in galop. Ayleth had daar even niet op gerekend, maar het ritme van de drietaktgang was regelmatig en al gauw had ze het gevoel weer te pakken. Ze stuurde hem naar de buitenkant van het land en liet de teugels wat vieren. Abijah versnelde zijn passen wat en de lach op haar gezicht werd nog groter.
Het was een magisch moment, om daar zo te kunnen rijden. Even was ze weer terug in Leodeth. Abijahs spieren bewogen onder haar en de omgeving, het hek, het grasveld en de Irfaanse stallen, verdwenen. Ze maakten plaats voor de uitgestrekte zandvlakte in Leodeth, de brandende zon op haar huid, de geur van zee en Leodaanse fruitbomen. Ze voelde Abijahs manen langs zich heen wapperen en even zag ze voor zich hoe Joseph naast haar reed, galopperend op zijn paard, hoe hij gevolgd werd door Borin en tot slot door haar eigen vader. Hij reed op zijn eigen paard en hield het in toen hij naast haar was komen rijden. Toen keek hij haar kant op en hij lachte naar haar, zijn blauwe ogen stralend, zoals ze altijd waren geweest als hij naar haar had gekeken, en Ayleths hart voelde even zo gelukkig dat het pijn deed.
Toen haalde een bekende stem haar echter terug naar de werkelijkheid.
‘Dat gaat je goed af, zie ik,’ hoorde ze iemand zeggen.
Het gelukkige gevoel in Ayleths borst doofde in één keer uit. Het gezicht van haar vader viel uiteen voor haar ogen en het Leodaanse landschap om haar heen verdween. Het groene gras van het Irfaanse weiland werd weer helder en langzaam kregen de schuurtjes om haar heen kregen weer vorm. Toen zag ze hem staan, verderop, langs het hek van het weiland. Beliëth.
Ayleths hart sloeg een slag over. Niet alleen raakte de aanblik van zijn gezicht en lichtblauwe ogen haar zoals gewoonlijk als een bliksemschicht, ook realiseerde ze zich dat hij haar betrapt had. Abijah was zijn paard. Niet alleen was ze ongehoorzaam geweest, ze had ook nog eens op zijn paard gereden zonder daar zijn toestemming voor te vragen.
Haar hart begon nog harder te bonken, maar nu was het niet van opwinding. Ze ging rechterop zitten, maakte zich zwaar en hield Abijah in. Nog voor hij helemaal tot stilstand was gekomen, was ze al van zijn rug gesprongen. Haar benen voelden ineens slap en met haar hoofd gebogen begon ze Abijah naar het hek te leiden, langs Beliëth heen. Ze durfde hem niet aan te kijken, was bang dat de uitdrukking op zijn gezicht boos zou zijn. Ze was als de dood dat hij haar zou laten straffen voor wat ze gedaan had.
‘Het spijt me, heer,’ zei ze terwijl ze met trillende handen het hek openmaakte en Abijah er doorheen leidde. ‘Het spijt me. Ik zal hem naverzorgen en hem weer op stal zetten. Het zal niet meer gebeuren.’
Ze draaide Abijah om en deed het hek achter zich dicht. Net toen ze zich om wilde draaien, toen ze door wilde lopen naar de stallen, pakte Beliëth echter haar arm vast. Zijn aanraking was onverwacht en Ayleth schrok ervan: niet alleen van het gevoel zelf, maar ook van de sensatie dat veroorzaakte, die nog altijd hetzelfde gevoel naar haar borst deed trekken als altijd. In een reflex probeerde ze haar arm los te trekken, maar Beliëth hield haar vast. De emotionele strijd tegen het gevoel van zijn hand om haar arm was echter heftiger dan de fysieke.

_________________________________________________________________
Haar blik gleed weer naar Abijahs rug. Ze legde haar hand op zijn schoft en liet hem zacht langs de spieren van zijn rug over zijn vacht glijden. Hij voelde warm en zacht en ze kon weer zo voor zich halen hoe het voelde, om hem te rijden, om hem onder zich te voelen bewegen. Een sterk verlangen maakte zich van haar meester en ze slikte. Nee, het kon niet. Als iemand haar zou zien…
Maar, zei een stemmetje in haar hoofd, wie zou haar kunnen zien? Er was niemand bij dit gedeelte van de stallen op dit tijdstip. De stalknechten waren met hun eigen dingen bezig en Manaous zou nog wel even zoet zijn met zijn tekening. En ze zou er toch zo weer af kunnen springen als ze iemand aan hoorde komen?
Nog even bleef Ayleth peinzend staan, voor zich uitkijkend en met haar hand op Abijahs warme rug. Toen keek Abijah weer naar haar om. Hij keek even naar haar, maar toen gaf hij haar met zijn neus een zetje tegen haar heup.
Dat was het laatste zetje dat Ayleth nodig had. Ze keek naar hem, even, maar toen pakte ze hem bij zijn teugels. Ze nam hem mee en al lopende begon ze de teugels uit de keelriem los te draaien. Eenmaal bij het hek maakte ze de lange lijn aan het bit vast en zette Abijah evenwijdig aan de omheining neer, er ongeveer een halve meter vandaan. Ze pakte de teugels boven zijn schoft op maat en klom naar de bovenste spijl van het hek. Even bleef ze daar staan, zonder te bewegen, met haar handen op zijn rug. Toen, zonder nog na te denken, boog ze naar hem toe en sloeg haar been over zijn rug.
In zijn enthousiasme begon Abijah al te lopen voor Ayleth goed en wel zat, maar het lukte haar te blijven zitten. Ze hees zich recht op zijn rug en werkte zich overeind terwijl het paard kwiek door het land begon te stappen. Hij kauwde wat op het bit en ontspande zijn hals en kaak toen Ayleth wat druk op de teugels zette om hem in te houden.
Ayleths hart bonkte luid in haar borst. De adrenaline stroomde door haar lichaam, samen met een enorm gelukzalig gevoel dat al het andere deed verdwijnen. Abijahs lijf was zacht en warm tegen de huid van haar benen en ze voelde de spieren in zijn rug onder zich bewegen. Er verscheen een lach op haar gezicht die ze niet meer weg kreeg. Ze was vergeten wat een klik ze voelde met dit paard als ze hem bereed.
Na een paar rondjes gestapt te hebben, begon Abijah te dribbelen. Ayleth hield hem in, maar haar hart begon al harder te kloppen. Ze zag klodders schuim van Abijahs mond naar de grond zweven en nog even hield ze hem tegen, maar toen liet ze haar teugels iets vieren en drukte haar kuiten tegen zijn buik.
Abijah sloeg de overgang naar draf over. Toen ze hem liet gaan, sprong hij in één keer aan in galop. Ayleth had daar even niet op gerekend, maar het ritme van de drietaktgang was regelmatig en al gauw had ze het gevoel weer te pakken. Ze stuurde hem naar de buitenkant van het land en liet de teugels wat vieren. Abijah versnelde zijn passen wat en de lach op haar gezicht werd nog groter.
Het was een magisch moment, om daar zo te kunnen rijden. Even was ze weer terug in Leodeth. Abijahs spieren bewogen onder haar en de omgeving, het hek, het grasveld en de Irfaanse stallen, verdwenen. Ze maakten plaats voor de uitgestrekte zandvlakte in Leodeth, de brandende zon op haar huid, de geur van zee en Leodaanse fruitbomen. Ze voelde Abijahs manen langs zich heen wapperen en even zag ze voor zich hoe Joseph naast haar reed, galopperend op zijn paard, hoe hij gevolgd werd door Borin en tot slot door haar eigen vader. Hij reed op zijn eigen paard en hield het in toen hij naast haar was komen rijden. Toen keek hij haar kant op en hij lachte naar haar, zijn blauwe ogen stralend, zoals ze altijd waren geweest als hij naar haar had gekeken, en Ayleths hart voelde even zo gelukkig dat het pijn deed.
Toen haalde een bekende stem haar echter terug naar de werkelijkheid.
‘Dat gaat je goed af, zie ik,’ hoorde ze iemand zeggen.
Het gelukkige gevoel in Ayleths borst doofde in één keer uit. Het gezicht van haar vader viel uiteen voor haar ogen en het Leodaanse landschap om haar heen verdween. Het groene gras van het Irfaanse weiland werd weer helder en langzaam kregen de schuurtjes om haar heen kregen weer vorm. Toen zag ze hem staan, verderop, langs het hek van het weiland. Beliëth.
Ayleths hart sloeg een slag over. Niet alleen raakte de aanblik van zijn gezicht en lichtblauwe ogen haar zoals gewoonlijk als een bliksemschicht, ook realiseerde ze zich dat hij haar betrapt had. Abijah was zijn paard. Niet alleen was ze ongehoorzaam geweest, ze had ook nog eens op zijn paard gereden zonder daar zijn toestemming voor te vragen.
Haar hart begon nog harder te bonken, maar nu was het niet van opwinding. Ze ging rechterop zitten, maakte zich zwaar en hield Abijah in. Nog voor hij helemaal tot stilstand was gekomen, was ze al van zijn rug gesprongen. Haar benen voelden ineens slap en met haar hoofd gebogen begon ze Abijah naar het hek te leiden, langs Beliëth heen. Ze durfde hem niet aan te kijken, was bang dat de uitdrukking op zijn gezicht boos zou zijn. Ze was als de dood dat hij haar zou laten straffen voor wat ze gedaan had.
‘Het spijt me, heer,’ zei ze terwijl ze met trillende handen het hek openmaakte en Abijah er doorheen leidde. ‘Het spijt me. Ik zal hem naverzorgen en hem weer op stal zetten. Het zal niet meer gebeuren.’
Ze draaide Abijah om en deed het hek achter zich dicht. Net toen ze zich om wilde draaien, toen ze door wilde lopen naar de stallen, pakte Beliëth echter haar arm vast. Zijn aanraking was onverwacht en Ayleth schrok ervan: niet alleen van het gevoel zelf, maar ook van de sensatie dat veroorzaakte, die nog altijd hetzelfde gevoel naar haar borst deed trekken als altijd. In een reflex probeerde ze haar arm los te trekken, maar Beliëth hield haar vast. De emotionele strijd tegen het gevoel van zijn hand om haar arm was echter heftiger dan de fysieke.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Haha dank je wel! 
__________________________________________________________________________
‘Rustig, aanvoerdersdochter,’ hoorde ze hem zeggen. ‘Ik zal je niet straffen.’
Ayleth had daar in eerst instantie nogal haar twijfels over, maar ze wilde niet nog langer ongehoorzaam zijn en stopte met worstelen. Ze liet haar arm zakken, haar hand tot een vuist gebald, en hield haar blik op de grond gericht. Ze merkte dat Beliëth naar haar keek, maar gaf geen gehoor aan zijn blik. Ondanks dat liet hij haar wel los toen ze niet langer aanstalten maakte van hem weg te komen.
‘Je hoeft niet bang te zijn, Ayleth,’ zei hij. ‘Ik doe je niets en ik zal je niet straffen. Geloof me als ik zeg dat ik niets kwaads in de zin heb.’
Nog altijd onzeker hield Ayleth haar hoofd gebogen. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar zijn lichaam, zijn handen, om zich ervan te verzekeren dat hij haar niet zou slaan of aanstalten zou maken haar opnieuw vast te pakken. Vanuit haar ooghoek zag ze dat hij zijn kaken op elkaar klemde. Schijnbaar vond hij het niet leuk dat ze bang was dat hij haar iets zou doen.
Ook Beliëth wendde zijn blik af. Hij keek naar Abijah, die zijn oor naar hem toe draaide toen hij merkte dat Beliëth zijn aandacht op hem richtte. Even gebeurde er niets. Ayleth keek naar de grond en durfde niet meer stiekem op te kijken naar Beliëth om te kijken wat er gebeurde, hoe zijn gezicht stond. Daarom schrok ze ook toen hij plotseling zijn hand uitstak, haar richting uit. Ze schrok, bang dat de aanblik van Abijah hem eraan herinnerde dat haar overtreding toch een grote was en dat hij haar wilde slaan, en ze deinsde achteruit. Te laat realiseerde zich dat zijn beweging langs haar heen naar het paard gericht was geweest, dat hij het had willen aaien.
Tegen die tijd had Beliëth haar ontwijkende beweging echter al opgemerkt. Ze zag dat zijn wenkbrauwen zich fronsten en dat hij gepikeerd zijn hand weer liet zakken. Ze had nog nooit zulk sterke ergernis op zijn gezicht gezien. Ze had überhaupt nog nooit zoveel duidelijke, uitgesproken emotie op zijn gezicht gezien. Ze merkte dat hij naar haar gezicht keek.
‘Wat is er toch met jou?’ vroeg hij, niet erg vriendelijk nu zijn ergernis na al die weken hun hoogtepunt bereikt leek te hebben. ‘Ik doe je echt geen pijn, Ayleth. Waarom gedraag je je tegenover mij alsof ik een klootzak ben?’
Een warme sensatie trok door Ayleth heen. Haar hart begon sneller te slaan. Ze voelde zich betrapt, op de één of andere manier, nog meer dan ze zich net op Abijah had gevoeld. Het was niet haar bedoeling dat hij rechtuit naar de oorzaak van haar gedrag zou vragen, en het was schrijnend dat hij het nu wel deed. Het gezicht voor haar vader flitste voor haar geestesoog langs en veroorzaakte een stekende pijn in haar borst.
Ayleth reageerde niet en balde haar handen tot vuisten, proberend de vlaag van zenuwen en emoties die door haar heen trok onder controle te krijgen. Beliëth zette een stap dichter naar haar toe.
‘Als je meerdere, eis ik dat je me antwoord geeft als ik je iets vraag, aanvoerdersdochter,’ zei hij. Zijn stem klonk nu hard, boos, haast. ‘Waarom gedraag je je zo sinds die keer in de barak? Is het omdat ik je toen heb weggeduwd, erna? Omdat je denkt dat ik misbruik maakte van de situatie? Of verafschuw je me vanwege wat er tijdens het ritueel gebeurd is? Ik heb je duidelijk verteld wat het verhaal daarachter is en neem van mij aan dat het voor mij net zo min plezierig was als voor jou. Ik zou dus zeggen dat je me op zijn minst een verklaring schuldig bent.’
Ayleth had naar de grond gekeken, de hele tijd, maar die woorden van hem, maakten de emoties die hij met zijn eerste vraag veroorzaakt had alleen nog maar sterker. Dacht hij dat dat het was? Dacht hij dat ze zo geestelijk instabiel was dat ze gelijk weken van slag was door wat er in de barak gebeurd was en dat ze daar zo mee omging? Dacht hij echt dat ze zich zo druk maakte om zulk in verhouding futiele dingen? En dacht hij dat zíj hém nog dingen schuldig was, na wat hij haar en haar familie en haar volk had aangedaan?
Langzaam keek Ayleth naar Beliëth op. Naast nerveus werd ze nu ook een beetje boos. Ze bleef het lachende gezicht van haar vader voor zich zien en om de één of andere reden kreeg ze sterk de aandrang Beliëth in zijn gezicht te slaan. Dat, die laatste paar opmerkingen van hem, waren de laatste druppels die de emmer deden overlopen.
Ze keek Beliëth aan, met golvende emoties in haar binnenste.
‘U heeft mijn vader vermoord,’ zei ze toen met een schorre stem. ‘Ik ben u helemaal niets schuldig. Ik maak me niet druk om mezelf, of om mijn toekomst of uw aandeel daarin. Ik haat u omdat u mijn vader gedood heeft. U heeft zijn keel doorgesneden toen de stad zich niet aan de Irfaanse soldaten wilde overgeven, op het plateau bij de rand van het bos op de dag van de aanval. U bent een moordenaar. Dat is waarom ik u haat.’
Haar stem klonk rauw, oprecht, en ze zag aan Beliëths gezicht dat hij het ook hoorde. Even zijn hij niets, terwijl zijn ogen heen en weer gleden over die van haar. Ze zag dat hij in zijn geheugen groef, probeerde alles terug te halen, probeerde te achterhalen of ze de waarheid sprak. Nog even dacht hij na, maar toen keken zijn ogen plotseling anders naar die van haar, haar blauwe ogen, die zo op die van haar vader leken. Dat was het laatste wat hij nodig had om het te begrijpen. Ze zag dat hij het wist. Hij wist dat het zo was.
Ayleth keek hem aan toen hij nog altijd niets zei, op een krankzinnige manier haast triomfantelijk.
‘Nu is er niets meer te zeggen, hè?’ zei ze. ‘Laat het een geruststelling zijn dat de waarheid voor u nooit zal pijnlijk zal zijn als voor mij.’
Beliëth schudde zijn hoofd. Ze had hem waarschijnlijk een beetje overrompeld, net, maar ze zag dat hij die verrassing inmiddels alweer aardig te boven was gekomen.
‘Er is niets meer te zeggen, nee,’ zei hij. ‘Want het is de waarheid. Ik heb je vader gedood en daar kan ik niets meer aan veranderen. Ik wist niet dat hij familie van je was. Het spijt me.’
De boze emoties in haar binnenste laaiden nog hoger op. Ze keek hem aan en had er moeite mee zich ervan te weerhouden een stap dichter naar hem toe te zetten. Ze balde haar handen tot vuisten.
‘Het spijt u?’ vroeg ze fel. ‘Het spijt u? Mijn vader was een eerbaar man. Hij was de meeste eerbare man van heel Leodeth. Mijn vader was eerbaarder dan al jullie Irfanen bij elkaar, en u heeft hem vermoord toen hij ongewapend en vastgebonden in uw gevangenschap was, als een lafaard, een verrader, en het enige wat u kunt is zeggen dat het u spijt?’ Ze schudde haar hoofd. ’Uw spijt zal nooit genoeg zijn. Een terugbetaling met uw eigen leven zou nog niet genoeg zijn om te verantwoorden wat u heeft gedaan.’
Ondanks het feit dat haar blik brandde, wendde Beliëth zijn ogen niet van de hare af.
‘Ayleth, ik heb een direct bevel van de koning opgevolgd,’ zei hij. ‘Het was mijn opdracht een hooggeplaatst man van Leodeth gevangen te nemen in een poging de stad zo ver te krijgen dat ze zich overgaf. Het is jouw stad die ervoor koos dat het belang van de stad belangrijker was dan het leven van je vader.’

__________________________________________________________________________
‘Rustig, aanvoerdersdochter,’ hoorde ze hem zeggen. ‘Ik zal je niet straffen.’
Ayleth had daar in eerst instantie nogal haar twijfels over, maar ze wilde niet nog langer ongehoorzaam zijn en stopte met worstelen. Ze liet haar arm zakken, haar hand tot een vuist gebald, en hield haar blik op de grond gericht. Ze merkte dat Beliëth naar haar keek, maar gaf geen gehoor aan zijn blik. Ondanks dat liet hij haar wel los toen ze niet langer aanstalten maakte van hem weg te komen.
‘Je hoeft niet bang te zijn, Ayleth,’ zei hij. ‘Ik doe je niets en ik zal je niet straffen. Geloof me als ik zeg dat ik niets kwaads in de zin heb.’
Nog altijd onzeker hield Ayleth haar hoofd gebogen. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar zijn lichaam, zijn handen, om zich ervan te verzekeren dat hij haar niet zou slaan of aanstalten zou maken haar opnieuw vast te pakken. Vanuit haar ooghoek zag ze dat hij zijn kaken op elkaar klemde. Schijnbaar vond hij het niet leuk dat ze bang was dat hij haar iets zou doen.
Ook Beliëth wendde zijn blik af. Hij keek naar Abijah, die zijn oor naar hem toe draaide toen hij merkte dat Beliëth zijn aandacht op hem richtte. Even gebeurde er niets. Ayleth keek naar de grond en durfde niet meer stiekem op te kijken naar Beliëth om te kijken wat er gebeurde, hoe zijn gezicht stond. Daarom schrok ze ook toen hij plotseling zijn hand uitstak, haar richting uit. Ze schrok, bang dat de aanblik van Abijah hem eraan herinnerde dat haar overtreding toch een grote was en dat hij haar wilde slaan, en ze deinsde achteruit. Te laat realiseerde zich dat zijn beweging langs haar heen naar het paard gericht was geweest, dat hij het had willen aaien.
Tegen die tijd had Beliëth haar ontwijkende beweging echter al opgemerkt. Ze zag dat zijn wenkbrauwen zich fronsten en dat hij gepikeerd zijn hand weer liet zakken. Ze had nog nooit zulk sterke ergernis op zijn gezicht gezien. Ze had überhaupt nog nooit zoveel duidelijke, uitgesproken emotie op zijn gezicht gezien. Ze merkte dat hij naar haar gezicht keek.
‘Wat is er toch met jou?’ vroeg hij, niet erg vriendelijk nu zijn ergernis na al die weken hun hoogtepunt bereikt leek te hebben. ‘Ik doe je echt geen pijn, Ayleth. Waarom gedraag je je tegenover mij alsof ik een klootzak ben?’
Een warme sensatie trok door Ayleth heen. Haar hart begon sneller te slaan. Ze voelde zich betrapt, op de één of andere manier, nog meer dan ze zich net op Abijah had gevoeld. Het was niet haar bedoeling dat hij rechtuit naar de oorzaak van haar gedrag zou vragen, en het was schrijnend dat hij het nu wel deed. Het gezicht voor haar vader flitste voor haar geestesoog langs en veroorzaakte een stekende pijn in haar borst.
Ayleth reageerde niet en balde haar handen tot vuisten, proberend de vlaag van zenuwen en emoties die door haar heen trok onder controle te krijgen. Beliëth zette een stap dichter naar haar toe.
‘Als je meerdere, eis ik dat je me antwoord geeft als ik je iets vraag, aanvoerdersdochter,’ zei hij. Zijn stem klonk nu hard, boos, haast. ‘Waarom gedraag je je zo sinds die keer in de barak? Is het omdat ik je toen heb weggeduwd, erna? Omdat je denkt dat ik misbruik maakte van de situatie? Of verafschuw je me vanwege wat er tijdens het ritueel gebeurd is? Ik heb je duidelijk verteld wat het verhaal daarachter is en neem van mij aan dat het voor mij net zo min plezierig was als voor jou. Ik zou dus zeggen dat je me op zijn minst een verklaring schuldig bent.’
Ayleth had naar de grond gekeken, de hele tijd, maar die woorden van hem, maakten de emoties die hij met zijn eerste vraag veroorzaakt had alleen nog maar sterker. Dacht hij dat dat het was? Dacht hij dat ze zo geestelijk instabiel was dat ze gelijk weken van slag was door wat er in de barak gebeurd was en dat ze daar zo mee omging? Dacht hij echt dat ze zich zo druk maakte om zulk in verhouding futiele dingen? En dacht hij dat zíj hém nog dingen schuldig was, na wat hij haar en haar familie en haar volk had aangedaan?
Langzaam keek Ayleth naar Beliëth op. Naast nerveus werd ze nu ook een beetje boos. Ze bleef het lachende gezicht van haar vader voor zich zien en om de één of andere reden kreeg ze sterk de aandrang Beliëth in zijn gezicht te slaan. Dat, die laatste paar opmerkingen van hem, waren de laatste druppels die de emmer deden overlopen.
Ze keek Beliëth aan, met golvende emoties in haar binnenste.
‘U heeft mijn vader vermoord,’ zei ze toen met een schorre stem. ‘Ik ben u helemaal niets schuldig. Ik maak me niet druk om mezelf, of om mijn toekomst of uw aandeel daarin. Ik haat u omdat u mijn vader gedood heeft. U heeft zijn keel doorgesneden toen de stad zich niet aan de Irfaanse soldaten wilde overgeven, op het plateau bij de rand van het bos op de dag van de aanval. U bent een moordenaar. Dat is waarom ik u haat.’
Haar stem klonk rauw, oprecht, en ze zag aan Beliëths gezicht dat hij het ook hoorde. Even zijn hij niets, terwijl zijn ogen heen en weer gleden over die van haar. Ze zag dat hij in zijn geheugen groef, probeerde alles terug te halen, probeerde te achterhalen of ze de waarheid sprak. Nog even dacht hij na, maar toen keken zijn ogen plotseling anders naar die van haar, haar blauwe ogen, die zo op die van haar vader leken. Dat was het laatste wat hij nodig had om het te begrijpen. Ze zag dat hij het wist. Hij wist dat het zo was.
Ayleth keek hem aan toen hij nog altijd niets zei, op een krankzinnige manier haast triomfantelijk.
‘Nu is er niets meer te zeggen, hè?’ zei ze. ‘Laat het een geruststelling zijn dat de waarheid voor u nooit zal pijnlijk zal zijn als voor mij.’
Beliëth schudde zijn hoofd. Ze had hem waarschijnlijk een beetje overrompeld, net, maar ze zag dat hij die verrassing inmiddels alweer aardig te boven was gekomen.
‘Er is niets meer te zeggen, nee,’ zei hij. ‘Want het is de waarheid. Ik heb je vader gedood en daar kan ik niets meer aan veranderen. Ik wist niet dat hij familie van je was. Het spijt me.’
De boze emoties in haar binnenste laaiden nog hoger op. Ze keek hem aan en had er moeite mee zich ervan te weerhouden een stap dichter naar hem toe te zetten. Ze balde haar handen tot vuisten.
‘Het spijt u?’ vroeg ze fel. ‘Het spijt u? Mijn vader was een eerbaar man. Hij was de meeste eerbare man van heel Leodeth. Mijn vader was eerbaarder dan al jullie Irfanen bij elkaar, en u heeft hem vermoord toen hij ongewapend en vastgebonden in uw gevangenschap was, als een lafaard, een verrader, en het enige wat u kunt is zeggen dat het u spijt?’ Ze schudde haar hoofd. ’Uw spijt zal nooit genoeg zijn. Een terugbetaling met uw eigen leven zou nog niet genoeg zijn om te verantwoorden wat u heeft gedaan.’
Ondanks het feit dat haar blik brandde, wendde Beliëth zijn ogen niet van de hare af.
‘Ayleth, ik heb een direct bevel van de koning opgevolgd,’ zei hij. ‘Het was mijn opdracht een hooggeplaatst man van Leodeth gevangen te nemen in een poging de stad zo ver te krijgen dat ze zich overgaf. Het is jouw stad die ervoor koos dat het belang van de stad belangrijker was dan het leven van je vader.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Haha ik moet je nog even teleurstellen Romy maar wie weet later 
_________________________________________________________________________
Even keek ze Beliëth aan. Het duurde even eer zijn woorden tot haar doordrongen, maar toen dat gebeurde, trok er een vreemd gevoel door haar borst. Ze schudde licht haar hoofd. ‘Dat is niet waar.’ Het klonk echter niet heel zeker en ze zag dat Beliëth dat ook hoorde.
‘Dat is het wel, Ayleth, en dat weet je,’ zei hij. ‘Het is oorlog, en in tijden van oorlog vallen nu eenmaal slachtoffers, aan beide kanten. Dat weten wij, dat wisten de Leodaanse aanvoerders toen ze de beslissing over je vader namen en dat weet jij ook.’
De emoties in Ayleths binnenste laaiden weer op. Ze zette woedend een stap naar hem toe.
‘Maar die oorlog had er helemaal niet hoeven zijn!’ riep ze uit. ‘Jullie hadden daar helemaal niets te zoeken!’
Beliëths blik werd nu donkerder. Ook hij zette een stap dichter naar haar toe.
‘Is dat zo?’ vroeg hij. ‘Hadden wij daar niets te zoeken? Hadden wij niet een doel voor ogen toen wij daar kwamen? Het redden van ons volk, van ons nageslacht?’
Ayleth keek hem woedend aan.
‘In uw poging uw eigen volk te redden, richt u een ander volk ten gronde!’ riep ze. ‘Vindt u dat rechtvaardig?’ Ze wees naar de barakken die verderop in de verte lagen. ’Er is helemaal niets rechtvaardig aan wat u doet. Kijk naar wat u de vrouwen aandoet, hoe ze eraan toe zijn. Iedereen van ons leeft in angst, in schande, om wat er gebeurd is, omdat we niet weten wat er verder nog gaan gebeuren. Sommige vrouwen huilen iedere nacht en Gaila heeft sinds haar nacht met uw soldaat Brom geen woord meer gesproken. Noemt u dat rechtvaardig? U verketterd Levyan om wat hij heeft geprobeerd, maar uiteindelijk doen jullie allemaal precies hetzelfde.’
Beliëth klemde zijn kaken op elkaar. Ze zag dat het hem pijn deed dat ze hem met Levyan vergeleek.
‘Dat is niet waar, Ayleth,’ zei hij. ‘Wij geven jullie een keuze.’
Maar Ayleth schudde woedend haar hoofd. Het feit dat hij het niet begreep, niet wilde begrijpen, frustreerde haar juist des te meer.
‘Jullie geven ons helemaal geen keuze,’ zei ze. ‘Jullie geven ons een optie met de dood aan het andere eind. Er is niets wat we kunnen doen, niet kiezen, niet vechten, tenzij we het met de dood willen bekopen. Dat noem ik geen keuze, dat noem ik een dreigement.’ Ze keek hem aan. Even aarzelde ze, een fractie van een seconde, maar toen hakte ze de knoop door. Ze moest hem tegen hem zeggen. Als ze het zelf niet in wilden zien, als de Heilvaders hen blind hielden, moest er iemand anders zijn die het onder hun aandacht bracht.
‘Als u dit op wilt lossen, moet u de oorzaak van uw vloek aanpakken,’ zei ze. ‘Niet de gevolgen. Uw goden zullen u nooit vergeven als u onschuldige mensen blijft doden, als u anderen blijft gebruiken voor uw eigen belang. U strijkt uzelf alleen maar tegen de haren in door zo met uw leven en dat van anderen om te gaan.’
Er veranderde iets in Beliëths blik. Hij stapte naar haar toe en pakte haar stevig bij haar schouders.
‘Wat had jij gedaan in onze plaats, Ayleth?’ zei hij. ’Vertel het me, wat had jij gedaan? En wat betreft je vader, waar je zo vol lof over spreekt, wat denk je dat hij gedaan zou hebben?’
Ayleth balde haar handen weer tot vuisten.
‘Mijn vader zou nooit onschuldigen gedood en gebruikt hebben in zijn eigen belang,’ zei ze. ’Niet op de manier waarop u dat heeft gedaan.’
Beliëth keek haar aan. ’Nee? Is jouw vader de afgelopen jaren niet uit eigen beweging meerdere keren met het Leodaanse leger tegen andere volkeren ten strijde getrokken? Om land, om handelsbelangen? In zijn eigen belang, in het belang van het land? Denk je dat jouw vader daarbij geen onschuldige mensen heeft gedood?’ Hij hield zijn hoofd wat schuin. ‘Zou je hem dan ook niet moeten haten? Of had hij daar wel het recht toe omdat zijn doel in jouw belevingswereld nobeler was dan het onze? Is hij dan niet net zo goed een moordenaar? ’
Het was of Ayleth een klap in haar gezicht kreeg. Even voelde ze zich verbaasd, verlamd, maar toen begon zijn worden te steken, te prikken, haar boos te maken. Haar borst begon te branden en ze zag aan zijn gezicht dat hij wist dat hij te ver was gegaan. Ze rukte zich los uit zijn greep en ontzet zette ze een stap achteruit.
‘Waag het niet over mijn vader te praten,’ zei ze met een stem die ze niet van zichzelf kende. ‘U heeft hem nooit gekend. U heeft het recht niet over de waarde van zijn leven te spreken. Het enige wat u heeft gedaan, is hem ervan beroven. Hij was en zal altijd twee keer de man blijven die u ooit zult zijn.’
Nog even bleven ze staan, tegenover elkaar, terwijl ze elkaar aankeken. Een tijdlang zei niemand iets, gebeurde er niets, maar toen verstevigde de Ayleth haar greep om de teugels van Abijah. Met een ruk draaide ze zich om en ze begon te lopen, weg van Beliëth, Abijah achter zich aanvoerend. Ze voelde dat Beliëth haar nakeek, terwijl ze, voor het eerst sinds ze elkaar kende, bij hem wegliep en hem achterliet zoals hij dat al talloze keren bij haar had gedaan. De emoties brandden in haar binnenste, net als haar tranen, die ze uit alle macht probeerde binnen te houden. Ze dacht aan eerder die middag, aan het fijne gevoel dat ze had gehad toen ze op Aijbah had gereden, aan haar angst voor haar onwetendheid over haar zwangerschap. Wat maakte het uit wat haar lot zou zijn, dacht ze, wat maakte het uit wat ze wel en niet voelde. Wat maakte het allemaal ook uit. Haar vader was er niet meer. Dat was het enige wat er toe deed.

_________________________________________________________________________
Even keek ze Beliëth aan. Het duurde even eer zijn woorden tot haar doordrongen, maar toen dat gebeurde, trok er een vreemd gevoel door haar borst. Ze schudde licht haar hoofd. ‘Dat is niet waar.’ Het klonk echter niet heel zeker en ze zag dat Beliëth dat ook hoorde.
‘Dat is het wel, Ayleth, en dat weet je,’ zei hij. ‘Het is oorlog, en in tijden van oorlog vallen nu eenmaal slachtoffers, aan beide kanten. Dat weten wij, dat wisten de Leodaanse aanvoerders toen ze de beslissing over je vader namen en dat weet jij ook.’
De emoties in Ayleths binnenste laaiden weer op. Ze zette woedend een stap naar hem toe.
‘Maar die oorlog had er helemaal niet hoeven zijn!’ riep ze uit. ‘Jullie hadden daar helemaal niets te zoeken!’
Beliëths blik werd nu donkerder. Ook hij zette een stap dichter naar haar toe.
‘Is dat zo?’ vroeg hij. ‘Hadden wij daar niets te zoeken? Hadden wij niet een doel voor ogen toen wij daar kwamen? Het redden van ons volk, van ons nageslacht?’
Ayleth keek hem woedend aan.
‘In uw poging uw eigen volk te redden, richt u een ander volk ten gronde!’ riep ze. ‘Vindt u dat rechtvaardig?’ Ze wees naar de barakken die verderop in de verte lagen. ’Er is helemaal niets rechtvaardig aan wat u doet. Kijk naar wat u de vrouwen aandoet, hoe ze eraan toe zijn. Iedereen van ons leeft in angst, in schande, om wat er gebeurd is, omdat we niet weten wat er verder nog gaan gebeuren. Sommige vrouwen huilen iedere nacht en Gaila heeft sinds haar nacht met uw soldaat Brom geen woord meer gesproken. Noemt u dat rechtvaardig? U verketterd Levyan om wat hij heeft geprobeerd, maar uiteindelijk doen jullie allemaal precies hetzelfde.’
Beliëth klemde zijn kaken op elkaar. Ze zag dat het hem pijn deed dat ze hem met Levyan vergeleek.
‘Dat is niet waar, Ayleth,’ zei hij. ‘Wij geven jullie een keuze.’
Maar Ayleth schudde woedend haar hoofd. Het feit dat hij het niet begreep, niet wilde begrijpen, frustreerde haar juist des te meer.
‘Jullie geven ons helemaal geen keuze,’ zei ze. ‘Jullie geven ons een optie met de dood aan het andere eind. Er is niets wat we kunnen doen, niet kiezen, niet vechten, tenzij we het met de dood willen bekopen. Dat noem ik geen keuze, dat noem ik een dreigement.’ Ze keek hem aan. Even aarzelde ze, een fractie van een seconde, maar toen hakte ze de knoop door. Ze moest hem tegen hem zeggen. Als ze het zelf niet in wilden zien, als de Heilvaders hen blind hielden, moest er iemand anders zijn die het onder hun aandacht bracht.
‘Als u dit op wilt lossen, moet u de oorzaak van uw vloek aanpakken,’ zei ze. ‘Niet de gevolgen. Uw goden zullen u nooit vergeven als u onschuldige mensen blijft doden, als u anderen blijft gebruiken voor uw eigen belang. U strijkt uzelf alleen maar tegen de haren in door zo met uw leven en dat van anderen om te gaan.’
Er veranderde iets in Beliëths blik. Hij stapte naar haar toe en pakte haar stevig bij haar schouders.
‘Wat had jij gedaan in onze plaats, Ayleth?’ zei hij. ’Vertel het me, wat had jij gedaan? En wat betreft je vader, waar je zo vol lof over spreekt, wat denk je dat hij gedaan zou hebben?’
Ayleth balde haar handen weer tot vuisten.
‘Mijn vader zou nooit onschuldigen gedood en gebruikt hebben in zijn eigen belang,’ zei ze. ’Niet op de manier waarop u dat heeft gedaan.’
Beliëth keek haar aan. ’Nee? Is jouw vader de afgelopen jaren niet uit eigen beweging meerdere keren met het Leodaanse leger tegen andere volkeren ten strijde getrokken? Om land, om handelsbelangen? In zijn eigen belang, in het belang van het land? Denk je dat jouw vader daarbij geen onschuldige mensen heeft gedood?’ Hij hield zijn hoofd wat schuin. ‘Zou je hem dan ook niet moeten haten? Of had hij daar wel het recht toe omdat zijn doel in jouw belevingswereld nobeler was dan het onze? Is hij dan niet net zo goed een moordenaar? ’
Het was of Ayleth een klap in haar gezicht kreeg. Even voelde ze zich verbaasd, verlamd, maar toen begon zijn worden te steken, te prikken, haar boos te maken. Haar borst begon te branden en ze zag aan zijn gezicht dat hij wist dat hij te ver was gegaan. Ze rukte zich los uit zijn greep en ontzet zette ze een stap achteruit.
‘Waag het niet over mijn vader te praten,’ zei ze met een stem die ze niet van zichzelf kende. ‘U heeft hem nooit gekend. U heeft het recht niet over de waarde van zijn leven te spreken. Het enige wat u heeft gedaan, is hem ervan beroven. Hij was en zal altijd twee keer de man blijven die u ooit zult zijn.’
Nog even bleven ze staan, tegenover elkaar, terwijl ze elkaar aankeken. Een tijdlang zei niemand iets, gebeurde er niets, maar toen verstevigde de Ayleth haar greep om de teugels van Abijah. Met een ruk draaide ze zich om en ze begon te lopen, weg van Beliëth, Abijah achter zich aanvoerend. Ze voelde dat Beliëth haar nakeek, terwijl ze, voor het eerst sinds ze elkaar kende, bij hem wegliep en hem achterliet zoals hij dat al talloze keren bij haar had gedaan. De emoties brandden in haar binnenste, net als haar tranen, die ze uit alle macht probeerde binnen te houden. Ze dacht aan eerder die middag, aan het fijne gevoel dat ze had gehad toen ze op Aijbah had gereden, aan haar angst voor haar onwetendheid over haar zwangerschap. Wat maakte het uit wat haar lot zou zijn, dacht ze, wat maakte het uit wat ze wel en niet voelde. Wat maakte het allemaal ook uit. Haar vader was er niet meer. Dat was het enige wat er toe deed.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
in schande, om wat er gebeurd is, omdat we niet weten wat er verder nog gaan gebeuren.
Gaan = gaat
Het enige wat u heeft gedaan, is hem ervan beroven. Hij was en zal altijd twee keer de man blijven die u ooit zult zijn.’
Ooit = nooit, denk ik.
Gaan = gaat
Het enige wat u heeft gedaan, is hem ervan beroven. Hij was en zal altijd twee keer de man blijven die u ooit zult zijn.’
Ooit = nooit, denk ik.
If you dream it, you can do it.
Weer veel te lang geleden! 
________________________________________________________________
Beliëth
De volgende ochtend zat Beliëth in zijn kamer in Bagemanos’ huis op de rand van zijn bed. Zijn ogen waren gericht op het raam tegenover hem, zonder dat hij echt zag wat zich daarachter afspeelde. Het was stil in zijn kamer, om hem heen. Hij hoorde alleen het geluid van Delilahs ademhaling, achter zich op het bed. Ze sliep nog, op haar zij, haar lichaam gewikkeld in de lakens die her en der over zijn bed verspreid lagen. De rust in de kamer stak echter fel af tegenover de chaos in Beliëths hoofd.
Beliëth kon zijn gedachten niet meer van een dag eerder afkrijgen. Telkens herhaalde het zich, in zijn hoofd, alles wat hij had gedaan, de noodlottige beslissingen die hij de avond daarvoor genomen had. Nietsvermoedend was hij die avond naar de stallen vertrokken, om even bij Abijah te kijken. Dat had hij iedere avond gedaan, de afgelopen tijd. Ze hadden de afgelopen dagen met een grote groep soldaten en ambachtslieden aan de versterking van de stadsmuur gewerkt en alhoewel het werk soepel verliep, had hij na de zware dagen altijd even behoefte aan de rust die de stallen en soezende paarden hem ’s avonds boden.
Onderweg naar Abijahs stal had Beliëth zoals gewoonlijk een peen uit de bak in de voerkamer gehaald. Onderwijl de peen in de lucht gooiend, was hij doorgelopen naar de stallen, buitenom dit keer. Hij had echter net de hoek om willen lopen om via de grote buitendeuren de schuur in te gaan, toen hij zijn paard plotseling in het land had zien staan. En het was niet alleen: de aanvoerdersdochter was bij hem.
Beliëth was even blijven staan, even, maar had toen een stap achteruit gezet, terug achter de schuur, zodat de aanvoerdersdochter hem niet zou zien. Vanachter de muur had hij haar gadegeslagen. Ze had het paard bij het hek gezet en was bezig geweest op te stappen. Even had hij overwogen of hij haar niet tegen moest houden, voor haar eigen veiligheid, want hij was de eerste keer dat hij zelf op het paard had gereden nog niet vergeten. Hij kon zich nog goed herinneren hoe hard het paard het eerste kwartier zijn best had gedaan hem van zijn rug te krijgen, voor hij geaccepteerd had dat hij bleef zitten en hij zijn pogingen hem om zeep te helpen gestaakt had. Als hij dat bij de aanvoerdersdochter ook deed, zou ze er waarschijnlijk binnen een seconde naast liggen en zich lelijk bezeren: ze had geen zadel en naast te teugels en zijn manen geen enkele houvast om zich aan vast te houden. Echter, het paard had op dat moment vooralsnog nog geen blijk gegeven van protest en Beliëths nieuwsgierigheid had het gewonnen van zijn twijfels. Hij was blijven staan, had zijn armen over elkaar geslagen en was vanachter de hoek van de schuur naar haar blijven kijken.
Het was haar verassend goed afgegaan, dat moest hij toegeven. Het paard was al gaan lopen voor ze goed en wel zat, maar het was haar gelukt te blijven zitten. Ze had het dier zonder moeite nageeflijk kunnen rijden en al gauw had ze hem in galop aan laten springen. Toen was er iets met haar gebeurd. Er was een prachtige lach op haar gezicht verschenen en ze was gaan stralen, haar gezicht, haar uitstraling, alles aan haar was bijna licht gaan geven. Haar ogen waren helder en stralend geweest en haar lange, blonde haar had achter haar aan gewapperd, op de maat van haar lichaam dat de bewegingen van het paard onder haar moeiteloos volgde. Ondanks hun contact van de afgelopen dagen, of eerder het gebrek daaraan, had hij zich gerealiseerd dat hij haar nog altijd net zo prachtig had gevonden als vroeger. Ondanks haar gedrag tegen hem, waren zijn gevoelens voor geen moment weg geweest. Nog steeds kon hij met recht zeggen dat ze de mooiste vrouw was die hij ooit had gezien. En de beste amazone ook, waarschijnlijk, als ze dat paard op die manier kon rijden.
Maar toen had het noodlot toegeslagen. Eindelijk had ze hem verteld waarom ze zo tegen hem deed, waarom het plotseling zo stroef ging, tussen hen. Hij had haar vader gedood. De Leodaanse legeraanvoerder, de man met de witte baard en de blauwe ogen, was haar vader geweest. Hij had het kunnen weten, misschien. Zijn naam was Athalos geweest en de aanvoerdersdochter heette Ayleth. Hun namen hadden dezelfde kapitaalletter. Als hij even wat verder had gekeken dan zijn neus lang was, zich even een seconden had gedistantieërd van zijn egocentrische gedachten dat haar gedrag en alles in de hele wereld om hem draaide, had hij het misschien zelf ook wel kunnen bedenken.
En hij wist dat het onvergeeflijk was wat hij had gedaan. Hij begreep dat ze hem haatte en hij begreep ook dat dat ook niet meer dan logisch was. Hij wist daardoor ook dat dit, dit besef, waarschijnlijk het definitieve einde was van wat er dan ook tussen hen geweest moest zijn. Wat hij ook voor haar voelde en of dat nu wederzijds was of niet, dit zou altijd als een groot, onverplaatsbaar blok tussen hen in blijven staan, een blok dat te hoog en te groot was om nog te kunnen overkomen. Het was afgelopen, had geen toekomst meer, dat wist hij heel goed. Maar toch, ondanks dat besef, had hij het beeld van de prachtige lach op haar stralende gezicht toen ze op Abijah door het land gegalloppeerd had niet meer uit zijn gedachten kunnen krijgen. Hij had de gevoelens die hij gevoeld had toen hij haar zo had gezien, die hij nog steeds voelde, niet kunnen vergeten, ondanks het besef van wat hij met haar leven had gedaan. Die gevoelens waren sterker dan al het andere.
Dat was waarschijnlijk ook de reden dat hij Delilah had opgezocht. Een wanhopige poging afleiding te vinden, het gezicht van de aanvoerdersdochter van zijn netvlies te krijgen. Het had niet geholpen, echter. Nu, een nacht verder, met Delilah achter hem in zijn bed en de stilte om hem heen waar hij zo op gehoopt had, zag hij nog steeds niets anders voor zich dan het stralende gezicht van het meisje. En zijn gevoelens bij dat beeld waren nog altijd onveranderd gebleven.
Beliëth zat al een hele tijd zo op zijn bed toen er op de deur van zijn kamer geklopt werd. Het was zacht en een blik achterom leerde hem dat Delilah niet wakker werd van het geluid. Ze was nog diep in slaap.
Hij richtte zich richting de deur. Het was niet nodig te vragen wie er voor de deur stond: hij herkende de klop als die van Gars.
‘Ja,’ zei hij. ’Kom maar.’
Er klikte iets bij de deur en er kraakte een scharnier toen hij opengedaan werd. Inderdaad stak Gars zijn hoofd om de hoek. Zijn ogen gleden even over Beliëths kamer, langs Delilah en toen naar Beliëths gezicht.
‘Hé,’ zei hij. ‘Ik wil even met je praten. Kan ik binnenkomen?’
Beliëth knikte en gebaarde wat naar Delilah.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ze slaapt er wel doorheen.’
Gars liep naar binnen en wierp een blik naar Delilah.
‘Onder vier ogen, als het kan,’ zei hij. Hij wierp Beliëth een blik toe. ‘Geloof me, dit gesprek wil je niet voeren met haar erbij.’

________________________________________________________________
Beliëth
De volgende ochtend zat Beliëth in zijn kamer in Bagemanos’ huis op de rand van zijn bed. Zijn ogen waren gericht op het raam tegenover hem, zonder dat hij echt zag wat zich daarachter afspeelde. Het was stil in zijn kamer, om hem heen. Hij hoorde alleen het geluid van Delilahs ademhaling, achter zich op het bed. Ze sliep nog, op haar zij, haar lichaam gewikkeld in de lakens die her en der over zijn bed verspreid lagen. De rust in de kamer stak echter fel af tegenover de chaos in Beliëths hoofd.
Beliëth kon zijn gedachten niet meer van een dag eerder afkrijgen. Telkens herhaalde het zich, in zijn hoofd, alles wat hij had gedaan, de noodlottige beslissingen die hij de avond daarvoor genomen had. Nietsvermoedend was hij die avond naar de stallen vertrokken, om even bij Abijah te kijken. Dat had hij iedere avond gedaan, de afgelopen tijd. Ze hadden de afgelopen dagen met een grote groep soldaten en ambachtslieden aan de versterking van de stadsmuur gewerkt en alhoewel het werk soepel verliep, had hij na de zware dagen altijd even behoefte aan de rust die de stallen en soezende paarden hem ’s avonds boden.
Onderweg naar Abijahs stal had Beliëth zoals gewoonlijk een peen uit de bak in de voerkamer gehaald. Onderwijl de peen in de lucht gooiend, was hij doorgelopen naar de stallen, buitenom dit keer. Hij had echter net de hoek om willen lopen om via de grote buitendeuren de schuur in te gaan, toen hij zijn paard plotseling in het land had zien staan. En het was niet alleen: de aanvoerdersdochter was bij hem.
Beliëth was even blijven staan, even, maar had toen een stap achteruit gezet, terug achter de schuur, zodat de aanvoerdersdochter hem niet zou zien. Vanachter de muur had hij haar gadegeslagen. Ze had het paard bij het hek gezet en was bezig geweest op te stappen. Even had hij overwogen of hij haar niet tegen moest houden, voor haar eigen veiligheid, want hij was de eerste keer dat hij zelf op het paard had gereden nog niet vergeten. Hij kon zich nog goed herinneren hoe hard het paard het eerste kwartier zijn best had gedaan hem van zijn rug te krijgen, voor hij geaccepteerd had dat hij bleef zitten en hij zijn pogingen hem om zeep te helpen gestaakt had. Als hij dat bij de aanvoerdersdochter ook deed, zou ze er waarschijnlijk binnen een seconde naast liggen en zich lelijk bezeren: ze had geen zadel en naast te teugels en zijn manen geen enkele houvast om zich aan vast te houden. Echter, het paard had op dat moment vooralsnog nog geen blijk gegeven van protest en Beliëths nieuwsgierigheid had het gewonnen van zijn twijfels. Hij was blijven staan, had zijn armen over elkaar geslagen en was vanachter de hoek van de schuur naar haar blijven kijken.
Het was haar verassend goed afgegaan, dat moest hij toegeven. Het paard was al gaan lopen voor ze goed en wel zat, maar het was haar gelukt te blijven zitten. Ze had het dier zonder moeite nageeflijk kunnen rijden en al gauw had ze hem in galop aan laten springen. Toen was er iets met haar gebeurd. Er was een prachtige lach op haar gezicht verschenen en ze was gaan stralen, haar gezicht, haar uitstraling, alles aan haar was bijna licht gaan geven. Haar ogen waren helder en stralend geweest en haar lange, blonde haar had achter haar aan gewapperd, op de maat van haar lichaam dat de bewegingen van het paard onder haar moeiteloos volgde. Ondanks hun contact van de afgelopen dagen, of eerder het gebrek daaraan, had hij zich gerealiseerd dat hij haar nog altijd net zo prachtig had gevonden als vroeger. Ondanks haar gedrag tegen hem, waren zijn gevoelens voor geen moment weg geweest. Nog steeds kon hij met recht zeggen dat ze de mooiste vrouw was die hij ooit had gezien. En de beste amazone ook, waarschijnlijk, als ze dat paard op die manier kon rijden.
Maar toen had het noodlot toegeslagen. Eindelijk had ze hem verteld waarom ze zo tegen hem deed, waarom het plotseling zo stroef ging, tussen hen. Hij had haar vader gedood. De Leodaanse legeraanvoerder, de man met de witte baard en de blauwe ogen, was haar vader geweest. Hij had het kunnen weten, misschien. Zijn naam was Athalos geweest en de aanvoerdersdochter heette Ayleth. Hun namen hadden dezelfde kapitaalletter. Als hij even wat verder had gekeken dan zijn neus lang was, zich even een seconden had gedistantieërd van zijn egocentrische gedachten dat haar gedrag en alles in de hele wereld om hem draaide, had hij het misschien zelf ook wel kunnen bedenken.
En hij wist dat het onvergeeflijk was wat hij had gedaan. Hij begreep dat ze hem haatte en hij begreep ook dat dat ook niet meer dan logisch was. Hij wist daardoor ook dat dit, dit besef, waarschijnlijk het definitieve einde was van wat er dan ook tussen hen geweest moest zijn. Wat hij ook voor haar voelde en of dat nu wederzijds was of niet, dit zou altijd als een groot, onverplaatsbaar blok tussen hen in blijven staan, een blok dat te hoog en te groot was om nog te kunnen overkomen. Het was afgelopen, had geen toekomst meer, dat wist hij heel goed. Maar toch, ondanks dat besef, had hij het beeld van de prachtige lach op haar stralende gezicht toen ze op Abijah door het land gegalloppeerd had niet meer uit zijn gedachten kunnen krijgen. Hij had de gevoelens die hij gevoeld had toen hij haar zo had gezien, die hij nog steeds voelde, niet kunnen vergeten, ondanks het besef van wat hij met haar leven had gedaan. Die gevoelens waren sterker dan al het andere.
Dat was waarschijnlijk ook de reden dat hij Delilah had opgezocht. Een wanhopige poging afleiding te vinden, het gezicht van de aanvoerdersdochter van zijn netvlies te krijgen. Het had niet geholpen, echter. Nu, een nacht verder, met Delilah achter hem in zijn bed en de stilte om hem heen waar hij zo op gehoopt had, zag hij nog steeds niets anders voor zich dan het stralende gezicht van het meisje. En zijn gevoelens bij dat beeld waren nog altijd onveranderd gebleven.
Beliëth zat al een hele tijd zo op zijn bed toen er op de deur van zijn kamer geklopt werd. Het was zacht en een blik achterom leerde hem dat Delilah niet wakker werd van het geluid. Ze was nog diep in slaap.
Hij richtte zich richting de deur. Het was niet nodig te vragen wie er voor de deur stond: hij herkende de klop als die van Gars.
‘Ja,’ zei hij. ’Kom maar.’
Er klikte iets bij de deur en er kraakte een scharnier toen hij opengedaan werd. Inderdaad stak Gars zijn hoofd om de hoek. Zijn ogen gleden even over Beliëths kamer, langs Delilah en toen naar Beliëths gezicht.
‘Hé,’ zei hij. ‘Ik wil even met je praten. Kan ik binnenkomen?’
Beliëth knikte en gebaarde wat naar Delilah.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ze slaapt er wel doorheen.’
Gars liep naar binnen en wierp een blik naar Delilah.
‘Onder vier ogen, als het kan,’ zei hij. Hij wierp Beliëth een blik toe. ‘Geloof me, dit gesprek wil je niet voeren met haar erbij.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Wow heb even moeten bijlezen maar ben een hoop wijzer geworden! Schrijf je snel weer?
Thanks, Nele! Stukje erbij 
____________________________________________
Beliëth keek naar hem op. Even keek hij hem aan, liet zijn ogen over Gars gezicht glijden. Hij wist dat hij het meende: Gars zei zulk soort dingen nooit zomaar.
Beliëth knikte een keer licht. Toen draaide hij zich om en boog over zijn bed heen. Hij legde zijn hand op Delilah’s schouder.
‘Delilah,’ zei hij. ‘Delilah.’
Langzaam deed Delilah haar ogen open. Even zag hij dat ze zich probeerde te herinneren waar ze was, maar toen werd haar blik weer aanweziger. Ze kwam wat overeind in zijn bed, steunend op haar elleboog, en streek haar haren met haar andere hand wat uit haar gezicht. Haar ronde borsten waren naakt boven het dunne laken en Beliëth merkte vaag dat Gars zijn blik wat afwendde.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
Beliëth knikte met zijn hoofd naar achteren.
‘Gars is er,’ zei hij. ‘Ik moet even met hem praten. Laat ons even alleen.’
Delilahs ogen gleden naar Gars. Beliëth zag dat ze even naar hem keek, ontvreden. Delilah vond het nooit leuk om plaats te moeten maken voor anderen. Ze kende Beliëth echter langer dan vandaag en wist dat hij het niet terug zou nemen, dus ze knikte. Haar ogen gingen terug naar die van hem.
‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘De hoer maakt wel weer plaats als er iets beters voorbij komt.’
Ze hield zijn blik vast terwijl ze het laken van zich af sloeg en overeind kwam van het bed, naakt en in haar volle glorie, maar Beliëth hield zijn ogen op haar gezicht gericht en niet op haar lichaam. Ze pakte haar jurk en begon hem aan te trekken, haar ogen nu op Gars richtend, ietwat uitdagend, treiterend. Gars, echter, hield zijn blik op de grond gericht en niet op haar. Half tevreden, half teleurgesteld maakte Delilah haar jurk vast en keek toen weer naar Beliëth.
‘Veel plezier met je vriendje,’ zei ze tegen hem. ‘Doe hem de groeten van me.’ Toen draaide ze zich om en met haar kin opgeheven liep ze langs hen heen de kamer uit. Gars wierp een blik achter haar aan toen ze de deur achter zich dicht deed.
‘Gezellig,’ zei hij.
Beliëth maakte een gebaar met zijn hand en kwam overeind van zijn bed. ‘Laat maar gaan. Waar kwam je voor?’
Gars wendde zijn blik af van de deur en leunde tegen een tafel in Beliëths kamer.
‘Voor resultaten,’ zei hij terwijl hij zijn armen over elkaar sloeg. ‘Ik ben net bij de Leodaanse vrouwen geweest voor de laatste controle voor ze verder gaan met het herindelen voor de tweede ritueelronde. Ik dacht dat je dat wel zou willen weten.’
Beliëth keek zijn kant op terwijl hij een kledingstuk aantrok.
‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Graag. Viel het mee of viel het tegen?’
Gars haalde zijn schouders wat op. ‘Ligt eraan hoe je het bekijkt.’
‘Hoe bedoel je?’
Hij kruiste zijn benen bij de enkels.
‘Tien van de vrouwen zijn niet zwanger,’ zei hij. ‘Broms meisje is één van hen.’
Beliëth hoorde dat hij nog niet klaar was. Hij keek zijn kant op. ‘En?’
Gars keek hem aan. ‘Jouw meisje is ook één van hen.’
Er zakte iets zwaars neer in Beliëths maag. Even vertraagden zijn bewegingen wat. Hij keek voor zich uit, terwijl hij het nieuws op zich in liet werken. De sensatie in zijn lichaam was vreemd: nooit had hij verwacht dat het hem zou spijten dat één van de Leodaanse vrouwen niet zwanger was van haar Irfaanse koppelpartner, en al helemaal niet in zijn en haar geval, maar nu, na wat ze hem gisteren verteld had over zijn aandeel in de dood van haar vader en haar gedrag tegenover hem, wist hij dat het vreselijk voor haar zou moeten zijn om opnieuw het bed met hem te moeten delen. Door dat besef werd het dat voor hem ook.
Beliëth klemde zijn hand om het vest dat hij aan had willen trekken en draaide zich om. Vermoeid en gefrustreerd wreef hij met zijn hand over zijn gezicht. Toen klemde hij zijn kaken op elkaar en gaf met zijn vuist een harde stomp tegen één van de palen van zijn bed.
‘Verdomme,’ zei hij. Hij schudde zijn hand wat heen en weer en bewoog zijn vingers. Vanaf zijn plek bij de kast sloeg Gars hem met over elkaar geslagen armen gade.
‘Weet je, in een normale situatie had ik je reactie kunnen begrijpen,’ zei hij. ‘Dat je er niet blij mee bent dat ze niet zwanger is. Gezien het voorbestaan van ons volk en zo. Maar gezien je huidige relatie met het meisje, had ik half om half verwacht dat je blij zou zijn dat ze niet in verwachting is. Voor haar, misschien.’
Beliéth keek donker voor zich uit.
‘Eerder misschien, ja,’ zei hij. ‘Maar nu niet meer.’

____________________________________________
Beliëth keek naar hem op. Even keek hij hem aan, liet zijn ogen over Gars gezicht glijden. Hij wist dat hij het meende: Gars zei zulk soort dingen nooit zomaar.
Beliëth knikte een keer licht. Toen draaide hij zich om en boog over zijn bed heen. Hij legde zijn hand op Delilah’s schouder.
‘Delilah,’ zei hij. ‘Delilah.’
Langzaam deed Delilah haar ogen open. Even zag hij dat ze zich probeerde te herinneren waar ze was, maar toen werd haar blik weer aanweziger. Ze kwam wat overeind in zijn bed, steunend op haar elleboog, en streek haar haren met haar andere hand wat uit haar gezicht. Haar ronde borsten waren naakt boven het dunne laken en Beliëth merkte vaag dat Gars zijn blik wat afwendde.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
Beliëth knikte met zijn hoofd naar achteren.
‘Gars is er,’ zei hij. ‘Ik moet even met hem praten. Laat ons even alleen.’
Delilahs ogen gleden naar Gars. Beliëth zag dat ze even naar hem keek, ontvreden. Delilah vond het nooit leuk om plaats te moeten maken voor anderen. Ze kende Beliëth echter langer dan vandaag en wist dat hij het niet terug zou nemen, dus ze knikte. Haar ogen gingen terug naar die van hem.
‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘De hoer maakt wel weer plaats als er iets beters voorbij komt.’
Ze hield zijn blik vast terwijl ze het laken van zich af sloeg en overeind kwam van het bed, naakt en in haar volle glorie, maar Beliëth hield zijn ogen op haar gezicht gericht en niet op haar lichaam. Ze pakte haar jurk en begon hem aan te trekken, haar ogen nu op Gars richtend, ietwat uitdagend, treiterend. Gars, echter, hield zijn blik op de grond gericht en niet op haar. Half tevreden, half teleurgesteld maakte Delilah haar jurk vast en keek toen weer naar Beliëth.
‘Veel plezier met je vriendje,’ zei ze tegen hem. ‘Doe hem de groeten van me.’ Toen draaide ze zich om en met haar kin opgeheven liep ze langs hen heen de kamer uit. Gars wierp een blik achter haar aan toen ze de deur achter zich dicht deed.
‘Gezellig,’ zei hij.
Beliëth maakte een gebaar met zijn hand en kwam overeind van zijn bed. ‘Laat maar gaan. Waar kwam je voor?’
Gars wendde zijn blik af van de deur en leunde tegen een tafel in Beliëths kamer.
‘Voor resultaten,’ zei hij terwijl hij zijn armen over elkaar sloeg. ‘Ik ben net bij de Leodaanse vrouwen geweest voor de laatste controle voor ze verder gaan met het herindelen voor de tweede ritueelronde. Ik dacht dat je dat wel zou willen weten.’
Beliëth keek zijn kant op terwijl hij een kledingstuk aantrok.
‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Graag. Viel het mee of viel het tegen?’
Gars haalde zijn schouders wat op. ‘Ligt eraan hoe je het bekijkt.’
‘Hoe bedoel je?’
Hij kruiste zijn benen bij de enkels.
‘Tien van de vrouwen zijn niet zwanger,’ zei hij. ‘Broms meisje is één van hen.’
Beliëth hoorde dat hij nog niet klaar was. Hij keek zijn kant op. ‘En?’
Gars keek hem aan. ‘Jouw meisje is ook één van hen.’
Er zakte iets zwaars neer in Beliëths maag. Even vertraagden zijn bewegingen wat. Hij keek voor zich uit, terwijl hij het nieuws op zich in liet werken. De sensatie in zijn lichaam was vreemd: nooit had hij verwacht dat het hem zou spijten dat één van de Leodaanse vrouwen niet zwanger was van haar Irfaanse koppelpartner, en al helemaal niet in zijn en haar geval, maar nu, na wat ze hem gisteren verteld had over zijn aandeel in de dood van haar vader en haar gedrag tegenover hem, wist hij dat het vreselijk voor haar zou moeten zijn om opnieuw het bed met hem te moeten delen. Door dat besef werd het dat voor hem ook.
Beliëth klemde zijn hand om het vest dat hij aan had willen trekken en draaide zich om. Vermoeid en gefrustreerd wreef hij met zijn hand over zijn gezicht. Toen klemde hij zijn kaken op elkaar en gaf met zijn vuist een harde stomp tegen één van de palen van zijn bed.
‘Verdomme,’ zei hij. Hij schudde zijn hand wat heen en weer en bewoog zijn vingers. Vanaf zijn plek bij de kast sloeg Gars hem met over elkaar geslagen armen gade.
‘Weet je, in een normale situatie had ik je reactie kunnen begrijpen,’ zei hij. ‘Dat je er niet blij mee bent dat ze niet zwanger is. Gezien het voorbestaan van ons volk en zo. Maar gezien je huidige relatie met het meisje, had ik half om half verwacht dat je blij zou zijn dat ze niet in verwachting is. Voor haar, misschien.’
Beliéth keek donker voor zich uit.
‘Eerder misschien, ja,’ zei hij. ‘Maar nu niet meer.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Wat erg!! Ik hoop dat ze maatregelen treffen voor Brom... Dat arme meisje!!
Sorry voor de late reactie, even vreselijk druk hier
!
_____________________________________________________________
Gars hield zijn hoofd schuin. ‘Want?’
Beliëth reageerde niet. Gars sloeg hem gade: toen hij zijn grimmige gezicht zag, leek er iets te beginnen te dagen.
‘Is het omdat je nu nog een keer een ritueel met haar uit moet voeren?’ vroeg hij.
Beliëth knikte. ‘Ja.’
‘En gezien ze zo tegen je doet, denk je dat zowel zij als jij daar niet op zitten te wachten?’
Beliëth sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ik wéét dat we daar geen van beiden op zitten te wachten.’
Gars fronste zijn wenkbrauwen wat. ‘Hoe bedoel je?’
‘Zoals ik het zeg.’
Gars bleef Beliëth aankijken. Toen die echter geen gehoor gaf aan zijn blik, fronste hij zijn wenkbrauwen wat.
‘Wacht even,’ zei hij. ‘Ben je erachter gekomen? Wat er aan de hand is?’
Beliëth knikte. ‘Ja.’
Gars keek hem aan. Toen Beliëth verder niets zei, boog hij naar hem toe en maakte een gebaar met zijn handen, alsof hij hem aanspoorde verder te praten.
‘Kom op dan, stoïcijn,’ zei hij. ‘Wat is er dan?’
Beliëth slaakte een lichte zucht. Hij zette zijn handen op de vensterbank en keek het raam uit. Even keek hij voor zich uit, zoekend naar de juiste woorden.
‘Heb je nog meegekregen dat we in Leodeth tijdens de aanval één van de aanvoerders gevangen hebben genomen?’ vroeg hij toen. ‘Zodat we iets hadden om mee te onderhandelen over de overgave van de stad?’
Gars knikte. ‘Dat heb ik meegekregen, ja.’
Beliëth zette zijn elleboog op de leuning van zijn stoel en steunde met zijn hoofd op zijn hand. ‘Heb je ook nog meegekregen dat ik zijn keel heb doorgesneden toen de overgave werd afgewezen?’
Gars knikte opnieuw. ‘Gezien je aardig onder het bloed zag toen je terugkwam, heb ik dat ook nog meekregen, ja.’
Beliëth keek voor zich uit.
‘Dat was haar vader,’ zei hij. ‘De aanvoerder was haar vader. Ik heb haar vader vermoord.’
Even was het stil. Gars keek naar Beliëth, alsof hij aan zijn gezicht probeerde te achterhalen of hij het meende. Toen dat het geval bleek, hief hij zijn hand op en streek even door zijn haar.
‘Dat is onfortuinlijk,’ zei hij.
Beliëth knikte zuur. ‘Nogal, ja.’
Gars keek hem aan ‘En nu?’
Beliëth haalde zijn schouders op. ‘En nu niets. Het is nu eenmaal zo. Het is niet meer terug te draaien. Als zij mij niet kan vergeven, wat erg waarschijnlijk is, is het afgelopen. Dan zullen we nog één keer noodgedwongen samen moeten zijn en daarna is het voorbij. Daar is niets aan te veranderen, wat mijn gevoelens voor haar ook mogen zijn.’
‘En je bent bang voor alle gevolgen die dat kan hebben?’
Beliëth knikte. ‘Ja.’ Hij keek nog even voor zich uit.
‘Ik vrees voor haar,’ zei hij. ‘Ik weet dat het vreselijk voor haar moet zijn als ze de kind moet dragen van de moordenaar van haar vader, maar ik vrees ook voor wat er zal gebeuren als het tweede ritueel ook niet slaagt. Als de koppeling de tweede keer ook niet succesvol is, zullen ze haar aan iemand anders geven in de hoop dat dat wel zal slagen.’
Gars keek hem aan. ‘Vrees je voor de pijn die dat haar zal doen of de pijn die dat jou zal doen?’
Beliëth fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek Gars’ kant op en wilde hem stevig van repliek dienen, maar toen hij Gars’ gezicht zag, zag hij dat hij het niet gezegd had om hem te plagen. Hij zei het omdat hij het begreep.
Hij ontspande wat en wendde zijn blik weer af.
‘Weet ik niet,’ zei hij toen, half naar waarheid. ‘Allebei, denk ik.’
Gars knikte. ’Dat begrijp ik, maar dat scenario is nog ver weg, Beliëth. Daar hoef je je nog geen zorgen om te maken.’
Beliëth schudde zijn hoofd. ‘Het is niet ver weg, Gars. Het is nog maar één stap verder. Dat is dichtbij, al te dichtbij. Dat weet jij net zo goed als ik.’ Hij keek weer uit het raam naar buiten. Even was het stil. Toen zei hij, zonder zijn blik van het loze punt voor zich af te wenden: ‘Als het niet lukt, nu, de volgende keer, met de aanvoerdersdochter en mij, dan wil ik jou voor haar voordragen. Ik wil dat ze bij iemand komt die goed voor haar is.’
Gars keek op. Even vielen zijn bewegingen stil. Hij keek naar Beliëth, een tijdje, alvorens hij zijn blik afwendde en even naar zijn voeten keek.
‘Ik denk niet dat de Heilvaders daar in mee zullen gaan, Beliëth,’ zei hij. ‘Ze willen soldaten, kinderen van mannen die voor sterk nageslacht zullen zorgen. Als medicus val ik daar niet onder.’
‘We hebben niet alleen genen van vechters nodig, Gars. Met alleen soldaten zullen we vroeg of laat evengoed uitsterven.’
‘Ik betwijfel ten zeerst of inzicht en intelligentie en de mate daarvan erfelijk zijn,’ zei Gars terwijl hij een slok van zijn water nam. ‘En ik betwijfel ook ten zeerste of je meisje er blij mee zal zijn als ze aan mij gekoppeld zal worden.’
Beliëth draaide zich weg van het raam en begon eindelijk het aantrekken van zijn shirt te hervatten.
‘In ieder geval blijer dan ze is met mij,’ zei hij. ‘Dat weten we nu in ieder geval wel.’

_____________________________________________________________
Gars hield zijn hoofd schuin. ‘Want?’
Beliëth reageerde niet. Gars sloeg hem gade: toen hij zijn grimmige gezicht zag, leek er iets te beginnen te dagen.
‘Is het omdat je nu nog een keer een ritueel met haar uit moet voeren?’ vroeg hij.
Beliëth knikte. ‘Ja.’
‘En gezien ze zo tegen je doet, denk je dat zowel zij als jij daar niet op zitten te wachten?’
Beliëth sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ik wéét dat we daar geen van beiden op zitten te wachten.’
Gars fronste zijn wenkbrauwen wat. ‘Hoe bedoel je?’
‘Zoals ik het zeg.’
Gars bleef Beliëth aankijken. Toen die echter geen gehoor gaf aan zijn blik, fronste hij zijn wenkbrauwen wat.
‘Wacht even,’ zei hij. ‘Ben je erachter gekomen? Wat er aan de hand is?’
Beliëth knikte. ‘Ja.’
Gars keek hem aan. Toen Beliëth verder niets zei, boog hij naar hem toe en maakte een gebaar met zijn handen, alsof hij hem aanspoorde verder te praten.
‘Kom op dan, stoïcijn,’ zei hij. ‘Wat is er dan?’
Beliëth slaakte een lichte zucht. Hij zette zijn handen op de vensterbank en keek het raam uit. Even keek hij voor zich uit, zoekend naar de juiste woorden.
‘Heb je nog meegekregen dat we in Leodeth tijdens de aanval één van de aanvoerders gevangen hebben genomen?’ vroeg hij toen. ‘Zodat we iets hadden om mee te onderhandelen over de overgave van de stad?’
Gars knikte. ‘Dat heb ik meegekregen, ja.’
Beliëth zette zijn elleboog op de leuning van zijn stoel en steunde met zijn hoofd op zijn hand. ‘Heb je ook nog meegekregen dat ik zijn keel heb doorgesneden toen de overgave werd afgewezen?’
Gars knikte opnieuw. ‘Gezien je aardig onder het bloed zag toen je terugkwam, heb ik dat ook nog meekregen, ja.’
Beliëth keek voor zich uit.
‘Dat was haar vader,’ zei hij. ‘De aanvoerder was haar vader. Ik heb haar vader vermoord.’
Even was het stil. Gars keek naar Beliëth, alsof hij aan zijn gezicht probeerde te achterhalen of hij het meende. Toen dat het geval bleek, hief hij zijn hand op en streek even door zijn haar.
‘Dat is onfortuinlijk,’ zei hij.
Beliëth knikte zuur. ‘Nogal, ja.’
Gars keek hem aan ‘En nu?’
Beliëth haalde zijn schouders op. ‘En nu niets. Het is nu eenmaal zo. Het is niet meer terug te draaien. Als zij mij niet kan vergeven, wat erg waarschijnlijk is, is het afgelopen. Dan zullen we nog één keer noodgedwongen samen moeten zijn en daarna is het voorbij. Daar is niets aan te veranderen, wat mijn gevoelens voor haar ook mogen zijn.’
‘En je bent bang voor alle gevolgen die dat kan hebben?’
Beliëth knikte. ‘Ja.’ Hij keek nog even voor zich uit.
‘Ik vrees voor haar,’ zei hij. ‘Ik weet dat het vreselijk voor haar moet zijn als ze de kind moet dragen van de moordenaar van haar vader, maar ik vrees ook voor wat er zal gebeuren als het tweede ritueel ook niet slaagt. Als de koppeling de tweede keer ook niet succesvol is, zullen ze haar aan iemand anders geven in de hoop dat dat wel zal slagen.’
Gars keek hem aan. ‘Vrees je voor de pijn die dat haar zal doen of de pijn die dat jou zal doen?’
Beliëth fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek Gars’ kant op en wilde hem stevig van repliek dienen, maar toen hij Gars’ gezicht zag, zag hij dat hij het niet gezegd had om hem te plagen. Hij zei het omdat hij het begreep.
Hij ontspande wat en wendde zijn blik weer af.
‘Weet ik niet,’ zei hij toen, half naar waarheid. ‘Allebei, denk ik.’
Gars knikte. ’Dat begrijp ik, maar dat scenario is nog ver weg, Beliëth. Daar hoef je je nog geen zorgen om te maken.’
Beliëth schudde zijn hoofd. ‘Het is niet ver weg, Gars. Het is nog maar één stap verder. Dat is dichtbij, al te dichtbij. Dat weet jij net zo goed als ik.’ Hij keek weer uit het raam naar buiten. Even was het stil. Toen zei hij, zonder zijn blik van het loze punt voor zich af te wenden: ‘Als het niet lukt, nu, de volgende keer, met de aanvoerdersdochter en mij, dan wil ik jou voor haar voordragen. Ik wil dat ze bij iemand komt die goed voor haar is.’
Gars keek op. Even vielen zijn bewegingen stil. Hij keek naar Beliëth, een tijdje, alvorens hij zijn blik afwendde en even naar zijn voeten keek.
‘Ik denk niet dat de Heilvaders daar in mee zullen gaan, Beliëth,’ zei hij. ‘Ze willen soldaten, kinderen van mannen die voor sterk nageslacht zullen zorgen. Als medicus val ik daar niet onder.’
‘We hebben niet alleen genen van vechters nodig, Gars. Met alleen soldaten zullen we vroeg of laat evengoed uitsterven.’
‘Ik betwijfel ten zeerst of inzicht en intelligentie en de mate daarvan erfelijk zijn,’ zei Gars terwijl hij een slok van zijn water nam. ‘En ik betwijfel ook ten zeerste of je meisje er blij mee zal zijn als ze aan mij gekoppeld zal worden.’
Beliëth draaide zich weg van het raam en begon eindelijk het aantrekken van zijn shirt te hervatten.
‘In ieder geval blijer dan ze is met mij,’ zei hij. ‘Dat weten we nu in ieder geval wel.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Moeilijke situatie!
Heel benieuwd hoe het verder gaat!
Heel benieuwd hoe het verder gaat!
Dank je voor je reactie Nele! 
____________________________________________________________________
Ayleth
De dagen na haar laatste ontmoeting met Beliëth, vlogen voor Ayleth voorbij. In eerste plaats was dat gekomen door haar gevoelens. Al gauw na haar discussie met de heer had ze die avond ontdekt dat ze niet zwanger was. Vlak daarna was dat door Gars bevestigd.
Ayleth had zich er raar onder gevoeld, onder de ontwikkeling. Ze had een vreemd, verkrampt gevoel in haar buik aan de ontdekking overgehouden, dat sindsdien niet meer verdwenen was. Het was in niets zoals ze verwacht had. Aan de ene kant had ze gedacht dat ze zich opgelucht zou voelen, dat het ritueel niet geslaagd was. Alleen het idee al om het kind te moeten dragen van de man die haar vader had gedood leek haar schrijnend. Aan de andere kant was het alternatief ook niet iets waar ze naar uitkeek. Het feit dat ze niet zwanger was, zou waarschijnlijk een herhaling van datzelfde ritueel betekenen. Nog erger dan zwanger te raken na een nacht te moeten hebben doorbrengen met de moordenaar was haar vader, leek haar alsnog zwanger van hem worden nadat ze voor de tweede keer de nacht met hem door moest brengen. Aan de ene kant hoopte ze dat het niet zo zou lopen, dat het anders zou gaan, maar aan de andere kant was ze ook voor die mogelijkheid bang. Als ze Beliëth niet meer toegewezen zou krijgen, wist ze niet wie dan wel haar partner zou worden. Ze kon het niet helpen te denken aan het stilzwijgen en in zichzelf gekeerde gedrag van Gaila na haar nacht met Brom. Ze wist heel goed dat er een kans bestond dat veel andere Irfaanse soldaten waarschijnlijk niet zo zachtzinnig met haar om zouden gaan als Beliëth had gedaan.
Gedurende de dagen na de resultaten, werd Ayleth dus verscheurd door gevoelens die allemaal even pijnlijk waren. Het vrat aan haar en ze sliep slecht. Ze had vaak vreemde dromen over Beliëth en over haar vader en overdag was ze regelmatig afwezig terwijl ze haar werkzaamheden uitvoerde. Ze was bang, onzeker en wanhopig, teneergeslagen door het feit dat iedere optie, iedere kant die het op was gegaan en die alles nog op zou kunnen gaan even beroerd voor haar uit zou pakken. Ze miste de steun en troost van haar vader, zijn sterke armen die haar vasthielden en zijn stem boven haar hoofd die zei dat het allemaal wel goed zou komen. En, ze wilde het niet toegeven, maar ook miste ze Beliëths aanwezigheid.
In eerste instantie was ze bang geweest, na de discussie die ze met hem had gehad. Pas later, toen ze weer alleen was geweest en het tot haar door was gedrongen wat ze allemaal gedaan had, wat ze allemaal gezegd had, was ze bang geworden. Ze was zeer ongehoorzaam geweest, had beledigende dingen over zijn volk en zijn goden gezegd en bovendien onaardige dingen gezegd over zijn eigen persoon. Toen dat tot haar doordrong, was ze in eerste instantie bang geweest dat hij haar zou laten straffen. Na de weken die ze in Irfan had doorgebracht, had ze geleerd dat mensen wel voor mindere dingen gestraft werden. De eerste één, twee dagen had ze dan ook in angst gezeten, nerveus en niet wetend waar ze aan toe was, maar toen er daarna geen straffen hadden gevolgd, was het langzaam begonnen tot haar door te dringen dat Beliëth haar niet zou laten straffen. Toen ze hem weer voor het eerst zag, een dag of twee later, bij de paarden, bleek dat dat ook nooit aan de orde was geweest. Zij en Beliëth hielden een zekere afstand van elkaar, ze zagen elkaar alleen als ze zijn paard bracht en dan deden ze alles zwijgend, maar telkens als ze hem zag, als ze elkaar even aankeken, zag ze iets in zijn ogen wat ze niet precies kon thuisbrengen. Later drong het tot haar door dat het een soort pijn was, een pijn die hetzelfde was als wat zij voelde in haar binnenste. Het drong tot haar door dat ook hij worstelde met wat er gebeurd was, met zijn moord op haar vader, en tevens met het feit dat ze niet zwanger was en wat de consequenties daarvan zouden zijn. Soms zag ze een soort schuldgevoel of spijt in zijn ogen en dan wist ze dat ook hij wist dat alle opties voor het verdere verloop van de situatie allemaal even beroerd waren. Ook zag ze in zijn ogen dat dat hem vooral pijn deed omdat het rommelige einde van hun laatste discussie niet alles veranderd had. Hij gaf nog steeds om haar, ondanks dat hij wist wat hij met haar vader had gedaan. En dat maakte alles alleen nog maar pijnlijker en ongemakkelijker.
Want ook voor Ayleth had hun laatste discussie niet alles veranderd. Ze wilde het niet toegeven, maar ook zij had nog steeds gevoelens voor hem. Ze probeerde hem nog altijd te haten, maar het lukte haar niet. Als ze hem zag werd ze nog altijd overvallen door zijn krachtige uitstraling en soms merkte ze vol afschuw dat ze terugverlangde naar zijn aanwezigheid, naar hoe het tussen hen was geweest voor ze had geweten dat hij Athalos had gedood. Ze schaamde zich ervoor, maar soms wilde ze dat Neña haar nooit had verteld wie de dood van haar vader op zijn geweten had. Ze had er niets mee gewonnen het te weten. Haar gevoelens hadden voor hem hadden al te lang de tijd gehad om sterker te worden en juist door het feit dat ze ze niet weg kon krijgen ondanks wat Neña haar verteld had, maakte dat alles alleen nog maar moeilijker.
Nog erger werd dat overigens door het feit dat Beliëth juist het tegenovergestelde deed van haar straffen. Ondanks wat ze tegen hem had gezegd, de ontelbare manieren waarop ze hem beledigd had, waren haar werkzaamheden bij de stallen al gauw na hun ontmoeting bij de stallen plots met diverse andere taken uitgebreid. Schijnbaar had Beliëth gezien hoe goed het haar had gedaan om weer op Abijah te kunnen rijden, want van de ene op de andere dag was Manaous naar haar toe gekomen om haar mede te delen dat ze meer extra werkzaamheden zou kregen naast het uitmesten van de stallen en het voeren van de paarden. Ze zou de paarden die overdag niet nodig waren om ingezet te worden op het land beweging moeten geven door ze te rijden of te longeren en dat mocht bovendien intensief: op die manier zou de conditie en kracht van de paarden gelijk op pijl blijven voor het geval ze een keer nodig zouden zijn bij een onverwachte aanval op de stad of er een veldtocht naar een ander land georganiseerd zou moeten worden. Ayleth vond het heerlijk om op die manier weer met de paarden bezig te zijn, maar ze wist maar al te goed dat Beliëth dat voor haar geregeld had. Daardoor werd het nog moeilijker vast te houden aan haar pogingen hem te haten.
Voor iemand anders gold dat echter niet. Het was zo’n vijf dagen na haar laatste ontmoeting met Beliëth dat het gebeurde. Het was voor het eerst sinds een tijd dat ze weer met Levyan werd geconfronteerd.. Schijnbaar had het nieuws van het niet slagen van haar ritueel met Beliëth inmiddels ook zijn oren bereikt. Ze had Levyan al lange tijd niet meer van dichtbij meegemaakt: omdat ze nu op stal werkte en niet meer op het land, stond ze niet meer onder zijn toezicht en na de straf die hij op haar uitgevoerd had, hadden ze daardoor niet meer genoeg privacy gehad om op een onbewaakt moment alleen te zijn. Dat had haar gerust gesteld, die bewuste dag bleek dat Levyan die privacy ook niet nodig vond. In tegenstelling tot wat ze gedacht had, was het voor Levyan helemaal geen probleem dat hij haar niet alleen kon krijgen.

____________________________________________________________________
Ayleth
De dagen na haar laatste ontmoeting met Beliëth, vlogen voor Ayleth voorbij. In eerste plaats was dat gekomen door haar gevoelens. Al gauw na haar discussie met de heer had ze die avond ontdekt dat ze niet zwanger was. Vlak daarna was dat door Gars bevestigd.
Ayleth had zich er raar onder gevoeld, onder de ontwikkeling. Ze had een vreemd, verkrampt gevoel in haar buik aan de ontdekking overgehouden, dat sindsdien niet meer verdwenen was. Het was in niets zoals ze verwacht had. Aan de ene kant had ze gedacht dat ze zich opgelucht zou voelen, dat het ritueel niet geslaagd was. Alleen het idee al om het kind te moeten dragen van de man die haar vader had gedood leek haar schrijnend. Aan de andere kant was het alternatief ook niet iets waar ze naar uitkeek. Het feit dat ze niet zwanger was, zou waarschijnlijk een herhaling van datzelfde ritueel betekenen. Nog erger dan zwanger te raken na een nacht te moeten hebben doorbrengen met de moordenaar was haar vader, leek haar alsnog zwanger van hem worden nadat ze voor de tweede keer de nacht met hem door moest brengen. Aan de ene kant hoopte ze dat het niet zo zou lopen, dat het anders zou gaan, maar aan de andere kant was ze ook voor die mogelijkheid bang. Als ze Beliëth niet meer toegewezen zou krijgen, wist ze niet wie dan wel haar partner zou worden. Ze kon het niet helpen te denken aan het stilzwijgen en in zichzelf gekeerde gedrag van Gaila na haar nacht met Brom. Ze wist heel goed dat er een kans bestond dat veel andere Irfaanse soldaten waarschijnlijk niet zo zachtzinnig met haar om zouden gaan als Beliëth had gedaan.
Gedurende de dagen na de resultaten, werd Ayleth dus verscheurd door gevoelens die allemaal even pijnlijk waren. Het vrat aan haar en ze sliep slecht. Ze had vaak vreemde dromen over Beliëth en over haar vader en overdag was ze regelmatig afwezig terwijl ze haar werkzaamheden uitvoerde. Ze was bang, onzeker en wanhopig, teneergeslagen door het feit dat iedere optie, iedere kant die het op was gegaan en die alles nog op zou kunnen gaan even beroerd voor haar uit zou pakken. Ze miste de steun en troost van haar vader, zijn sterke armen die haar vasthielden en zijn stem boven haar hoofd die zei dat het allemaal wel goed zou komen. En, ze wilde het niet toegeven, maar ook miste ze Beliëths aanwezigheid.
In eerste instantie was ze bang geweest, na de discussie die ze met hem had gehad. Pas later, toen ze weer alleen was geweest en het tot haar door was gedrongen wat ze allemaal gedaan had, wat ze allemaal gezegd had, was ze bang geworden. Ze was zeer ongehoorzaam geweest, had beledigende dingen over zijn volk en zijn goden gezegd en bovendien onaardige dingen gezegd over zijn eigen persoon. Toen dat tot haar doordrong, was ze in eerste instantie bang geweest dat hij haar zou laten straffen. Na de weken die ze in Irfan had doorgebracht, had ze geleerd dat mensen wel voor mindere dingen gestraft werden. De eerste één, twee dagen had ze dan ook in angst gezeten, nerveus en niet wetend waar ze aan toe was, maar toen er daarna geen straffen hadden gevolgd, was het langzaam begonnen tot haar door te dringen dat Beliëth haar niet zou laten straffen. Toen ze hem weer voor het eerst zag, een dag of twee later, bij de paarden, bleek dat dat ook nooit aan de orde was geweest. Zij en Beliëth hielden een zekere afstand van elkaar, ze zagen elkaar alleen als ze zijn paard bracht en dan deden ze alles zwijgend, maar telkens als ze hem zag, als ze elkaar even aankeken, zag ze iets in zijn ogen wat ze niet precies kon thuisbrengen. Later drong het tot haar door dat het een soort pijn was, een pijn die hetzelfde was als wat zij voelde in haar binnenste. Het drong tot haar door dat ook hij worstelde met wat er gebeurd was, met zijn moord op haar vader, en tevens met het feit dat ze niet zwanger was en wat de consequenties daarvan zouden zijn. Soms zag ze een soort schuldgevoel of spijt in zijn ogen en dan wist ze dat ook hij wist dat alle opties voor het verdere verloop van de situatie allemaal even beroerd waren. Ook zag ze in zijn ogen dat dat hem vooral pijn deed omdat het rommelige einde van hun laatste discussie niet alles veranderd had. Hij gaf nog steeds om haar, ondanks dat hij wist wat hij met haar vader had gedaan. En dat maakte alles alleen nog maar pijnlijker en ongemakkelijker.
Want ook voor Ayleth had hun laatste discussie niet alles veranderd. Ze wilde het niet toegeven, maar ook zij had nog steeds gevoelens voor hem. Ze probeerde hem nog altijd te haten, maar het lukte haar niet. Als ze hem zag werd ze nog altijd overvallen door zijn krachtige uitstraling en soms merkte ze vol afschuw dat ze terugverlangde naar zijn aanwezigheid, naar hoe het tussen hen was geweest voor ze had geweten dat hij Athalos had gedood. Ze schaamde zich ervoor, maar soms wilde ze dat Neña haar nooit had verteld wie de dood van haar vader op zijn geweten had. Ze had er niets mee gewonnen het te weten. Haar gevoelens hadden voor hem hadden al te lang de tijd gehad om sterker te worden en juist door het feit dat ze ze niet weg kon krijgen ondanks wat Neña haar verteld had, maakte dat alles alleen nog maar moeilijker.
Nog erger werd dat overigens door het feit dat Beliëth juist het tegenovergestelde deed van haar straffen. Ondanks wat ze tegen hem had gezegd, de ontelbare manieren waarop ze hem beledigd had, waren haar werkzaamheden bij de stallen al gauw na hun ontmoeting bij de stallen plots met diverse andere taken uitgebreid. Schijnbaar had Beliëth gezien hoe goed het haar had gedaan om weer op Abijah te kunnen rijden, want van de ene op de andere dag was Manaous naar haar toe gekomen om haar mede te delen dat ze meer extra werkzaamheden zou kregen naast het uitmesten van de stallen en het voeren van de paarden. Ze zou de paarden die overdag niet nodig waren om ingezet te worden op het land beweging moeten geven door ze te rijden of te longeren en dat mocht bovendien intensief: op die manier zou de conditie en kracht van de paarden gelijk op pijl blijven voor het geval ze een keer nodig zouden zijn bij een onverwachte aanval op de stad of er een veldtocht naar een ander land georganiseerd zou moeten worden. Ayleth vond het heerlijk om op die manier weer met de paarden bezig te zijn, maar ze wist maar al te goed dat Beliëth dat voor haar geregeld had. Daardoor werd het nog moeilijker vast te houden aan haar pogingen hem te haten.
Voor iemand anders gold dat echter niet. Het was zo’n vijf dagen na haar laatste ontmoeting met Beliëth dat het gebeurde. Het was voor het eerst sinds een tijd dat ze weer met Levyan werd geconfronteerd.. Schijnbaar had het nieuws van het niet slagen van haar ritueel met Beliëth inmiddels ook zijn oren bereikt. Ze had Levyan al lange tijd niet meer van dichtbij meegemaakt: omdat ze nu op stal werkte en niet meer op het land, stond ze niet meer onder zijn toezicht en na de straf die hij op haar uitgevoerd had, hadden ze daardoor niet meer genoeg privacy gehad om op een onbewaakt moment alleen te zijn. Dat had haar gerust gesteld, die bewuste dag bleek dat Levyan die privacy ook niet nodig vond. In tegenstelling tot wat ze gedacht had, was het voor Levyan helemaal geen probleem dat hij haar niet alleen kon krijgen.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~