Hoofdstuk 1
Mijn broer was net uitgehuwelijkt aan een jonger meisje, Jasmine. Ze kende mijn broer helemaal niet en wilde nog lang niet trouwen. Niet dat zij de keuze had om wel of niet te trouwen… Mijn broer, Ramon, had er geen moeite mee. Want een week voor de trouwerij mocht hij al zelfstandig wonen. Onze vader had een hut voor hem gebouwd en ik moest meubels maken met wat andere vrouwen uit het dorp.
Ik was al een jaar daarvoor uitgehuwelijkt, aan een kwal. Toen ik werd uitgehuwelijkt, was ik veertien. Mijn man was nooit echt aardig voor me. Maar ook dat moest ik maar over me heen laten komen. Ik woonde in het begin nog wel bij mijn ouders, broers en zusjes. Maar wanneer ik een kind zou krijgen, zou ik wel bij hem gaan wonen. En dat gebeurde na een korte tijd al dus moest ik bij hem wonen. Ik woonde nu net twee maanden bij hem. De baby was niet groot en iedereen vreesde ervoor dat het dood ging dus mocht ik het nog geen naam geven. Maar dat maakte mij niets uit. Het verwoeste mijn leven. Ik moest bij mijn man, Akuna wonen en moest hem altijd gehoorzamen. Het was echt vreselijk. Ik snapte niet hoe iedereen het vol hielt, een gezin.
Ons gezin was niet al te groot. Een normaal gezin eigenlijk. Mijn vader en moeder, mijn broer Ramon dus van negentien, mijn zus Tessira van zestien, mijn kleine tweeling zusjes Jesaja en Nehemia allebei van negen, mijn broertje Samuël van zeven en mijn jongste broertje Isaac van drie. Ikzelf, Ramira, ben vijftien, een jaar jonger dan Tessira. Tessira was ook al getrouwd, met Jafaar. Tessira had twee kinderen. Op haar veertiende kreeg ze Kojo. Hij heette zo omdat hij op maandag geboren was. Het is dan traditie om je zoon zo te noemen. Nog geen twee maanden later werd ze weer zwanger en een week na haar zestiende verjaardag, werd Dalila geboren. Met z’n alle leefde we in een kleine hut. Alleen Tessira en ik waren nog uit huis en nu Ramon ook. De taakverdeling was ook normaal. De mannen jagen en hebben de leiding in het gezin, en de vrouwen, en dus ook ik, passen op de kinderen, koken, halen water, zoeken vruchten en hout en doen het huishouden. Ik vond het eerst wel oneerlijk. Maar toen ik dat in het openbaar zei werd vader onwijs boos. ‘Hoe durf je!’ Schreeuwde hij. ‘Alle vrouwen hebben dezelfde taken en ook jij houd je eraan! Wil je onze familie ten schande maken?’ Vlug knikte ik nee en liep weg om “water te halen”. Geschrokken liep ik de hut uit. Nee, dat zou ik nooit meer hard op zeggen. Vader was namelijk niet de minste. Hij was grof gebouwd en ijzersterk. Niemand haalde het in zijn hoofd om tegen hem in te gaan. Hij vocht ook vaak met andere stammen. Hij was de leider van de vechtgroep die ons dorp beschermde. Moeder was dan ook ten alle tijden onderdanig en dankbaar. Maakt niet uit wat er gebeurde. Want als vader boos was, was hij niet te houden. Ik ben al eens door hem geslagen toen ik in zijn ogen opzettelijk de emmer water liet vallen. Ik heb een week last gehad.
Ik had ook een goede vriendin, Lewa. Dat betekend beeldschoon. En dat was ze. Ik was altijd jaloers op haar. Ze was niet getrouwd en vrij om te gaan en te staan waar ze wilde. Ze was altijd vrolijk en gelukkig. Daarom was ik blij dat ze mijn vriendin was. Elke keer als ik bij haar was, was het net alsof mijn pijn en verdriet met de wind mee gingen en verdwenen. Lewa was er altijd om mij te helpen. Zelfs met de klusjes! En dan had je nog Desta. Desta was altijd vrolijk en blij. Ze woonde in de hut naast mij en was altijd in een grappige bui. Ik vertrouwde op haar en zou dat ook blijven doen. Alleen had ze er een neus voor om altijd in de problemen te komen. Hoe ze het deed weet ik niet, maar er was altijd wel iemand die boos op haar kon worden.
De dag trouwerij leek goed en vlekkeloos te verlopen. Ramon had het wel naar zijn zin en vader en moeder keken opgewonden naar de familie van het meisje. Het waren rijkere lui. Niet gek dat vader en moeder wilde dat hij met haar ging trouwen. Het meisje daarin tegen had het niet zo naar haar zin. Die keek de hele tijd gespannen om zich heen. Het leek wel of ze een uitweg zocht. Haar vader keek boos naar haar en gebaarde dat ze stil moest staan. Ze zag er uit als een prinses. Een prachtig groen kleed was tot mooie lange jurk gemaakt en haar lange haar was gevlochten. Maar ik zou niet graag in haar schoenen willen staan. Ik heb dit zelf natuurlijk ook meegemaakt, maar ik was al veertien. Dit meisje was pas rond de twaalf of elf jaar. Het moest vreselijk voor haar zijn.
Plots werd te trouwerij ruw verstoord. Van achter uit het dorp kwamen mannen gerent met luid geschreeuw. Het dorp werd aangevallen. Blanken mannen, sommige op een groot paard, kwamen met een enorme snelheid ons dorp binnen en begonnen alles te slopen. Alle mannen van het dorp stormden naar hun hutten om wapens te pakken, zwaarden, speren en messen. Alle vrouwen namen de jongste kinderen op de arm en rende zo snel als hun konden naar een veilige plek. Ramon keek eerst verschrikt om en stond even stil en keek verbaasd en geschrokken toe. Een fractie van een seconde later drong het ook tot hem door en sprintte de mannen achterna. Ik pakte het meisje, de bruid van Ramon, bij haar arm. ‘Kom! We moeten weg!’ Riep ik tegen haar. Ze bleef verstijfd van schrik staan. Ik trok nog eens aan haar en langzaam begon ze mee te lopen. Op een van de banken zat Isaac nog. Ik rende naar hem toe om hem mee te nemen. Maar voor ik bij hem was, stond er een grote, forse, zwaar bewapende man voor me. Hij was blank en droeg een lederen pak met veel ijzer en zilver eroverheen om zijn lichaam te beschermen. Met een groot zwaard bedreigde hij me en sprak me toe in een vreemde taal. Het meisje zag alles gebeuren en ook zei zag nu in dat het menens was. Voor dat de man mij kon grijpen, trok het meisje me weg en samen rende we naar een hutje achterin het dorp. Eenmaal binnen zei het meisje: ‘Wat is er aan de hand? Wat gebeurt er?’ Ze was volledig overstuur en kon amper duidelijke zinnen spreken. ‘Rustig maar.’ Sprak ik haar toe. ‘Het komt goed. Dat beloof ik. Maar zeg me eerst maar hoe je heet.’
Het meisje begon iets langzamer te ademen en kwam weer een beetje tot haarzelf. Ik was ook geschrokken, maar verborg het, zodat het meisje vertrouwen kreeg in de situatie.
‘Jasmine.’ Zei ze al iets rustiger. ‘Ik heet Jasmine.’
‘Ok, Jasmine, ik beloof je dat alles vanzelf weer goed komt.’ Zei ik rustig. Maar diep van binnen wist ik al dat ik deze belofte waarschijnlijk niet zou kunnen nakomen. Het zag er slecht uit en met al het geschreeuw van buiten… Mijn hart bonsde in mijn keel en ik zat te trillen.
Nee, dit komt niet goed, niet vanzelf in elk geval.
Buiten hoorde we gegil en geschreeuw. Zwaarden en messen die een akelig geluid maakten wanneer ze langs elkaar sloegen. Gehuil en genade gebed. Maar de blanken hadden geen genade. Niemand werd overgeslagen. Iedereen werd met geweld in een grote huifkar gegooid. Mensen die zwaar gewond waren, lieten ze liggen. En bewapende mannen werden aangevallen en ontwapend. Maar niemand ontkwam eraan. Maar wat deden ze hier?! Jasmine en ik konden onze tranen maar net bedwingen. We moesten er even doorheen. Diep adem halen en sterk blijven. Het moest wel, elk geluid kon ons verraden.
Na ongeveer anderhalf uur, heerste er weer enigszins rust. Je kon goed het gekreun horen van de achtergelaten gewonden en gebeden van mensen die aan het sterven waren. Toen ik stiekem uit het raam keek, zag ik dat de blanken alle hutten doorzochten en daarna in brand staken. Ik schrok. ‘Snel!’ Fluisterde ik tegen Jasmine. ‘We moeten weg, ze komen!’ Maar ik hoorde de voetstappen al dichterbij komen. Het was al te laat. Jasmine wilde gillen maar ik stopte haar. Ik sloeg mijn hand voor haar mond en wees naar een kleed aan de muur. ‘Verstop je daar achter.’ Fluisterde ik haar in. En snel rende ze op het kleed af. Ik rende naar een bankje en verstopte me daarachter. Net toen ik me verstopt had, werd de deur ruw ingetrapt. Met een doffe knal viel de houten deur kapot op de grond. Potten werden stuk gegooid, sieraden werden meegenomen en alles werd gesloopt. Ik zag alles gebeuren. De man ging alles af, potten, pannen, doosjes en… het muurkleed! De man stapte op het kleed af en trok het ruw van de wand. En daar zat Jasmine. Bibberend en met haar ogen dichtgeknepen. Ze had haar handen tegen haar oren aan om niets te horen. De blanke man trok Jasmine met een ruk omhoog aan haar arm. Jasmine sloeg een gilletje van de pijn en schrik. Met moeite kon ik stil blijven zitten. Een andere man bond Jasmine vast en nam haar mee. De man keek nog een keer rond en liep het hutje uit. Ik zuchtte van opluchting. Ik spiekte via het raam wat er gebeurde. Ik zag paarden die wagens trokken met mensen, hele volkeren en stammen! De blanke mannen gooide alle mensen in wagens die eigenlijk al overvol waren. Ik keek rond en zocht bekende, maar vond niets. Plots gilde ik. De blanken mannen keken met een vaart om en rende op het hutje af waar ik in zat. Het hutje stond in brand, net als alle andere, alles werd platgebrand. Gegil van schrik en gehuil van ongeloof schoten door me heen. Een ijzig gevoel dat me weerloos maakte vervulde mijn hele lichaam. En twee secondes na de schok die door mijn lichaam schoot, viel ik geknield op de grond. Ik barstte in tranen uit. Ik kon het niet geloven. Het hele dorp werd platgebrand met de gewonden erbij. Maar dat was niet alles. Ik trok mezelf nog een keer overeind en keek nog eens goed. Geknield voor het raampje keek ik naar de ravage. En weer sprongen er tranen uit mijn ogen. Ik begon te snikken met lange halen. ‘Isaac…’ Snikte ik. ‘Nehemia…’ En daar lag hij, Isaac. Op nog geen vijf meter afstand lag hij weerloos op de grond. Het bloed van Nehemia liep over zijn voorhoofd. Hij lag in de armen van Nehemia die was doodgebloed door het enorme kapmes dat in haar borst stak. Isaac huilde met lange halen die steeds korter en zachter werden. Plots stond er een man achter me. Ik draaide me snel om en gilde. De mensen in de karren keken verschrikt naar de hut waar ik in zat. Niemand wist wat er ging gebeuren. En ikzelf ook niet. De man riep iets naar buiten. Op mijn snikken en gehuil na, was het stil in de hut en niemand verzette een stap of verroerde een vin. Het leek alsof de tijd stil stond. Ik durfde niet te bewegen. Ik focuste me op het gehuil van Isaac dat opeens niet meer klonk. Mijn hart stond stil. Een zacht geschreeuw van een andere man leek alles weer in scene te zetten. Want direct daarna sprong de man op mij af en trok me overeind, precies zoals hij deed bij Jasmine. Ook mijn hart begon weer te pompen. Mijn bloed stroomde met volle snelheid door mijn lichaam. Ik greep snel de bank vast en verweerde me zoveel als ik kon. Ik gilde en schreeuwde om hulp. Ik wist dat het geen zin had maar ik wist uit paniek niet wat ik anders moest doen. Met mijn rechterhand pakte ik een mes dat aan de man zijn riem zat en haalde flink naar de man uit met mijn ogen dicht. Direct daarna viel ik neer op de grond en er kwam een stofwolk onder mij vandaan. Ik opende mijn ogen en zag de man. Hij had een grote scheur in zijn shirt zitten met bloedvlekken. Van schrik liet ik het mes weer vallen. De man keek me boos aan en kneep daarna zijn ogen even dicht en bestudeerde de wond. Er zat een wond van een paar centimeter op zijn linkerborst. Snel legde hij zijn had erop en begon het bloeden tegen te gaan. Hij riep naar de overige mannen die buiten stonden en viel neer op zijn knieën. Ik verstond er niets van, maar ik wist dat ik maar beter zo snel mogelijk weg kon gaan. Met een grote tak, die was klaargelegd voor een kookvuurtje, sloeg ik de blanke man voor zijn hoofd en rende het hutje uit. De man lag nu hulploos op de grond. Eenmaal buiten stond ik plots stil. Zonder dat ik het door had. Het licht van het vuur reflecteerde in mijn ogen. Maar mijn gedachte reflecteerde het niet. Nee, mij gedachte kerfde het in mijn hersenen. Als beeld, dat nooit meer verdwijnt. In mijn ooghoek zag ik de mannen met een enorme vaart op me afkomen. De mensen in de karren keken met open mond en verbaasde ogen naar me. Niemand verroerde een vin. Iedereen was totaal gechoqueerd. Maar plots klok er een luid gegil; ‘Ren dan!’
Direct daarna begon iedereen panisch te gillen en schreeuwen.
‘Ren!’ Riep iedereen.
De blanken probeerde iedereen stil te krijgen met zwepen en commando’s . Maar de menigte bange mensen was niet te stoppen.
Ik begon met rennen. Uit paniek wist ik alleen niet waarheen. Ik wist alleen dat ik weg moest zo ver mogelijk. Ik rende door woud. Het regenwoud van midden Afrika, dat vanaf nu waarschijnlijk nooit meer het zelfde zou worden voor mij.
Zo snel als ik kon keek ik even achterom. In de verte hoorde ik de mannen al. Ik rende gauw door. Brandblaren van gloeiende stukken hut en splinters van rieten daken zaten in mijn voeten, maar ik voelde niets. Ik moest door. Meer wist ik niet op dat moment. En plots was ik op het strand. Ik wist dat ons dorp niet ver van de zee was, maar zo dichtbij… zo dichtbij was het nog niet eerder. Ik keek om me heen. Duizenden blanken mannen hakten ons prachtige woud kapot. Ik keek verder. Het hout dat gekapt werd, werd gebruikt voor kooien, waarin ongeveer 3 duizend mensen zaten opgesloten. Geen een was blank. Toen drong het langzaam door. Ik keek nog een keer verder. Er was een haventje gebouwd. Er lagen vier grote boten met ongelofelijk grote masten. En één voor één liepen er mensen de boot op, geketend. Ze werden met geweld in de kelder gepropt. Wat was er aan de hand? Hoe kon dit gebeuren?
Achter me hoorde ik de mannen. Maar totaal in gedachten verzonken keek ik naar de boten. Het vreselijke beeld dat ik had gezien hield me in trance. Ik kon niets meer. Ik was verstijfd. Met grof geweld beukte er twee mannen tegen mijn schouders en ze grepen allebei een arm. Een andere man op een groot zwart paard reed tegen mij aan waardoor de mannen en ik bijna vielen. Ze ketende me en trokken me grof mee. Ik deed er niets tegen. Ik wilde er eigenlijk ook niets tegen doen. Het beeld dat ik heb gezien was me teveel geworden. Ik kon me wel lostrekken, maar wat had het voor zin? Waar moest ik dat naar toe rennen? Er was niets meer over!
En langzaam maar zeker werd ik het woud in getrokken, terug naar mijn thuisstam, mijn afgebrande thuis, waar de huifkarren klaarstonden om me in te gooien.
Hoofdstuk 2
Toen we na een lange wandeling terug kwamen in de ravage van het slagveld, liet ik mijn hoofd zakken. Ik zou het niet opheffen. Ik wist toch wel hoe iedereen zou kijken. De hopeloos uitdrukkende blikken van de mensen in de huifkar, en de nawijzende vingers van de blanke die me nog net niet uitlachten. Ik kon haast hun gedachten al lezen; ‘Jammer joh!’ en ‘Weer zo een die denk dat ze slimmer is…’.
Nee, dat gunde ik ze niet.
Met hangend hoofd liep ik tussen de lijken en kreunende gewonden naar de huifkarren. Eenmaal daar aangekomen stapte ik op een opstapje waarna ik ruw de kar ingeduwd werd. Boos keek ik over mijn schouder naar de twee blanke mannen. Ze deden er niets opuit en liepen naar voren. Een andere man kwam alle mensen controleren. De ketting, die om mijn polsen zat, werd vast gemaakt aan een grote houten paal die aan de grond vast zat. Er zaten ringen aan waar de kettingen aan vast werden geklikt. Mensen in de huifkar keken me hoopvol aan, was er een plan, had ik iets hoopvols gezien waar we heen konden…? Vol verwachting keken ze naar me. Maar ik bleef naar de grond staren. Er zat een gat in de bodem. Ik keek erdoorheen en zag het pad onder ons dat langzaam heen en weer ging. De paarden stonden onrustig voor de kar en wilden weg. Ik verroerde me niet en bleef maar staren. Langzaam maar zeker gingen steeds meer mensen bedenkelijk en hopeloos staren, net als ik. Ze snapten het, er was geen plan, er was niets hoopvols. Er was niets meer. De dorpen zijn weg, de stammen zijn weg en de bomen gaan ook langzamerhand weg. Alles werd ons afgenomen. We hadden alleen elkaar nog. Maar of we dat positief moesten bekijken was maar de vraag. We kenden elkaar niet, waren verschillend en kwamen uit verschillende standen. Wat was er nog over? We konden niet naar huis, we wisten niet waar onze familie was, kinderen, verloofde, echtgenoten, iedereen was weg. Iedereen was gescheiden van elkaar. Eenmaal hief ik mijn hoofd om te kijken wie er allemaal in de kar zaten. Ik schat dat de huifkar tien meter lang was en twee meter breed. En in dat kleine karretje zaten, na enig tellen, zo’n vijftig mensen. Allemaal meiden van mijn leeftijd, rond de veertien of vijftien jaar. Eentje had een kind in haar armen liggen. Ik keek ernaar, naar het kind en het meisje. Het viel haar op en ze zei: ‘Ik heb haar mee kunnen nemen.’ Ze glimlachte naar het kind. ‘Baby’s werden achter gelaten. Maar ik heb haar kunnen redden.’ Ik glimlachte naar het meisje. ‘Is het jou dochter?’ Vroeg ik haar. ‘Ja, is ze niet prachtig?’ Het meisje liet trots haar kind zien. ‘Ze heeft nog geen naam. Ze is pas vier dagen uit. En volgens Vader mag ik haar pas een naam geven als ze een week oud is. Dan weten we of ze sterk genoeg is om in leven te blijven.’
‘Ik vind dat ze wel een naam verdient.’ Zei iemand naast me.
‘Ja, ze heeft dit overleeft. Dat is al een klein wonder vind je niet?’ Zei nog weer een ander.
‘Maar hoe moet ik haar dan noemen?’ Vroeg het meisje opgewonden. ‘Daar heb ik nog niet over nagedacht.’
‘Nou, nu heb je genoeg tijd!’ Wilde ik zeggen. Maar om de verbeterde sfeer weer treurig te maken, zou het allemaal niet leuker maken…
‘Wat denk je van Harika, dat betekend wonder in mijn stam.’ Zei een nog wat jonger meisje vanuit een verscholen plekje achterin een hoek.
Iedereen begon gek genoeg te glimlachen en de sfeer die er hing was aangenaam en de rit was meteen niet zo vreselijk meer.
‘Ik vind het een prachtige naam. En zo zal ze heten.’ De moeder van het kind keek trots naar haar dochter. ‘Harika.’
Ik knikte haar vriendelijk toe. Goede keus.
‘Heb jij een kind?’ Vroeg ze plots.
‘Ja…’ Zei ik aarzelend.
‘Een dochter of zoon.’ Vroeg ze door.
Ik keek weg.
‘Een zoon.’ Bromde ik.
‘Wat is er?’ Vroeg iemand.
‘Ik wilde helemaal geen kind. En zeker niet van die kwal waar ik mee getrouwd ben.’ Antwoordde ik.
‘Ik ook niet. Maar Harika maakt het iets makkelijker. Ik kan haar alles zeggen, ze antwoord toch niet.’ Glimlachte Mahsja, de moeder van Harika.
De rest van de rit verliep goed. Iedereen was aardig voor elkaar en we deelden alles. Gedachtes, gevoelens, alles. We voelden ons verbonden met elkaar, als een soort tijdelijke familie. Onderweg werd er tweemaal een brood naar achter gegooid. ‘Vecht er gerust om.’ Lachten de blanken. Maar dat deden we niet. De oudste onder ons verdeelde het brood eerlijk en gaf iedereen wat. Niemand hield wat voor zichzelf. Op het feit na dat we niet wisten wat er ging gebeuren en dat wat er ging gebeuren vast vreselijk was, hadden we het onder de rit echt gezellig.
Na ongeveer vijf uur rijden stopte de karren. De mannen sprongen van de karren en pakte wat spullen. Binnen tien minuten stond er een volledig kamp. Er werd een kampvuur gemaakt en alle blanken gingen eromheen zitten en aten met z’n allen borden vol eten. Wij bleven zitten en kregen nog eenmaal een brood en een half emmertje water. Weer werd alles vredevol verdeeld. Iedereen nam twee slokjes water en gaf dan de emmer weer door. Over het eten en drinken vochten we niet. Nergens om trouwens. Maar in andere huifkarren verliep dat wel anders. Je hoorde veel geschreeuw en gebrul vanuit andere huifkarren komen. Je hoorde de blanken erom lachen. Maar wie maakte het uit? Wat kon je nou doen tegen de blanken? Helemaal niets. En door ons werd het amper opgemerkt. Want wij vermaakten ons prima.
De hele nacht bleef ik wakker, samen met vier andere. Het was moeilijk slapen, zittende in een volgepropte huifkar. Comfortabel was het niet. Het was buiten heel koud, maar binnen in de huifkar was het benauwd. De warme uitgeademde lucht damp bleef in de kar hangen en de gecondenseerde stoom druppelde op ons neer. Plots hoorde ik een ratelend geluid. Ik dacht dat het de kettingen waren. Ik legde mijn hoofd op de schouder van degene naast me. Ik probeerde mijn ogen gesloten te houden. Maar plots hoorde ik weer het ratelende geluid. Dat klonk niet als kettingen… ik keek door het gat in de bodem. Er was niets te zien. Plots schoot er een dunne slangenkop door het gat. De andere, die ook nog wakker waren, begonnen hectisch te gillen. Enkele blanken mannen sprintte op onze kar af. De slang bevond zich nu op de bodem van de kar. ‘Maak ons los!’ Gilde ik. De slang begon vlug om zich heen te bijten, zonder een doel. Iedereen werd wakker en begon te gillen. Inmiddels kwamen de blanken aan bij de kar. De slang merkte de beweging van het doek, dat om de huifkar heen zat, op. Hij draaide zijn spitse kop en op het moment dat het doek geopend werd, beet de slang een van de blanke mannen vol in zijn gezicht. Met de slang aan zijn neus geplakt, viel de blanke man achterover. De slang beet zich vast in zijn gezicht. Iedereen in de kar draaide weg. Ik niet. Ik wilde hem helpen. ‘Ik kan hem helpen! Maak me los!’ Riep ik. De mannen leken het te begrijpen. Met een rotgang kwamen er andere mannen. Ze bonden een leren band om mijn nek met een ketting eraan vast. Zo werd ik toch vast gehouden maar kon ik wel vrij bewegen. Ik sprintte op de man af. Ik pakte de ratelslang bij zijn kop en deed hem in een stenen kruik waar hij niet uit ontsnappen kon. De man trilde en beefde op de grond. ‘Het is al te laat.’ Zei ik tegen een zwarte man die alles vertaalde wat ik zei. We keken toe. Ik werd nog niet terug gezet in de kar. ‘Hij krijgt het zo meteen heel koud. Maar je hoeft hem niet te helpen. Want hij zal het toch steeds kouder krijgen.’ Zonder medelijden keek ik toe hoe de blanke man stierf. Hij begon onduidelijke zinnen te mompelen. ‘Koud.’ Zei hij. ‘Zo…. Zo… Zo koud…’
Zijn lippen werden blauw. Zijn huid wit.
Hij begon te kreunen. Niemand ondernam actie, precies zoals ik had gezegd. Iedereen keek verbijsterd toe naar hoe hun collega een pijnlijke dood stierf.
De tandbeten op zijn neus bloedde en de huid erom heen werd opgezwollen van het gif.
De man begon te creperen en kreunen.
Veel van zijn collega’s draaide zich nu ook om.
Hij zweette en trilde.
En toen…
Stilte.
De man lag stil op de grond.
Zijn ogen waren nog open.
Ik knielde naast hem neer, sloot zijn ogen en sprak hem toe zoals ik altijd moest doen als er iemand overleed; ‘Je bent verlost van de pijn nu. Rust in vrede.’
Een minuutje later werd er ruw aan mijn ketting getrokken. Door de schok tegen mijn keel begon ik hevig te hoesten. Nadat ik zoveel voor ze heb gedaan, blijven ze toch in en in gemeen. Met een enorme vaart werd ik weer geketend in de huifkar. Weer deed ik er niets tegen. Er zou wel een vlucht gelegenheid komen. Ooit. Maar dan moest ik wel goed overdenken waar ik heen ging. Anders zou ik weer gepakt worden. Alle meiden keken me aan. ‘Waarom hielp je hem?’ Vroegen ze.
‘Elk leven is heilig. Ook het zijne.’ Zei ik rustig. ‘Plus dat ik de slang wilde bekijken. Het was een mooi diertje.’
Ik glimlachte.
‘En je wilde vast zien welke schade hij aanrichtte…’ knipoogde een van de meisjes.
‘Ja, dat ook!’ Lachte ik haar toe.
Ondanks dat het gezellig was en ik helemaal niet meer zo bang was, heb ik weinig, nou ja, eigenlijk niet geslapen. ’s Ochtends vroeg werd het kamp opgeruimd en vertrokken we weer. Ik begon de ritten steeds meer te haten. Het gehobbel van de wagen maakte sommige een beetje misselijk. Maar het ergste was dat onder weg Harika begon te huilen. Als ze ontdekt zou worden, zou ze terplekke vermoord worden. En als ze achter gelaten werd, werd ze wel verscheurd door panters.
‘Laat haar stoppen!’ Fluisterde iemand. ‘Straks word ze ontdekt!’
‘Weet ik, maar ik krijg haar niet stil.’ Zei Mahsja bezorgd.
‘Je weet denk ik zelf wel wat er gebeurt als ze haar ontdekken hè?’ Zei nog weer een ander meisje.
‘Precies.’ Zei ik. ‘ALS ze haar ontdekken.’
‘Nou met dat geschreeuw doen ze dat zeker…’ Zei iemand geprikkeld.
‘Wat gebeurt daar?!’ Riep de bestuurder van de huifkar boos.
Maar eindelijk was Harika stil geworden.
Iedereen zuchtte van opluchting.
‘De volgende keer vinden ze haar geheid.’ Zei ik. ‘We moeten haar zo stil mogelijk houden.’
Harika lag tevreden in de armen van haar moeder.
‘We moeten misschien een verberg plek voor haar vinden in de wagen, voor als ze ons komen controleren.’ Vervolgde ik.
Mahsja zuchtte.
‘Je hebt gelijk. Maar kijk deze kar nou. Wij passen er net in met z’n alle. Hoe gaan we Harika verbergen?’ Zei ze.
‘Geen idee, maar het moet toch kunnen?’ Zei ik en ik zuchtte.
De reis was lang en ik wist niet waar het pad ons naar toe zou leiden. Het beeld van het strand was ik nog niet vergeten. Ik wist alleen niet wat ons daar zou over komen. En aan de andere kant, wilde ik het ook niet weten. Het enige dat ik wilde weten was waar mijn familie was. En Lewa en Desta niet te min. Maar dat zou ik misschien nooit meer te weten komen.
Ik troostte me met de gedachte dat Ramon zeker weten nog in leven was. Hij was sterk, heel sterk. Hij heeft de aanval in elk geval overleefd. Dat voelde ik. Vlak na dat ik dat dacht, kreeg ik een soort brok in mijn keel. Ik dacht terug aan het beeld van Isaac en Nehemia. Dood. Liggend in elkaars armen en hun hele lichaam besmeurd met bloed en wonden. Ik keek naar de grond. Naar het gat dat mij de grond toonde waar we overheen reden. Het gat waardoor de slang kwam. De slang die de blanke man doodde.
Het was lente, en dat was buiten goed te merken. De nachten waren erg koud en overdag was het vaak benauwd en regenachtig. We hadden best wel honger omdat we eigenlijk vrijwel niets te eten kregen. Sterker nog, de derde dag van de rit, kregen we ook niets te eten. De reis duurde langer dan ze dachten en ze hadden “niet genoeg eten”. Nee, niet genoeg voor ons, maar zelf aten ze zichzelf rond met allerlei specerijen, vruchten en vlees. Diep van binnen hoopte ik dat er nog zo’n slang kwam. Of een luipaard. Zodat er weer minder blanken waren. Dan was er vast wel genoeg eten… ach, wat maakte het uit. We waren niet zwaar ondervoed en iedereen overleefde het. We hadden dus niet te klagen bij de blanken. Als het aan hun lag, waren we nu vast al wel verhongerd.
Dag vijf was aangebroken. vijf dagen in zo’n kleine rotkar. Zonder er ook maar een keer uit te mogen. Harika huilde twee keer in die vijf dagen. Dat viel me erg mee. Tot de nacht van dag vijf zelf;
‘Er is iets met Harika.’ Hoorde ik me ingefluisterd worden. Het was de eerste nacht dat ik enigszins kon slapen. ‘Wat is er dan?’ Vroeg ik vermoeid.
‘Ze eet niet meer en slaapt niet meer.’ Zei Mahsja lichtelijk in paniek. We hadden wel het voordeel dat de blanken altijd minimaal tien meter op afstand sliepen.
Harika begon te draaien in Mahsja’s armen en licht te kreunen.
‘Ze is ziek.’ Zei ik.
Mahsja raakte in paniek. ‘Wat is er dan?’ Piepte ze.
‘Het lijkt wel op de muggenziekte…’ Zei een meisje naast me. Ze was ook wakker geworden van al het lawaai.
‘De wat?’ Vroeg Shani met een piepstem.
‘Je weet wel, de muggenziekte.’ Zei het meisje.
‘Doe niet zo raar, daar lijkt het helemaal niet op!’ Zei iemand anders.
‘Nee, inderdaad. Het is gewoon een griepje denk ik.’ Zei ik geruststellend.
‘Echt?’ Vroeg Mahsja.
‘Ja, denk ik wel.’ Zei ik.
‘Dus ze gaat niet dood?’ Vroeg Mahsja.
‘Nee, natuurlijk niet!’ Zei iemand naast Mahsja.
Mahsja glimlachte naar Harika.
‘Het komt weer goed.’ Zei ze tegen haar.
‘Wat is dat voor lawaai?’ Hoorde we van buiten.
Iedereen schrok zich rot. Maar Mahsja nog wel het hardst.
Met een ruk werd het doek open gedaan.
‘Zo, zo… Een baby?’ Lachte de blanke man. ‘Geef maar hier.’
Mahsja dacht er niet eens aan om Harika weg te geven. Zeker niet aan een blanke.
‘Geef het hier!’ Schreeuwde de man nu.
Het?! Hoe durfde hij! Zag ik Mahsja denken. Je kon het vuur bijna in haar ogen zien van woede die door haar heen stroomde.
Van het een op het andere moment stond de blanke man opeens in de huifkar. Met enorm veel geweld werd Harika uit de armen van Mahsja getrokken.
‘Laat haar los!’ Gilde Mahsja. ‘Geef haar terug!’
De man deed het niets. Hij liep stug door en sprong de huifkar weer uit.
‘Ik zie nog wel wat ik met jou ga doen…’ Zei hij tegen Harika.
Mahsja begon te huilen.
Iedereen om haar heen troostte haar en sloeg een arm om haar heen.
‘Rustig maar.’ Zei iedereen.
Maar Mahsja kon absoluut niet rustig worden. Ook wel logisch. Wie zou nou rustig worden na zoiets?
En wat ging er met Harika gebeuren?
Het werd al licht. Dat was goed te merken aan het gedrag van de blanken. Net na de eerste zonnestraal begonnen ze alles al weer op te ruimen. Tenten, potten en pannen. Alles werd opgeruimd. Behalve papiertjes, glas en blikken natuurlijk. Afval lieten ze gewoon liggen.
Vandaag zouden we ongeveer aankomen. Ik wist al wat er komen zou. Boten, een groot strand en kooien. Grote houten kooien met duizenden mensen. Ik zuchtte. Vandaag is de dag. De dag waarop ik misschien mijn familie weer zou zien. Of juist niet…
Buiten hoorden we Harika huilen. Mahsja was direct wakker en waaks. Wat gebeurde er?
‘Wat moeten we nu met dat kind?’ Vroeg een van de blanke mannen die op een groot, bruin paard zat.
‘Geen idee.’ Zei een ander wie nog aan het opruimen was. ‘De baas heeft er niets aan…’
Plots hoorde we een hard gegrom, een panter.
De paarden voor de huifkar werden zenuwachtig en begonnen heen en weer te lopen. De huifkar begon onwijs te schudden.
‘Mike! Een panter! Kijk uit!’ Riep een van de mannen tegen de man met Harika op de arm.
‘Voer dat kind anders aan die jaguar.’ Zei de man op het paard. ‘Dan is die panter ook weer weg.’
‘Nee!’ Gilde Mahsja.
‘Ha ha, hoor je dat?’ Zei de man op het paard. ‘Mammie roept je!’
De blanke man lachte Mahsja uit.
‘Doe later maar lollig, nu zit die panter ons op de hielen!’ Riep een blanke man.
En de blanke gooide Harika naar de panter. Harika begon te huilen en Mahsja begon te gillen. Mahsja kneep haar oren en ogen dicht.
Gelukkig maar, want buiten hoorde je de panter grommen en krabben. Het heftige geluid van hoe de panter Harika verslond en niet te min, het gehuil en gekrijs van Harika zelf.
Ik kon het ook niet verdragen dus kneep net als alle andere meiden mijn oren dicht.
Plots kwam de kar in beweging.
‘We zijn al later, en nu zit daar ook nog een panter!’ Zei een van de bestuurders. ‘We kunnen maar beter zo snel mogelijk weg wezen!’
Plots kwamen alle wagens in actie.
Iedereen viel om.
We gingen verder.
Naar het strand.
Op het moment zelf, besefte ik het me niet. Ik wist niet waar ik heen ging wat daar zou gebeuren. De angst nam toe en de sfeer was bitter. Gehuil in plaats van het normale gelach dat meestal de sfeer overheerste. Het gekletter van hoeven en het gekraak van de karren waren nu goed te horen. Er werd onderweg niets gezegd. Mahsja was helemaal in shock. Ze kon geen zinnig woord spreken. Haar rode verhuilde gezicht van Mahsja en de armen van de andere meiden om haar heen. Meer gebeurde er die dag niet.
‘Ik zie het strand al!’ Riep een man vanaf zijn paard.
Alle meiden sprongen zowat op en wilde zien waar ze nou eigenlijk heen gebracht werden. Het geluid van paarden hoeven werd steeds doffer en de wielen van de wagen gingen steeds zwaarden. Ik wilde niet perse kijken. Ik had het al eerder gezien.
De kar zakte en zakte. Weg in het diepe zand. De paarden begonnen te hijgen en te steigeren uit protest.
‘We stoppen hier wel.’ Zei de bestuurder van de wagen en stopte de twee paarden voor de huifkar.
Acht mannen deden het zijl van de huifkar open. Het naar binnen komende licht verblinde me bijna. Ik werd als een van de eerste naar buiten gehaald. Eindelijk kon ik mijn benen weer strekken. Voor me zag ik het prachtige regenwoud. Ik draaide me om, want dat moest. En meteen stopte ik met denken, praten, bewegen… ademen. De tijd stond naar mijn idee zelfs stil.
Daar was het weer.
Het beeld.
Ramira
-
- Toetsenbord
- Berichten: 2110
- Lid geworden op: 19 jun 2012 01:37
Hoi!
Mijn allereerste tip, probeer niet te veel in een keer te posten, dan lezen mensen je stukken niet zo snel. Ik zou je willen aanraden stukken van ongeveer 1000 woorden per keer te posten, en dat eens in de zoveel dagen max, dan zit je wel veilig op dat gebied.
Dat gezegd hebbende is dit voor mij even teveel om echt grondig te lezen. Een snelle blik erop geeft aan dat je een goede schrijfstijl hebt, en ik zie zo een twee drie geen spelfouten. Goedzo! Ook gebruik je je witregels niet te spaarzaam en weet je je entertoets te vinden. Allemaal erg goed dus.
Twee dingen over je conversaties:
Ten eerste is het de Nederlandse regel dat je quotes in de vorm van:
'We stoppen hier wel.’ Zei de bestuurder...
dat je die als volgt schrijf:
'We stoppen hier wel,’ zei de bestuurder..
zie ook: http://www.onzetaal.nl/taaladvies/advie ... leestekens
En let er op dat je, aangezien je dit wilt uitgeven, het beste de ELDA regel kunt hanteren.
Ik hoop dat je er wat aan hebt. Nu ga ik hoi tegen je zeggen in je voorstellingstopic ;-)
~Chris
Mijn allereerste tip, probeer niet te veel in een keer te posten, dan lezen mensen je stukken niet zo snel. Ik zou je willen aanraden stukken van ongeveer 1000 woorden per keer te posten, en dat eens in de zoveel dagen max, dan zit je wel veilig op dat gebied.
Dat gezegd hebbende is dit voor mij even teveel om echt grondig te lezen. Een snelle blik erop geeft aan dat je een goede schrijfstijl hebt, en ik zie zo een twee drie geen spelfouten. Goedzo! Ook gebruik je je witregels niet te spaarzaam en weet je je entertoets te vinden. Allemaal erg goed dus.
Twee dingen over je conversaties:
Ten eerste is het de Nederlandse regel dat je quotes in de vorm van:
'We stoppen hier wel.’ Zei de bestuurder...
dat je die als volgt schrijf:
'We stoppen hier wel,’ zei de bestuurder..
zie ook: http://www.onzetaal.nl/taaladvies/advie ... leestekens
En let er op dat je, aangezien je dit wilt uitgeven, het beste de ELDA regel kunt hanteren.
Ik hoop dat je er wat aan hebt. Nu ga ik hoi tegen je zeggen in je voorstellingstopic ;-)
~Chris
Suppose you toss a coin enough times
Suppose one day, it lands on its edge
Suppose one day, it lands on its edge
Ik heb je verhaal even vluchtig gelezen, en heb ietwat hetzelfde commentaar als Christian.
Er zijn wel een paar kleine dingetjes, waarvan ik de plaats niet meer helemaal weet, maar ik ben lui en heb geen zin om te zoeken... Dus laat ik je dat zelf doen.
"Daarentegen" is één woord; jij schreef "daarin tegen". ;p
Ik zie dat je wat dingen fout doet met je werkwoorden; ik heb een paar voorbeeldjes uit het eerste hoofdstukje geplukt.
hielt = hield
Oh... De tweede weet ik zo-even niet meer.
Maar het was iets met een voltooid deelwoord, waar je een "t" i.p.v een "D" had.
Oh... sorry hoor.
Ook nog een kleine opmerking, bij een aantal werkwoorden vergat je ook een "n". Bij meervoudsvormen dan, ik weet nog dat ik "wilde" bij de verkeerde persoon zag. Rende ook. Zie hieronder.
Daarnaast ben je ook nog een paar woordjes vergeten.

Dan heb ik ook nog "Blanken mannen" gelezen; dat is dus "blanke mannen".
Dan heb je "sommige" als substantief gebruikt, bij de blanke mannen ook. ;p "Sommige" is een adjectief(bijvoeglijk naamwoord - voor het geval je dat niet kent; Latijn verandert echt je hele woordenschat. o:). "Sommigen" is daarvan de substantief(zelfstanding naamwoord).
Daarnaast merk ik nog dat je hoofdfstukjes redelijk klein zijn. De mijne zijn even groot hoor.
Maar ik vind van mezelf dat ik nogal bondig schrijf. Ik kan dat niet echt veranderen. Stomme conservatieve ik. :/
Nu goed, ik heb het tweede hoofdstuk nog niet gelezen, sorry hoor. :/ Dat doe ik straks wel. Verwacht toch niet dat ik minder lui zal zijn bij het fouten aanduiden; ik heb een luie dag.
Oh, trouwens. Ik zie dat je vaak voegwoorden als "want" en "en" en "maar" in een volgende zin plaatst. Ik weet dat velen dat doen, maar dat is volgens mij niet helemaal juist, tenzij je echt een adempauzetje wilt, maar bij "en" kan je dat op zich met een komma dan, tenzij je echt veel nadruk op je voegwoord wilt leggen, natuurlijk.
Er zijn wel een paar kleine dingetjes, waarvan ik de plaats niet meer helemaal weet, maar ik ben lui en heb geen zin om te zoeken... Dus laat ik je dat zelf doen.

"Daarentegen" is één woord; jij schreef "daarin tegen". ;p
Ik zie dat je wat dingen fout doet met je werkwoorden; ik heb een paar voorbeeldjes uit het eerste hoofdstukje geplukt.
hielt = hield
Oh... De tweede weet ik zo-even niet meer.


Ook nog een kleine opmerking, bij een aantal werkwoorden vergat je ook een "n". Bij meervoudsvormen dan, ik weet nog dat ik "wilde" bij de verkeerde persoon zag. Rende ook. Zie hieronder.

Daarnaast ben je ook nog een paar woordjes vergeten.

Ik heb het vetgedrukt aangepast.RubyAlice schreef:Alle vrouwen namen de jongste kinderen op de arm en renden zo snel als hun benen hen dragen konden naar een veilige plek...

Dan heb ik ook nog "Blanken mannen" gelezen; dat is dus "blanke mannen".
Dan heb je "sommige" als substantief gebruikt, bij de blanke mannen ook. ;p "Sommige" is een adjectief(bijvoeglijk naamwoord - voor het geval je dat niet kent; Latijn verandert echt je hele woordenschat. o:). "Sommigen" is daarvan de substantief(zelfstanding naamwoord).
Daarnaast merk ik nog dat je hoofdfstukjes redelijk klein zijn. De mijne zijn even groot hoor.

Nu goed, ik heb het tweede hoofdstuk nog niet gelezen, sorry hoor. :/ Dat doe ik straks wel. Verwacht toch niet dat ik minder lui zal zijn bij het fouten aanduiden; ik heb een luie dag.

Oh, trouwens. Ik zie dat je vaak voegwoorden als "want" en "en" en "maar" in een volgende zin plaatst. Ik weet dat velen dat doen, maar dat is volgens mij niet helemaal juist, tenzij je echt een adempauzetje wilt, maar bij "en" kan je dat op zich met een komma dan, tenzij je echt veel nadruk op je voegwoord wilt leggen, natuurlijk.

♪
Wauw, je hebt al een hoop feedback gekregen van de personen boven mij! (: Ik ga niet alles herhalen, maar het is wel verstandig om een kijkje te nemen bij de Schrijflessen hier op het forum!
Ik heb het eerste gedeelte van je verhaal gelezen en ben heel benieuwd hoe het verder gaat! Je schrijfstijl leest prima weg, een paar kleine spelfoutjes maakt helemaal niet uit.
Je moet zelf weten wat en of je iets met de reacties wil doen, het is alleen maar opbouwend bedoeld, maar het blijft jouw verhaal, dus kijk maar
Succes met verder schrijven!
Groetjes,
Marit.
Ik heb het eerste gedeelte van je verhaal gelezen en ben heel benieuwd hoe het verder gaat! Je schrijfstijl leest prima weg, een paar kleine spelfoutjes maakt helemaal niet uit.
Je moet zelf weten wat en of je iets met de reacties wil doen, het is alleen maar opbouwend bedoeld, maar het blijft jouw verhaal, dus kijk maar

Succes met verder schrijven!
Groetjes,
Marit.
I'm jealous of my parents, I'll never have a kid as cool as theirs.
Ik heb het dan wel weer helemaal gelezen, maar het las heel makkelijk weg. Ik sluit me zeker aan bij de bovenstaande commentaar, en vooral over dat lange posten.
Er zitten wel paar kleine spellingsfouten in, maar dat zijn er niet meer dan 3. Weet alleen niet meer precies waar ze zitten, want het is een beetje moeilijk om een lange tekst te lezen en dan nog de fouten te onthouden.
Je schrijfstijl is erg goed. Tevens leest het heel fijn weg.
Veel succes met het verder schrijven!
Er zitten wel paar kleine spellingsfouten in, maar dat zijn er niet meer dan 3. Weet alleen niet meer precies waar ze zitten, want het is een beetje moeilijk om een lange tekst te lezen en dan nog de fouten te onthouden.
Je schrijfstijl is erg goed. Tevens leest het heel fijn weg.
Veel succes met het verder schrijven!
It's okey to be afraid!
Ellie Goulding
Ellie Goulding
Hoi!
Wat een onderwerp zeg, maar je hebt het erg goed geschreven! Het verhaal leest erg makkelijk weg en met de lengte van het verhaal heb ik weinig moeite. Wat ik me wel goed kan voorstellen is, dat anderen er wel moeite mee kunnen hebben door het medium wat je gebruikt. (forum) Een boek leest toch anders dan een scherm wat je naar beneden moet scrollen.
Het onderwerp vind ik erg origineel, je komt het namelijk niet vaak tegen. Waar ben je door geinspireerd? Of is het een hersenspinsel dat maar bleef hangen! Ik hoop dat je het verhaal afmaakt, of in ieder geval voorziet van nog een paar hoofdstukken =) want ik zou het graag aflezen.
Cheers!
Wat een onderwerp zeg, maar je hebt het erg goed geschreven! Het verhaal leest erg makkelijk weg en met de lengte van het verhaal heb ik weinig moeite. Wat ik me wel goed kan voorstellen is, dat anderen er wel moeite mee kunnen hebben door het medium wat je gebruikt. (forum) Een boek leest toch anders dan een scherm wat je naar beneden moet scrollen.
Het onderwerp vind ik erg origineel, je komt het namelijk niet vaak tegen. Waar ben je door geinspireerd? Of is het een hersenspinsel dat maar bleef hangen! Ik hoop dat je het verhaal afmaakt, of in ieder geval voorziet van nog een paar hoofdstukken =) want ik zou het graag aflezen.
Cheers!
~Until it sleeps~