Driehoeksmoorden (Voorlopige titel)
Lezers,
Hier vinden jullie een herwerkte versie van een vorig verhaal. Ik heb mijn tijd gestoken in het herwerken van elk deel. Alle feedback is welkom. Indien jullie een leuke titel kunnen bedenken laat het me weten.
Hier heb je de proloog
E19 Afrit Kruibeke 3 maart 2001 21.14
“Thomas, het hele gebouw is omsingelt, je kan geen kant meer op. Er staan scherpschutters klaar om op mijn teken te schieten. Alles is voorbij, geef je over. Laat de gijzelaars gaan.” Agent Morris stond verscholen achter de deur van zijn dienstvoertuig, de luidspreker tegen zijn mond gedrukt. Na het aframmelen van de gebruikelijke tekst bij gijzelingen keek hij naar inspecteur De Moor. Deze schudde zijn hoofd. Hij wist gewoon dat deze gijzelnemer zich niet zomaar zou overgeven. Hij had niets te verliezen. Hij was een gezocht man, pleger van vier moorden, waarbij hij koelbloedig zijn slachtoffers een messteek verkocht in de maagstreek. Deze man die toen in het wegstation stond was ten einde raad. Hij zou zich nooit overgeven, toch niet zonder dat er gewonden vielen. De politie was er al vrij snel achtergekomen dat het Thomas De Ridder was, die de vier moorden op zijn palmares had staan. Hij was nu eenmaal niet zo’n “propere” moordenaar. Hij had overal sporen nagelaten: vingerafdrukken, voetafdrukken en hij was gezien door verscheidene getuigen. Thomas De Ridder was de dader en door deze gijzeling in het wegstation gaf hij dat nog maar eens toe. Zijn gijzelaars waren de uitbaadster van het wegstation, een gezin bestaande uit vader, moeder en hun twee zoontjes en een lid van het hygiënisch -team. De vader van het gezin had al een messteek ontvangen. Hopelijk voor hem zou deze gijzeling snel zijn einde kennen. De man had dringend medische hulp nodig.
Frank Morris, commandant van de politie sprak opnieuw door de luidspreker. “Thomas, wat je nu doet gaat het enkel erger maken. Laat ons de man komen halen, hij vecht momenteel voor zijn leven. Als hij sterft wordt het enkel maar erger. Geef die man de kans om te overleven.” “Tim. Dit loopt niet goed af.” Zei hij tegen inspecteur De Moor.
“Laat mij met hem praten. Laat me naar binnen gaan.” zei De Moor, “ik ben er zeker van dat ik hem tot inkeer kan brengen zonder dat er nog slachtoffer vallen.”
“Onmogelijk Tim. We gaan jouw leven niet ook op het spel zetten. We volgen de gebruikelijke procedure. En als hij een misstap zet zorgen we ervoor dat hij een kogel door zijn zieke kop krijgt.”
De Moor haalde zijn schouders op, hij wist gewoon dat dit nooit goed zou aflopen. Hij liep naar de commandowagen. Daar binnen gekomen trok hij zijn kogelvrije vest uit en gooide zijn wapen op tafel.
“Dit komt verdorie nooit goed!” Hij was kwaad. De agenten van de technische recherche keken hem aan. “Hij gaat die mensen afmaken, afslachten als beesten. Dat weten jullie ook. Dat voelen jullie. Er moet een manier zijn om de mensen er weg te krijgen.” Tim De Moor was ten einde raad. Het gevoel om in een machteloze positie te staan was nieuw voor hem. Hij was gewend om zich in het gevaar te begeven, hij was van nature een goede prater. Hij zou op de dader kunnen inpraten en hem tot inkeer kunnen brengen. Hij had het zelfde gedaan met de gijzeling in het centraal station. Daar had hij een bijna twee uur durend gesprek gehad met de gijzelnemer. Hij had oog in oog gestaan met hem. Door te praten waren zij er samen uitgekomen. De gijzelnemer had zich toen overgegeven, zonder dat er gewonden vielen. Maar nu gaat dit nooit lukken. Toch niet op deze manier. Commissaris Morris kwam het mobiele station binnen. Je zag aan de blik in zijn ogen dat er iets ernstig was gebeurd.
“Hij heeft net de moeder vermoord. We kunnen hem niet raken, hij kent het gebouw blijkbaar te goed.” De Moor keek Morris aan, in zijn ogen waren verschillende gevoelens af te lezen. Ongeloof, wanhoop en afschuw. Dit ging nooit goed aflopen. Dat was onmogelijk. Morris zat zo te zien ook met de handen in het haar. Ook hij wist niet hoe dit op te lossen zonder dat er nog meer onschuldige doden vielen. Hij knikte naar De Moor. Deze wist meteen hoe laat het was. Hij zou in het vuur van de strijd worden geworpen. Hij nam zijn kogelvrije vest terug van de tafel, deed ze aan en wandelde naar buiten. Zijn gordel met zijn revolver erin liet hij bewust achter. Dit om geen argwaan te wekken bij de gijzelnemer. De Moor had nog steeds zijn Rudger handgeweer dat hij rond zijn onderbeen droeg. Dat wapen had hem al enkele keren gered. Hij nam de luidspreker en sprak Thomas toe.
“Thomas, ik ga naar binnen komen, ik ben ongewapend en wil je geen kwaad doen. Ik wil enkel praten. Als jij dit ziet zitten duw dan de deur open.”
De Moor keek hoopvol naar de deur. Ze bleef dicht. Er kwam geen beweging in . Minuten gingen voorbij. Tot ze plots open werd geduwd. De Moor zag het en stapte richting wegstation. Uit de deur kwam een vrouw gestrompeld. De vrouw droeg een t-shirt van Texaco. De eens witte T-shirt zag nu rood. Vuur rood. Bloed rood. De deur van het wegstation werd opnieuw gesloten. De vrouw strompelde bebloed richting De Moor. Ze viel in zijn armen. Ze probeerde iets te zeggen.
“Enkel… Kinderen…leven.” De Moor wist precies wat ze bedoelde. Enkel de kinderen waren nog in leven. De vrouw keek De Moor aan. Hij zag angst in haar ogen. De angst die in ieders ogen is vlak voor ze sterven. De angst van de dood. Hij keek de vrouw aan, keek recht in haar ogen, alsof hij wou zeggen “alles komt goed, rust nu maar.” De angstige ogen werden troebel. Ze veranderde van gevoel. Ze keken hoopvol. Het leken wel hoopvolle glazen ogen, alsof de dood haar nieuwe hoop had gegeven. De Moor bracht het levenloze lichaam van de vrouw in veiligheid.
Nu wordt het wachten, dacht De Moor. En wachten kan lang duren. Niemand kan voorspellen hoe een gijzelnemer reageert of escaleert. De Moor had dit soort situaties nog niet vaak meegemaakt. Hij had er dan ook geen al te beste herinneringen aan. Toen was het helemaal de verkeerde kant uitgedraaid. De vrouw die toen haar man en kinderen had gegijzeld, had er voor gezorgd dat ze een macabere ontdekking deden toen alles was afgelopen. Ze had niet enkel haar man en kinderen doodgeschoten ze had hen ook nog eens gemarteld. De Moor huiverde nog steeds als hij daar aan dacht. Hij hoopte vurig dat deze gijzeling zo niet zou aflopen. Er kwam beweging binnen in het wegstation. De deur werd open geduwd. Thomas De Ridder kwam naar buiten. In zijn armen een jongentje van een jaar of vijf, het mes op de keel gedrukt. De Moor keek verschrikt naar Morris. Dit was niet goed. “Deze jongen wordt de volgende!” riep Thomas De Ridder. Alle wapens werden op Thomas gericht, die het jongentje als een schild tussen hem en de moordende kogels hield. De agenten konden hem nooit raken zonder het jongentje te raken.
“Wat wil je?” riep commissaris Morris.
“Een vrijgeleide” riep Thomas terug., de glimlach op zijn gezicht verraadde de uitzichtloze situatie waarin het politiekorps zich bevond.
“Laat die jongen gaan, dan zorgen we er voor dat we er samen uitkomen.”
“De jongen laten gaan? Waarom zou ik mijn enige schild laten gaan?” Thomas hield het kind dicht bij zich, zijn eigen leven beschermend. Morris probeerde op hem in te praten. De Moor zag zijn kans, hij richtte zijn wapen nog wat beter en keek Thomas recht in de ogen. Hij schoot, Thomas glimlachte.
Hier vinden jullie een herwerkte versie van een vorig verhaal. Ik heb mijn tijd gestoken in het herwerken van elk deel. Alle feedback is welkom. Indien jullie een leuke titel kunnen bedenken laat het me weten.
Hier heb je de proloog
E19 Afrit Kruibeke 3 maart 2001 21.14
“Thomas, het hele gebouw is omsingelt, je kan geen kant meer op. Er staan scherpschutters klaar om op mijn teken te schieten. Alles is voorbij, geef je over. Laat de gijzelaars gaan.” Agent Morris stond verscholen achter de deur van zijn dienstvoertuig, de luidspreker tegen zijn mond gedrukt. Na het aframmelen van de gebruikelijke tekst bij gijzelingen keek hij naar inspecteur De Moor. Deze schudde zijn hoofd. Hij wist gewoon dat deze gijzelnemer zich niet zomaar zou overgeven. Hij had niets te verliezen. Hij was een gezocht man, pleger van vier moorden, waarbij hij koelbloedig zijn slachtoffers een messteek verkocht in de maagstreek. Deze man die toen in het wegstation stond was ten einde raad. Hij zou zich nooit overgeven, toch niet zonder dat er gewonden vielen. De politie was er al vrij snel achtergekomen dat het Thomas De Ridder was, die de vier moorden op zijn palmares had staan. Hij was nu eenmaal niet zo’n “propere” moordenaar. Hij had overal sporen nagelaten: vingerafdrukken, voetafdrukken en hij was gezien door verscheidene getuigen. Thomas De Ridder was de dader en door deze gijzeling in het wegstation gaf hij dat nog maar eens toe. Zijn gijzelaars waren de uitbaadster van het wegstation, een gezin bestaande uit vader, moeder en hun twee zoontjes en een lid van het hygiënisch -team. De vader van het gezin had al een messteek ontvangen. Hopelijk voor hem zou deze gijzeling snel zijn einde kennen. De man had dringend medische hulp nodig.
Frank Morris, commandant van de politie sprak opnieuw door de luidspreker. “Thomas, wat je nu doet gaat het enkel erger maken. Laat ons de man komen halen, hij vecht momenteel voor zijn leven. Als hij sterft wordt het enkel maar erger. Geef die man de kans om te overleven.” “Tim. Dit loopt niet goed af.” Zei hij tegen inspecteur De Moor.
“Laat mij met hem praten. Laat me naar binnen gaan.” zei De Moor, “ik ben er zeker van dat ik hem tot inkeer kan brengen zonder dat er nog slachtoffer vallen.”
“Onmogelijk Tim. We gaan jouw leven niet ook op het spel zetten. We volgen de gebruikelijke procedure. En als hij een misstap zet zorgen we ervoor dat hij een kogel door zijn zieke kop krijgt.”
De Moor haalde zijn schouders op, hij wist gewoon dat dit nooit goed zou aflopen. Hij liep naar de commandowagen. Daar binnen gekomen trok hij zijn kogelvrije vest uit en gooide zijn wapen op tafel.
“Dit komt verdorie nooit goed!” Hij was kwaad. De agenten van de technische recherche keken hem aan. “Hij gaat die mensen afmaken, afslachten als beesten. Dat weten jullie ook. Dat voelen jullie. Er moet een manier zijn om de mensen er weg te krijgen.” Tim De Moor was ten einde raad. Het gevoel om in een machteloze positie te staan was nieuw voor hem. Hij was gewend om zich in het gevaar te begeven, hij was van nature een goede prater. Hij zou op de dader kunnen inpraten en hem tot inkeer kunnen brengen. Hij had het zelfde gedaan met de gijzeling in het centraal station. Daar had hij een bijna twee uur durend gesprek gehad met de gijzelnemer. Hij had oog in oog gestaan met hem. Door te praten waren zij er samen uitgekomen. De gijzelnemer had zich toen overgegeven, zonder dat er gewonden vielen. Maar nu gaat dit nooit lukken. Toch niet op deze manier. Commissaris Morris kwam het mobiele station binnen. Je zag aan de blik in zijn ogen dat er iets ernstig was gebeurd.
“Hij heeft net de moeder vermoord. We kunnen hem niet raken, hij kent het gebouw blijkbaar te goed.” De Moor keek Morris aan, in zijn ogen waren verschillende gevoelens af te lezen. Ongeloof, wanhoop en afschuw. Dit ging nooit goed aflopen. Dat was onmogelijk. Morris zat zo te zien ook met de handen in het haar. Ook hij wist niet hoe dit op te lossen zonder dat er nog meer onschuldige doden vielen. Hij knikte naar De Moor. Deze wist meteen hoe laat het was. Hij zou in het vuur van de strijd worden geworpen. Hij nam zijn kogelvrije vest terug van de tafel, deed ze aan en wandelde naar buiten. Zijn gordel met zijn revolver erin liet hij bewust achter. Dit om geen argwaan te wekken bij de gijzelnemer. De Moor had nog steeds zijn Rudger handgeweer dat hij rond zijn onderbeen droeg. Dat wapen had hem al enkele keren gered. Hij nam de luidspreker en sprak Thomas toe.
“Thomas, ik ga naar binnen komen, ik ben ongewapend en wil je geen kwaad doen. Ik wil enkel praten. Als jij dit ziet zitten duw dan de deur open.”
De Moor keek hoopvol naar de deur. Ze bleef dicht. Er kwam geen beweging in . Minuten gingen voorbij. Tot ze plots open werd geduwd. De Moor zag het en stapte richting wegstation. Uit de deur kwam een vrouw gestrompeld. De vrouw droeg een t-shirt van Texaco. De eens witte T-shirt zag nu rood. Vuur rood. Bloed rood. De deur van het wegstation werd opnieuw gesloten. De vrouw strompelde bebloed richting De Moor. Ze viel in zijn armen. Ze probeerde iets te zeggen.
“Enkel… Kinderen…leven.” De Moor wist precies wat ze bedoelde. Enkel de kinderen waren nog in leven. De vrouw keek De Moor aan. Hij zag angst in haar ogen. De angst die in ieders ogen is vlak voor ze sterven. De angst van de dood. Hij keek de vrouw aan, keek recht in haar ogen, alsof hij wou zeggen “alles komt goed, rust nu maar.” De angstige ogen werden troebel. Ze veranderde van gevoel. Ze keken hoopvol. Het leken wel hoopvolle glazen ogen, alsof de dood haar nieuwe hoop had gegeven. De Moor bracht het levenloze lichaam van de vrouw in veiligheid.
Nu wordt het wachten, dacht De Moor. En wachten kan lang duren. Niemand kan voorspellen hoe een gijzelnemer reageert of escaleert. De Moor had dit soort situaties nog niet vaak meegemaakt. Hij had er dan ook geen al te beste herinneringen aan. Toen was het helemaal de verkeerde kant uitgedraaid. De vrouw die toen haar man en kinderen had gegijzeld, had er voor gezorgd dat ze een macabere ontdekking deden toen alles was afgelopen. Ze had niet enkel haar man en kinderen doodgeschoten ze had hen ook nog eens gemarteld. De Moor huiverde nog steeds als hij daar aan dacht. Hij hoopte vurig dat deze gijzeling zo niet zou aflopen. Er kwam beweging binnen in het wegstation. De deur werd open geduwd. Thomas De Ridder kwam naar buiten. In zijn armen een jongentje van een jaar of vijf, het mes op de keel gedrukt. De Moor keek verschrikt naar Morris. Dit was niet goed. “Deze jongen wordt de volgende!” riep Thomas De Ridder. Alle wapens werden op Thomas gericht, die het jongentje als een schild tussen hem en de moordende kogels hield. De agenten konden hem nooit raken zonder het jongentje te raken.
“Wat wil je?” riep commissaris Morris.
“Een vrijgeleide” riep Thomas terug., de glimlach op zijn gezicht verraadde de uitzichtloze situatie waarin het politiekorps zich bevond.
“Laat die jongen gaan, dan zorgen we er voor dat we er samen uitkomen.”
“De jongen laten gaan? Waarom zou ik mijn enige schild laten gaan?” Thomas hield het kind dicht bij zich, zijn eigen leven beschermend. Morris probeerde op hem in te praten. De Moor zag zijn kans, hij richtte zijn wapen nog wat beter en keek Thomas recht in de ogen. Hij schoot, Thomas glimlachte.
Leuk dat je je verhaal herschrijft. Ik vond de eerste versie al erg leuk en spannend om te volgen, dus ik ben benieuwd hoe het nu verder gaat 
Twee stukjes snapte ik niet. Ik denk dat het Belgische uitdrukkingen zijn?
- zijn palmares
- de uitbaadster van het wegstation
Verder wil ik je aanraden om een enter te plaatsen wanneer iemand iets gezegd heeft, mits er achter staat wie het zegt. Met name stukjes als: “Enkel… Kinderen…leven.” Worden daardoor sterker, als er geen andere tekst achter staat
Ga zo door!

Twee stukjes snapte ik niet. Ik denk dat het Belgische uitdrukkingen zijn?
- zijn palmares
- de uitbaadster van het wegstation
Verder wil ik je aanraden om een enter te plaatsen wanneer iemand iets gezegd heeft, mits er achter staat wie het zegt. Met name stukjes als: “Enkel… Kinderen…leven.” Worden daardoor sterker, als er geen andere tekst achter staat

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Maaike,
Bedankt voor de reacties!
Palmares is inderdaad een Belgische uitdrukking.
Een uitbaatster is iemand die een "winkel" openhoud, ik ken niet echt een beter woord voor dit aangezien winkel juffrouw niet echt past in het verhaal.
Bedankt voor het lezen!
ik ben nu bezig met hoofdstuk 1. Dit wordt herschreven (kleine foutjes uitgehaald, woorden veranderd, zinsconstructies veranderd)
Bedankt voor de reacties!
Palmares is inderdaad een Belgische uitdrukking.
Een uitbaatster is iemand die een "winkel" openhoud, ik ken niet echt een beter woord voor dit aangezien winkel juffrouw niet echt past in het verhaal.
Bedankt voor het lezen!
ik ben nu bezig met hoofdstuk 1. Dit wordt herschreven (kleine foutjes uitgehaald, woorden veranderd, zinsconstructies veranderd)
Hoofdstuk 1
De Moor woonde in een huisje in de buurt van de Vismarkt. Een gewoon rijtjeshuis. Niet te groot, maar voor een man alleen hoefde dat zeker niet groter zijn. Hij was al drie jaar alleen. Drie jaar geleden had zijn vrouw haar spullen gepakt en was vertrokken. Op het briefje dat hij ’s avond op de keukentafel vond stond geschreven dat ze was vertrokken, ze ging naar haar moeder om nadien een nieuw leven te kunnen beginnen. Weg van al dat politiewerk dat De Moor steeds naar huis mee bracht.
Hij leek het niet erg te vinden. Hij ging de dag nadien gewoon werken en leek het te vergeten. Maar diep van binnen knaagde het aan hem. Hij voelde dat hij iets miste. En datgene dat hij miste was niet zijn vrouw maar gewoon iemand waarmee hij kon praten. Iemand die hem ’s avonds thuis opwachtte en hem zijn verhaal liet doen. En misschien op sommige zaken een ander licht liet schijnen. Hetgeen zijn ex-vrouw wel eens deed. Door iets terug te zeggen op zijn monoloog die hij steeds in de eetkamer voerde, leken er soms puzzelstukken op hun plaats te vallen. En dan vertrok hij steevast opnieuw naar het bureel. Om opnieuw te beginnen werken.
Misschien was dat ook één van de redenen waarom ze was weg gegaan. Maar toen zijn vrouw weg ging was het stil in huis. Hij sprak nog enkel maar met zichzelf. Het leven was een saaie monoloog geworden. Hij tegen zichzelf en terug. Het leven ging gewoon zijn eigen gang. De Moor hoopte soms wel eens iemand nieuw tegen het lijf te lopen, maar daarvoor zou hij toch wel af en toe zijn huis moeten verlaten. Dat deed hij zo goed als nooit. Hij ging naar het werk, naar de winkel en één keer op het jaar naar het kerkhof. Voor de rest zat hij gebogen over boeken, of zijn werk.
De Moor las graag, het liefst informatieve boeken. Alles wat te maken had met geschiedenis was interessant. Zijn kennis van de vaderlandse geschiedenis was zeer groot. Als hij ooit stopte met werken zou hij met een gerust hart toeristen kunnen rondleiden. En dan niet enkel in Mechelen maar ook in Gent, Brugge of gelijk welke stad in Vlaanderen. Buiten geschiedenis was hij ook een muziekliefhebber. Hij luisterde naar alles. Van ABBA tot ZZ-Top. Maar zijn favoriet was U2. Hoe Bono omging met muziek en zich inzette voor de hulpbehoevende verdiende volgens De Moor geen standbeeld maar een heel eiland standbeelden.
De Moors ochtend ritueel was steeds het zelfde. Hij stond op, trok zijn kleren aan. Net zoals elke dag een jeans en een hemd. Een blauwe jeans en een zwart hemd deze keer. Hij was één van die gelukkige agenten die dagelijks in burger mocht gaan werken. Na zijn kleren te hebben aangedaan ging hij naar beneden, zette koffie en ging naar buiten, richting brievenbus. Om net zoals elke morgen zijn krant te halen. Toen hij terug binnen kwam gooide hij zoals gewoonlijk zijn krant op tafel. En op een normale dag zou hij dan zijn tafel dekken. Maar deze keer niet. Deze keer keek hij verbaasd naar de plek waar zijn krant lag. Tussen zijn opgeplooide krant zat een enveloppe. Het was wel normaal dat er soms iets bij de krant zat, stickertjes voor de kinderen, een extra bijlage over een of ander optreden. Maar deze keer zag het er niet uit als iets dat normaal bij de krant zat. Het was een bruine omslag. Met daarop in sierlijke letters.
De Moor herkende het handschrift. Dit kan toch niet waar zijn, waren de eerste gedachten die in zijn hoofd opkwamen. Onmogelijk.
De Moor woonde in een huisje in de buurt van de Vismarkt. Een gewoon rijtjeshuis. Niet te groot, maar voor een man alleen hoefde dat zeker niet groter zijn. Hij was al drie jaar alleen. Drie jaar geleden had zijn vrouw haar spullen gepakt en was vertrokken. Op het briefje dat hij ’s avond op de keukentafel vond stond geschreven dat ze was vertrokken, ze ging naar haar moeder om nadien een nieuw leven te kunnen beginnen. Weg van al dat politiewerk dat De Moor steeds naar huis mee bracht.
Hij leek het niet erg te vinden. Hij ging de dag nadien gewoon werken en leek het te vergeten. Maar diep van binnen knaagde het aan hem. Hij voelde dat hij iets miste. En datgene dat hij miste was niet zijn vrouw maar gewoon iemand waarmee hij kon praten. Iemand die hem ’s avonds thuis opwachtte en hem zijn verhaal liet doen. En misschien op sommige zaken een ander licht liet schijnen. Hetgeen zijn ex-vrouw wel eens deed. Door iets terug te zeggen op zijn monoloog die hij steeds in de eetkamer voerde, leken er soms puzzelstukken op hun plaats te vallen. En dan vertrok hij steevast opnieuw naar het bureel. Om opnieuw te beginnen werken.
Misschien was dat ook één van de redenen waarom ze was weg gegaan. Maar toen zijn vrouw weg ging was het stil in huis. Hij sprak nog enkel maar met zichzelf. Het leven was een saaie monoloog geworden. Hij tegen zichzelf en terug. Het leven ging gewoon zijn eigen gang. De Moor hoopte soms wel eens iemand nieuw tegen het lijf te lopen, maar daarvoor zou hij toch wel af en toe zijn huis moeten verlaten. Dat deed hij zo goed als nooit. Hij ging naar het werk, naar de winkel en één keer op het jaar naar het kerkhof. Voor de rest zat hij gebogen over boeken, of zijn werk.
De Moor las graag, het liefst informatieve boeken. Alles wat te maken had met geschiedenis was interessant. Zijn kennis van de vaderlandse geschiedenis was zeer groot. Als hij ooit stopte met werken zou hij met een gerust hart toeristen kunnen rondleiden. En dan niet enkel in Mechelen maar ook in Gent, Brugge of gelijk welke stad in Vlaanderen. Buiten geschiedenis was hij ook een muziekliefhebber. Hij luisterde naar alles. Van ABBA tot ZZ-Top. Maar zijn favoriet was U2. Hoe Bono omging met muziek en zich inzette voor de hulpbehoevende verdiende volgens De Moor geen standbeeld maar een heel eiland standbeelden.
De Moors ochtend ritueel was steeds het zelfde. Hij stond op, trok zijn kleren aan. Net zoals elke dag een jeans en een hemd. Een blauwe jeans en een zwart hemd deze keer. Hij was één van die gelukkige agenten die dagelijks in burger mocht gaan werken. Na zijn kleren te hebben aangedaan ging hij naar beneden, zette koffie en ging naar buiten, richting brievenbus. Om net zoals elke morgen zijn krant te halen. Toen hij terug binnen kwam gooide hij zoals gewoonlijk zijn krant op tafel. En op een normale dag zou hij dan zijn tafel dekken. Maar deze keer niet. Deze keer keek hij verbaasd naar de plek waar zijn krant lag. Tussen zijn opgeplooide krant zat een enveloppe. Het was wel normaal dat er soms iets bij de krant zat, stickertjes voor de kinderen, een extra bijlage over een of ander optreden. Maar deze keer zag het er niet uit als iets dat normaal bij de krant zat. Het was een bruine omslag. Met daarop in sierlijke letters.
Ter Attentie Van Inspecteur De Moor.
De Moor herkende het handschrift. Dit kan toch niet waar zijn, waren de eerste gedachten die in zijn hoofd opkwamen. Onmogelijk.
Ik vind dat je goed het karakter van De Moor beschrijft
Nu heb ik een duidelijk beeld van hoe De Moor in het dagelijks leven is. Ik denk dat er wel wat opschudding gaat komen, voor hem ^.^
Het viel me in het vorige stukje ook op, maar ik was het vergeten te zeggen. En dat is dat je veel herhaalt. Daarmee bedoel ik niet de inhoud van je verhaal, maar meer hoe de situatie is. Om een voorbeeld te geven, de laatste alinea. Bijna in elk zin staat dat De Moor dit altijd doet, elke dag is hetzelfde. Ik snap dat je wilt dat die voor je lezer duidelijk is, maar de eerste zin van die alinea spreekt al boekdelen: "De Moors ochtend ritueel was steeds het zelfde." Daarna, hoef je eigenlijk niet meer te vertellen dat hij iets elke keer doet.
Alleen wanneer hij iets doet wat hij normaal niet doet, kun je vertellen dat hij zijn patroon doorbreekt. Zoals je (heel goed!) beschreef, dat De Moor verbaasd blijft staan kijken naar de krant om dat er iets tussen zit wat hij normaal niet ontvangt.
Ik hoop dat je iets aan mijn feedback hebt! Ik kijk uit naar het volgende stukje
Ga zo door!

het woordje 'de' mist hier nog.richting brievenbus
Het viel me in het vorige stukje ook op, maar ik was het vergeten te zeggen. En dat is dat je veel herhaalt. Daarmee bedoel ik niet de inhoud van je verhaal, maar meer hoe de situatie is. Om een voorbeeld te geven, de laatste alinea. Bijna in elk zin staat dat De Moor dit altijd doet, elke dag is hetzelfde. Ik snap dat je wilt dat die voor je lezer duidelijk is, maar de eerste zin van die alinea spreekt al boekdelen: "De Moors ochtend ritueel was steeds het zelfde." Daarna, hoef je eigenlijk niet meer te vertellen dat hij iets elke keer doet.

Ik hoop dat je iets aan mijn feedback hebt! Ik kijk uit naar het volgende stukje

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Maaike,
Bedankt voor de Feedback. Dat is de reden waarom ik mijn verhaal hier zet!
Je bent een geweldige hulp.
Is het veel herhalen echt storend?
Ik schrijf zo graag, veel nadruk leggen op bepaalde dingen. Maar als het storend is dan verander ik het.
Hoofdstuk 2 komt er aan.
Bedankt voor de Feedback. Dat is de reden waarom ik mijn verhaal hier zet!
Je bent een geweldige hulp.
Is het veel herhalen echt storend?
Ik schrijf zo graag, veel nadruk leggen op bepaalde dingen. Maar als het storend is dan verander ik het.
Hoofdstuk 2 komt er aan.
Hoofdstuk 2
Aaron zat in zijn groene Opel Astra. Hij stond geparkeerd op de parking van de kroeg waar hij net was buiten gegooid. Hij had net zoals elke avond zitten genieten van zijn glaasje rode wijn.
Iets wat hij vaak vergeleek met bloed. Net zoals ze dat in de kerk doen. Bloed drinken, het leek vreemd, maar ergens leek het Aaron wel een uitdaging. Misschien iets dat hij wel eens kon uittesten. Normaal betaalde Aaron meteen zijn glas wijn op het moment dat hij het kreeg. Hij had een hekel aan het achteraf moeten betalen. Dat leek hem voor arme mensen die zich lieten gaan op café en dan tot de vaststelling kwamen dat ze hun geld thuis vergeten waren of dat ze eigenlijk helemaal geen geld hadden. Met zo’n mensen wilde Aaron niet vergeleken worden. En dat was de reden dat hij meteen poogde te betalen. Maar deze avond liep anders dan hij had gedacht.
Hij raakte aan de praat met een vrouw die aan de bar zat. Een mooie vrouw, ze had lang zwart golvend haar dat tot net over haar schouders kwam. Ze was niet al te mager maar je kon ze zeker ook niet dik noemen. Ze had een mooi lichaam vond Aaron. Dat was zo’n vrouw waar hij gerust een nacht zou met kunnen doorbrengen.
Hij dronk drie kleine slokjes van zijn glas wijn en nam zijn moed bij elkaar. Hij stapte op haar af. Op het moment dat hij halverwege was tussen zijn tafeltje en de vrouw stond ze op en ging ze naar buiten. Van een kale reis terug gekomen ging Aaron terug zitten. Het leven is hard, dacht hij. Hij greep naar het binnenzakje van zijn jasje en haalde er in één beweging een sigaretje uit. Hij stopte ze tussen zijn lippen en stak ze in brand met het kaarsje dat voor hem op tafel stond. Hij inhaleerde de rook, wat een gevoel, een niet roker zou het nooit begrijpen, dacht hij.
“Zes minuten.” Zei een stem die van achter hem leek te komen.
Aaron draaide zich om. Het was de vrouw. Blijkbaar had ze buiten iets gaan halen en was ze op het tafeltje achter hem komen zitten zonder dat hij het door had. Aaron snoof haar bloemig parfum. Wat een hemelse geur.
“Zes minuten, van je leven weg.” Herhaalde ze nogmaals.
Aaron keek haar vragend aan.
“Zes minuten gaan van je levenstijd per gerookte sigaret.” Zei ze.
“Dan doe ik hem voor jouw uit.” Zei Aaron en hij duwde zijn sigaret uit in de asbak die voor hem op tafel stond. En hij begon een gesprek met de dame. Het was gezellig geweest tot het moment dat haar vriend binnen kwam. Hij had Aaron met zijn vriendin zien praten en dat was bij hem in een verkeerd keelgat geschoten. Hij liep naar Aarons tafeltje en gaf Aaron een zetje.
“Blij met je fikken van mijn lief, wil je.”
Aaron had toen gereageerd. Hij had de man vastgenomen en hem met zijn hoofd op tafel geduwd. Aaron zag er misschien niet sterk uit maar de uren krachttraining begonnen vruchten af te wegen. Op het moment dat Aaron de man een slag in het gezicht wilde verkopen kwam de cafébaas tussen beiden. Hij had blijkbaar meer krachttraining gevolgd dan Aaron, met een soepele beweging haalde hij de twee vechtersbazen uit elkaar en bracht Aaron naar de deur, met de boodschap dat hij beter niet meer kon terug komen.
Aaron zat in zijn groene Opel Astra. Hij stond geparkeerd op de parking van de kroeg waar hij net was buiten gegooid. Hij voelde het weer opborrelen in hem. Het beest dat hij gedurende enkele maanden redelijk onder controle had maakte zich kwaad. Hij voelde een warm gevoel door zijn aderen lopen. Adrenaline zouden wetenschappers zeggen. Aarons handen spanden zich op en hij verstevigde zijn greep op zijn stuurwiel.
Hij keek naar de bar. Wat denken deze zielige mensen wel. Hem buiten gooien. Hem behandelen als een beest. Hij was geen beest. Hij was machtig. Hij kon alles en iedereen aan. Aaron wou niet dat het beest hem overnam. Maar vechten werd moeilijk. Vechten werd hopeloos. Aaron voelde zijn grip op het stuurwiel verslappen. Hij zag de deur van de bar open gaan. De cafébaas sloot ze af en was op weg naar zijn wagen. Aaron wist dat het allemaal verloren was. Het beest had gewonnen.
Aaron zat in zijn groene Opel Astra. Hij stond geparkeerd op de parking van de kroeg waar hij net was buiten gegooid. Hij had net zoals elke avond zitten genieten van zijn glaasje rode wijn.
Iets wat hij vaak vergeleek met bloed. Net zoals ze dat in de kerk doen. Bloed drinken, het leek vreemd, maar ergens leek het Aaron wel een uitdaging. Misschien iets dat hij wel eens kon uittesten. Normaal betaalde Aaron meteen zijn glas wijn op het moment dat hij het kreeg. Hij had een hekel aan het achteraf moeten betalen. Dat leek hem voor arme mensen die zich lieten gaan op café en dan tot de vaststelling kwamen dat ze hun geld thuis vergeten waren of dat ze eigenlijk helemaal geen geld hadden. Met zo’n mensen wilde Aaron niet vergeleken worden. En dat was de reden dat hij meteen poogde te betalen. Maar deze avond liep anders dan hij had gedacht.
Hij raakte aan de praat met een vrouw die aan de bar zat. Een mooie vrouw, ze had lang zwart golvend haar dat tot net over haar schouders kwam. Ze was niet al te mager maar je kon ze zeker ook niet dik noemen. Ze had een mooi lichaam vond Aaron. Dat was zo’n vrouw waar hij gerust een nacht zou met kunnen doorbrengen.
Hij dronk drie kleine slokjes van zijn glas wijn en nam zijn moed bij elkaar. Hij stapte op haar af. Op het moment dat hij halverwege was tussen zijn tafeltje en de vrouw stond ze op en ging ze naar buiten. Van een kale reis terug gekomen ging Aaron terug zitten. Het leven is hard, dacht hij. Hij greep naar het binnenzakje van zijn jasje en haalde er in één beweging een sigaretje uit. Hij stopte ze tussen zijn lippen en stak ze in brand met het kaarsje dat voor hem op tafel stond. Hij inhaleerde de rook, wat een gevoel, een niet roker zou het nooit begrijpen, dacht hij.
“Zes minuten.” Zei een stem die van achter hem leek te komen.
Aaron draaide zich om. Het was de vrouw. Blijkbaar had ze buiten iets gaan halen en was ze op het tafeltje achter hem komen zitten zonder dat hij het door had. Aaron snoof haar bloemig parfum. Wat een hemelse geur.
“Zes minuten, van je leven weg.” Herhaalde ze nogmaals.
Aaron keek haar vragend aan.
“Zes minuten gaan van je levenstijd per gerookte sigaret.” Zei ze.
“Dan doe ik hem voor jouw uit.” Zei Aaron en hij duwde zijn sigaret uit in de asbak die voor hem op tafel stond. En hij begon een gesprek met de dame. Het was gezellig geweest tot het moment dat haar vriend binnen kwam. Hij had Aaron met zijn vriendin zien praten en dat was bij hem in een verkeerd keelgat geschoten. Hij liep naar Aarons tafeltje en gaf Aaron een zetje.
“Blij met je fikken van mijn lief, wil je.”
Aaron had toen gereageerd. Hij had de man vastgenomen en hem met zijn hoofd op tafel geduwd. Aaron zag er misschien niet sterk uit maar de uren krachttraining begonnen vruchten af te wegen. Op het moment dat Aaron de man een slag in het gezicht wilde verkopen kwam de cafébaas tussen beiden. Hij had blijkbaar meer krachttraining gevolgd dan Aaron, met een soepele beweging haalde hij de twee vechtersbazen uit elkaar en bracht Aaron naar de deur, met de boodschap dat hij beter niet meer kon terug komen.
Aaron zat in zijn groene Opel Astra. Hij stond geparkeerd op de parking van de kroeg waar hij net was buiten gegooid. Hij voelde het weer opborrelen in hem. Het beest dat hij gedurende enkele maanden redelijk onder controle had maakte zich kwaad. Hij voelde een warm gevoel door zijn aderen lopen. Adrenaline zouden wetenschappers zeggen. Aarons handen spanden zich op en hij verstevigde zijn greep op zijn stuurwiel.
Hij keek naar de bar. Wat denken deze zielige mensen wel. Hem buiten gooien. Hem behandelen als een beest. Hij was geen beest. Hij was machtig. Hij kon alles en iedereen aan. Aaron wou niet dat het beest hem overnam. Maar vechten werd moeilijk. Vechten werd hopeloos. Aaron voelde zijn grip op het stuurwiel verslappen. Hij zag de deur van de bar open gaan. De cafébaas sloot ze af en was op weg naar zijn wagen. Aaron wist dat het allemaal verloren was. Het beest had gewonnen.
Ik plaatst snel hoofdstuk 3 online aangezien ik morgen voor een weekend madrid vertrek.
Hoofdstuk 3
De Moor nam de omslag in zijn handen en keek naar de sierlijke letters.
“Ter Attentie Van Inspecteur De Moor”
Hij herkende het geschrift. Het was bijna een jaar geleden dat hij de eerste omslag kreeg. Toen was hij geadresseerd met volgende boodschap “Ter Attentie Van De Inspecteur Van De Politie”. De Moor kon het zich nog goed herinneren. Het was de dag dat Maria Schilders werd vermoord. De Moor herinnerde het zich nog als de dag van gisteren. Hij werd om twintig uur zestien opgeroepen door de centrale. Er was een lijk gevonden in de bibliotheek. De Moor, die toen met zijn collega op de Korenmarkt aan het patrouilleren was, was er snel bij. De deur van het oude gebouw in de Moensstraat stond wagenwijd open. Er liep een bloedspoor tot aan de eerste verdieping. Een daar lag ze. Maria Schilders, vermoord met drie messteken. Één net onder het hart, één in de rechterschouder en één links in de hals. Drie dodelijke messteken. Hoewel de wetsdokter na de lijkschouwing zei dat enkel de messteek in haar hals dodelijk was, had De Moor het gevoel dat er meer aan de had was. Maria Schilders was een willekeurig slachtoffer geweest. Een moeder van drie kinderen. Met haar tweeënvijftig jaren was ze dicht tegen haar pensioen. Haar kinderen waren alle drie het huis uit en sinds de dood van haar man had ze zich gestort op haar werk in de bibliotheek wat ze vol overgave deed. Normaal is de bibliotheek van Mechelen voorzien van een politieagent. Maar deze was nergens te bekennen. De Moor was bang geweest voor een tweede lijk. En voor de commotie die zou ontstaan als er een agent vermoord was. Maar gelukkig kwam het zover niet. De agent die normaal in de bibliotheek aanwezig zou moeten zijn stond in de inkomhal en werd, zo leek het, uitgescholden door zijn baas omdat hij vroeger was vertrokken. Drie dagen later zat er op het commissariaat in de Sint-Katelijne straat een bruine omslag in de bus. “Ter Attentie Van De Inspecteur Van De Politie” stond er op. Hij werd naar De Moors bureel gebracht. De Moor wist nog altijd niet waarom ze hem meteen naar zijn bureel brachten.
Het handschrift was sierlijk. Bijna kalligrafie. En elk woord begon met een hoofdletter. Toen De Moor de omslag open deed en er de brief uithaalde wist hij niet goed wat hij zag. Het briefje had de vorm van een driehoek. Op het briefje was in het zelfde sierlijke handschrift de nummers één tot drie geschreven en achter nummer één stond de naam Maria Schilders.
In het afgelopen jaar waren er geen briefjes meer gekomen. De Moor had het gezien als een grap van een flauwe tiener die indruk wou maken. Maar toen hij de brief tussen zijn krant zag liggen, wist hij dat het geen grap was. Hij nam enkele latex handschoenen uit zijn werk tas en opende voorzichtig de omslag.
Hoofdstuk 3
De Moor nam de omslag in zijn handen en keek naar de sierlijke letters.
“Ter Attentie Van Inspecteur De Moor”
Hij herkende het geschrift. Het was bijna een jaar geleden dat hij de eerste omslag kreeg. Toen was hij geadresseerd met volgende boodschap “Ter Attentie Van De Inspecteur Van De Politie”. De Moor kon het zich nog goed herinneren. Het was de dag dat Maria Schilders werd vermoord. De Moor herinnerde het zich nog als de dag van gisteren. Hij werd om twintig uur zestien opgeroepen door de centrale. Er was een lijk gevonden in de bibliotheek. De Moor, die toen met zijn collega op de Korenmarkt aan het patrouilleren was, was er snel bij. De deur van het oude gebouw in de Moensstraat stond wagenwijd open. Er liep een bloedspoor tot aan de eerste verdieping. Een daar lag ze. Maria Schilders, vermoord met drie messteken. Één net onder het hart, één in de rechterschouder en één links in de hals. Drie dodelijke messteken. Hoewel de wetsdokter na de lijkschouwing zei dat enkel de messteek in haar hals dodelijk was, had De Moor het gevoel dat er meer aan de had was. Maria Schilders was een willekeurig slachtoffer geweest. Een moeder van drie kinderen. Met haar tweeënvijftig jaren was ze dicht tegen haar pensioen. Haar kinderen waren alle drie het huis uit en sinds de dood van haar man had ze zich gestort op haar werk in de bibliotheek wat ze vol overgave deed. Normaal is de bibliotheek van Mechelen voorzien van een politieagent. Maar deze was nergens te bekennen. De Moor was bang geweest voor een tweede lijk. En voor de commotie die zou ontstaan als er een agent vermoord was. Maar gelukkig kwam het zover niet. De agent die normaal in de bibliotheek aanwezig zou moeten zijn stond in de inkomhal en werd, zo leek het, uitgescholden door zijn baas omdat hij vroeger was vertrokken. Drie dagen later zat er op het commissariaat in de Sint-Katelijne straat een bruine omslag in de bus. “Ter Attentie Van De Inspecteur Van De Politie” stond er op. Hij werd naar De Moors bureel gebracht. De Moor wist nog altijd niet waarom ze hem meteen naar zijn bureel brachten.
Het handschrift was sierlijk. Bijna kalligrafie. En elk woord begon met een hoofdletter. Toen De Moor de omslag open deed en er de brief uithaalde wist hij niet goed wat hij zag. Het briefje had de vorm van een driehoek. Op het briefje was in het zelfde sierlijke handschrift de nummers één tot drie geschreven en achter nummer één stond de naam Maria Schilders.
In het afgelopen jaar waren er geen briefjes meer gekomen. De Moor had het gezien als een grap van een flauwe tiener die indruk wou maken. Maar toen hij de brief tussen zijn krant zag liggen, wist hij dat het geen grap was. Hij nam enkele latex handschoenen uit zijn werk tas en opende voorzichtig de omslag.
Ik heb pas gelezen in een tijdschrift over schrijven, dat veel herhalen er voorzorgt dat het overkomt alsof de lezer dom is. Dus zelf ga ik het zoveel mogelijk uit de wegIs het veel herhalen echt storend?
Ik schrijf zo graag, veel nadruk leggen op bepaalde dingen. Maar als het storend is dan verander ik het.


Trouwens, in je laatste twee stukjes viel het me minder op. Ik weet niet of je de tekst al had aangepast?
Deze alinea klopt geloof ik niet helemaal, qua tijd. In het begin schrijf je dat hij al praat met de vrouw (en ik lees dat als, dat het nu gebeurd). Daarna beschrijf je dat hij op de vrouw afstapt, ze wegloopt en dat ze daarna aan de praat raken.Hij raakte aan de praat met een vrouw die aan de bar zat....... Van een kale reis terug gekomen ging Aaron terug zitten.
In deze alinea verander je het perspectief even van het verhaal. Eerder kijk je steeds over de schouder van je personage mee, maar nu heb ik het gevoel of er een verteller is, die de situatie beschrijft. Omdat dit een losse alinea is, waar dit gebeurd (En elders in je verhaal helemaal niet) zou ik het zo beschrijven, als de rest van het verhaalAaron had toen gereageerd. .... met de boodschap dat hij beter niet meer kon terug komen.

had = wasBlijkbaar had ze buiten iets gaan halen en
Ik hoop dat je iets aan de feedback hebt, ga zo door! Ik kijk uit naar het volgende stukje

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Maaike,
bedankt voor de reacties.
Die reacties op mijn verhalen zorgen er voor dat ik steeds zin krijg om verder te schrijven.
Ik ben net terug van een Citytripje Madrid en heb daar toch de tijd gevonden om wat verder te schrijven. Daar heb ik enkele hoofdstukken geschreven die ik nog een plaatsje in het verhaal moet geven (noem het inspiratie van het moment
)
bedankt voor de reacties.
Die reacties op mijn verhalen zorgen er voor dat ik steeds zin krijg om verder te schrijven.
Ik ben net terug van een Citytripje Madrid en heb daar toch de tijd gevonden om wat verder te schrijven. Daar heb ik enkele hoofdstukken geschreven die ik nog een plaatsje in het verhaal moet geven (noem het inspiratie van het moment

Hoofdstuk 4
De Moor hapte naar adem. Hij herkende het briefje meteen, het handschrift was nog steeds het zelfde. Hoe was het mogelijk? Dit was een twee soortgelijk briefje dat hij onder ogen kreeg, het enige verschil met het vorige was het cijfer in de top van de driehoek. Vijftien, wat bedoelde men daarmee? De Moor nam al zijn spullen bij elkaar en vertrok naar het politiekantoor. Het briefje en de omslag had hij in een plastic zakje gedaan en ze zorgvuldig opgeborgen in zijn tas. Hij ging zoals gewoonlijk te voet naar het werk. Maar deze keer stapte hij net iets sneller dan gewoonlijk. Op een normale ochtend zou hij eerst langs de bakker gaan. Dat deed hij elke ochtend, hij haalde er twee croissants dat was een ritueel geworden, maar deze keer liet hij de zijstraat van de grote markt links liggen en stapte door naar het kantoor. Hij zou vandaag niet veel eten. Hij ging door de grote glazen deur die zijn kantoor scheidde van de rest van het politiekantoor. Hij gooide zijn tas op zijn bureel en zette zijn computer aan.
Na zijn wachtwoord, dat veel te simpel was voor een agent, te hebben in getypt ging hij op zijn lederen bureaustoel zitten.
Hij ging met zijn handen door zijn haar. Waarom nu? Waarom dit opnieuw? En waarom vijftien? Wat had deze moordenaar toch met driehoeken en cijfers.
Het getal drie was blijkbaar belangrijk voor de moordenaar, daar was De Moor de vorige keer al achter gekomen. Maar waarom het getal drie?
Hij opende zijn externe harde schijf die hij nog had gekregen van zijn ex-vrouw. Sommige mensen gooien alles weg wat ze krijgen van exen. De Moor had dat ook gedaan, maar hij had er de handigste dingen uitgehaald en bewaard. Waarom iets weggooien dat je nog kon gebruiken.
Zijn externe harde schijf gebruikte hij om allerlei dossiers op te slaan die hij al had afgerond, of in dit geval nooit had afgerond. Hij opende het dossier dat hij had opgeslagen onder de naam ‘drie?’. Bij de vorige brief had hij een lijk gehad. Nu had hij niets. In een ander venster typte hij de naam Kurt Franken in.
Lang leve Google. De goede oude zoekmachine had het weer eens geflikt. Kurt Franken was volgens de zoekmachine een cafébaas uit Leest. Hij had daar een café met de naam ‘’t Brugsken’ Gelegen aan het kleine brugje dat Leest van Mechelen scheidde.
Vreemd, nergens iets te vinden over een moord op die man. Daar zou De Moor straks wel naar kijken, hij bekeek het dossier dat hij had geopend. De vorige keer had hij zich suf gezocht achter de betekenis van het nummer drie.
Drie kon zoveel beteken, het jaar drie, de drie wijzen, Pythagoras, drie was een van de nummers die stonden op de ringen van de hoogste mannen bij de vrijmetselaars, daar werkte ze met het nummer drieëndertig of twee keer drie, drie kon zo veel zijn. De Moor had zelfs in de muziek wereld op zoek geweest naar het getal drie. Er waren duizenden liedjes waarvan het getal drie in te tekst zat. Het was hopeloos.
Zijn zoektocht naar het getal drie had niets opgeleverd. De Moor staarde naar het briefje. Waarom vijftien? Zou hij nog mensen vermoord hebben. Vijftien was een veelvoud van drie. Als hij werkte met veelvouden wou het zeggen dat hij al vijftien mensen had vermoord of zo’n vijf briefjes had gemaakt. Maar stel dat hij zo’n vijf briefjes had gemaakt, waar waren ze dan. En waarom kreeg De Moor enkel het eerste slachtoffer? Wie waren de andere slachtoffers? En waar waren die briefjes? De Moor kon er geen hoogte van krijgen.
Hij opende het zoekprogramma van de federale politie. Hij moest en zou de identiteit van alle slachtoffers achterhalen. Nu ja, als er dan al meer slachtoffers waren. Hij selecteerde “zoeken in de provincie Antwerpen”. Als zoekopdracht typte hij in: Moord, drie, messteken. Hij kreeg zeven items. Zeven onopgeloste zaken. Toen hij naar de foto’s van de zaken keek wist hij het meteen. We hebben te maken met een seriemoordenaar.
Slechts zeven onopgeloste zaken. Volgens De Moor zijn berekeningen zouden het er zeker vijftien geweest zijn. Misschien zou hij zijn zoekopdracht moeten uitbreiden. Hij selecteerde zoeken in heel België en als trefwoorden typte hij weerom de drie zelfde woorden in.
Drie woorden, hij begon zich af te vragen of hij dat bewust had gedaan. Hij klikte op zoeken. Toen alle items op zijn scherm verschenen werd hij lijkbleek. Het waren geen vijftien slachtoffers geweest.
De Moor hapte naar adem. Hij herkende het briefje meteen, het handschrift was nog steeds het zelfde. Hoe was het mogelijk? Dit was een twee soortgelijk briefje dat hij onder ogen kreeg, het enige verschil met het vorige was het cijfer in de top van de driehoek. Vijftien, wat bedoelde men daarmee? De Moor nam al zijn spullen bij elkaar en vertrok naar het politiekantoor. Het briefje en de omslag had hij in een plastic zakje gedaan en ze zorgvuldig opgeborgen in zijn tas. Hij ging zoals gewoonlijk te voet naar het werk. Maar deze keer stapte hij net iets sneller dan gewoonlijk. Op een normale ochtend zou hij eerst langs de bakker gaan. Dat deed hij elke ochtend, hij haalde er twee croissants dat was een ritueel geworden, maar deze keer liet hij de zijstraat van de grote markt links liggen en stapte door naar het kantoor. Hij zou vandaag niet veel eten. Hij ging door de grote glazen deur die zijn kantoor scheidde van de rest van het politiekantoor. Hij gooide zijn tas op zijn bureel en zette zijn computer aan.
Na zijn wachtwoord, dat veel te simpel was voor een agent, te hebben in getypt ging hij op zijn lederen bureaustoel zitten.
Hij ging met zijn handen door zijn haar. Waarom nu? Waarom dit opnieuw? En waarom vijftien? Wat had deze moordenaar toch met driehoeken en cijfers.
Het getal drie was blijkbaar belangrijk voor de moordenaar, daar was De Moor de vorige keer al achter gekomen. Maar waarom het getal drie?
Hij opende zijn externe harde schijf die hij nog had gekregen van zijn ex-vrouw. Sommige mensen gooien alles weg wat ze krijgen van exen. De Moor had dat ook gedaan, maar hij had er de handigste dingen uitgehaald en bewaard. Waarom iets weggooien dat je nog kon gebruiken.
Zijn externe harde schijf gebruikte hij om allerlei dossiers op te slaan die hij al had afgerond, of in dit geval nooit had afgerond. Hij opende het dossier dat hij had opgeslagen onder de naam ‘drie?’. Bij de vorige brief had hij een lijk gehad. Nu had hij niets. In een ander venster typte hij de naam Kurt Franken in.
Lang leve Google. De goede oude zoekmachine had het weer eens geflikt. Kurt Franken was volgens de zoekmachine een cafébaas uit Leest. Hij had daar een café met de naam ‘’t Brugsken’ Gelegen aan het kleine brugje dat Leest van Mechelen scheidde.
Vreemd, nergens iets te vinden over een moord op die man. Daar zou De Moor straks wel naar kijken, hij bekeek het dossier dat hij had geopend. De vorige keer had hij zich suf gezocht achter de betekenis van het nummer drie.
Drie kon zoveel beteken, het jaar drie, de drie wijzen, Pythagoras, drie was een van de nummers die stonden op de ringen van de hoogste mannen bij de vrijmetselaars, daar werkte ze met het nummer drieëndertig of twee keer drie, drie kon zo veel zijn. De Moor had zelfs in de muziek wereld op zoek geweest naar het getal drie. Er waren duizenden liedjes waarvan het getal drie in te tekst zat. Het was hopeloos.
Zijn zoektocht naar het getal drie had niets opgeleverd. De Moor staarde naar het briefje. Waarom vijftien? Zou hij nog mensen vermoord hebben. Vijftien was een veelvoud van drie. Als hij werkte met veelvouden wou het zeggen dat hij al vijftien mensen had vermoord of zo’n vijf briefjes had gemaakt. Maar stel dat hij zo’n vijf briefjes had gemaakt, waar waren ze dan. En waarom kreeg De Moor enkel het eerste slachtoffer? Wie waren de andere slachtoffers? En waar waren die briefjes? De Moor kon er geen hoogte van krijgen.
Hij opende het zoekprogramma van de federale politie. Hij moest en zou de identiteit van alle slachtoffers achterhalen. Nu ja, als er dan al meer slachtoffers waren. Hij selecteerde “zoeken in de provincie Antwerpen”. Als zoekopdracht typte hij in: Moord, drie, messteken. Hij kreeg zeven items. Zeven onopgeloste zaken. Toen hij naar de foto’s van de zaken keek wist hij het meteen. We hebben te maken met een seriemoordenaar.
Slechts zeven onopgeloste zaken. Volgens De Moor zijn berekeningen zouden het er zeker vijftien geweest zijn. Misschien zou hij zijn zoekopdracht moeten uitbreiden. Hij selecteerde zoeken in heel België en als trefwoorden typte hij weerom de drie zelfde woorden in.
Drie woorden, hij begon zich af te vragen of hij dat bewust had gedaan. Hij klikte op zoeken. Toen alle items op zijn scherm verschenen werd hij lijkbleek. Het waren geen vijftien slachtoffers geweest.
Goed vervolg! Ik vind dat je heel goed hebt beschreven hoe De Moor eigenlijk met de handen in het haar zit vanwege die onopgeloste moordzaak. Wat ik ook goed vind, is dat je beschreven hebt waar hij overal al die 3 heeft gezocht en dat zonder resultaat
Ga zo door! Ik ben benieuwd hoeveel slachtoffers er zijn, als het er geen vijftien zijn

Ga zo door! Ik ben benieuwd hoeveel slachtoffers er zijn, als het er geen vijftien zijn

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Hoofdstuk 5
“Om het profiel van een dader te schetsen heb je bepaalde dingen nodig. Een aantal factoren die je gaan helpen. Eerst en vooral heb je de voorkennis. Je weet, na het doorlopen van jullie cursussen van vorige jaren door wat voor soort personen de meeste misdaden worden gepleegd. Ik ben er zeker van dat professor De Roeck jullie heeft laten verdrinken in grafiekjes en statistiekjes over mogelijke daders bij verschillende misdaden. Ik ga dat dus niet opnieuw doen.”
Enkele studenten in de klas criminologie knikten goedkeurend toen professor Maetens zijn uitleg deed. De klas criminologie bestond nog uit zevenentwintig mensen. In het eerste jaar waren ze gestart met meer dan honderd studenten maar doorheen de jaren waren er een hele hoop afgevallen. Professor Maetens ging verder met zijn uitleg.
“Beste studenten, vertrouw op jullie voorkennis maar weet dat iedere misdaad anders is. Zo kan het dat een kind van acht jaar ontvoerd wordt door een vrouw. Terwijl jullie in de cursus van professor De Roeck leerden dan dit bijna uitsluitend door mannen gebeurde. Daarom moet je verder kijken dan je voorkennis. Voorkennis is één.
Maar er zijn nog factoren die een goed profiel tot een super profiel maken. Zo kan je verschillende dingen afleiden uit de plaats van de misdaad. Is de hotelkamer waar persoon x doodgeschoten is proper achtergelaten? Of ligt alles op een hoopje. Ook dit geeft jullie een hint naar de dader. Of beter naar het profiel van de dader. Een dader is steeds een persoon, een profiel is een hulpmiddel om die persoon op te pakken. Naar welke dingen moet je nog goed kijken als je een profiel opstelt. Je gaat het slachtoffer of slachtoffers na. Wie zijn ze, wat deden ze, met wie kwamen ze in contact. Waarom zijn ze vermoord. Het bekende motief. Vaak kan je uit het uiterlijk van de slachtoffers iets afleiden. Hadden ze allemaal bruin haar, dan is de dader waarschijnlijk iemand die ooit iets heeft meegemaakt met een persoon met bruin haar.
En vermoord hij de personen met bruin haar terwijl hij denkt dat hij die ene persoon vermoord. Iedereen is anders en zo zijn ook daders allemaal anders, denk niet omdat je één dader kent dat je ze allemaal kent, iedereen handelt uit een ander motief. Iedereen is anders, ik kan het niet genoeg benadrukken. En met deze woorden ga ik men les voor vandaag beëindigen. Ga maar naar huis of naar jullie favoriete bar en geniet van het weekend.”
De studenten verlieten massaal het lokaal, de lokroep van het weekend was te verleidelijk om in het muffe lokaal te blijven zitten.
“Professor, kan ik u even spreken”
“Natuurlijk Jessy, waarmee kan ik je van dienst zijn.”
Jessy Karels, een niet zo lelijk meisje van drieëntwintig jaar oud met blond haar en groene ogen, kwam richting haar lector gestapt.
“Het gaat over mijn eindwerk. Ik heb nog steeds geen idee waarover ik het wil hebben.”
“Jessy, vind je het nu zelf niet redelijk laat dat je me daar over aanspreekt. We zijn maart, je eindwerk moet in mei binnen zijn.”
“Ja, men excuses professor, maar ik zie het niet zitten.”
“Aan wat dacht je dan om te doen?”
“Ik heb er geen idee van, ik hoopte dat u iets wist.”
“Waar over zou je het liefst werken, want ik kan je nu een tip geven maar als het jouw niet interesseert dan kan je er niet veel met doen.”
“Ik dacht aan iets waarvan het profiel van de dader is opgemaakt maar waarvan men nooit de dader heeft te pakken gekregen of de verkeerde dader te pakken heeft.”
“Zo zijn er veel zaken, nog veel te veel wordt profileren op een verkeerde manier toegepast. Ik zou je tientallen zaken kunnen aanraden. Maar misschien moet je zelf eens wat rond kijken op het internet, misschien vind je een zaak die je aanspreek.”
Jessy bedankte haar professor voor de raad en verliet de campus. De Universiteit van Gent had vele campussen maar de campus criminologie was de kleinste. Hoewel er jaarlijks meer mensen het vak wilden volgen dan er mensen binnen konden in de aula, waren ze niet meteen van plan om de campus uit te breiden.
Jessy liep over de Korenmarkt in Gent. Op weg naar haar favoriete bar. Niet zomaar een bar waar de muren bijna wegbarsten over de hoeveelheid studenten die er binnen zaten om het weekend te vieren, maar naar een oude bar in een klein steegje. “De Groene strop” heette de bar. Wat weinigen wisten is dat “De groene strop” een van de weinige bars was waar je gratis draadloos internet had.
De groene strop was een kitscherige bar.
In de inkomhal stonden oude antieke kasten volgepropt met antiek servies. Alle tafeltjes waren gedekt met een tafelkleed waarvan zelfs Jessy’s grootmoeder zou zeggen dat ze ouderwets waren. De oude muziek installatie speelde een nummer van Bob Dylan. “The house of the rising sun”. Een geweldige plaat. In deze bar hoorde je echt enkel en alleen maar oude nummers. Op het moment dat Bob zong over een gokker opende Jessy haar laptop.
My sweetheart was a gambler, lord
Down in New Orleans
Now the only thing a gambler needs
Is a suitcase and a trunk
And the only time hes satisfied
Is when hes on a drunk
Ze bestelde zoals altijd een tas thee. Ze kon genieten van een tasje thee, de smaak dat maakte voor haar niet veel uit. Ze logde in en opende haar internet browser. Hopelijk vind Google wat ik nodig heb, dacht ze toen ze als trefwoord. Onopgeloste moorden in typte. Terwijl Bob bleef doorzingen doorzocht zij de resultaten van haar zoekopdracht.
Well, its one foot on the platform
And the other foot on the train
Im goin back to New Orleans
To wear that ball and chain
En toen vond ze wat ze nodig had. Ze keek naar haar scherm en leek tevreden.
“Om het profiel van een dader te schetsen heb je bepaalde dingen nodig. Een aantal factoren die je gaan helpen. Eerst en vooral heb je de voorkennis. Je weet, na het doorlopen van jullie cursussen van vorige jaren door wat voor soort personen de meeste misdaden worden gepleegd. Ik ben er zeker van dat professor De Roeck jullie heeft laten verdrinken in grafiekjes en statistiekjes over mogelijke daders bij verschillende misdaden. Ik ga dat dus niet opnieuw doen.”
Enkele studenten in de klas criminologie knikten goedkeurend toen professor Maetens zijn uitleg deed. De klas criminologie bestond nog uit zevenentwintig mensen. In het eerste jaar waren ze gestart met meer dan honderd studenten maar doorheen de jaren waren er een hele hoop afgevallen. Professor Maetens ging verder met zijn uitleg.
“Beste studenten, vertrouw op jullie voorkennis maar weet dat iedere misdaad anders is. Zo kan het dat een kind van acht jaar ontvoerd wordt door een vrouw. Terwijl jullie in de cursus van professor De Roeck leerden dan dit bijna uitsluitend door mannen gebeurde. Daarom moet je verder kijken dan je voorkennis. Voorkennis is één.
Maar er zijn nog factoren die een goed profiel tot een super profiel maken. Zo kan je verschillende dingen afleiden uit de plaats van de misdaad. Is de hotelkamer waar persoon x doodgeschoten is proper achtergelaten? Of ligt alles op een hoopje. Ook dit geeft jullie een hint naar de dader. Of beter naar het profiel van de dader. Een dader is steeds een persoon, een profiel is een hulpmiddel om die persoon op te pakken. Naar welke dingen moet je nog goed kijken als je een profiel opstelt. Je gaat het slachtoffer of slachtoffers na. Wie zijn ze, wat deden ze, met wie kwamen ze in contact. Waarom zijn ze vermoord. Het bekende motief. Vaak kan je uit het uiterlijk van de slachtoffers iets afleiden. Hadden ze allemaal bruin haar, dan is de dader waarschijnlijk iemand die ooit iets heeft meegemaakt met een persoon met bruin haar.
En vermoord hij de personen met bruin haar terwijl hij denkt dat hij die ene persoon vermoord. Iedereen is anders en zo zijn ook daders allemaal anders, denk niet omdat je één dader kent dat je ze allemaal kent, iedereen handelt uit een ander motief. Iedereen is anders, ik kan het niet genoeg benadrukken. En met deze woorden ga ik men les voor vandaag beëindigen. Ga maar naar huis of naar jullie favoriete bar en geniet van het weekend.”
De studenten verlieten massaal het lokaal, de lokroep van het weekend was te verleidelijk om in het muffe lokaal te blijven zitten.
“Professor, kan ik u even spreken”
“Natuurlijk Jessy, waarmee kan ik je van dienst zijn.”
Jessy Karels, een niet zo lelijk meisje van drieëntwintig jaar oud met blond haar en groene ogen, kwam richting haar lector gestapt.
“Het gaat over mijn eindwerk. Ik heb nog steeds geen idee waarover ik het wil hebben.”
“Jessy, vind je het nu zelf niet redelijk laat dat je me daar over aanspreekt. We zijn maart, je eindwerk moet in mei binnen zijn.”
“Ja, men excuses professor, maar ik zie het niet zitten.”
“Aan wat dacht je dan om te doen?”
“Ik heb er geen idee van, ik hoopte dat u iets wist.”
“Waar over zou je het liefst werken, want ik kan je nu een tip geven maar als het jouw niet interesseert dan kan je er niet veel met doen.”
“Ik dacht aan iets waarvan het profiel van de dader is opgemaakt maar waarvan men nooit de dader heeft te pakken gekregen of de verkeerde dader te pakken heeft.”
“Zo zijn er veel zaken, nog veel te veel wordt profileren op een verkeerde manier toegepast. Ik zou je tientallen zaken kunnen aanraden. Maar misschien moet je zelf eens wat rond kijken op het internet, misschien vind je een zaak die je aanspreek.”
Jessy bedankte haar professor voor de raad en verliet de campus. De Universiteit van Gent had vele campussen maar de campus criminologie was de kleinste. Hoewel er jaarlijks meer mensen het vak wilden volgen dan er mensen binnen konden in de aula, waren ze niet meteen van plan om de campus uit te breiden.
Jessy liep over de Korenmarkt in Gent. Op weg naar haar favoriete bar. Niet zomaar een bar waar de muren bijna wegbarsten over de hoeveelheid studenten die er binnen zaten om het weekend te vieren, maar naar een oude bar in een klein steegje. “De Groene strop” heette de bar. Wat weinigen wisten is dat “De groene strop” een van de weinige bars was waar je gratis draadloos internet had.
De groene strop was een kitscherige bar.
In de inkomhal stonden oude antieke kasten volgepropt met antiek servies. Alle tafeltjes waren gedekt met een tafelkleed waarvan zelfs Jessy’s grootmoeder zou zeggen dat ze ouderwets waren. De oude muziek installatie speelde een nummer van Bob Dylan. “The house of the rising sun”. Een geweldige plaat. In deze bar hoorde je echt enkel en alleen maar oude nummers. Op het moment dat Bob zong over een gokker opende Jessy haar laptop.
My sweetheart was a gambler, lord
Down in New Orleans
Now the only thing a gambler needs
Is a suitcase and a trunk
And the only time hes satisfied
Is when hes on a drunk
Ze bestelde zoals altijd een tas thee. Ze kon genieten van een tasje thee, de smaak dat maakte voor haar niet veel uit. Ze logde in en opende haar internet browser. Hopelijk vind Google wat ik nodig heb, dacht ze toen ze als trefwoord. Onopgeloste moorden in typte. Terwijl Bob bleef doorzingen doorzocht zij de resultaten van haar zoekopdracht.
Well, its one foot on the platform
And the other foot on the train
Im goin back to New Orleans
To wear that ball and chain
En toen vond ze wat ze nodig had. Ze keek naar haar scherm en leek tevreden.
Hoofdstuk 6
Aaron wist er de dag nadien niets meer van, zijn kleren hingen onder het bloed, maar van wie of wat, dat was voor hem een groot vraagteken. Hij gooide zijn bebloede kleren in de wasmachine en zette het op dertig minuten op dertig graden. Waarom dat hij dat juist deed wist hij niet. Het leek hem het meest logische. Hij wandelde naar het balkon van zijn appartement.
Zijn appartement, zijn eigen huis. Veel huis was er niet aan, er stond juist geteld een houten tafel gedekt met een versleten tafelkleed. Rond de tafel stonden drie stoelen, keurig onder de tafel geschoven, alle drie op even veel afstand van de tafel, alsof het met een liniaal afgemeten was.
Op de tafel stond een lege fles wijn, met daarnaast een halfvol glas. Rode wijn, de kleur van bloed.
Er stond een oud televisie toestel dat Aaron ooit had gevonden op een vuilnisbelt en waarvan hij de beeldbuis had laten vervangen. Het was niet alles, maar het werkte. Aan de muur recht tegenover de televisie hing een schilderij.
Een replica van de rechtvaardige rechters. Vanaf de eerste keer dat hij het Lam Gods zag, wist hij dat het schilderij dat hij pas had gezien het mooiste ter wereld was. En het mysterie van het gestolen paneel was voor hem een leuk verhaal geweest. Aaron stond op zijn balkon en keek naar het kleine graspleintje dat zich onderhem bevond. Een mooi graspleintje. Zo iets moois midden in de stad.
Hij stak een sigaret op. Hij genoot van de rook die zich een weg baande richting zijn longen. Zes minuten minder leven. Hij herinnerde zich de woorden van de vrouw. Vreemd, toch iets dat hij zich herinnerde. Als hij al zijn sigaretten optelde die hij in zijn leven al had gerookt was hij minstens al enkele weken verloren. Iedereen sterft, dacht hij, hij had het gewoon in de hand. Hij dacht na, over de dingen die al gebeurd waren. Had hij ze kunnen voorkomen? Hij sloot zijn ogen en dacht terug aan die ene dag. De dag waarop alles veranderde.
Aaron stond samen met zijn ouders aan te schuiven voor een tas koffie. Hij haatte het wanneer zijn ouders koffie dronken, koffie stonk. Nog drie mensen voor hen. En toen gebeurde het. Een mes doorkliefde zijn keel. In de verte hoorde hij nog de woorden “Hier eindigt uw leven jongeman.”
Jongeman, waarom moest zij nu net dit woord gebruiken. Aaron liep door de bibliotheek op zoek naar een nieuw boek over het mysterie. En toen kwam zij. “We gaan sluiten, jongeman.” Dat was de eerste keer dat het beest wakker werd. Hij herinnerde zich er niet veel meer van, hij werd de dag nadien wakker net zoals hij deze ochtend had ontwaakt. Nat van het zweet in bebloede kleren. Dat was de eerste keer geweest dat hij naar het wasmachine stapte om zijn kleren te wassen. Dertig minuten op dertig graden.
Hij doofde zijn sigaret in een plas, die nog op zijn balkon stond na het onweer van eergisteren, en kwam terug naar binnen. Hij liep door de kamer, niet wetend wat doen. Sinds hij zijn studies achter zich had gelaten was hij niets meer, hij had geen vrienden meer, geen ouders, geen gezellige gesprekken. Hij wist dat hij het deed voor het goede doel. Hij wist maar al te goed dat met wat hij wilde bereiken dat hij ze er niet in kon betrekken. Hij staarde naar de tafel. Misschien was het nu tijd om het te doen. Misschien was dit het moment waarop hij al drie jaar aan het wachten was.
Aaron wist er de dag nadien niets meer van, zijn kleren hingen onder het bloed, maar van wie of wat, dat was voor hem een groot vraagteken. Hij gooide zijn bebloede kleren in de wasmachine en zette het op dertig minuten op dertig graden. Waarom dat hij dat juist deed wist hij niet. Het leek hem het meest logische. Hij wandelde naar het balkon van zijn appartement.
Zijn appartement, zijn eigen huis. Veel huis was er niet aan, er stond juist geteld een houten tafel gedekt met een versleten tafelkleed. Rond de tafel stonden drie stoelen, keurig onder de tafel geschoven, alle drie op even veel afstand van de tafel, alsof het met een liniaal afgemeten was.
Op de tafel stond een lege fles wijn, met daarnaast een halfvol glas. Rode wijn, de kleur van bloed.
Er stond een oud televisie toestel dat Aaron ooit had gevonden op een vuilnisbelt en waarvan hij de beeldbuis had laten vervangen. Het was niet alles, maar het werkte. Aan de muur recht tegenover de televisie hing een schilderij.
Een replica van de rechtvaardige rechters. Vanaf de eerste keer dat hij het Lam Gods zag, wist hij dat het schilderij dat hij pas had gezien het mooiste ter wereld was. En het mysterie van het gestolen paneel was voor hem een leuk verhaal geweest. Aaron stond op zijn balkon en keek naar het kleine graspleintje dat zich onderhem bevond. Een mooi graspleintje. Zo iets moois midden in de stad.
Hij stak een sigaret op. Hij genoot van de rook die zich een weg baande richting zijn longen. Zes minuten minder leven. Hij herinnerde zich de woorden van de vrouw. Vreemd, toch iets dat hij zich herinnerde. Als hij al zijn sigaretten optelde die hij in zijn leven al had gerookt was hij minstens al enkele weken verloren. Iedereen sterft, dacht hij, hij had het gewoon in de hand. Hij dacht na, over de dingen die al gebeurd waren. Had hij ze kunnen voorkomen? Hij sloot zijn ogen en dacht terug aan die ene dag. De dag waarop alles veranderde.
Aaron stond samen met zijn ouders aan te schuiven voor een tas koffie. Hij haatte het wanneer zijn ouders koffie dronken, koffie stonk. Nog drie mensen voor hen. En toen gebeurde het. Een mes doorkliefde zijn keel. In de verte hoorde hij nog de woorden “Hier eindigt uw leven jongeman.”
Jongeman, waarom moest zij nu net dit woord gebruiken. Aaron liep door de bibliotheek op zoek naar een nieuw boek over het mysterie. En toen kwam zij. “We gaan sluiten, jongeman.” Dat was de eerste keer dat het beest wakker werd. Hij herinnerde zich er niet veel meer van, hij werd de dag nadien wakker net zoals hij deze ochtend had ontwaakt. Nat van het zweet in bebloede kleren. Dat was de eerste keer geweest dat hij naar het wasmachine stapte om zijn kleren te wassen. Dertig minuten op dertig graden.
Hij doofde zijn sigaret in een plas, die nog op zijn balkon stond na het onweer van eergisteren, en kwam terug naar binnen. Hij liep door de kamer, niet wetend wat doen. Sinds hij zijn studies achter zich had gelaten was hij niets meer, hij had geen vrienden meer, geen ouders, geen gezellige gesprekken. Hij wist dat hij het deed voor het goede doel. Hij wist maar al te goed dat met wat hij wilde bereiken dat hij ze er niet in kon betrekken. Hij staarde naar de tafel. Misschien was het nu tijd om het te doen. Misschien was dit het moment waarop hij al drie jaar aan het wachten was.
Hoofdstuk 7
Alex stond in de regen. Wat een hondenweer, het was al de hele nacht aan het regenen. Alex heette eigenlijk Alexander, maar iedereen korte zijn naam af met Alex. Alex keek in het duistere van de nacht naar het café aan de overkant van de parking. De eigenaar kwam buiten, nam zijn sleutels uit zijn zak en sloot de deur van het café. Dit was het moment waarop Alex had gewacht. Hij stapte op de man af. De man keek hem aan met vragende ogen, toen Alex naderde werden deze ogen, ogen van afschuw. Alex lachte naar de man, en sloeg dan te. Hij stak hem neer, 1 keer bloed spetterde tegen de muur van het café. Een tweede keer, een streep bloed kwam op Alex’ gezicht terecht. Een derde en laatste keer, Alex voelde hoe het warme bloed zich een weg baande in de mouw van zijn rechter arm. Hij keek nog eens naar het gezicht van de man en voelde diep van binnen een lach opkomen. Hij onderdrukte hem, je kon nooit weten wie hem hoorde. Hij sloot de wijd open staande ogen van de man en legde hem op zijn rug, armen gekruist over zijn borst. Dan stond Alex op, probeerde uit de duisternis op te maken of iemand hem had gezien en liep dan naar zijn auto. Hij vertrok, door de donkere muur van de duisternis, de nacht in.
Alex stond in de regen. Wat een hondenweer, het was al de hele nacht aan het regenen. Alex heette eigenlijk Alexander, maar iedereen korte zijn naam af met Alex. Alex keek in het duistere van de nacht naar het café aan de overkant van de parking. De eigenaar kwam buiten, nam zijn sleutels uit zijn zak en sloot de deur van het café. Dit was het moment waarop Alex had gewacht. Hij stapte op de man af. De man keek hem aan met vragende ogen, toen Alex naderde werden deze ogen, ogen van afschuw. Alex lachte naar de man, en sloeg dan te. Hij stak hem neer, 1 keer bloed spetterde tegen de muur van het café. Een tweede keer, een streep bloed kwam op Alex’ gezicht terecht. Een derde en laatste keer, Alex voelde hoe het warme bloed zich een weg baande in de mouw van zijn rechter arm. Hij keek nog eens naar het gezicht van de man en voelde diep van binnen een lach opkomen. Hij onderdrukte hem, je kon nooit weten wie hem hoorde. Hij sloot de wijd open staande ogen van de man en legde hem op zijn rug, armen gekruist over zijn borst. Dan stond Alex op, probeerde uit de duisternis op te maken of iemand hem had gezien en liep dan naar zijn auto. Hij vertrok, door de donkere muur van de duisternis, de nacht in.
Hoofdstuk 8
De Moor keek angstig naar zijn scherm. De teller stond al op drieënveertig. Het waren dus vijftien briefjes geweest, en geen vijftien slachtoffers. De Moor zakt in zijn bureaustoel. Dit had hij niet zien aankomen. Deze moordenaar had al meer slachtoffers gemaakt dan De Moor in al zijn jaren bij de Mechelse recherche had tegengekomen. Hij keek naar de slachtoffers. Het waren verschillende types, geen seriemoordenaar die een specifiek type vermoord dus. Dat maakte de zaak al een stuk moeilijker. Een seriemoordenaar met steeds het zelfde type slachtoffer was makkelijker op te sporen dan iemand die random vermoordde. Bij het zelfde slachtoffer had het slachtoffer vaak een link naar het leven van de moordenaar. Dat was in dit geval dus niet zo. De Moor keek nog wat verder naar de slachtoffers. Er waren steeds 3 dagen tussen de slachtoffers geweest. Buiten bij de eerste, daar was veel meer tijd tussen geweest. Vreemd, waarom plots die omekeer. De slachtoffers waren niet allemaal vermoord in Mechelen, maar dat wist De Moor al. Anders had hij wel geweten dat er al zodanig veel slachtoffers waren. Er waren nog twee andere steden waar de slachtoffers vielen. Brussel en Gent. Brussel, Gent en Mechelen, weerom die verduivelde drie. Wat had die moordenaar toch met het getal drie. Het leek wel een obsessie voor hem. De Moor drukte alle slachtoffer-fiches af. Tijd om contact op te nemen met de collega’s van Brussel en Gent. De Moor nam de hoorn van de haak en draaide het eerst nummer. De telefoon was nog geen vijf keer overgegaan toen een vriendelijke vrouwenstem aan de andere kant van de lijn antwoordde.
“Politie Brussel Noord, hoe kan ik u van dienst zijn.”
“Een goeiemiddag, U spreekt met Inspecteur De Moor van de recherche van Mechelen, ik zag dat u enkele openstaande zaken had die, naar mijn mening, in verband kunnen gebracht worden met een zaak in Mechelen.”
Enkele openstaande zaken was nog braafjes uitgedrukt. De Moor legde het hele verhaal uit aan zijn Brusselse collega. In Brussel waren ze bereid om alle bewijs materiaal dat ze hadden door te sturen naar Mechelen, mee werken aan de zaak was moeilijk volgens de vrouw. Het was nu eenmaal Brussel, en daar hebben ze veel werk. In Gent het zelfde verhaal, volgens hen was de zaak onmogelijk op te lossen, de perfecte moord zoals de inspecteur het zo mooi had verwoord. De Moor moest lachen toen hij dat hoorde. De Perfecte moord zou nog moeten uitgevonden worden. Toen De Moor had ingehaakt, was hij niet echt tevreden. Noch Brussel, noch Gent wilde mee werken aan de zaak, snel alle bewijsmateriaal doorsluizen om zelf niet in die pot te moeten roeren. De Moor was weerom teleurgesteld in het Belgische politiesysteem. Hij wilde eerst zeker zijn of Kurt Franken nu wel degelijk vermoord was. Hij stond op en nam zijn jas van de kapstok die in de hoek van zijn bureel stond.
In Leest aangekomen zag hij meteen dat het wel degelijk gebeurd was. Een blauw wit politielint versperde de weg naar het café. De Moor liet zijn badge zien en betrap de plaats van misdaad.
“Kurt Franken, inspecteur, vermoord met …”
“Drie messteken, één in de buik, één in de arm en één in de hals.” Maakte De Moor de zin van de agent af. Hij keek naar het levenloze lichaam van Kurt. Het was inderdaad gebeurd, de moordenaar had weer toegeslagen.
“Inspecteur De Moor, Een kleine reactie?” van achter het politielint liepen een vijftal journalisten hem toe.
Die verdraaide mediamolen was weer aan het draaien. De Moor liep in hun richting om hen op enkele vragen te antwoorden.
De gebruikelijke vragen werden gesteld. Wie is het slachtoffer, waarom werd hij vermoord, zijn er al verdachten,… De Moor was deze manier van werken gewoon, hij had de antwoorden al klaar gehad nog voor hij met hen een gesprek aan ging.
“Inspecteur, klopt het dat u een link hebt gevonden met nog een veertig tal andere moorden in Brussel en Gent?”
De Moor was even het noorden kwijt. Hoe kwam deze journaliste aan die informatie. Echt ver zou hij niet moeten zoeken, met haar lang blond haar en blauwe ogen had ze elke agent in het korps kunnen versieren.
“Geen commentaar.” Antwoordde De Moor.
“Hoezo geen commentaar? U ontkent het dan ook niet?”
“Ik zei geen commentaar, wat is er moeilijk aan die zin.” De Moor draaide zich om en liep terug in de richting van het lijk.
Hij kon er van genieten als hij de pers zo achter zich liet, maar toch vroeg hij zich af hoe ze aan die informatie kwam.
“Inspecteur!” een agent riep hem.
De Moor zag meteen dat er iets was en versnelde zijn pas in de richting van het lijk.
“Inspecteur, We hebben iets vreemd ontdekt.”
De Moor keek angstig naar zijn scherm. De teller stond al op drieënveertig. Het waren dus vijftien briefjes geweest, en geen vijftien slachtoffers. De Moor zakt in zijn bureaustoel. Dit had hij niet zien aankomen. Deze moordenaar had al meer slachtoffers gemaakt dan De Moor in al zijn jaren bij de Mechelse recherche had tegengekomen. Hij keek naar de slachtoffers. Het waren verschillende types, geen seriemoordenaar die een specifiek type vermoord dus. Dat maakte de zaak al een stuk moeilijker. Een seriemoordenaar met steeds het zelfde type slachtoffer was makkelijker op te sporen dan iemand die random vermoordde. Bij het zelfde slachtoffer had het slachtoffer vaak een link naar het leven van de moordenaar. Dat was in dit geval dus niet zo. De Moor keek nog wat verder naar de slachtoffers. Er waren steeds 3 dagen tussen de slachtoffers geweest. Buiten bij de eerste, daar was veel meer tijd tussen geweest. Vreemd, waarom plots die omekeer. De slachtoffers waren niet allemaal vermoord in Mechelen, maar dat wist De Moor al. Anders had hij wel geweten dat er al zodanig veel slachtoffers waren. Er waren nog twee andere steden waar de slachtoffers vielen. Brussel en Gent. Brussel, Gent en Mechelen, weerom die verduivelde drie. Wat had die moordenaar toch met het getal drie. Het leek wel een obsessie voor hem. De Moor drukte alle slachtoffer-fiches af. Tijd om contact op te nemen met de collega’s van Brussel en Gent. De Moor nam de hoorn van de haak en draaide het eerst nummer. De telefoon was nog geen vijf keer overgegaan toen een vriendelijke vrouwenstem aan de andere kant van de lijn antwoordde.
“Politie Brussel Noord, hoe kan ik u van dienst zijn.”
“Een goeiemiddag, U spreekt met Inspecteur De Moor van de recherche van Mechelen, ik zag dat u enkele openstaande zaken had die, naar mijn mening, in verband kunnen gebracht worden met een zaak in Mechelen.”
Enkele openstaande zaken was nog braafjes uitgedrukt. De Moor legde het hele verhaal uit aan zijn Brusselse collega. In Brussel waren ze bereid om alle bewijs materiaal dat ze hadden door te sturen naar Mechelen, mee werken aan de zaak was moeilijk volgens de vrouw. Het was nu eenmaal Brussel, en daar hebben ze veel werk. In Gent het zelfde verhaal, volgens hen was de zaak onmogelijk op te lossen, de perfecte moord zoals de inspecteur het zo mooi had verwoord. De Moor moest lachen toen hij dat hoorde. De Perfecte moord zou nog moeten uitgevonden worden. Toen De Moor had ingehaakt, was hij niet echt tevreden. Noch Brussel, noch Gent wilde mee werken aan de zaak, snel alle bewijsmateriaal doorsluizen om zelf niet in die pot te moeten roeren. De Moor was weerom teleurgesteld in het Belgische politiesysteem. Hij wilde eerst zeker zijn of Kurt Franken nu wel degelijk vermoord was. Hij stond op en nam zijn jas van de kapstok die in de hoek van zijn bureel stond.
In Leest aangekomen zag hij meteen dat het wel degelijk gebeurd was. Een blauw wit politielint versperde de weg naar het café. De Moor liet zijn badge zien en betrap de plaats van misdaad.
“Kurt Franken, inspecteur, vermoord met …”
“Drie messteken, één in de buik, één in de arm en één in de hals.” Maakte De Moor de zin van de agent af. Hij keek naar het levenloze lichaam van Kurt. Het was inderdaad gebeurd, de moordenaar had weer toegeslagen.
“Inspecteur De Moor, Een kleine reactie?” van achter het politielint liepen een vijftal journalisten hem toe.
Die verdraaide mediamolen was weer aan het draaien. De Moor liep in hun richting om hen op enkele vragen te antwoorden.
De gebruikelijke vragen werden gesteld. Wie is het slachtoffer, waarom werd hij vermoord, zijn er al verdachten,… De Moor was deze manier van werken gewoon, hij had de antwoorden al klaar gehad nog voor hij met hen een gesprek aan ging.
“Inspecteur, klopt het dat u een link hebt gevonden met nog een veertig tal andere moorden in Brussel en Gent?”
De Moor was even het noorden kwijt. Hoe kwam deze journaliste aan die informatie. Echt ver zou hij niet moeten zoeken, met haar lang blond haar en blauwe ogen had ze elke agent in het korps kunnen versieren.
“Geen commentaar.” Antwoordde De Moor.
“Hoezo geen commentaar? U ontkent het dan ook niet?”
“Ik zei geen commentaar, wat is er moeilijk aan die zin.” De Moor draaide zich om en liep terug in de richting van het lijk.
Hij kon er van genieten als hij de pers zo achter zich liet, maar toch vroeg hij zich af hoe ze aan die informatie kwam.
“Inspecteur!” een agent riep hem.
De Moor zag meteen dat er iets was en versnelde zijn pas in de richting van het lijk.
“Inspecteur, We hebben iets vreemd ontdekt.”
Spannende hoofdstukken weer
Ik vraag me af of Alex en Aaron bij elkaar komen als criminelen of dat het twee lossen zaken zullen worden
Ga zo door! Ben benieuwd waar het heen gaat

Ik snap de overgang in dit stukje uit hoofdstuk 6 niet helemaal. In de alinea ervoor schrijf je dat zijn leven drastische veranderd, en daarna komt er (naar mijn idee) een flashback. Maar daar schrijf je dat een mes zijn keel doorklieft en daarna staat hij in de bibliotheek? Hoort er dan niet een gillende sirene te zijn die hem naar een ziekenhuis brengt, gezien dat hij ernstig verwond is?Aaron stond samen met zijn ouders aan te schuiven voor een tas koffie. Hij haatte het wanneer zijn ouders koffie dronken, koffie stonk. Nog drie mensen voor hen. En toen gebeurde het. Een mes doorkliefde zijn keel. In de verte hoorde hij nog de woorden “Hier eindigt uw leven jongeman.”
Jongeman, waarom moest zij nu net dit woord gebruiken. Aaron liep door de bibliotheek op zoek naar een nieuw boek over het mysterie. En toen kwam zij. “We gaan sluiten, jongeman.” Dat was de eerste keer dat het beest wakker werd. Hij herinnerde zich er niet veel meer van, hij werd de dag nadien wakker net zoals hij deze ochtend had ontwaakt. Nat van het zweet in bebloede kleren. Dat was de eerste keer geweest dat hij naar het wasmachine stapte om zijn kleren te wassen. Dertig minuten op dertig graden.
Ga zo door! Ben benieuwd waar het heen gaat

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Wauw. Het is een erg meeslepend verhaal, vooral dat herhalende patroon van de drie. Je omschrijft de personages met hun gewoonten erg goed, en wat me vooral zo boeit is dat je ook schrijft vanuit het oogpunt van de moordenaar(s?). Ik kijk uit naar je volgende stuk, hoop dat het zo spannend blijft!
Oh, the days long ago when the crowds came around to hear the piano ring out with sound!
But the crowds have all gone and the symphony's through, and the piano cries out:
let me once play for you!
But the crowds have all gone and the symphony's through, and the piano cries out:
let me once play for you!
Hoofdstuk 9
Linda Van Velzeke liep door de gangen van het Durop-gebouw, een groot gebouw in het midden van Brussel. Ze werkte er nu al zes jaar en toch had ze het gevoel of ze het gebouw niet kende. Het was zo verschrikkelijk groot dat er zelfs een groep scouts in zou verdwalen. In alle jaren dat zij hier bij het persagentschap werkte had ze nooit heel het gebouw gezien. Ze bracht de tijd die ze hier was voor het grote deel door achter haal bureeltje met haar oude laptop. Ze werkte nu al enkele jaren aan een reeks artikels over de onopgeloste moorden in Brussel. De onopgeloste moorden die volgens haar contact bij de politie wel eens het werk zouden zijn van een seriemoordenaar, die ook nog slachtoffers had gemaakt in Mechelen en Gent. Ze had ondertussen een heel dik dossier kunnen aanleggen. Alle kleine details die waren verschenen over het onderzoek waren voor haar geen geheim meer, ze wist er alles over, to in de gruwelijke details. Ze wist hoe de moordenaar zijn slachtoffers vermoorde. De bewuste drie messteken, ze wist van de briefjes en ze wist van het aantal slachtoffers. Ze wist zelfs alles van de slachtoffers, ze wist hou oud ze waren, wat hun hobby’s waren, en ze wist van de link tussen de slachtoffers. Daar stond ze al een stuk verder dan de politie. Ze had zodanig in het verleden van de slachtoffers gespit dat ze een link had gevonden tussen de slachtoffers. Toen ze met haar ontdekking naar de politie stapte kreeg ze te horen dat de politie enkel nog werkte aan zaken waar ze dringend voor nodig waren. Zodoende had ze dus nog nooit tegen iemand iets gezegd over haar geweldige ontdekking, die wel eens een doorbraak zou kunnen zijn in deze zaak. Ze had al haar bevindingen opgeschreven in een klein schriftje. En dat schriftje bewaarde ze thuis. In haar werkplaats, de enige plaats waar haar kinderen en haar man geen voet zouden binnen zetten. Ergens wilde ze het allemaal delen met haar man, ze hield tenslotte van hem. Maar langs de andere kant wilde ze haar bevindingen enkel delen met mensen die er iets mee waren. Haar kinderen waren nog te jong voor alles te begrijpen. Enzo, de jongste, zou volgend jaar eindelijk naar het eerste leerjaar mogen. De oudste, Tom, zat in het vijfde leerjaar. Het waren lieve kinderen, geliefd bij hun vriendjes. Dat hadden ze van hun vader, Linda had zelf meer vijanden dan vrienden, dat krijg je van te werken in de harde pers wereld. Als ze een primeur binnenhaalde wilde dat ook zeggen dat ze die primeur afnam van tientallen anderen. Jammer voor hen en goed voor Linda, maar niet elke concurrent kon zo goed om met het verlies van een primeur. Het zou zeker niet de eerste keer zijn geweest dat er een dreigbrief toekwam op kantoor. Linda geraakte er zo langzaam aan gewend. Ze lachte soms met de spelfouten in de brieven. Voor zover ze wist was er niemand bezig met deze nieuwe seriemoordenaar. Logisch, want niemand had de link gelegd. Ze zou hier een geweldige primeur over krijgen. Af en toe publiceerde ze eens een artikeltje op haar blog. Daar hield ze bepaalde dingen bij, maar was ze vaak zeer vaag met haar omschrijvingen. Niemand zou weten met welke moorden ze bezig was. Het leek haar leuk om te doen, de mensen wat teasen. De mensen warm maken voor een knallend artikel waarin zij de identiteit van de moordenaar zou onthullen. Dat zou een droom zijn.
Ze zette haar laptop op. Net zoals elke keer moest ze een vijftal minuten wachten tot hij volledig was opgestart. En dan begon ze aan haar dagelijkse routine. De sites van de concurrentie na lezen, haar facebook-pagina bekijken, en nadien haar mails bekijken. Net zoals elke dag had ze weer een aantal nieuwe mails, veel mensen wilden haar overhalen om een artikel te schrijven voor de jaarlijkse pannenkoekenslag of pensenkermis. Ze las alle mails snel door. Maar toen kwam ze op een mail waarnaar ze met open ogen bleef staren. Ze las hem eenmaal grondig door, ze besefte nog niet de helft wat er in stond. Toen ze hem een tweede maal las drong het tot haar door. Hoe had dit kunnen gebeuren? Hoe had…? Ze drukte de mail af.
Afzender: Drieslag@drie.be
Ontvanger: Linda.VanVelzeke@Pers.com
Onderwerp: Jij kent mij, ik jou nu ook
Allerliefste Linda!
De wereld is klein wordt wel eens gezegd. Vreemd, vind je niet?
Wetende dat ik jou kent en jij mij niet!
Het leven zal verder gaan vandaag, niet enkel voor jou maar ook voor mij.
Je weet te veel van mij, dat maakt mij helemaal niet blij.
Wees niet bang, ik kom je niet doden.
Iets in mij zegt dat iemand anders dat zal doen, wat dacht je van drie goden.
Mijn ware ik ken je nog niet.
Wacht maar tot je deze ziet.
Bij deze laat ik u weten, dat ik weet dat u bestaat.
EN dat u mij gade slaat.
Zoals ik al zei, het leven gaat door.
EN dan bedoel ik niet enkel voor jou en voor mij hoor.
Voor u, met liefs
Ik.
Linda Van Velzeke liep door de gangen van het Durop-gebouw, een groot gebouw in het midden van Brussel. Ze werkte er nu al zes jaar en toch had ze het gevoel of ze het gebouw niet kende. Het was zo verschrikkelijk groot dat er zelfs een groep scouts in zou verdwalen. In alle jaren dat zij hier bij het persagentschap werkte had ze nooit heel het gebouw gezien. Ze bracht de tijd die ze hier was voor het grote deel door achter haal bureeltje met haar oude laptop. Ze werkte nu al enkele jaren aan een reeks artikels over de onopgeloste moorden in Brussel. De onopgeloste moorden die volgens haar contact bij de politie wel eens het werk zouden zijn van een seriemoordenaar, die ook nog slachtoffers had gemaakt in Mechelen en Gent. Ze had ondertussen een heel dik dossier kunnen aanleggen. Alle kleine details die waren verschenen over het onderzoek waren voor haar geen geheim meer, ze wist er alles over, to in de gruwelijke details. Ze wist hoe de moordenaar zijn slachtoffers vermoorde. De bewuste drie messteken, ze wist van de briefjes en ze wist van het aantal slachtoffers. Ze wist zelfs alles van de slachtoffers, ze wist hou oud ze waren, wat hun hobby’s waren, en ze wist van de link tussen de slachtoffers. Daar stond ze al een stuk verder dan de politie. Ze had zodanig in het verleden van de slachtoffers gespit dat ze een link had gevonden tussen de slachtoffers. Toen ze met haar ontdekking naar de politie stapte kreeg ze te horen dat de politie enkel nog werkte aan zaken waar ze dringend voor nodig waren. Zodoende had ze dus nog nooit tegen iemand iets gezegd over haar geweldige ontdekking, die wel eens een doorbraak zou kunnen zijn in deze zaak. Ze had al haar bevindingen opgeschreven in een klein schriftje. En dat schriftje bewaarde ze thuis. In haar werkplaats, de enige plaats waar haar kinderen en haar man geen voet zouden binnen zetten. Ergens wilde ze het allemaal delen met haar man, ze hield tenslotte van hem. Maar langs de andere kant wilde ze haar bevindingen enkel delen met mensen die er iets mee waren. Haar kinderen waren nog te jong voor alles te begrijpen. Enzo, de jongste, zou volgend jaar eindelijk naar het eerste leerjaar mogen. De oudste, Tom, zat in het vijfde leerjaar. Het waren lieve kinderen, geliefd bij hun vriendjes. Dat hadden ze van hun vader, Linda had zelf meer vijanden dan vrienden, dat krijg je van te werken in de harde pers wereld. Als ze een primeur binnenhaalde wilde dat ook zeggen dat ze die primeur afnam van tientallen anderen. Jammer voor hen en goed voor Linda, maar niet elke concurrent kon zo goed om met het verlies van een primeur. Het zou zeker niet de eerste keer zijn geweest dat er een dreigbrief toekwam op kantoor. Linda geraakte er zo langzaam aan gewend. Ze lachte soms met de spelfouten in de brieven. Voor zover ze wist was er niemand bezig met deze nieuwe seriemoordenaar. Logisch, want niemand had de link gelegd. Ze zou hier een geweldige primeur over krijgen. Af en toe publiceerde ze eens een artikeltje op haar blog. Daar hield ze bepaalde dingen bij, maar was ze vaak zeer vaag met haar omschrijvingen. Niemand zou weten met welke moorden ze bezig was. Het leek haar leuk om te doen, de mensen wat teasen. De mensen warm maken voor een knallend artikel waarin zij de identiteit van de moordenaar zou onthullen. Dat zou een droom zijn.
Ze zette haar laptop op. Net zoals elke keer moest ze een vijftal minuten wachten tot hij volledig was opgestart. En dan begon ze aan haar dagelijkse routine. De sites van de concurrentie na lezen, haar facebook-pagina bekijken, en nadien haar mails bekijken. Net zoals elke dag had ze weer een aantal nieuwe mails, veel mensen wilden haar overhalen om een artikel te schrijven voor de jaarlijkse pannenkoekenslag of pensenkermis. Ze las alle mails snel door. Maar toen kwam ze op een mail waarnaar ze met open ogen bleef staren. Ze las hem eenmaal grondig door, ze besefte nog niet de helft wat er in stond. Toen ze hem een tweede maal las drong het tot haar door. Hoe had dit kunnen gebeuren? Hoe had…? Ze drukte de mail af.
Afzender: Drieslag@drie.be
Ontvanger: Linda.VanVelzeke@Pers.com
Onderwerp: Jij kent mij, ik jou nu ook
Allerliefste Linda!
De wereld is klein wordt wel eens gezegd. Vreemd, vind je niet?
Wetende dat ik jou kent en jij mij niet!
Het leven zal verder gaan vandaag, niet enkel voor jou maar ook voor mij.
Je weet te veel van mij, dat maakt mij helemaal niet blij.
Wees niet bang, ik kom je niet doden.
Iets in mij zegt dat iemand anders dat zal doen, wat dacht je van drie goden.
Mijn ware ik ken je nog niet.
Wacht maar tot je deze ziet.
Bij deze laat ik u weten, dat ik weet dat u bestaat.
EN dat u mij gade slaat.
Zoals ik al zei, het leven gaat door.
EN dan bedoel ik niet enkel voor jou en voor mij hoor.
Voor u, met liefs
Ik.
Hoofdstuk 10
‘Mail verzonden’ verscheen op het scherm van de laptop. Jessy keek opgelucht, eindelijk had ze een onderwerp voor haar eindwerk gevonden. Een zware last viel van haar schouders, ze bestelde nog een tas koffie om de spanning een beetje weg te spoelen. Ze leunde wat achterover in de zetel. Dat was nog een van de redenen waarom ze graag naar De Groene Strop kwam. De comfortabele zetels.
Jessy dacht soms wel eens over de comfortabele zetels uit haar ouderlijk huis. Ze woonde in Brasschaat, het villa park van Antwerpen. Haar vader, Julien Karels was rechter in het justitiepaleis op het Zuid. Een bekend en berucht man, gevreesd als rechter bij menig crimineel. En niet enkel bij de criminelen was hij gevreesd, ook in zijn eigen woning had men schrik voor hem. Hij regeerde thuis met ijzeren hand, als hij links zei was het ook links. Veel had ze haar vader niet gezien, maar als hij er was, dan had ze schrik.
Geen schrik voor een pak slaag, ze had schrik voor hem als persoon. Het begon al bij zijn uiterlijk. Hij was groot, licht kalend en redelijk gezet. Het was dat soort man waarvoor iedereen uit de weg ging als hij door de gang wandelde. Zijn uiterlijk boezemde iedereen een gevoel van angst in. Haar vader was dood, getroffen op zijn vijfenvijftigste door een beroerte. De man had te veel stress, zeiden de dokters. Dat kon wel eens kloppen. Jessy herinnerde zich die bewuste dag nog zeer goed. Ze was een uurtje vroeger thuis gekomen van school. En net zoals altijd parkeerde ze haar fiets in de schuur naast het huis. Van daar uit stapte ze het tuinpad af dat zich een weg baadde door de tuin van de familie Karels. De tuin was altijd het pronkstuk van haar moeder geweest. De arme vrouw werkte dagelijks in de tuin. Net zoals op die bewuste dag. Jessy groette haar moeder met een knuffel en een kus en vervolgde haar weg naar binnen. Ze stapte door de eiken deur en betrad de hal van de villa. Er was iets niet pluis, ze voelde het. Ze voelde het aan de lucht in huis, ze voelde het aan de manier waarop de houten vloer kraakte onder haar voeten. Er klopte iets niet. Jessy ging de trap op, richting eerste verdieping. Het gelijkvloers was enkel voor gasten te ontvangen. Daar werd niet geleefd, leven gebeurde op de eerste verdieping.
De deur naar de woonkamer stond open, dat was vreemd, normaal zijn in huis alle deuren dicht. Al is het maar om geen energie te verspillen. Deze keer stond de deur open. Jessy stapte de woonkamer binnen. De vloer was bezaaid met papieren en tussen die papier lag hij, haar vader, de man waarvan mensen schrik hadden, die lag daar levenloos op de grond. Jessy werd wakker uit haar dagdroom, ze had net gemaild met de Mechelse recherche. Haar zoekopdracht van daarnet had haar een dossier opgeleverd waar de Mechelse politie al enkele maanden mee bezig was maar aar op het eerste zicht niet meteen een doorbraak in kwam. Misschien kon ze dit gebruiken als thesis onderwerp. Nog geen vijfminuten later kreeg ze een mailtje terug. Waarschijnlijk een agent met binnendienst.
Beste mejuffrouw Karels
Bedankt dat u aan ons dacht als onderwerp van uw thesis. Het lijkt ons een eer om aan een onderzoek te kunnen meewerken. U bent meer dan welkom om volgende week dinsdag tot op ons bureel te komen, zodat we de zaak samen kunnen bespreken.
Mvg
Jan Pieters
Drugsbrigade
‘Mail verzonden’ verscheen op het scherm van de laptop. Jessy keek opgelucht, eindelijk had ze een onderwerp voor haar eindwerk gevonden. Een zware last viel van haar schouders, ze bestelde nog een tas koffie om de spanning een beetje weg te spoelen. Ze leunde wat achterover in de zetel. Dat was nog een van de redenen waarom ze graag naar De Groene Strop kwam. De comfortabele zetels.
Jessy dacht soms wel eens over de comfortabele zetels uit haar ouderlijk huis. Ze woonde in Brasschaat, het villa park van Antwerpen. Haar vader, Julien Karels was rechter in het justitiepaleis op het Zuid. Een bekend en berucht man, gevreesd als rechter bij menig crimineel. En niet enkel bij de criminelen was hij gevreesd, ook in zijn eigen woning had men schrik voor hem. Hij regeerde thuis met ijzeren hand, als hij links zei was het ook links. Veel had ze haar vader niet gezien, maar als hij er was, dan had ze schrik.
Geen schrik voor een pak slaag, ze had schrik voor hem als persoon. Het begon al bij zijn uiterlijk. Hij was groot, licht kalend en redelijk gezet. Het was dat soort man waarvoor iedereen uit de weg ging als hij door de gang wandelde. Zijn uiterlijk boezemde iedereen een gevoel van angst in. Haar vader was dood, getroffen op zijn vijfenvijftigste door een beroerte. De man had te veel stress, zeiden de dokters. Dat kon wel eens kloppen. Jessy herinnerde zich die bewuste dag nog zeer goed. Ze was een uurtje vroeger thuis gekomen van school. En net zoals altijd parkeerde ze haar fiets in de schuur naast het huis. Van daar uit stapte ze het tuinpad af dat zich een weg baadde door de tuin van de familie Karels. De tuin was altijd het pronkstuk van haar moeder geweest. De arme vrouw werkte dagelijks in de tuin. Net zoals op die bewuste dag. Jessy groette haar moeder met een knuffel en een kus en vervolgde haar weg naar binnen. Ze stapte door de eiken deur en betrad de hal van de villa. Er was iets niet pluis, ze voelde het. Ze voelde het aan de lucht in huis, ze voelde het aan de manier waarop de houten vloer kraakte onder haar voeten. Er klopte iets niet. Jessy ging de trap op, richting eerste verdieping. Het gelijkvloers was enkel voor gasten te ontvangen. Daar werd niet geleefd, leven gebeurde op de eerste verdieping.
De deur naar de woonkamer stond open, dat was vreemd, normaal zijn in huis alle deuren dicht. Al is het maar om geen energie te verspillen. Deze keer stond de deur open. Jessy stapte de woonkamer binnen. De vloer was bezaaid met papieren en tussen die papier lag hij, haar vader, de man waarvan mensen schrik hadden, die lag daar levenloos op de grond. Jessy werd wakker uit haar dagdroom, ze had net gemaild met de Mechelse recherche. Haar zoekopdracht van daarnet had haar een dossier opgeleverd waar de Mechelse politie al enkele maanden mee bezig was maar aar op het eerste zicht niet meteen een doorbraak in kwam. Misschien kon ze dit gebruiken als thesis onderwerp. Nog geen vijfminuten later kreeg ze een mailtje terug. Waarschijnlijk een agent met binnendienst.
Beste mejuffrouw Karels
Bedankt dat u aan ons dacht als onderwerp van uw thesis. Het lijkt ons een eer om aan een onderzoek te kunnen meewerken. U bent meer dan welkom om volgende week dinsdag tot op ons bureel te komen, zodat we de zaak samen kunnen bespreken.
Mvg
Jan Pieters
Drugsbrigade
In de meeste thrillers die ik lees waarin ook pers een rol speelt, zijn het altijd van die irritante vrouwen die eigenlijk een beetje in de weglopen. Ik vraag me af hoe je Linda in deze seriemoordzaak gaat betrekken. Ze komt in elk geval als een gehaaide tante over die haar primeur niet zomaar afgeeft ^.^
En ik ben benieuwd wat zij wel ontdekt heeft en de politie niet.
Ga zo door!
En ik ben benieuwd wat zij wel ontdekt heeft en de politie niet.
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Bedankt voor alle reacties!
hier volgt het volgende hoofdstuk. Momenteel zijn er 25 hoofdstukken geschreven. En nog 4 die nog een plaats moeten krijgen in het verhaal. Ook de epiloog is reeds klaar.
Hoofdstuk 11
“We hebben iets vreemd ontdekt.” Deze woorden galmden nog na in het hoofd van De Moor. Hij volgde de agent in de richting van het levenloze lichaam van Karel.
“Wat is er zo spectaculair?” Vroeg De Moor op zijn gekende arrogante toon aan de agent.
De agent schonk geen aandacht aan de manier waarop De Moor hem aansprak en begon zijn uitleg.
“Meneer, de forensische dienst kwam zonet met een ontdekking op de proppen, toen ze bezig waren het lichaam aan een eerste check up te onderwerpen, stoten ze op iets bizar.”
Wanneer gaan die jongens nu eens leren ter zake komen, wie of wat iets vond doet er niet toe, zeg gewoon wat er gevonden is, dacht De Moor bij zichzelf.
“Toen de mensen van de technische recherche het lijk in de lijkzak aan het steken waren viel hun ook op iets vreemd, zijn rug was nat.”
Vreemd, dacht De Moor, dat is logisch, hij ligt met zijn rug in het gras, heeft hier een hele nacht gelegen dus dan is het logisch dat hij een natte rug heeft. Kom gewoon ter zaken.
“Meneer De Moor, er was bloed op zijn rug.”
“Hoe kan dat? Hij is in de buik gestoken?” De Moor kon even niet meer volgen.
“toen de mensen van de technische het lichaam opdraaiden, zagen ze wat er gebeurd was, iemand heeft op zijn rug geschreven. Met bloed.”
De Moor hief het laken op en keek naar de rug van het slachtoffer. Hij zette van verbazing een stap achteruit. Een opschrift dat hij zeer goed kende kwam tevoorschijn. Een Latijns opschrift, een opschrift uit de kerkelijke sfeer. Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm u over ons.
De sierlijke letters glinsterden van het bloed.
Agnus Dei,
qui tollis peccata mundi,
miserere nobis.
hier volgt het volgende hoofdstuk. Momenteel zijn er 25 hoofdstukken geschreven. En nog 4 die nog een plaats moeten krijgen in het verhaal. Ook de epiloog is reeds klaar.
Hoofdstuk 11
“We hebben iets vreemd ontdekt.” Deze woorden galmden nog na in het hoofd van De Moor. Hij volgde de agent in de richting van het levenloze lichaam van Karel.
“Wat is er zo spectaculair?” Vroeg De Moor op zijn gekende arrogante toon aan de agent.
De agent schonk geen aandacht aan de manier waarop De Moor hem aansprak en begon zijn uitleg.
“Meneer, de forensische dienst kwam zonet met een ontdekking op de proppen, toen ze bezig waren het lichaam aan een eerste check up te onderwerpen, stoten ze op iets bizar.”
Wanneer gaan die jongens nu eens leren ter zake komen, wie of wat iets vond doet er niet toe, zeg gewoon wat er gevonden is, dacht De Moor bij zichzelf.
“Toen de mensen van de technische recherche het lijk in de lijkzak aan het steken waren viel hun ook op iets vreemd, zijn rug was nat.”
Vreemd, dacht De Moor, dat is logisch, hij ligt met zijn rug in het gras, heeft hier een hele nacht gelegen dus dan is het logisch dat hij een natte rug heeft. Kom gewoon ter zaken.
“Meneer De Moor, er was bloed op zijn rug.”
“Hoe kan dat? Hij is in de buik gestoken?” De Moor kon even niet meer volgen.
“toen de mensen van de technische het lichaam opdraaiden, zagen ze wat er gebeurd was, iemand heeft op zijn rug geschreven. Met bloed.”
De Moor hief het laken op en keek naar de rug van het slachtoffer. Hij zette van verbazing een stap achteruit. Een opschrift dat hij zeer goed kende kwam tevoorschijn. Een Latijns opschrift, een opschrift uit de kerkelijke sfeer. Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm u over ons.
De sierlijke letters glinsterden van het bloed.
Agnus Dei,
qui tollis peccata mundi,
miserere nobis.
Hoofdstuk 12
Today I kept on falling down
I thought it was the street
So I look down at my shoes
They were on the wrong feet
Uit de boxen van Jessie’s oude Peugot knalde een greenday nummer. Jessie kon wel eens genieten van een iets heviger nummer. En the judges daughter van Greenday was dan een van haar geliefde nummers. De titel alleen al, het kon over haar gaan, ze was the judges daughter. De dochter van de rechter.
I cannot call this sane
I cannot call this sane
I cannot call this sane
Jessie was onderweg naar het politiekantoor van Mechelen. Ze had een afspraak gemaakt met de chef en was die dinsdagmorgen extra vroeg opgestaan om nog enkele zaken door te nemen. Ze wilde niet onvoorbereid voor de chef staan. In haar hoofd overliep ze nog eens alle feiten en voor ze het wist nam ze de afslag van de E19 en reed Mechelen binnen.
Nadat ze parking had gevonden, wat in Mechelen niet zo’n sinecure is, liep ze van op de Veemarkt richting Sint-Katelijne straat, eigenlijk had ze gerust daar kunnen parkeren, maar het was de eerste keer dat ze in Mechelen kwam, zodat ze maar naar de eerste de beste parking was gereden.
Ze betrad het politiekantoor en liet haar de weg wijzen door een vriendelijke agent die de balie bemande. Aangekomen in het kantoor van Inspecteur Pieters nam ze, op zijn uitnodiging, plaats in de stoel voor zijn bureau.
“Dus juffrouw Karels, Dochter van? U wil mee werken aan ons onderzoek.” Agent Pieters klonk redelijk nors, hij klonk ook niet enkel zo, hij had ook nog eens een nors uiterlijk. Zijn halflang grijs haar was met ,waarschijnlijk een halve tube, gel achteruitgestreken. Hij droeg een groene broek met meer zakken dan stof en een rood zwart geruit houdhakkers hemdje. Hij zag er uit als een oudere man die zichzelf jong probeerde voor te doen. Ook zijn kantoor had daar alles van weg, het was strak ingericht, 2 kasten sierden de rechter muur met op deze kasten enkele medailles en kentekens die Pieters tijdens zijn jaren dienst had behaald. De andere muur was bezaaid met kranten knipsels over drugsbendes in Mechelen en een hoop post-its. De muur achter hem was leeg, op een raam na.
“Ja, inderdaad dochter van, en ja k ben zeer geïnteresseerd om mee te werken aan deze zaak.” Antwoordde Jessie.
“Wat weet u van deze zaak?” Pieters leek haar uit te horen.
“Ik weet dat u al enkele jaren op zoek bent naar een bende die drugs smokkelt van Parijs naar Amsterdam. En omgekeerd en ik weet dat u er van overtuigd bent dat de handel zich hier in Mechelen afspeelt. En ik weet ook dat u helemaal geen idee hebt wie of wat voor persoon er achter de handel zit. En daar denk ik u mee te kunnen helpen. Als u mij een profiel laat opstellen van uw dader, kan u hem misschien opsporen.”
“Dus u denkt, met uw boekenverstand, het werk van agenten in actie te kunnen oplossen?”
Deze reactie had Jessie verwacht, veel oudere agenten zijn niet thuis in het profileren van daders en het opsporen aan de hand van kenmerken. Ze had een antwoord klaar, maar nog voor ze iets kon zeggen nam Pieters weer het woord.
“Juffrouw, het maakt voor mij niet uit van wie u de dochter bent, maar als u denkt dat u me kan helpen door een profiel op te stellen van de dader dan bent u goed mis.” Bij de uitspraak van het woord profiel leek Pieters te walgen.
“Meneer, volgens mij kan ik u daar zeker mee helpen, als u mij toestaat u gewoon even enkele voorbeelden te geven.”
“Juffrouw, ik denk niet dat ik u kan helpen met uw eindwerk, ik zit zelf tot over mijn oren in het werk en als ik er dan nog een studentje moet bijnemen die een profieltje komt opstellen. Nee dank u, voor het komen maar u kan terug beschikken.”
Jessie stond recht.
“Profielen kunnen wel degelijk veel over sommige mensen zeggen.” Zei ze terwijl ze naar de deur stapte. “Zo kan ik zeggen dat u een man bent die niet getrouwd is, of beter niet meer. Dat zie je aan het feit dat uw geen ring meer aanhebt, maar er wel een afdruk van een ring in uw vinger staat. Ofwel bent u wel getrouwd maar draagt u uw ring niet op het werk en is dat omdat u met een van u collega’s een relatie hebt. U bent nooit trouw geweest aan uw vrouw, dat zie ik aan de manier waarop u tegen mij praat en u zich gedraagt. U kleed zich jong en gedraagt zich jong maar binnenin voelt u zich oud. U…”
“Juffrouw, genoeg, uit respect voor uw vader laat ik u gewoon buiten wandelen. Maar als ik u hier nog een keer op mijn bureel zie dan zorg ik er voor dat u nooit slaagt voor uw cursus profieltjes maken.”
Jessie verliet te neergeslagen het kantoor. Ze had nooit zo mogen uitvliegen tegen de man, dat had hij nu ook niet verdient. Maar ze had nu wel geen onderwerp meer voor haar eindwerk. Nu kon ze weer op zoek gaan.
“Juffrouw, wacht eens even…”
Today I kept on falling down
I thought it was the street
So I look down at my shoes
They were on the wrong feet
Uit de boxen van Jessie’s oude Peugot knalde een greenday nummer. Jessie kon wel eens genieten van een iets heviger nummer. En the judges daughter van Greenday was dan een van haar geliefde nummers. De titel alleen al, het kon over haar gaan, ze was the judges daughter. De dochter van de rechter.
I cannot call this sane
I cannot call this sane
I cannot call this sane
Jessie was onderweg naar het politiekantoor van Mechelen. Ze had een afspraak gemaakt met de chef en was die dinsdagmorgen extra vroeg opgestaan om nog enkele zaken door te nemen. Ze wilde niet onvoorbereid voor de chef staan. In haar hoofd overliep ze nog eens alle feiten en voor ze het wist nam ze de afslag van de E19 en reed Mechelen binnen.
Nadat ze parking had gevonden, wat in Mechelen niet zo’n sinecure is, liep ze van op de Veemarkt richting Sint-Katelijne straat, eigenlijk had ze gerust daar kunnen parkeren, maar het was de eerste keer dat ze in Mechelen kwam, zodat ze maar naar de eerste de beste parking was gereden.
Ze betrad het politiekantoor en liet haar de weg wijzen door een vriendelijke agent die de balie bemande. Aangekomen in het kantoor van Inspecteur Pieters nam ze, op zijn uitnodiging, plaats in de stoel voor zijn bureau.
“Dus juffrouw Karels, Dochter van? U wil mee werken aan ons onderzoek.” Agent Pieters klonk redelijk nors, hij klonk ook niet enkel zo, hij had ook nog eens een nors uiterlijk. Zijn halflang grijs haar was met ,waarschijnlijk een halve tube, gel achteruitgestreken. Hij droeg een groene broek met meer zakken dan stof en een rood zwart geruit houdhakkers hemdje. Hij zag er uit als een oudere man die zichzelf jong probeerde voor te doen. Ook zijn kantoor had daar alles van weg, het was strak ingericht, 2 kasten sierden de rechter muur met op deze kasten enkele medailles en kentekens die Pieters tijdens zijn jaren dienst had behaald. De andere muur was bezaaid met kranten knipsels over drugsbendes in Mechelen en een hoop post-its. De muur achter hem was leeg, op een raam na.
“Ja, inderdaad dochter van, en ja k ben zeer geïnteresseerd om mee te werken aan deze zaak.” Antwoordde Jessie.
“Wat weet u van deze zaak?” Pieters leek haar uit te horen.
“Ik weet dat u al enkele jaren op zoek bent naar een bende die drugs smokkelt van Parijs naar Amsterdam. En omgekeerd en ik weet dat u er van overtuigd bent dat de handel zich hier in Mechelen afspeelt. En ik weet ook dat u helemaal geen idee hebt wie of wat voor persoon er achter de handel zit. En daar denk ik u mee te kunnen helpen. Als u mij een profiel laat opstellen van uw dader, kan u hem misschien opsporen.”
“Dus u denkt, met uw boekenverstand, het werk van agenten in actie te kunnen oplossen?”
Deze reactie had Jessie verwacht, veel oudere agenten zijn niet thuis in het profileren van daders en het opsporen aan de hand van kenmerken. Ze had een antwoord klaar, maar nog voor ze iets kon zeggen nam Pieters weer het woord.
“Juffrouw, het maakt voor mij niet uit van wie u de dochter bent, maar als u denkt dat u me kan helpen door een profiel op te stellen van de dader dan bent u goed mis.” Bij de uitspraak van het woord profiel leek Pieters te walgen.
“Meneer, volgens mij kan ik u daar zeker mee helpen, als u mij toestaat u gewoon even enkele voorbeelden te geven.”
“Juffrouw, ik denk niet dat ik u kan helpen met uw eindwerk, ik zit zelf tot over mijn oren in het werk en als ik er dan nog een studentje moet bijnemen die een profieltje komt opstellen. Nee dank u, voor het komen maar u kan terug beschikken.”
Jessie stond recht.
“Profielen kunnen wel degelijk veel over sommige mensen zeggen.” Zei ze terwijl ze naar de deur stapte. “Zo kan ik zeggen dat u een man bent die niet getrouwd is, of beter niet meer. Dat zie je aan het feit dat uw geen ring meer aanhebt, maar er wel een afdruk van een ring in uw vinger staat. Ofwel bent u wel getrouwd maar draagt u uw ring niet op het werk en is dat omdat u met een van u collega’s een relatie hebt. U bent nooit trouw geweest aan uw vrouw, dat zie ik aan de manier waarop u tegen mij praat en u zich gedraagt. U kleed zich jong en gedraagt zich jong maar binnenin voelt u zich oud. U…”
“Juffrouw, genoeg, uit respect voor uw vader laat ik u gewoon buiten wandelen. Maar als ik u hier nog een keer op mijn bureel zie dan zorg ik er voor dat u nooit slaagt voor uw cursus profieltjes maken.”
Jessie verliet te neergeslagen het kantoor. Ze had nooit zo mogen uitvliegen tegen de man, dat had hij nu ook niet verdient. Maar ze had nu wel geen onderwerp meer voor haar eindwerk. Nu kon ze weer op zoek gaan.
“Juffrouw, wacht eens even…”
Hoofdstuk 13
Linda zat gebiologeerd naar de mail te staren. Hoe kon dit gebeuren? Dit was naar alle waarschijnlijkheid een mailtje van de moordenaar, of niet?
Linda begon te twijfelen. Zou de moordenaar haar mailen? En zo ja, hoe kwam hij bij haar terecht? Haar blog! Ze hield natuurlijk een blog bij over haar ondervindingen, maar daar had ze nooit de link gelegd naar de moorden. Als het echt de moordenaar was dan had hij de link gelegd en was hij beginnen zoeken van wie de blog was. Wat natuurlijk niet zo moeilijk was, want Linda’s naam stond er boven. Natuurlijk had de persoon die de blog las de link gelegd. Maar wie had haar gemaild? Was het echt de moordenaar?
Haar blog was een van de populairste nieuwsblogs van het land, iedereen kon het gelezen hebben. Maar er kon slechts één iemand de link leggen. De naam van de afzender? Wat was de naam van de afzender nu weer? Drieslag@drie.be Drie, weerom die drie. Het was de moordenaar het kon niet anders, hij had iets met drie, hij stak zijn slachtoffers drie keer, hij stuurde briefjes in de vorm van een driehoek, met telkens drie slachtoffers op. Het was de moordenaar. Hij noemde zichzelf dus drieslag. Linda dacht diep na, was ze in gevaar? Zou ze nu niet beter de politie verwittigen? Natuurlijk niet, als ze dat deed ging iemand anders lopen met de primeur.
Misschien zou ze contact moeten opnemen met de moordenaar, misschien kon ze zo achter zijn ‘verhaal’ komen. En dat zou pas een artikel zijn, De driehoeksmoorden, het verhaal achter het monster. Ze nam terug plaats achter haar laptop en klikte op ‘beantwoorden’.
Beste jij
Ik hier, ik weet inderdaad dat u bestaat, ik weet inderdaad dat u mij kent en ik weet inderdaad meer dan wat jij denkt.
Volgens mij gaat het leven verder zoals u reeds zei, maar ik vraag me af of ik met u het leven kan bespreken.
Is het mogelijk om met u dit te doen?
Laat me zo snel mogelijk iets weten.
Mvg
Ik.
Linda probeerde de stijl van zijn mail aan te houden. Dat leek haar het meest aangewezen te doen. Hem laten merken dat ze naar hem opkeek. Ze verzond de mail. Hopend dat ze niet de verkeerde keuze had gemaakt wachtte ze af. Lang hoefde ze niet te wachten. Want nog geen vijf minuten later verscheen de ‘u hebt één nieuw bericht’ melding op haar laptop. Ze opende de mail.
Jij die denkt me te kennen.
Ik wil wel eens weten hoe jouw leven verder gaat. Laten we het leven bespreken.
als de klok één keer heeft rondgedraaid zal ik u horen. Als de klok één keer de zelfde weg heeft afgelegd zal ik u bereiken.
Liefs
Ik
Linda zat gebiologeerd naar de mail te staren. Hoe kon dit gebeuren? Dit was naar alle waarschijnlijkheid een mailtje van de moordenaar, of niet?
Linda begon te twijfelen. Zou de moordenaar haar mailen? En zo ja, hoe kwam hij bij haar terecht? Haar blog! Ze hield natuurlijk een blog bij over haar ondervindingen, maar daar had ze nooit de link gelegd naar de moorden. Als het echt de moordenaar was dan had hij de link gelegd en was hij beginnen zoeken van wie de blog was. Wat natuurlijk niet zo moeilijk was, want Linda’s naam stond er boven. Natuurlijk had de persoon die de blog las de link gelegd. Maar wie had haar gemaild? Was het echt de moordenaar?
Haar blog was een van de populairste nieuwsblogs van het land, iedereen kon het gelezen hebben. Maar er kon slechts één iemand de link leggen. De naam van de afzender? Wat was de naam van de afzender nu weer? Drieslag@drie.be Drie, weerom die drie. Het was de moordenaar het kon niet anders, hij had iets met drie, hij stak zijn slachtoffers drie keer, hij stuurde briefjes in de vorm van een driehoek, met telkens drie slachtoffers op. Het was de moordenaar. Hij noemde zichzelf dus drieslag. Linda dacht diep na, was ze in gevaar? Zou ze nu niet beter de politie verwittigen? Natuurlijk niet, als ze dat deed ging iemand anders lopen met de primeur.
Misschien zou ze contact moeten opnemen met de moordenaar, misschien kon ze zo achter zijn ‘verhaal’ komen. En dat zou pas een artikel zijn, De driehoeksmoorden, het verhaal achter het monster. Ze nam terug plaats achter haar laptop en klikte op ‘beantwoorden’.
Beste jij
Ik hier, ik weet inderdaad dat u bestaat, ik weet inderdaad dat u mij kent en ik weet inderdaad meer dan wat jij denkt.
Volgens mij gaat het leven verder zoals u reeds zei, maar ik vraag me af of ik met u het leven kan bespreken.
Is het mogelijk om met u dit te doen?
Laat me zo snel mogelijk iets weten.
Mvg
Ik.
Linda probeerde de stijl van zijn mail aan te houden. Dat leek haar het meest aangewezen te doen. Hem laten merken dat ze naar hem opkeek. Ze verzond de mail. Hopend dat ze niet de verkeerde keuze had gemaakt wachtte ze af. Lang hoefde ze niet te wachten. Want nog geen vijf minuten later verscheen de ‘u hebt één nieuw bericht’ melding op haar laptop. Ze opende de mail.
Jij die denkt me te kennen.
Ik wil wel eens weten hoe jouw leven verder gaat. Laten we het leven bespreken.
als de klok één keer heeft rondgedraaid zal ik u horen. Als de klok één keer de zelfde weg heeft afgelegd zal ik u bereiken.
Liefs
Ik
Hmm wat een creepy afzender. Dat kan vast nooit goed gaan als er een gesprek komt. Ik vraag me af waarom hij na haar reactie gelijk van "mvg" naar "liefs" gaat. Wat heeft zij geschreven wat ik niet weet?
Ik ben ook benieuwd naar de opdracht die Jessie weet binnen te slepen. Ik weet nog vaag hoe het ging in versie 1
Ga zo door!
Ik ben ook benieuwd naar de opdracht die Jessie weet binnen te slepen. Ik weet nog vaag hoe het ging in versie 1

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Hoofdstuk 14
Aaron klapte zijn laptop dicht. Hij plaatste zijn stoel terug onder de tafel en stapte naar zijn frigo. Drie keer raakte hij het handvat aan voor hij deze frigo opendeed. Hij nam er een glas water uit. Hij had de vreemde gewoonte als hij een fles water opende om deze uit te schenken in glazen en de glazen in de frigo te zetten. Nadat hij het glas water op had waste hij het af en zette het terug in de kast.
Hij wandelde door zijn woonkamer, zoals elke avond keek hij naar het schilderij dat aan de muur hing. De Rechtvaardige Rechters, een wondermooi kunstwerk uit de middeleeuwen. Geschilderd door een man waarvoor Aaron respect had. Op het oorspronkelijk schilderij, wat een drieluik was stonden twee namen. Jan Van Eyck en Antoon van Eyck. Wat het merendeel van de bevolking niet wist dat is dat geen van beide het schilderij maakte. Aaron was er achtergekomen door het paneel van de rechtvaardige rechter goed te bestuderen. Als je het goed bekeek zag je drie rechters. Drie personen die gebaseerd waren op drie bestaande personen. Na veel onderzoek en vergelijkingen was Aaron er achter gekomen dat deze rechter niemand minder dan Jan en Antoon Van Eyck voorstelden. Maar wie was dan de derde? De Derde was een man waarover niet geschreven werd. De derde was een man wiens naam nergens terug te vinden was. Toch niet in de gewone geschiedkundige boeken. Aaron had hiervoor boeken gelezen die afstamden van de tijd waarin het schilderij gemaakt was. De derde rechter was Ludwig Van Eyck. Broer van de twee namen die op het schilderij stonden als schilders. Nu ja geschilderd hebben ze het schilderij wel. Maar het idee van het lam Gods kwam niet van hun. Het idee en de oorspronkelijke tekeningen kwamen van hun broer Ludwig. Hij zat opgesloten in een instelling voor geesteszieken en toen zijn broers hem één van hun jaarlijkse bezoekjes brachten, hadden ze hem betrapt op het tekenen van een gods tafereel. Meer bepaald de aanbidding van het Lam Gods, een stuk uit de Apocalyps. Het moment dat alle mensen het Lam aanbidden is gekend als het einde der tijden. Ludwig zat in een instelling omdat hij meermaals het einde der tijden aankondigde. Hij was volgens zijn broers ziek. Hij wist niet wat hij zei. Ludwig had volgens zichzelf, contact met god zelve. God fluisterde hem in wanneer de aarde zou vergaan. God zei hem wanneer het tijd was om met de bevolking het Lam te aanbidden. En dat moment had Ludwig getekend.
Toen zijn broers hem kwamen bezoeken hadden ze net een opdracht gekregen van en Veyt om een triptiek, een drieluik, te maken voor in zijn kapel. Veyt had een kapel gekocht in de Sint Baafs. En net zoals elke rijke man wilde hij een schilderij boven zijn altaar. En toen de broers Jan en Antoon de tekening zagen wisten ze dat dit geschikt was om op doek te zetten. Ze namen de tekening mee en schilderde het lam Gods. En de rest is geschiedenis. Het Lam Gods was gebaseerd op de tekeningen van Ludwig en om hem een plezier te doen hadden ze hem mee afgebeeld in het meesterwerk. Het minste dat ze konden doen.
Aaron keek een laatste maal naar het doek en ging naar boven. Hij woonde in een duplex appartement, het had hem de nodige duiten gekost maar hij was fier om een appartementje te hebben van waaruit je de 3 torens van Gent kon zien. Vanuit zijn slaapkamer had hij een perfect overzicht over deze torens. De aannemer had het vreemd gevonden dat Aaron geen rolluiken of gordijnen voor dit venster wilde, maar Aaron wilde dat dit beeld het laatste was dat hij zag, voor hij in slaap viel. En dat was het nog steeds elke avond en nog steeds kreeg hij er geen genoeg van. Aaron lag neer in bed en staarde naar buiten. Morgen, dacht hij, morgen wordt een speciale dag.
Hoofdstuk 15
“Juffrouw, wacht eens even…”
Jessie keek om. Achter haar stond een iets oudere agent. Grijs haar, beginnende bierbuik en wallen onder zijn ogen. Hij droeg een zwarte jeans en een wit hemd.
“Kan ik u helpen menneer?” Jessie had niet meer verwacht aangesproken te worden door iemand zeker niet door een burger die plotseling achter haar opdook.
“Juffrouw, ik kon het niet laten om u daarnet te horen tegen inspecteur Pieters. U geloofd wel degelijk in de kracht van een daderprofiel?”
“Euh, ja natuurlijk, als je niets anders hebt dan is een profiel de beste uitgangsbasis. En mijn excuses dat ik het vraag, maar wie bent u?”
“Mijn excuses, hoe onbeleefd van mij om me niet voor te stellen. De Moor, inspecteur De Moor, moordzaken. Ik ben momenteel bezig met een zaak waarin ik geen uitweg meer zie. Misschien is het aangeraden een profiel op te stellen. Je zal me wel vreemd vinden, omdat ik dat zomaar vraag, maar ik weet niet waar beginnen. En het aantal slachtoffers blijft maar oplopen. Ik heb geen idee waar de moordenaar te gaan zoeken.”
“Dus u zou willen dat ik u help met een daderprofiel?” Jessie zag de kansen op een eindwerk weer de hoogte ingaan. Als ze dit kon doen en de dader werd gepakt, zouden haar punten ook wel eens de hoogte kunnen ingaan.
“Ik verstond daarnet ook dat u een studente bent op zoek naar een eindwerk, misschien kunnen we zo elkaar helpen?”
Jessie knikte, ze had haar eindwerk bijna beet.
“Goed, wanneer beginnen we?”
“Wat dacht je van, nu, onmiddellijk?”
Hij leidde ze in de richting van zijn bureel en gaf aan dat ze plaats mocht nemen op de stoel die voor zijn tafel stond. Hij zelf ging achter zijn laptop zitten.
“Kunnen we eerst enkele papieren invullen, zodat alles in orde is voor school?”
De Moor knikte, nam de papieren bundel aan en begon hem door te nemen. Hier en daar vulde hij iets in of zette zijn handtekening. Hij keek haar aan en toen ze bevestigend knikte gaf hij haar de papieren terug.
“Ik stel voor dat we er invliegen, juffrouw. Er is veel werk.”
De Moor nam een projector uit de kast en sloot deze aan op zijn laptop.
“Ik waarschuw u juffrouw, u zou enkele schokkende beelden te zien kunnen krijgen.”
Hij opende het mapje met foto’s en liet ze zien aan Jessie. Ze schrok toen ze de beelden zag, niet dat het haar eerste keer was dat ze zo’n foto’s zag, maar deze foto had iets luguber. De manier van verwonden of beter de modus operandi was zo precies, zo perfect. Keer op keer drie messteken, steeds op dezelfde plaats. Volgens Jessie was er op het eerste zicht zelfs geen millimeter verschil. Ze huiverde, de precisie boezemde haar angst in. Zo gruwelijk juist, ze was er even door overdonderd.
“Klopt het dat de messteken steeds op dezelfde plaats zijn toegebracht?” Ze richtte zicht tot De Moor.
“Inderdaad, dat hebt u goed gezien juffrouw Karels, volgens de schouwer is er zelfs geen nanometer verschil.”
“De Dader kan met een vooropgemaakt patroon werken?” stelde Jessie al vragend vast.
“Daar dacht ik ook aan, maar het mes is er met zo’n kracht ingeduwd dat het bijna onmogelijk is.”
“En toch zo precies, vreemd. Kan ik de rest van de dossiers inkijken?”
De moor nam terug plaats achter zijn laptop en liet zo Jessie de tijd om rustig de dossiers in te kijken.
“U hebt nog niet naar mijn vader gevraagd?” Stelde Jessie vast.
“Doden moet je laten rusten, maar ik weet heus wel wie je vader was.” De Moor keek zelfs niet op van zijn werkt toen hij dat zei.
Aaron klapte zijn laptop dicht. Hij plaatste zijn stoel terug onder de tafel en stapte naar zijn frigo. Drie keer raakte hij het handvat aan voor hij deze frigo opendeed. Hij nam er een glas water uit. Hij had de vreemde gewoonte als hij een fles water opende om deze uit te schenken in glazen en de glazen in de frigo te zetten. Nadat hij het glas water op had waste hij het af en zette het terug in de kast.
Hij wandelde door zijn woonkamer, zoals elke avond keek hij naar het schilderij dat aan de muur hing. De Rechtvaardige Rechters, een wondermooi kunstwerk uit de middeleeuwen. Geschilderd door een man waarvoor Aaron respect had. Op het oorspronkelijk schilderij, wat een drieluik was stonden twee namen. Jan Van Eyck en Antoon van Eyck. Wat het merendeel van de bevolking niet wist dat is dat geen van beide het schilderij maakte. Aaron was er achtergekomen door het paneel van de rechtvaardige rechter goed te bestuderen. Als je het goed bekeek zag je drie rechters. Drie personen die gebaseerd waren op drie bestaande personen. Na veel onderzoek en vergelijkingen was Aaron er achter gekomen dat deze rechter niemand minder dan Jan en Antoon Van Eyck voorstelden. Maar wie was dan de derde? De Derde was een man waarover niet geschreven werd. De derde was een man wiens naam nergens terug te vinden was. Toch niet in de gewone geschiedkundige boeken. Aaron had hiervoor boeken gelezen die afstamden van de tijd waarin het schilderij gemaakt was. De derde rechter was Ludwig Van Eyck. Broer van de twee namen die op het schilderij stonden als schilders. Nu ja geschilderd hebben ze het schilderij wel. Maar het idee van het lam Gods kwam niet van hun. Het idee en de oorspronkelijke tekeningen kwamen van hun broer Ludwig. Hij zat opgesloten in een instelling voor geesteszieken en toen zijn broers hem één van hun jaarlijkse bezoekjes brachten, hadden ze hem betrapt op het tekenen van een gods tafereel. Meer bepaald de aanbidding van het Lam Gods, een stuk uit de Apocalyps. Het moment dat alle mensen het Lam aanbidden is gekend als het einde der tijden. Ludwig zat in een instelling omdat hij meermaals het einde der tijden aankondigde. Hij was volgens zijn broers ziek. Hij wist niet wat hij zei. Ludwig had volgens zichzelf, contact met god zelve. God fluisterde hem in wanneer de aarde zou vergaan. God zei hem wanneer het tijd was om met de bevolking het Lam te aanbidden. En dat moment had Ludwig getekend.
Toen zijn broers hem kwamen bezoeken hadden ze net een opdracht gekregen van en Veyt om een triptiek, een drieluik, te maken voor in zijn kapel. Veyt had een kapel gekocht in de Sint Baafs. En net zoals elke rijke man wilde hij een schilderij boven zijn altaar. En toen de broers Jan en Antoon de tekening zagen wisten ze dat dit geschikt was om op doek te zetten. Ze namen de tekening mee en schilderde het lam Gods. En de rest is geschiedenis. Het Lam Gods was gebaseerd op de tekeningen van Ludwig en om hem een plezier te doen hadden ze hem mee afgebeeld in het meesterwerk. Het minste dat ze konden doen.
Aaron keek een laatste maal naar het doek en ging naar boven. Hij woonde in een duplex appartement, het had hem de nodige duiten gekost maar hij was fier om een appartementje te hebben van waaruit je de 3 torens van Gent kon zien. Vanuit zijn slaapkamer had hij een perfect overzicht over deze torens. De aannemer had het vreemd gevonden dat Aaron geen rolluiken of gordijnen voor dit venster wilde, maar Aaron wilde dat dit beeld het laatste was dat hij zag, voor hij in slaap viel. En dat was het nog steeds elke avond en nog steeds kreeg hij er geen genoeg van. Aaron lag neer in bed en staarde naar buiten. Morgen, dacht hij, morgen wordt een speciale dag.
Hoofdstuk 15
“Juffrouw, wacht eens even…”
Jessie keek om. Achter haar stond een iets oudere agent. Grijs haar, beginnende bierbuik en wallen onder zijn ogen. Hij droeg een zwarte jeans en een wit hemd.
“Kan ik u helpen menneer?” Jessie had niet meer verwacht aangesproken te worden door iemand zeker niet door een burger die plotseling achter haar opdook.
“Juffrouw, ik kon het niet laten om u daarnet te horen tegen inspecteur Pieters. U geloofd wel degelijk in de kracht van een daderprofiel?”
“Euh, ja natuurlijk, als je niets anders hebt dan is een profiel de beste uitgangsbasis. En mijn excuses dat ik het vraag, maar wie bent u?”
“Mijn excuses, hoe onbeleefd van mij om me niet voor te stellen. De Moor, inspecteur De Moor, moordzaken. Ik ben momenteel bezig met een zaak waarin ik geen uitweg meer zie. Misschien is het aangeraden een profiel op te stellen. Je zal me wel vreemd vinden, omdat ik dat zomaar vraag, maar ik weet niet waar beginnen. En het aantal slachtoffers blijft maar oplopen. Ik heb geen idee waar de moordenaar te gaan zoeken.”
“Dus u zou willen dat ik u help met een daderprofiel?” Jessie zag de kansen op een eindwerk weer de hoogte ingaan. Als ze dit kon doen en de dader werd gepakt, zouden haar punten ook wel eens de hoogte kunnen ingaan.
“Ik verstond daarnet ook dat u een studente bent op zoek naar een eindwerk, misschien kunnen we zo elkaar helpen?”
Jessie knikte, ze had haar eindwerk bijna beet.
“Goed, wanneer beginnen we?”
“Wat dacht je van, nu, onmiddellijk?”
Hij leidde ze in de richting van zijn bureel en gaf aan dat ze plaats mocht nemen op de stoel die voor zijn tafel stond. Hij zelf ging achter zijn laptop zitten.
“Kunnen we eerst enkele papieren invullen, zodat alles in orde is voor school?”
De Moor knikte, nam de papieren bundel aan en begon hem door te nemen. Hier en daar vulde hij iets in of zette zijn handtekening. Hij keek haar aan en toen ze bevestigend knikte gaf hij haar de papieren terug.
“Ik stel voor dat we er invliegen, juffrouw. Er is veel werk.”
De Moor nam een projector uit de kast en sloot deze aan op zijn laptop.
“Ik waarschuw u juffrouw, u zou enkele schokkende beelden te zien kunnen krijgen.”
Hij opende het mapje met foto’s en liet ze zien aan Jessie. Ze schrok toen ze de beelden zag, niet dat het haar eerste keer was dat ze zo’n foto’s zag, maar deze foto had iets luguber. De manier van verwonden of beter de modus operandi was zo precies, zo perfect. Keer op keer drie messteken, steeds op dezelfde plaats. Volgens Jessie was er op het eerste zicht zelfs geen millimeter verschil. Ze huiverde, de precisie boezemde haar angst in. Zo gruwelijk juist, ze was er even door overdonderd.
“Klopt het dat de messteken steeds op dezelfde plaats zijn toegebracht?” Ze richtte zicht tot De Moor.
“Inderdaad, dat hebt u goed gezien juffrouw Karels, volgens de schouwer is er zelfs geen nanometer verschil.”
“De Dader kan met een vooropgemaakt patroon werken?” stelde Jessie al vragend vast.
“Daar dacht ik ook aan, maar het mes is er met zo’n kracht ingeduwd dat het bijna onmogelijk is.”
“En toch zo precies, vreemd. Kan ik de rest van de dossiers inkijken?”
De moor nam terug plaats achter zijn laptop en liet zo Jessie de tijd om rustig de dossiers in te kijken.
“U hebt nog niet naar mijn vader gevraagd?” Stelde Jessie vast.
“Doden moet je laten rusten, maar ik weet heus wel wie je vader was.” De Moor keek zelfs niet op van zijn werkt toen hij dat zei.
Hoofdstuk 16
Aaron stond voor het mooiste schilderij ter wereld. Of wat volgens hem toch het mooiste was. Elke week stond hij hier. Deze keer wou hij zeker zijn dat zijn berekeningen klopten.
Hij bekeek het grote tafereel. Het Lam Gods.
Naar alle waarschijnlijkheid is Hubert van Eyck aan het werk begonnen, en heeft zijn jongere broer Jan van Eyck het afgemaakt. Het is echter onduidelijk wie wat heeft geschilderd. Onderzoek heeft geen technische verschillen aangetoond tussen de delen van het altaarstuk, en er bestaat veel twijfel over het bestaan van Hubert. Wat wel goed te zien is, is de inspiratie die de broers putten uit de Openbaring van Johannes.
Dat is toch wat ze de toeristen wijsmaken. Aaron wist wel beter.
Het altaarstuk werd op 6 mei 1432 ingehuldigd; dat is ook vermeld op de lijst, met de tekst
"VersU seXta MaI . Vos CoLLoCat aCta tUerI".
De hoofdletters vormen een chronogram dat het jaartal aangeeft: V+V+X+M+I+V+C+L+L+C+C+V+I = 1432.
Aarons blik verplaatste zich naar het middelste paneel.
Op het onderste middenpaneel zijn cirkelgewijs personen gegroepeerd die het Lam aanbidden. De belijders, de heilige vrouwen en de kerkvaders op die op zich zeer precies geschilderd zijn maar perspectivisch niet correct bij bosjes lijken te zweven op de grasvlakte. In dit paneel past men niet het precieze Italiaanse lijnperspectief toe, maar het atmosferisch perspectief, waarbij ruimtesuggestie ontstaat door de kleur, vorm en textuur dichter bij de horizon gelijkmatig te vervagen.
Aaron liet voorlopig elk ander overbekend religieus tafereel en dito symboliek op het Lam Gods terzijde en spitste zich toe op de niet zo evidente details, voor de toeschouwer nauwelijks zichtbaar op de afstand van waaruit hij tegenwoordig het ‘recht’ heeft dit meesterwerk te bewonderen.
Zo kan je op dit paneel iets heel opmerkelijk zien. Een skyline. Aaron herkende de skyline maar al te goed. Hij keek er elke avond naar. De skyline van Gent.
Wat misschien wel misleidend kan zijn voor een gewone sterveling, is dat de torenrij in spiegelbeeld is afgebeeld. Op één toren na. De Sint Janskerk. Het had Aaron altijd geboeid. Maar na veel onderzoek was hij er op uitgekomen dat het op deze plaats was waar hij zijn opdracht zou moeten uitvoeren. Zijn opdracht, zijn missie, zijn queeste. Zijn laatste wapenfeit.
Hoofdstuk 17
“Niet schieten!” De Moor keek naar Commissaris Morris. Deze had hem geroepen niet te schieten. Het risico om het kind te raken was te groot. De Moor richtte zijn geweer. Hij moest nu iets doen. Hij moest nu toeslaan of De Ridder kwam met alles weg. De Moor legde aan. Hij schoot. Een glimlach verscheen op het gezicht van Thomas De Ridder. Een glimlach gevolgd door een gil. Een gil van een van de omstanders. Thomas deed zijn handen in de lucht, uit zijn handen schoof het levenloze lichaam van een kind. Het kind dat net getroffen was door de kogel die uit de loop van het pistool van De Moor kwam. Nog omstanders begonnen te gillen.
De rinkelende telefoon zorgde er voor dat De Moor wakker werd uit zijn dagdroom. Hij was nog steeds in het politiekantoor van Mechelen en voor hem op tafel lag nog steeds de stapel dossiers die hij had moeten inkijken. Hij had tijdens het lezen een schema gemaakt van alle slachtoffers. En had samen met Jessie het begin van een profiel opgesteld. Nog steeds hadden ze geen link gevonden tussen de slachtoffers. Het leek wel of de slachtoffers willekeurig waren gekozen. Drieënveertig ondertussen. Ze hadden de dossiers één voor één doorgenomen en waren zo tot de vaststelling gekomen dat de dader een man zou zijn. Het kon niet anders. De lijkschouwer was in één van zijn verslagen reeds tot deze conclusie gekomen. Het mes was met een geweldige kracht in het lichaam geduwd dat het onwaarschijnlijk was dat een vrouw deze kracht had kunnen zetten. De schouwer had in zijn verslag geschreven dat indien deze wonden door een vrouw waren toegediend hij er van uitging dat deze vrouw aan bodybuilden deed. De schouwer was blijkbaar iemand die graag grapjes maakte.
De telefoon bleef rinkelen.
“Ga je nog opnemen?” Jessie keer De Moor aan.
Deze nam de hoorn van de toestel.
“Mechelense Recherche, Inspecteur De Moor… Ja.. Inderdaad, dat klopt… Waar zegt u?... En u bent honder procent zeker?... Oké, ik kom er aan… Bedankt.”
De Moor haakte in. Hij keek Jessie geschokt aan.
“Maak er maar vierenveertig van.”
Hij stond op, gebaarde dat ze beter bleef zitten en haar bezig hield met de dossiers, en verliet zijn bureel.
Een goede dertig kilometer verder maakt Linda zich op dat eigenste moment klaar om naar huis te gaan. Ze had haar prehistorische laptop afgesloten en opgeborgen in haar tas. Ze wandelde haar bureel uit. Nam de eerste gang aan haar linkerkant en stapte de gang in naar de lift van het Durop gebouw. Ze dagdroomde. In haar hoofd had ze de mail die ze vandaag had gekregen al honderd keer gelezen. Hij zou haar ontmoeten. Hij zou haar weten vinden. Als de klok één keer had rondgedraaid. Wat had hij daarmee bedoeld? Ze stapte de lift in en drukte op het knopje dat haar naar de gelijkvloers zou brengen. Ze voelde zich bekeken. Ze had het gevoel niet alleen te zijn in de lift. Haar rechterhand verdween in haar tas. Ze omklemde haar zakmes. Dat had ze altijd bij. Een vrouw kon niet voorzichtig genoeg zijn in Brussel centrum.
Het gevoel bekeken te worden werd erger. Ze staarde naar zichzelf in de spiegel van de lift. Waarschijnlijk had dit te maken met het feit dat ze zich druk maakte in de mail. De lift stopte. Kon ze er nu al zijn. Ze keer naar de ledjes die de verdiepingen aangaven. Verdieping drie. Vreemd, had er nog iemand de lift geroepen? Rond dit uur was ze toch alleen in het gebouw.
De schuifdeur ging open.
“Mevrouw Van Velzeke?”
Een jongeman sprak haar aan.
“Ja” antwoordde ze aarzelend.
“Ik zei toch dat ik u zou vinden…”
Aaron stond voor het mooiste schilderij ter wereld. Of wat volgens hem toch het mooiste was. Elke week stond hij hier. Deze keer wou hij zeker zijn dat zijn berekeningen klopten.
Hij bekeek het grote tafereel. Het Lam Gods.
Naar alle waarschijnlijkheid is Hubert van Eyck aan het werk begonnen, en heeft zijn jongere broer Jan van Eyck het afgemaakt. Het is echter onduidelijk wie wat heeft geschilderd. Onderzoek heeft geen technische verschillen aangetoond tussen de delen van het altaarstuk, en er bestaat veel twijfel over het bestaan van Hubert. Wat wel goed te zien is, is de inspiratie die de broers putten uit de Openbaring van Johannes.
Dat is toch wat ze de toeristen wijsmaken. Aaron wist wel beter.
Het altaarstuk werd op 6 mei 1432 ingehuldigd; dat is ook vermeld op de lijst, met de tekst
"VersU seXta MaI . Vos CoLLoCat aCta tUerI".
De hoofdletters vormen een chronogram dat het jaartal aangeeft: V+V+X+M+I+V+C+L+L+C+C+V+I = 1432.
Aarons blik verplaatste zich naar het middelste paneel.
Op het onderste middenpaneel zijn cirkelgewijs personen gegroepeerd die het Lam aanbidden. De belijders, de heilige vrouwen en de kerkvaders op die op zich zeer precies geschilderd zijn maar perspectivisch niet correct bij bosjes lijken te zweven op de grasvlakte. In dit paneel past men niet het precieze Italiaanse lijnperspectief toe, maar het atmosferisch perspectief, waarbij ruimtesuggestie ontstaat door de kleur, vorm en textuur dichter bij de horizon gelijkmatig te vervagen.
Aaron liet voorlopig elk ander overbekend religieus tafereel en dito symboliek op het Lam Gods terzijde en spitste zich toe op de niet zo evidente details, voor de toeschouwer nauwelijks zichtbaar op de afstand van waaruit hij tegenwoordig het ‘recht’ heeft dit meesterwerk te bewonderen.
Zo kan je op dit paneel iets heel opmerkelijk zien. Een skyline. Aaron herkende de skyline maar al te goed. Hij keek er elke avond naar. De skyline van Gent.
Wat misschien wel misleidend kan zijn voor een gewone sterveling, is dat de torenrij in spiegelbeeld is afgebeeld. Op één toren na. De Sint Janskerk. Het had Aaron altijd geboeid. Maar na veel onderzoek was hij er op uitgekomen dat het op deze plaats was waar hij zijn opdracht zou moeten uitvoeren. Zijn opdracht, zijn missie, zijn queeste. Zijn laatste wapenfeit.
Hoofdstuk 17
“Niet schieten!” De Moor keek naar Commissaris Morris. Deze had hem geroepen niet te schieten. Het risico om het kind te raken was te groot. De Moor richtte zijn geweer. Hij moest nu iets doen. Hij moest nu toeslaan of De Ridder kwam met alles weg. De Moor legde aan. Hij schoot. Een glimlach verscheen op het gezicht van Thomas De Ridder. Een glimlach gevolgd door een gil. Een gil van een van de omstanders. Thomas deed zijn handen in de lucht, uit zijn handen schoof het levenloze lichaam van een kind. Het kind dat net getroffen was door de kogel die uit de loop van het pistool van De Moor kwam. Nog omstanders begonnen te gillen.
De rinkelende telefoon zorgde er voor dat De Moor wakker werd uit zijn dagdroom. Hij was nog steeds in het politiekantoor van Mechelen en voor hem op tafel lag nog steeds de stapel dossiers die hij had moeten inkijken. Hij had tijdens het lezen een schema gemaakt van alle slachtoffers. En had samen met Jessie het begin van een profiel opgesteld. Nog steeds hadden ze geen link gevonden tussen de slachtoffers. Het leek wel of de slachtoffers willekeurig waren gekozen. Drieënveertig ondertussen. Ze hadden de dossiers één voor één doorgenomen en waren zo tot de vaststelling gekomen dat de dader een man zou zijn. Het kon niet anders. De lijkschouwer was in één van zijn verslagen reeds tot deze conclusie gekomen. Het mes was met een geweldige kracht in het lichaam geduwd dat het onwaarschijnlijk was dat een vrouw deze kracht had kunnen zetten. De schouwer had in zijn verslag geschreven dat indien deze wonden door een vrouw waren toegediend hij er van uitging dat deze vrouw aan bodybuilden deed. De schouwer was blijkbaar iemand die graag grapjes maakte.
De telefoon bleef rinkelen.
“Ga je nog opnemen?” Jessie keer De Moor aan.
Deze nam de hoorn van de toestel.
“Mechelense Recherche, Inspecteur De Moor… Ja.. Inderdaad, dat klopt… Waar zegt u?... En u bent honder procent zeker?... Oké, ik kom er aan… Bedankt.”
De Moor haakte in. Hij keek Jessie geschokt aan.
“Maak er maar vierenveertig van.”
Hij stond op, gebaarde dat ze beter bleef zitten en haar bezig hield met de dossiers, en verliet zijn bureel.
Een goede dertig kilometer verder maakt Linda zich op dat eigenste moment klaar om naar huis te gaan. Ze had haar prehistorische laptop afgesloten en opgeborgen in haar tas. Ze wandelde haar bureel uit. Nam de eerste gang aan haar linkerkant en stapte de gang in naar de lift van het Durop gebouw. Ze dagdroomde. In haar hoofd had ze de mail die ze vandaag had gekregen al honderd keer gelezen. Hij zou haar ontmoeten. Hij zou haar weten vinden. Als de klok één keer had rondgedraaid. Wat had hij daarmee bedoeld? Ze stapte de lift in en drukte op het knopje dat haar naar de gelijkvloers zou brengen. Ze voelde zich bekeken. Ze had het gevoel niet alleen te zijn in de lift. Haar rechterhand verdween in haar tas. Ze omklemde haar zakmes. Dat had ze altijd bij. Een vrouw kon niet voorzichtig genoeg zijn in Brussel centrum.
Het gevoel bekeken te worden werd erger. Ze staarde naar zichzelf in de spiegel van de lift. Waarschijnlijk had dit te maken met het feit dat ze zich druk maakte in de mail. De lift stopte. Kon ze er nu al zijn. Ze keer naar de ledjes die de verdiepingen aangaven. Verdieping drie. Vreemd, had er nog iemand de lift geroepen? Rond dit uur was ze toch alleen in het gebouw.
De schuifdeur ging open.
“Mevrouw Van Velzeke?”
Een jongeman sprak haar aan.
“Ja” antwoordde ze aarzelend.
“Ik zei toch dat ik u zou vinden…”
Hoofdstuk 18
De Moor kwam de verduisterde kamer binnen. Het levenloze lichaam lag tentoongesteld op de tafel, die centraal in de kamer stond. Drie messteken, zoals gewoonlijk. Het begon routine te worden. Alhoewel je moordzaken nooit echt routine kon noemen. Het lichaam lag er niet alleen. Er stond een reus in de kamer. Een man van minstens twee meter, stond over het lichaam gebogen. Zijn zaklap weerspiegelde op zijn kale hoofd. In het duister had hij iets griezelig. Hij was graatmager en had een gezichtsuitdrukking die al heel wat had meegemaakt.
“Twee meter en één centimeter.” Zei de man zonder van het lijk weg te kijken.
De Moor keek hem vragend aan.
“Ja, twee meter en één centimeter. Dat wou je toch vragen? Niet?”
“Hoe..”
“Laat maar, Kreb, Thomas Kreb. Privédetective.”
De Moor bleef hem vragend aankijken.
“Ik ben opgeroepen, nuja, ik hoorde de sirenes en ik dacht, misschien is daar iets leuk te doen.”
“En u kwam hier zomaar binnen?”
“Ik kan vrij overtuigend zijn.”
“Blijkbaar.”
“Drie messteken, toegebracht voor het overlijden.”
“Vertel me iets nieuws.”
De Moor had de man makkelijk kunnen laten verwijderen, maar er was iets aan de man. Iets vreemd. Iets wat er voor zorgde dat De Moor door deze persoon geïntrigeerd werd. Hij had niets vijandig over zich. Hij straalde eens soort vriendelijkheid uit. Achter die muur van vriendelijkheid en precence had hij ook iets arrogant over hem. De Moor besloot hem wat uit te dagen. Hij kon hem nog altijd laten verwijderen indien dit nodig was.
“Net zoals bij de vorige moorden kan je de messteken met elkaar verbinden en zo een perfecte driehoek vormen.”
De Moor keek de man vragend aan. Een driehoek? Dat was het eerste wat hij daar van hoorde. Hij bestudeerde de messteken op het levenloze lichaam. In zijn gedachten probeerde hij de wonden met elkaar te verbinden. Nu zag hij het. Een driehoek.
Het was hem nog nooit opgevallen. Ook niet bij de vorige slachtoffers. Vorige slachtoffers. Zei die reus nu vorige slachtoffers. Wist hij er van? Van hoeveel wist hij?
“U zei vorige?”
“Natuurlijk, Drieënveertig andere slachtoffers.”
“Hoe…”
De man pikte in. “De blog.”
“Blog? Welke blog?”
“Lees je dan niet?”
De Moor werd licht geïrriteerd door de manier waarop de man hem aansprak. Hij deed of hij De Moor al jaren kende.
“De Blog van Linda Van Velzeke.” Vervolgde de man.
“Het is dankzij deze blog dat ik geïnteresseerd werd in deze zaak. De onoplosbare driekhoeksmoorden.”
“Onoplosbaar zou ik ze nu niet willen noemen. Geen enkele moord is onoplosbaar.”
“Daarom dat u pas enkele weken terug de link legde tussen de slachtoffers in Mechelen en deze in Gent en Brussel?”
“Dat kan je niet weten.”
“Ik weet meer dan je denkt. Ik lees, zie je. Je hebt een seriemoordenaar. Opwindend, niet?”
“Maar,…”
“Ja hoeft je niet te verontschuldigen hoor, niet iedereen kan alles meteen zien.”
De Moor keek Thomas verrast aan terwijl deze zijn uitleg vervolgde.
“De vraag van één miljoen: Waarom een driehoek? Ik geloof dat u de driehoek nog wel bent tegengekomen?”
De Moor keek hem onbegrijpend aan. Hij probeerde alle driehoeken die hij al was tegengekomen in deze zaak voor de geest te halen.
De Moor kwam de verduisterde kamer binnen. Het levenloze lichaam lag tentoongesteld op de tafel, die centraal in de kamer stond. Drie messteken, zoals gewoonlijk. Het begon routine te worden. Alhoewel je moordzaken nooit echt routine kon noemen. Het lichaam lag er niet alleen. Er stond een reus in de kamer. Een man van minstens twee meter, stond over het lichaam gebogen. Zijn zaklap weerspiegelde op zijn kale hoofd. In het duister had hij iets griezelig. Hij was graatmager en had een gezichtsuitdrukking die al heel wat had meegemaakt.
“Twee meter en één centimeter.” Zei de man zonder van het lijk weg te kijken.
De Moor keek hem vragend aan.
“Ja, twee meter en één centimeter. Dat wou je toch vragen? Niet?”
“Hoe..”
“Laat maar, Kreb, Thomas Kreb. Privédetective.”
De Moor bleef hem vragend aankijken.
“Ik ben opgeroepen, nuja, ik hoorde de sirenes en ik dacht, misschien is daar iets leuk te doen.”
“En u kwam hier zomaar binnen?”
“Ik kan vrij overtuigend zijn.”
“Blijkbaar.”
“Drie messteken, toegebracht voor het overlijden.”
“Vertel me iets nieuws.”
De Moor had de man makkelijk kunnen laten verwijderen, maar er was iets aan de man. Iets vreemd. Iets wat er voor zorgde dat De Moor door deze persoon geïntrigeerd werd. Hij had niets vijandig over zich. Hij straalde eens soort vriendelijkheid uit. Achter die muur van vriendelijkheid en precence had hij ook iets arrogant over hem. De Moor besloot hem wat uit te dagen. Hij kon hem nog altijd laten verwijderen indien dit nodig was.
“Net zoals bij de vorige moorden kan je de messteken met elkaar verbinden en zo een perfecte driehoek vormen.”
De Moor keek de man vragend aan. Een driehoek? Dat was het eerste wat hij daar van hoorde. Hij bestudeerde de messteken op het levenloze lichaam. In zijn gedachten probeerde hij de wonden met elkaar te verbinden. Nu zag hij het. Een driehoek.
Het was hem nog nooit opgevallen. Ook niet bij de vorige slachtoffers. Vorige slachtoffers. Zei die reus nu vorige slachtoffers. Wist hij er van? Van hoeveel wist hij?
“U zei vorige?”
“Natuurlijk, Drieënveertig andere slachtoffers.”
“Hoe…”
De man pikte in. “De blog.”
“Blog? Welke blog?”
“Lees je dan niet?”
De Moor werd licht geïrriteerd door de manier waarop de man hem aansprak. Hij deed of hij De Moor al jaren kende.
“De Blog van Linda Van Velzeke.” Vervolgde de man.
“Het is dankzij deze blog dat ik geïnteresseerd werd in deze zaak. De onoplosbare driekhoeksmoorden.”
“Onoplosbaar zou ik ze nu niet willen noemen. Geen enkele moord is onoplosbaar.”
“Daarom dat u pas enkele weken terug de link legde tussen de slachtoffers in Mechelen en deze in Gent en Brussel?”
“Dat kan je niet weten.”
“Ik weet meer dan je denkt. Ik lees, zie je. Je hebt een seriemoordenaar. Opwindend, niet?”
“Maar,…”
“Ja hoeft je niet te verontschuldigen hoor, niet iedereen kan alles meteen zien.”
De Moor keek Thomas verrast aan terwijl deze zijn uitleg vervolgde.
“De vraag van één miljoen: Waarom een driehoek? Ik geloof dat u de driehoek nog wel bent tegengekomen?”
De Moor keek hem onbegrijpend aan. Hij probeerde alle driehoeken die hij al was tegengekomen in deze zaak voor de geest te halen.
Waar zijn eigenlijk die messteken geplaatst? Heb ik dat misschien gemist? Ik vraag me af wat de driehoek te betekenen heeft, vast iets met het papiertje en de nummers.
Haah! Ik wist het die journaliste gaat voor problemen zorgen, ik weet alleen nog niet hoe
hehe, ben benieuwd hoe het verder gaat!
Ga zo door
Haah! Ik wist het die journaliste gaat voor problemen zorgen, ik weet alleen nog niet hoe

Ga zo door
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Hoofdstuk 19
Monseigneur,
U hebt gedacht dat het niet nodig was te antwoorden op mijn laatste persoonlijke brief. Ik begrijp dat bepaalde zinsneden u geen genoegen hebben gedaan, want niemand wordt graag met de rug tegen de muur gezet die hij zelf heeft opgetrokken. Maar dat is allemaal slechts van bijkomend belang.
Het voornaamste feit dat tenslotte uit onze briefwisseling naar voren treedt, is dat uw vroegere antwoorden noch uw huidig stilzwijgen erin geslaagd zijn de R.R. weer tevoorschijn te doen komen. En we zijn op het dode punt gekomen, waarop u onze voorwaarden zult moeten aanvaarden om opnieuw in het bezit van het werk te komen, ofwel alles wat u uitgelokt hebt op uw schouders te laden en dat zonder hoop ooit dat terug te vinden, wat ik alleen u kan bezorgen. Sta me toe vast te stellen, dat ik alles heb geprobeerd wat mogelijk was om de R.R. te redden. Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze konden doen, en niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk praktisch te verwezenlijken antwoorden, geloof ik dat ik mijn plicht als Leider tot het uiterste heb vervuld... en ik trek het bevel aan mijn kameraden in om de wraak nog niet te voltrekken.
Zij zijn vrij en zoals hen en zoals u blijft mij alleen over de gebeurtenissen af te wachten. Ik was mijn handen en ik vertrek, met gerust gemoed, en ik neem mijn vreselijk geheim mee.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, mijn eerbiedige groeten alsook mijn spijt dat u de mensen, met wie u deze zaak, waarvan het historische belang niemand zal ontgaan, niet naar waarde hebt behandeld en hebt weten te schatten.
D.U.A.
Gezien de ernst van de feiten wil ik u nog een laatste gelegenheid geven om mij voor mijn vertrek te bereiken. Ik zal de vierde dag nadat deze brief u zal bereikt hebben, het dagblad lezen. En ik zal het, indien het mogelijk is, trachten te lezen de eerste van de maand.
Ondertussen kende Aaron de brief vanbuiten. De brief, de laatste brief die de mysterieuze D.U.A. stuurde naar het bisdom. Maar Aaron wist wel beter. Hij had de resterende brieven in zijn bezit gekregen. Enkele jaren geleden kwam hij hem tegen. De man die de brieven had. Een man van standing, een man waar iedereen naar opkeek. De man had contact gezocht met Aaron. Of beter, God had er voor gezorgd dat ze elkaar ontmoete. Het was op Aarons lievelingsplaats geweest. De plek waar het schilderij stond. Aaron was het schilderij aan het bewonderen toen er plots een man naast hem kwam staan. Ze geraakte aan de praat en het mysterie van de rechters kwam ter sprake. De man had toen gezegd dat hij meer informatie over de rechters had. Informatie die het daglicht nooit had gezien.
Monseigneur,
U hebt gedacht dat het niet nodig was te antwoorden op mijn laatste persoonlijke brief. Ik begrijp dat bepaalde zinsneden u geen genoegen hebben gedaan, want niemand wordt graag met de rug tegen de muur gezet die hij zelf heeft opgetrokken. Maar dat is allemaal slechts van bijkomend belang.
Het voornaamste feit dat tenslotte uit onze briefwisseling naar voren treedt, is dat uw vroegere antwoorden noch uw huidig stilzwijgen erin geslaagd zijn de R.R. weer tevoorschijn te doen komen. En we zijn op het dode punt gekomen, waarop u onze voorwaarden zult moeten aanvaarden om opnieuw in het bezit van het werk te komen, ofwel alles wat u uitgelokt hebt op uw schouders te laden en dat zonder hoop ooit dat terug te vinden, wat ik alleen u kan bezorgen. Sta me toe vast te stellen, dat ik alles heb geprobeerd wat mogelijk was om de R.R. te redden. Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze konden doen, en niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk praktisch te verwezenlijken antwoorden, geloof ik dat ik mijn plicht als Leider tot het uiterste heb vervuld... en ik trek het bevel aan mijn kameraden in om de wraak nog niet te voltrekken.
Zij zijn vrij en zoals hen en zoals u blijft mij alleen over de gebeurtenissen af te wachten. Ik was mijn handen en ik vertrek, met gerust gemoed, en ik neem mijn vreselijk geheim mee.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, mijn eerbiedige groeten alsook mijn spijt dat u de mensen, met wie u deze zaak, waarvan het historische belang niemand zal ontgaan, niet naar waarde hebt behandeld en hebt weten te schatten.
D.U.A.
Gezien de ernst van de feiten wil ik u nog een laatste gelegenheid geven om mij voor mijn vertrek te bereiken. Ik zal de vierde dag nadat deze brief u zal bereikt hebben, het dagblad lezen. En ik zal het, indien het mogelijk is, trachten te lezen de eerste van de maand.
Ondertussen kende Aaron de brief vanbuiten. De brief, de laatste brief die de mysterieuze D.U.A. stuurde naar het bisdom. Maar Aaron wist wel beter. Hij had de resterende brieven in zijn bezit gekregen. Enkele jaren geleden kwam hij hem tegen. De man die de brieven had. Een man van standing, een man waar iedereen naar opkeek. De man had contact gezocht met Aaron. Of beter, God had er voor gezorgd dat ze elkaar ontmoete. Het was op Aarons lievelingsplaats geweest. De plek waar het schilderij stond. Aaron was het schilderij aan het bewonderen toen er plots een man naast hem kwam staan. Ze geraakte aan de praat en het mysterie van de rechters kwam ter sprake. De man had toen gezegd dat hij meer informatie over de rechters had. Informatie die het daglicht nooit had gezien.
Hoofdstuk 20
“Heel de zaak bestaat uit drieën. Ik ben er zeker van dat er al meerdere driehoeken zijn verschenen. En dan denk ik alleen nog maar aan de briefjes die ik steeds kreeg.”
“Een driehoekig briefje, met daarop een veelvoud van 3 in de bovenste hoek en drie namen op het briefje.”
De Moor schrok over de hoeveelheid informatie die Thomas had.
“Hoe kom je aan al die informatie?”
“Ik zit regelmatig wel eens op het internet. En ik heb zo mijn vrienden.”
“Goede vrienden blijkbaar.”
“Dat kan je wel zeggen.”
De Moor kreeg een onverklaarbare sympathie voor Thomas. Elke andere agent had hem weg gestuurd. Een andere agent had hem zelfs geen woord laten zeggen.
Thomas had net het zelfde gevoel bij De Moor. Hij mocht deze agent wel.
“Ik wil graag wat meer weten ver deze zaak, misschien kan ik je wel van dienst zijn.”
“Volgens mij weet je zelfs meer dan ik.”
Thomas leek gevleid.
“Ik weet wat ik weet agent. Meer niet. Ik had graag meer geweten. Het lijkt me een uitdaging om deze zaak aan te pakken.”
“Inspecteur. Een uitdaging? Een moordzaak is geen spel.”
“Voor de moordenaar wel. Ik ben er van overtuigd dat we dit spel kunnen winnen, maar dan gaan we moeten samenwerken.”
“Ik heb ondertussen al een partner. Nuja, partner, een stagiaire.”
“Ik hoef je partner niet te zijn, beschouw me als consultant.”
“Consultant? Dat moet wel lukken. Welkom in het team. Kan je naar Mechelen komen? Alle info die ik over de zaak heb bevind zich daar.”
“Als u mij kan oppikken aan het station wel. Ik heb geen auto ziet u.”
“Geen auto? Vreemd, een detective zonder auto.”
“Vreemd? Ik vind dat niet. Je passeert alles veel sneller met een wagen. Ik bekijk graag de omgeving, en volgens mij is het niet veilig om te genieten van de omgeving en terwijl een auto op de baan te houden.”
De Moor moest lachen. Hij was niet op zijn mond gevallen die detective. Iets wat De Moor wel kon appreciëren.
“Heel de zaak bestaat uit drieën. Ik ben er zeker van dat er al meerdere driehoeken zijn verschenen. En dan denk ik alleen nog maar aan de briefjes die ik steeds kreeg.”
“Een driehoekig briefje, met daarop een veelvoud van 3 in de bovenste hoek en drie namen op het briefje.”
De Moor schrok over de hoeveelheid informatie die Thomas had.
“Hoe kom je aan al die informatie?”
“Ik zit regelmatig wel eens op het internet. En ik heb zo mijn vrienden.”
“Goede vrienden blijkbaar.”
“Dat kan je wel zeggen.”
De Moor kreeg een onverklaarbare sympathie voor Thomas. Elke andere agent had hem weg gestuurd. Een andere agent had hem zelfs geen woord laten zeggen.
Thomas had net het zelfde gevoel bij De Moor. Hij mocht deze agent wel.
“Ik wil graag wat meer weten ver deze zaak, misschien kan ik je wel van dienst zijn.”
“Volgens mij weet je zelfs meer dan ik.”
Thomas leek gevleid.
“Ik weet wat ik weet agent. Meer niet. Ik had graag meer geweten. Het lijkt me een uitdaging om deze zaak aan te pakken.”
“Inspecteur. Een uitdaging? Een moordzaak is geen spel.”
“Voor de moordenaar wel. Ik ben er van overtuigd dat we dit spel kunnen winnen, maar dan gaan we moeten samenwerken.”
“Ik heb ondertussen al een partner. Nuja, partner, een stagiaire.”
“Ik hoef je partner niet te zijn, beschouw me als consultant.”
“Consultant? Dat moet wel lukken. Welkom in het team. Kan je naar Mechelen komen? Alle info die ik over de zaak heb bevind zich daar.”
“Als u mij kan oppikken aan het station wel. Ik heb geen auto ziet u.”
“Geen auto? Vreemd, een detective zonder auto.”
“Vreemd? Ik vind dat niet. Je passeert alles veel sneller met een wagen. Ik bekijk graag de omgeving, en volgens mij is het niet veilig om te genieten van de omgeving en terwijl een auto op de baan te houden.”
De Moor moest lachen. Hij was niet op zijn mond gevallen die detective. Iets wat De Moor wel kon appreciëren.
Hoofdstuk 21
Alex keek haar aan. De doodsangst in haar ogen was voor hem een kick. Een verslaving. Ze keek hem recht in de ogen en haar ogen leken om haar leven te smeken. Hier had ze hem nooit verwacht. Hier was ze niet op voorbereid. Daar hield Alex van, mensen verrassen. Mensen aan spreken op het moment dat ze het niet verwachten.
Ze begon te beven. Ze beefde als een rietstengel. Had ze schrik? Was ze bang voor wat komen zou?
Alex glimlachte, niet om haar op haar gemak te stellen maar omdat hij ervan genoot. Hij genoot van de angst in haar ogen.
“U weet wie ik ben?” Hij sprak met een zware stem.
“Ja, dat weet ik.” Haar stem beefde.
“U weet wat ik kom doen?”
“Ja, dat weet ik” herhaalde ze zichzelf.
“Wat weet u over mij.”
Linda begon te vertellen.
“Ik weet waar u tot toe in staat bent. Ik weet van uw obsessie met het cijfer drie, ik weet…”
“Drie is geen obsessie!” Alex werd kwaad.
“Drie is een heilig getal.”
“Hoezo heilig?”
“Dat weet u maar al te goed.”
“Wat gaat u met mij doen?”
“Ik denk dat u dat al weet.”
Linda’s ogen werden groter. Alex zag dat de angst het van haar overnam.
“Zet u even neer, dan kunnen we praten.” Stelde hij haar gerust. Voorlopig toch.
Linda deed wat er van haar werd gevraagd. Ze staarde Alex aan.
“wat wilt u van mij?”
“Laten we even praten. Vertel mij eens, waar heeft u die info vandaan?”
“Van mijn contacten bij de politie, dat is toch logisch?”
“Waarom verschijnt er dan niets in de krant van u? Maar enkel op uw blog?”
“Wie wil er nu lezen over een zaak waar de politie zelf amper aan werkt.”
“Amper aan werkt? Ik heb verdorie drieënveertig mensen vermoord.”
“Dat zien ze zo niet, ze hebben de link niet gelegd tussen uw moorden.”
“De link niet gelegd, ik denk dat ik vrij duidelijk was.”
“Niet duidelijk genoeg.” Linda schrok van haar eigen reactie.
“Niet duidelijk genoeg? Ik heb hen bij het voorlaatste slachtoffer iets achter gelaten dat ze niet snel zullen vergeten.”
“Wat dan?”
“Weet je dat niet? Is je informatie bron daar niet met over de brug gekomen?”
“Neen.”
“Wat weet je eigenlijk wel van mij?”
Linda keek hem angstig aan. Wat wist ze eigenlijk over hem. Veel, maar moest ze hem alles vertellen? Moest ze op dit eigenste moment haar troeven uitspelen? Haart kaarten op tafel leggen? Ze wist het niet. Haar hand omsloot zich om haar mes. Ze hoefde het enkel uit haar zak te halen en ze had alles opgelost. Zij had de moordenaar vermoord uit zelfverdediging en ging met alle eer lopen. Dat leek een makkelijke oplossing. Maar de journaliste in haar nam de overhand. Als ze zijn verhaal te weten kon komen. Dat zou pas een fantastisch artikel worden.
“Misschien kunnen we ergens gaan zitten?”
“Je hebt gelijk, zo in de lift blijven staan, lijkt misschien wat belachelijk. Kom we gaan ons instaleren in je bureel.”
Hij ging haar voor naar haar bureel. Ze keek geschokt, hij wist de weg naar haar bureel.
Hij ging op de stoel zitten die voor haar bureel stond.
“Lijkt een eeuwigheid geleden dat ik hier nog zat. Zo’n elf jaar denk ik.”
“Twaalf jaar?”
“Weet u het niet meer?”
“Ik zou niet weten waar u het over heeft.”
“Ik begrijp u, ik ben al mijn hele leven een onderwerp, nooit heb ik iets meer betekend.”
“Dat zeg ik niet, ik doe zo veel zaken, ik heb echt geen idee over wie er allemaal voor mij heeft gezeten.”
“Ga eens terug in de tijd. Zo’n 11 jaar geleden.”
Linda dacht diep na. 11 jaar geleden. Er schoot haar niets te binnen. Hoe kon dat nu, de man die voor haar zat sprak met haar of ze een oude vriendin was. Hij kon niet ouder zijn dan twintig. Dat wil zeggen dat er een negenjarig mannetje voor haar moet gezeten hebben. Ze kon er niet opkomen. Welke onderwerpen had ze elf jaar geleden besproken.
“Ik zal u even de tijd geven om na te denken, ik denk niet dat u zal gaan lopen als ik me even afzonder in het toilet? Niet?”
Linda knikte. Alex stond op en wandelde naar het toilet. Weerom verbaasde het Linda dat hij zijn weg kende in het Durop gebouw.
Alex stond in het toilet, had net zijn behoefte gedaan en keek in de spiegel toen hij zijn handen waste. Het koude water zocht over zijn handen een weg naar de afloop. Alex keek nogmaals in de spiegel. Er staarde een gezicht terug naar hem. Een gezicht dat Alex dagelijks zag en waarvan hij zeker was dat het niet het zijne was.
Alex keek haar aan. De doodsangst in haar ogen was voor hem een kick. Een verslaving. Ze keek hem recht in de ogen en haar ogen leken om haar leven te smeken. Hier had ze hem nooit verwacht. Hier was ze niet op voorbereid. Daar hield Alex van, mensen verrassen. Mensen aan spreken op het moment dat ze het niet verwachten.
Ze begon te beven. Ze beefde als een rietstengel. Had ze schrik? Was ze bang voor wat komen zou?
Alex glimlachte, niet om haar op haar gemak te stellen maar omdat hij ervan genoot. Hij genoot van de angst in haar ogen.
“U weet wie ik ben?” Hij sprak met een zware stem.
“Ja, dat weet ik.” Haar stem beefde.
“U weet wat ik kom doen?”
“Ja, dat weet ik” herhaalde ze zichzelf.
“Wat weet u over mij.”
Linda begon te vertellen.
“Ik weet waar u tot toe in staat bent. Ik weet van uw obsessie met het cijfer drie, ik weet…”
“Drie is geen obsessie!” Alex werd kwaad.
“Drie is een heilig getal.”
“Hoezo heilig?”
“Dat weet u maar al te goed.”
“Wat gaat u met mij doen?”
“Ik denk dat u dat al weet.”
Linda’s ogen werden groter. Alex zag dat de angst het van haar overnam.
“Zet u even neer, dan kunnen we praten.” Stelde hij haar gerust. Voorlopig toch.
Linda deed wat er van haar werd gevraagd. Ze staarde Alex aan.
“wat wilt u van mij?”
“Laten we even praten. Vertel mij eens, waar heeft u die info vandaan?”
“Van mijn contacten bij de politie, dat is toch logisch?”
“Waarom verschijnt er dan niets in de krant van u? Maar enkel op uw blog?”
“Wie wil er nu lezen over een zaak waar de politie zelf amper aan werkt.”
“Amper aan werkt? Ik heb verdorie drieënveertig mensen vermoord.”
“Dat zien ze zo niet, ze hebben de link niet gelegd tussen uw moorden.”
“De link niet gelegd, ik denk dat ik vrij duidelijk was.”
“Niet duidelijk genoeg.” Linda schrok van haar eigen reactie.
“Niet duidelijk genoeg? Ik heb hen bij het voorlaatste slachtoffer iets achter gelaten dat ze niet snel zullen vergeten.”
“Wat dan?”
“Weet je dat niet? Is je informatie bron daar niet met over de brug gekomen?”
“Neen.”
“Wat weet je eigenlijk wel van mij?”
Linda keek hem angstig aan. Wat wist ze eigenlijk over hem. Veel, maar moest ze hem alles vertellen? Moest ze op dit eigenste moment haar troeven uitspelen? Haart kaarten op tafel leggen? Ze wist het niet. Haar hand omsloot zich om haar mes. Ze hoefde het enkel uit haar zak te halen en ze had alles opgelost. Zij had de moordenaar vermoord uit zelfverdediging en ging met alle eer lopen. Dat leek een makkelijke oplossing. Maar de journaliste in haar nam de overhand. Als ze zijn verhaal te weten kon komen. Dat zou pas een fantastisch artikel worden.
“Misschien kunnen we ergens gaan zitten?”
“Je hebt gelijk, zo in de lift blijven staan, lijkt misschien wat belachelijk. Kom we gaan ons instaleren in je bureel.”
Hij ging haar voor naar haar bureel. Ze keek geschokt, hij wist de weg naar haar bureel.
Hij ging op de stoel zitten die voor haar bureel stond.
“Lijkt een eeuwigheid geleden dat ik hier nog zat. Zo’n elf jaar denk ik.”
“Twaalf jaar?”
“Weet u het niet meer?”
“Ik zou niet weten waar u het over heeft.”
“Ik begrijp u, ik ben al mijn hele leven een onderwerp, nooit heb ik iets meer betekend.”
“Dat zeg ik niet, ik doe zo veel zaken, ik heb echt geen idee over wie er allemaal voor mij heeft gezeten.”
“Ga eens terug in de tijd. Zo’n 11 jaar geleden.”
Linda dacht diep na. 11 jaar geleden. Er schoot haar niets te binnen. Hoe kon dat nu, de man die voor haar zat sprak met haar of ze een oude vriendin was. Hij kon niet ouder zijn dan twintig. Dat wil zeggen dat er een negenjarig mannetje voor haar moet gezeten hebben. Ze kon er niet opkomen. Welke onderwerpen had ze elf jaar geleden besproken.
“Ik zal u even de tijd geven om na te denken, ik denk niet dat u zal gaan lopen als ik me even afzonder in het toilet? Niet?”
Linda knikte. Alex stond op en wandelde naar het toilet. Weerom verbaasde het Linda dat hij zijn weg kende in het Durop gebouw.
Alex stond in het toilet, had net zijn behoefte gedaan en keek in de spiegel toen hij zijn handen waste. Het koude water zocht over zijn handen een weg naar de afloop. Alex keek nogmaals in de spiegel. Er staarde een gezicht terug naar hem. Een gezicht dat Alex dagelijks zag en waarvan hij zeker was dat het niet het zijne was.
Spannend vervolg. Vreemd dat het gezicht van Alex volgens Alex niet van hem is. En nog vreemder dat Alex als negenjarige op het bureau van de journalist is geweest. Spannend!
Ga zo door!
Ik denk dat twaalf jaar, elf jaar moet zijn.“Lijkt een eeuwigheid geleden dat ik hier nog zat. Zo’n elf jaar denk ik.”
“Twaalf jaar?”
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Thx Maaike! Daar had ik over gekeken. oorspronkelijk was het 12 jaar maar het paste beter in de lijn van het verhaal en kwam geloofwaardiger over om er 11 van te maken.
Dit stukje is een redelijk lang stukje.
Hoofdstuk 22
Thomas keek naar de foto van het levenloze lichaam van Kurt Franken. Agnus Dei. Het Lam Gods. Thomas brein begon allerlei vreemde combinaties te maken met het Lam Gods.
“Het enige wat mij relevant lijkt is het feit dat onze moordenaar het Lam Gods aanspreekt.” Hij keek Jessie en De Moor aan terwijl hij dat zei.
“Het Lam Gods? Bedoel je het schilderij?” Jessie keek hem vragend aan.
“Het Lam Gods is meer dan een schilderij.” Viel De Moor in rede.
“Dat klopt,” vervolgde Thomas, “Het Lam Gods is een altaarstuk dat zich bevind in de Sint Baafs in Gent. En ik denk dat we hier meteen de link kunnen leggen naar de moorden in Gent. Het lam Gods is een Polyptiek. Een veelluik. Drie luiken om precies te zijn.”
Jessie keek hem verrast aan.
“Inderdaad Jessie, weer onze drie. Het werk was aangevat door Hubert van Eyck, maar die overleed in 1426. Jan Van Eyck werkte het verder af. Wellicht heeft Hubert het meeste van het werk gedaan Het was bedoeld voor de kapel van de opdrachtgever Joos Vijdt en zijn vrouw, Elisabeth Borluut.”
“Je weet er verbazend veel van Thomas.” Zei De Moor.
“Wat wil je, ik ben een Gentenaar, iets om trots op te zijn denk ik. Maar er is meer. Het centrale thema van dit meesterwerk stelt de verlossing der mensheid door de kruisiging van Jezus Christus voor. Wist je dat Hubert Van Eyck de grootste schilder ooit werd genoemd. Dat staat zelfs op het schilderij. Ik citeer: Hubert Van Eyck, de grootste schilder ooit, begon dit werk; zijn broer Jan, die tweede in de schilderkunst was, voltooide deze zware taak op vraag van Joos Vijdt. Deze vertrouwt dit werk aan uw goede zorgen toe op zes mei 1432. Bewonder wat zij tot stand brachten.”
“Ik heb altijd gehoord dat Hubert Van Eyck nooit bestaan zou hebben.” Vroeg Jessie zich luidop af.
“Een mysterie in de schilderkunst Wie schilderde het schilderij? Was het Hubert? Was het Jan? Of hebben ze het beiden gedaan? Het is een werk vol mysterie. Wist je zelfs dat er de ronde doet dat Jan en Hubert een derde broer zouden gehad hebben? Het werk heeft enorm veel meegemaakt nadat het in 1432 werd opgehangen in de Sint Baafs. Zegt het jaar 1566 jullie iets?”
“De Beeldenstorm?” Antwoordde De Moor vragend.
“Inderdaad, toen werd het meesterwerk verborgen in een toren. Het schilderij heeft zelfs al een mooie reis gemaakt. Het ging naar Engeland, Frankrijk en Duitsland om steeds terug te komen naar Gent. De panelen werden al uit elkaar gehaald, apart verkocht en terug samen gebracht. Terecht ook. Het schilderij is te mooi om zomaar uit elkaar te halen.”
“Als ik aan het Lam Gods denk dan denk ik aan de rechtvaardige rechters.” Zei Jessie.
“De rechtvaardige rechters, nog zo’n mysterie. Geweldig toch. Wat een prachtige mysteries hebben wij toch. Ik geloof dat de diefstal van het paneel een van de grootste onopgeloste zaken ter wereld is.”
“Ik heb het gevoel dat de rechtvaardige rechters wel eens belangrijk kunnen zijn voor onze moordenaar.” Zei De Moor, die zich opvallend op de achtergrond hield.
“Hoezo?” Vroeg Jessie.
“Natuurlijk is het belangrijk. Lijkt me logisch niet?” viel Thomas hen in de rede.
“Ik kan echt niet volgen.” Jessie leek helemaal de kluts kwijt.
“Wacht.”
Thomas opende google en zocht een afbeelding van het paneel.
“Bekijk deze rechter eens goed. Komt hij je niet bekend voor?”
Hij wees naar een van de rechters.
“Is dat?”
“Inderdaad Leopold DRIE, of ten minste daar lijkt hij op. Wist je dat veel mensen hem zelfs niet herkennen als ze voor het schilderij staan. Alsof hij enkel op de internet prentjes staat. Ik moet tot mijn grote spijt ook toegeven dat ik hem ook enkel zie op de internet prentjes. De vraag is nu wat onze moordenaar te doen heeft met de Rechtvaardige Rechters. “
“Ik ben precies niet goed mee met het verhaal van het gestolen paneel.”
“Panelen” Verbeterde Thomas. “In de ochtend van 11 april 1934 stelde een onderkoster van de Sint-Baafskathedraal van Gent de verdwijning van twee van de panelen van het Lam Gods vast. Het ene paneel stelt Sint-Jan de Doper voor, het andere is dat van de Rechtvaardige Rechters.
Volgens De Nieuwe Gazet wordt er enkel een klein stukje touw aangetroffen, meer niet. Meteen denkt men aan een dief uit het buitenland, meer bepaald uit Duitsland. De diefstal wordt kort na de vaststelling internationaal geseind. Jammer genoeg denkt men bij het gerecht eerst dat het slechts om één paneel gaat. Dit is merkwaardig, want de meeste dagbladen hebben het in hun artikels over twee panelen. Dit is hun verteld door de schatbewaarder, namelijk dat het paneel in 1894 in Berlijn overlangs in tweeën is gezaagd.
Al gauw komen er bij de politie massa's tips binnen van mensen die beweren dat ze iets gezien hebben. Vooral buitenlanders worden geviseerd. Geen enkele van deze tips leidt echter tot een mogelijk spoor.”
“Allemaal zeer mooi, maar wat schieten wij hier mee op?” De Moor werd licht geïrriteerd door het verhaal. Hij hoorde niet graag verhalen waar de politie er uitkwam als de instantie die geen antwoord weet.
“Ik denk dat het misschien meer ter zake doet dan we nu beseffen.” Antwoordde Thomas.
“Wil je zeggen dat we eerst de diefstal gaan moeten oplossen om dan de moorden te kunnen oplossen?” Vroeg De Moor.
“Wie weet, lijkt me wel spannend. Niet?”
“Ik zie er de humor en de spanning niet van in. Misschien moeten we ons concentreren op de moorden.”
“Mij lijkt het een interessante piste om eens te bekijken.” Kwam Jessie tussenbeiden. In haar gedachten gingen de punten voor haar eindwerk de hoogte in.
“Waren er verdachte in het onderzoek?”
“Vele, de meest bekende was Arsene Goedertier. Een wisselagent uit Lede. Hij zou op zijn sterfbed hebben opgebiecht het schilderij te hebben gestolen.”
“We spreken hier steeds over een schilderij, daarnet zei je dat er twee panelen werden gestolen.”
“Inderdaad, het andere deel van het paneel is teruggekocht van een zeker D.U.A. Een persoon die een brief schreef naar het bisdom om losgeld te vragen voor de panelen. Ik zeg wel teruggekocht maar sommige bronnen zeggen dat het paneel van Sint Jan de Doper werd gegeven als bewijs dat het andere paneel in bezit was van D.U.A.”
“En die D.U.A. is dan Goedertier?”
“Misschien, dat weet niemand, op een gegeven moment is D.U.A. gestopt met schrijven naar het bisdom. Wat een mysterie. Vind je niet?”
“Misschien moet je het boek van Maria de Roo er eens bijhalen. Je kan het op het internet vinden dacht ik.” De Moor opende een webpagina en liet Jessie het scherm lezen.
“Hier spreekt met van een beknopte beschrijving van de diefstal.”
“Waarom staat er als auteur Villain?”
“Dat is een pseudoniem, lees maar.”
Jessie bekeek het scherm en las de tekst door.
“ Dat kon ik je ook allemaal verteld hebben, dar heb je geen seniele vrouwen voor nodig.” Thomas leek op zijn tenen te zijn getrapt door het feit dat De Moor het internet had geraadpleegd.
“Een beetje respect voor de mensen Thomas, Deze vrouw heeft dit boek met haar hart geschreven.” Wees De Moor hem terecht.
“Je kan toch niet afgaan op een verhaal dat een vrouw zo veel jaar na de feiten verteld? Mij lijkt het een onnuttig boek, maar dat is mijn mening. Alhoewel ik tussen de regels hier wel een mooie opsomming van de feiten lees. Hoewel ze misschien niet helemaal juist zijn.”
“Hoe zie jij ze dan?”
“Wel vrienden. Dit zijn de feiten, en niets anders dan de feiten. Zonder al de speculaties naar de vrijmetselaars en dergelijke. Zet jullie even neer en luister.”
Thomas ging zelf op de tafel zitten en begon zijn verhaal.
“Naar alle waarschijnlijkheid hebben de dieven zich op de avond van 10 april in de kathedraal laten insluiten. Het hek, van de kapel waar het schilderij stond, forceren moet een fluitje van een cent geweest zijn.
Buiten dit hek waren er geen bijzondere veiligheidsvoorzieningen getroffen. Vreemd zal je denken, maar bedenk je dat we spreken over de jaren dertig, toen was inbreken in de kerk even erg als een moord plegen.
Een getuige had omstreeks middernacht iemand de kathedraal zien verlaten met een “zwart pak” onder de arm. In de Kapittelstraat hield een tweede verdacht persoon de wacht bij een wagen.
Klinkt spannend niet, ik dacht, ik vertel het in de vorm van een thriller.
Acht dagen later huurde een zekere Arsène Van Damme een schrijfmachine in de zaak Ureel te Gent. De winkel ligt op een wandelafstand van de St-Baafskathedraal. Later zou men pas doorhebben dat de naam Arsène Van Damme een valse naam was.
Op 30 april, 20 dagen na de diefstal, ontving Coppieters, bisschop van Gent, de eerste afpersingsbrief, ondertekend met de geheimzinnige initialen D.U.A.
Er volgden in totaal nog 12 brieven. In de brieven probeerde de mysterieuze afperser, tot een akkoord te komen met het bisdom voor de teruggave van beide kunstwerken. De bisschop werd verzocht telkens te reageren via korte en zeer cryptische berichtjes in het toenmalige liberale blad “La Dernière Heure”.
Om te bewijzen dat hij wel degelijk in het bezit was van de panelen en dat hij het meende had de briefschrijver eerst St-Jan De Doper terugbezorgen.
Op 28 mei ontving de bisschop een brief met de melding dat het paneel met St-Jan De Doper kon worden afgehaald in het Noordstation te Brussel. Daar bevond zich ook het paneel.
Op 31 mei ontving Coppieters de vierde DUA-brief met richtlijnen. DUA geeft het adres op waar het losgeld van 1 miljoen frank dient te worden afgeleverd : de pastorij van Sint-Laurentius op de Markgravelei te Antwerpen.
Bij de brief zat een stuk afgescheurd krantenpapier. De persoon die het losgeld komt ophalen zal het bijpassende stuk voorleggen.
In ware Hollywood stijl dus.
Een man, in het zwart gekleed, arriveerde in een taxi aan de pastorij van de Sint-Laurentiusparochie. Hij gebood de taxichauffeur om aan pastoor Meulepas een enveloppe (met een stukje krant) af te geven en een pak op te halen.
In het pakje zat niet 1 miljoen frank maar slechts 25.000 frank. Wat de briefschrijver immers niet wist was dat de gerechtelijke politie inmiddels achter de schermen de onderhandelingen had over genomen van het bisdom. Het ministerie van justitie was, in tegenstelling met het bisdom, niet bereid om in te gaan op de eisen van de afperser.
Verschillende afpersingsbrieven zouden nog volgen, brieven waarin DUA steeds meer toegevingen ging doen. De staat, die de einenlijke eigenaar is van het paneel, weigerde echter op de nieuwe voorstellen in te gaan.
De toon van de brieven werd steeds wanhopiger, en tussen de regels door liet de briefschrijver verstaan dat hij het paneel verborgen heeft op een plaats, die hij alleen kent, en waar hij zelf niet meer aankan. Hij schrijft letterlijk dat het “onmogelijk is om het paneel boven te halen zonder de publiekelijke aandacht te trekken”.
Op 1 oktober verstuurde DUA zijn dertiende en laatste afpersingsbrief. Het losgeld was inmiddels gezakt naar een half miljoen frank.
Goedertier werd getroffen door een hartstilstand. Hij werd in allerijl naar het huis van zijn schoonbroer gebracht. De stervende weigerde de laatste sacramenten maar vroeg dringend om alleen gelaten te worden met zijn vriend en raadsman Georges De Vos, die als advocaat in Dendermonde gevestigd was.
Tot zijn grote verbazing vernam De Vos van de stervende dat “hij alleen waar zich het paneel met de Rechtvaardige Rechters bevindt…” en “het volledig dossier van de zaak in de schuif van zijn bureau te vinden is…” Na het moeizaam stamelen van deze woorden gaf Arsène Goedertier de geest, zonder de werkelijke bergplaats van het paneel aan zijn vriend verklapt te hebben.
In de schuif van het bureau vonden De Vos en Van Ginderachter de dubbels van de DUA-brieven, een met de hand geschreven ontwerp van een veertiende, nooit verstuurde brief, een schets die met zekerheid betrekking heeft op de bergplaats van het paneel, twee sleutels en een depotbriefje van het station van Gent.
Dit laatste leidde helaas niet naar de bergplaats van de Rechtvaardige Rechters zoals de twee -speurders gehoopt hadden, maar naar de typmachine die Goedertier onder een schuilnaam was gaan huren.
Ten einde raad werd op 27 december de gerechtelijke politie op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen die zich sinds 25 november hadden voorgedaan.
En sindsdien is het paneel spoorloos, niemand heeft er ooit nog van gehoord.”
“Knap dat je er zoveel over weet.” Zei Jessie bewonderenswaardig.
“Knap, dat wel, maar het verwonderd me niet. Ik heb je eens opgezocht Thomas. Ik wou je er niet over aanspreken, nu ja, nu nog niet. Maar Ik kan het niet meer voor mezelf houden. Er is een reden waarom jij hier zoveel over weet. Niet? Misschien moet je het zelf zeggen. Misschien moet je zelf zeggen wie je werkelijk bent. Of beter wat je beroep is meneer de privédetective.”
Jessie keek hem verschrikt aan.
Dit stukje is een redelijk lang stukje.
Hoofdstuk 22
Agnus Dei,
qui tollis peccata mundi,
miserere nobis.
qui tollis peccata mundi,
miserere nobis.
Thomas keek naar de foto van het levenloze lichaam van Kurt Franken. Agnus Dei. Het Lam Gods. Thomas brein begon allerlei vreemde combinaties te maken met het Lam Gods.
“Het enige wat mij relevant lijkt is het feit dat onze moordenaar het Lam Gods aanspreekt.” Hij keek Jessie en De Moor aan terwijl hij dat zei.
“Het Lam Gods? Bedoel je het schilderij?” Jessie keek hem vragend aan.
“Het Lam Gods is meer dan een schilderij.” Viel De Moor in rede.
“Dat klopt,” vervolgde Thomas, “Het Lam Gods is een altaarstuk dat zich bevind in de Sint Baafs in Gent. En ik denk dat we hier meteen de link kunnen leggen naar de moorden in Gent. Het lam Gods is een Polyptiek. Een veelluik. Drie luiken om precies te zijn.”
Jessie keek hem verrast aan.
“Inderdaad Jessie, weer onze drie. Het werk was aangevat door Hubert van Eyck, maar die overleed in 1426. Jan Van Eyck werkte het verder af. Wellicht heeft Hubert het meeste van het werk gedaan Het was bedoeld voor de kapel van de opdrachtgever Joos Vijdt en zijn vrouw, Elisabeth Borluut.”
“Je weet er verbazend veel van Thomas.” Zei De Moor.
“Wat wil je, ik ben een Gentenaar, iets om trots op te zijn denk ik. Maar er is meer. Het centrale thema van dit meesterwerk stelt de verlossing der mensheid door de kruisiging van Jezus Christus voor. Wist je dat Hubert Van Eyck de grootste schilder ooit werd genoemd. Dat staat zelfs op het schilderij. Ik citeer: Hubert Van Eyck, de grootste schilder ooit, begon dit werk; zijn broer Jan, die tweede in de schilderkunst was, voltooide deze zware taak op vraag van Joos Vijdt. Deze vertrouwt dit werk aan uw goede zorgen toe op zes mei 1432. Bewonder wat zij tot stand brachten.”
“Ik heb altijd gehoord dat Hubert Van Eyck nooit bestaan zou hebben.” Vroeg Jessie zich luidop af.
“Een mysterie in de schilderkunst Wie schilderde het schilderij? Was het Hubert? Was het Jan? Of hebben ze het beiden gedaan? Het is een werk vol mysterie. Wist je zelfs dat er de ronde doet dat Jan en Hubert een derde broer zouden gehad hebben? Het werk heeft enorm veel meegemaakt nadat het in 1432 werd opgehangen in de Sint Baafs. Zegt het jaar 1566 jullie iets?”
“De Beeldenstorm?” Antwoordde De Moor vragend.
“Inderdaad, toen werd het meesterwerk verborgen in een toren. Het schilderij heeft zelfs al een mooie reis gemaakt. Het ging naar Engeland, Frankrijk en Duitsland om steeds terug te komen naar Gent. De panelen werden al uit elkaar gehaald, apart verkocht en terug samen gebracht. Terecht ook. Het schilderij is te mooi om zomaar uit elkaar te halen.”
“Als ik aan het Lam Gods denk dan denk ik aan de rechtvaardige rechters.” Zei Jessie.
“De rechtvaardige rechters, nog zo’n mysterie. Geweldig toch. Wat een prachtige mysteries hebben wij toch. Ik geloof dat de diefstal van het paneel een van de grootste onopgeloste zaken ter wereld is.”
“Ik heb het gevoel dat de rechtvaardige rechters wel eens belangrijk kunnen zijn voor onze moordenaar.” Zei De Moor, die zich opvallend op de achtergrond hield.
“Hoezo?” Vroeg Jessie.
“Natuurlijk is het belangrijk. Lijkt me logisch niet?” viel Thomas hen in de rede.
“Ik kan echt niet volgen.” Jessie leek helemaal de kluts kwijt.
“Wacht.”
Thomas opende google en zocht een afbeelding van het paneel.
“Bekijk deze rechter eens goed. Komt hij je niet bekend voor?”
Hij wees naar een van de rechters.
“Is dat?”
“Inderdaad Leopold DRIE, of ten minste daar lijkt hij op. Wist je dat veel mensen hem zelfs niet herkennen als ze voor het schilderij staan. Alsof hij enkel op de internet prentjes staat. Ik moet tot mijn grote spijt ook toegeven dat ik hem ook enkel zie op de internet prentjes. De vraag is nu wat onze moordenaar te doen heeft met de Rechtvaardige Rechters. “
“Ik ben precies niet goed mee met het verhaal van het gestolen paneel.”
“Panelen” Verbeterde Thomas. “In de ochtend van 11 april 1934 stelde een onderkoster van de Sint-Baafskathedraal van Gent de verdwijning van twee van de panelen van het Lam Gods vast. Het ene paneel stelt Sint-Jan de Doper voor, het andere is dat van de Rechtvaardige Rechters.
Volgens De Nieuwe Gazet wordt er enkel een klein stukje touw aangetroffen, meer niet. Meteen denkt men aan een dief uit het buitenland, meer bepaald uit Duitsland. De diefstal wordt kort na de vaststelling internationaal geseind. Jammer genoeg denkt men bij het gerecht eerst dat het slechts om één paneel gaat. Dit is merkwaardig, want de meeste dagbladen hebben het in hun artikels over twee panelen. Dit is hun verteld door de schatbewaarder, namelijk dat het paneel in 1894 in Berlijn overlangs in tweeën is gezaagd.
Al gauw komen er bij de politie massa's tips binnen van mensen die beweren dat ze iets gezien hebben. Vooral buitenlanders worden geviseerd. Geen enkele van deze tips leidt echter tot een mogelijk spoor.”
“Allemaal zeer mooi, maar wat schieten wij hier mee op?” De Moor werd licht geïrriteerd door het verhaal. Hij hoorde niet graag verhalen waar de politie er uitkwam als de instantie die geen antwoord weet.
“Ik denk dat het misschien meer ter zake doet dan we nu beseffen.” Antwoordde Thomas.
“Wil je zeggen dat we eerst de diefstal gaan moeten oplossen om dan de moorden te kunnen oplossen?” Vroeg De Moor.
“Wie weet, lijkt me wel spannend. Niet?”
“Ik zie er de humor en de spanning niet van in. Misschien moeten we ons concentreren op de moorden.”
“Mij lijkt het een interessante piste om eens te bekijken.” Kwam Jessie tussenbeiden. In haar gedachten gingen de punten voor haar eindwerk de hoogte in.
“Waren er verdachte in het onderzoek?”
“Vele, de meest bekende was Arsene Goedertier. Een wisselagent uit Lede. Hij zou op zijn sterfbed hebben opgebiecht het schilderij te hebben gestolen.”
“We spreken hier steeds over een schilderij, daarnet zei je dat er twee panelen werden gestolen.”
“Inderdaad, het andere deel van het paneel is teruggekocht van een zeker D.U.A. Een persoon die een brief schreef naar het bisdom om losgeld te vragen voor de panelen. Ik zeg wel teruggekocht maar sommige bronnen zeggen dat het paneel van Sint Jan de Doper werd gegeven als bewijs dat het andere paneel in bezit was van D.U.A.”
“En die D.U.A. is dan Goedertier?”
“Misschien, dat weet niemand, op een gegeven moment is D.U.A. gestopt met schrijven naar het bisdom. Wat een mysterie. Vind je niet?”
“Misschien moet je het boek van Maria de Roo er eens bijhalen. Je kan het op het internet vinden dacht ik.” De Moor opende een webpagina en liet Jessie het scherm lezen.
“Hier spreekt met van een beknopte beschrijving van de diefstal.”
“Waarom staat er als auteur Villain?”
“Dat is een pseudoniem, lees maar.”
Jessie bekeek het scherm en las de tekst door.
“ Dat kon ik je ook allemaal verteld hebben, dar heb je geen seniele vrouwen voor nodig.” Thomas leek op zijn tenen te zijn getrapt door het feit dat De Moor het internet had geraadpleegd.
“Een beetje respect voor de mensen Thomas, Deze vrouw heeft dit boek met haar hart geschreven.” Wees De Moor hem terecht.
“Je kan toch niet afgaan op een verhaal dat een vrouw zo veel jaar na de feiten verteld? Mij lijkt het een onnuttig boek, maar dat is mijn mening. Alhoewel ik tussen de regels hier wel een mooie opsomming van de feiten lees. Hoewel ze misschien niet helemaal juist zijn.”
“Hoe zie jij ze dan?”
“Wel vrienden. Dit zijn de feiten, en niets anders dan de feiten. Zonder al de speculaties naar de vrijmetselaars en dergelijke. Zet jullie even neer en luister.”
Thomas ging zelf op de tafel zitten en begon zijn verhaal.
“Naar alle waarschijnlijkheid hebben de dieven zich op de avond van 10 april in de kathedraal laten insluiten. Het hek, van de kapel waar het schilderij stond, forceren moet een fluitje van een cent geweest zijn.
Buiten dit hek waren er geen bijzondere veiligheidsvoorzieningen getroffen. Vreemd zal je denken, maar bedenk je dat we spreken over de jaren dertig, toen was inbreken in de kerk even erg als een moord plegen.
Een getuige had omstreeks middernacht iemand de kathedraal zien verlaten met een “zwart pak” onder de arm. In de Kapittelstraat hield een tweede verdacht persoon de wacht bij een wagen.
Klinkt spannend niet, ik dacht, ik vertel het in de vorm van een thriller.
Acht dagen later huurde een zekere Arsène Van Damme een schrijfmachine in de zaak Ureel te Gent. De winkel ligt op een wandelafstand van de St-Baafskathedraal. Later zou men pas doorhebben dat de naam Arsène Van Damme een valse naam was.
Op 30 april, 20 dagen na de diefstal, ontving Coppieters, bisschop van Gent, de eerste afpersingsbrief, ondertekend met de geheimzinnige initialen D.U.A.
Er volgden in totaal nog 12 brieven. In de brieven probeerde de mysterieuze afperser, tot een akkoord te komen met het bisdom voor de teruggave van beide kunstwerken. De bisschop werd verzocht telkens te reageren via korte en zeer cryptische berichtjes in het toenmalige liberale blad “La Dernière Heure”.
Om te bewijzen dat hij wel degelijk in het bezit was van de panelen en dat hij het meende had de briefschrijver eerst St-Jan De Doper terugbezorgen.
Op 28 mei ontving de bisschop een brief met de melding dat het paneel met St-Jan De Doper kon worden afgehaald in het Noordstation te Brussel. Daar bevond zich ook het paneel.
Op 31 mei ontving Coppieters de vierde DUA-brief met richtlijnen. DUA geeft het adres op waar het losgeld van 1 miljoen frank dient te worden afgeleverd : de pastorij van Sint-Laurentius op de Markgravelei te Antwerpen.
Bij de brief zat een stuk afgescheurd krantenpapier. De persoon die het losgeld komt ophalen zal het bijpassende stuk voorleggen.
In ware Hollywood stijl dus.
Een man, in het zwart gekleed, arriveerde in een taxi aan de pastorij van de Sint-Laurentiusparochie. Hij gebood de taxichauffeur om aan pastoor Meulepas een enveloppe (met een stukje krant) af te geven en een pak op te halen.
In het pakje zat niet 1 miljoen frank maar slechts 25.000 frank. Wat de briefschrijver immers niet wist was dat de gerechtelijke politie inmiddels achter de schermen de onderhandelingen had over genomen van het bisdom. Het ministerie van justitie was, in tegenstelling met het bisdom, niet bereid om in te gaan op de eisen van de afperser.
Verschillende afpersingsbrieven zouden nog volgen, brieven waarin DUA steeds meer toegevingen ging doen. De staat, die de einenlijke eigenaar is van het paneel, weigerde echter op de nieuwe voorstellen in te gaan.
De toon van de brieven werd steeds wanhopiger, en tussen de regels door liet de briefschrijver verstaan dat hij het paneel verborgen heeft op een plaats, die hij alleen kent, en waar hij zelf niet meer aankan. Hij schrijft letterlijk dat het “onmogelijk is om het paneel boven te halen zonder de publiekelijke aandacht te trekken”.
Op 1 oktober verstuurde DUA zijn dertiende en laatste afpersingsbrief. Het losgeld was inmiddels gezakt naar een half miljoen frank.
Goedertier werd getroffen door een hartstilstand. Hij werd in allerijl naar het huis van zijn schoonbroer gebracht. De stervende weigerde de laatste sacramenten maar vroeg dringend om alleen gelaten te worden met zijn vriend en raadsman Georges De Vos, die als advocaat in Dendermonde gevestigd was.
Tot zijn grote verbazing vernam De Vos van de stervende dat “hij alleen waar zich het paneel met de Rechtvaardige Rechters bevindt…” en “het volledig dossier van de zaak in de schuif van zijn bureau te vinden is…” Na het moeizaam stamelen van deze woorden gaf Arsène Goedertier de geest, zonder de werkelijke bergplaats van het paneel aan zijn vriend verklapt te hebben.
In de schuif van het bureau vonden De Vos en Van Ginderachter de dubbels van de DUA-brieven, een met de hand geschreven ontwerp van een veertiende, nooit verstuurde brief, een schets die met zekerheid betrekking heeft op de bergplaats van het paneel, twee sleutels en een depotbriefje van het station van Gent.
Dit laatste leidde helaas niet naar de bergplaats van de Rechtvaardige Rechters zoals de twee -speurders gehoopt hadden, maar naar de typmachine die Goedertier onder een schuilnaam was gaan huren.
Ten einde raad werd op 27 december de gerechtelijke politie op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen die zich sinds 25 november hadden voorgedaan.
En sindsdien is het paneel spoorloos, niemand heeft er ooit nog van gehoord.”
“Knap dat je er zoveel over weet.” Zei Jessie bewonderenswaardig.
“Knap, dat wel, maar het verwonderd me niet. Ik heb je eens opgezocht Thomas. Ik wou je er niet over aanspreken, nu ja, nu nog niet. Maar Ik kan het niet meer voor mezelf houden. Er is een reden waarom jij hier zoveel over weet. Niet? Misschien moet je het zelf zeggen. Misschien moet je zelf zeggen wie je werkelijk bent. Of beter wat je beroep is meneer de privédetective.”
Jessie keek hem verschrikt aan.
Het is dat de moordenaar van de drieeën bij de journalist is, anders zou ik die detective nog gaan verdenken
Haha, spannend. Kijk uit naar meer 
Een tip, getallen onder de twintig en hele getallen (twintig, dertig, etc) schrijf je voluit.
Ga zo door!


Een tip, getallen onder de twintig en hele getallen (twintig, dertig, etc) schrijf je voluit.

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Hoofdstuk 23
Frans De Weert liep door de kathedraal. Zijn kathedraal, de plaats die hij met zijn hele hart onderhield. De kerk werd gebouwd ter ere van de heilige Rombout Door de pauselijke bul , werd zij in 1559 de zetelkerk van een aartsbisdom, een metropolitaanse kerk. Ofwel een kathedraal. De Sint Rombouts. De kathedraal waar heel Mechelen trots op was. Ze keek fier uit over de grote markt; alsof ze wou zeggen, deze stad is van mij en ligt aan mijn voeten. De Mechelaars keken vol eerbied naar hun kathedraal. Deze Mechelaars werden ook wel eens de Maneblussers genoemd. Die naam hadden ze te danken aan hun kathedraal. Tijdens de ijskoude nacht van 27 op 28 januari 1687 nestelde de nevel zich rond de stad. Ook de trotse Sint-Romboutstoren baadde in een zee van mist. Plots merkte een dronken man, die in de vroege uurtjes naar huis zigzagde, dat de toren in vuur en vlam stond. Hij alarmeerde de ingeslapen stad en het nieuws verspreide zich als een lopend vuurtje. De noodklok weergalmde door de straten van de stad en de opgeschrokken inwoners snelden ter hulp. Een menselijke ketting duwde de emmers water over de 514 tredes van de torentrap om redding te bieden.
Zo ver kwam het gelukkig niet, want nog voor de dappere redders de top bereikten, trok de nevel op en kwam de maan weer tevoorschijn. De toren stond helemaal niet in lichterlaaie, dit leek alleen maar zo door de nevel, die de maan een rosse gloed bezorgde. De Mechelaars trachtten dit misverstand geheim te houden, maar konden niet ontsnappen aan de nodige spot. Vandaar dat de Mechelaars de naam Maneblussers meedragen.
Frans De Weert was trots een Maneblusser te zijn. Hij wandelde zoals elke avond door de kathedraal, de bezoekers waarschuwend dat het sluitingstijd was. Op een normale dag zou de kathedraal een uur langer open zijn voor de bezoekers, maar dit was geen normale dag. Dat had Frans beseft toen hij ’s middags telefoon kreeg van de kardinaal.
Het was uiterst ongewoon dat de kardinaal zelf belde. Toen Frans de hoorn aanpakte en de stem van de kardinaal hoorde wist hij dat het uitermate belangrijk moest zijn. Het was jaren geleden dat de kardinaal hem opgebeld had. Normaal zag hij de kardinaal enkel bij officiële momenten. Maar deze middag was het anders. Het was geleden van voor de oorlog dat de kardinaal de conciërge opgebeld had. Dat was toen niet Frans geweest, maar de vader van Frans. Deze had toen verschrikt gekeken en had de kathedraal, net zoals Frans nu aan het doen was, een uur sneller gesloten dan normaal. Als de laatste bezoeker de kathedraal had verlaten deed Frans de deur op slot. Hij ging naar de sacristie en klopte drie keer op de deur die van binnenuit gesloten was. Een sleutel draaide in het slot. De deur ging open en de kardinaal stapte naar buiten.
“Bedankt Frans, Ik denk dat mijn gasten elk moment kunnen arriveren. Als de laatste binnen is mag je vertrekken en de deur op slot doen. Wij zorgen wel dat we nadien buiten geraken en alles terug afsluiten.”
Frans hoorde een klop op de grote deur van de kathedraal. Hij stapte in de richting van de deur en deed deze open. Een man kwam binnen, zijn gezicht verborgen in de kap van zijn mantel. Achterhem volgde nog twee andere mannen. Beiden ook versluierd en ineengedoken om niet herkent te worden. De kardinaal knikte naar Frans. Deze ging naar buiten en sloot de deur van de kathedraal. Het leek wel een conclaaf. Mensen opsluiten in de kathedraal die daar een vergadering gingen houden. Hij dacht er verder niet bij na en ging naar huis.
In de kathedraal ontsluierde de drie mannen hun gezicht en gingen achter de kardinaal aan in de richting van het altaar. De vier mannen bogen voor het altaar en de drie bezoekers namen plaats op de stoelen die op de eerste rij stonden. De kardinaal zelf ging voor het altaar staan.
“Broeders, ik heb u laten komen, zoals mijn voorganger uw voorgangers heeft laten komen. Voor de zelfde reden als toen. Voor het zelfde probleem. U weet er van, u hebt het gelezen. Wat zo’n zestig jaar geleden in de doofpot werd gestoken staat op het punt om terug het daglicht te zien. We moeten dit stoppen. We moeten er voor zorgen dat het nooit uitkomt. Het is een van de best bewaarde geheimen van de Belgische kerk. Als dit uitkomt, dan zullen duizenden, wat zeg ik, miljoenen mensen zich bedrogen en bekocht voelen. Het geloof in België zal een serieuze opdoffer te verwerken krijgen. En niet enkel het geloof in België. De hele wereld zal lucht krijgen van deze zaak. Het geloof, dat het al niet goed meer doet, zal nog minder gewaardeerd worden. Broeders we staan aan het begin van een nieuwe tijd, een tijd die we nu nog zelf in handen hebben. We moeten nu reageren, het is nu dat ons geloof ons nodig heeft. Ik weet dat jullie de enige zijn die mij kunnen helpen, jullie weten er van. Ook jullie naam staat op het spel. Jullie geloofwaardigheid. Het hangt van onze reactie af. Onze reactie zorgt er voor dat de mensheid blijft geloven of dat ze hun geloof verliezen. De geloofwaardigheid van de kerk hangt aan een zijden draadje en enkel wij kunnen dit oplossen. Ik vraag uw toestemming om het zelfde te doen dat onze voorgangers deden. Ik weet dat er bloed zal moeten vloeien. Ik weet dat we mensen ongelukkig gaan moeten maken. Maar om de kerk te redden heb ik dat over. Ik weet dat veel vraag van jullie. Maar weet dat onze heer Jezus Christus ons zal steunen. De bijbel helpt ons daarbij. Sta mij toe te citeren uit Psalm drieëntwintig vier. Al moet ik door dalen van duisternis en dood, ik ben voor geen onheil bang, want U bent bij mij: uw knots en uw staf geven mij nieuwe moed. Sta mij toe om dit te doen. In naam van Jezus Christus, zoon van de almachtige, die voor ons op aarde kwam om ons te verlossen van onze zonden. Sta mij toe broeders. Om het onmenselijke te doen. Sta mij toe om er voor te zorgen dat deze doofpotaffaire nooit het daglicht te zien krijgt. Broeders, geven jullie mij dat recht?”
De drie mannen zeiden niets, keken de kardinaal recht in de ogen en knikten toen.
“Ik dank jullie broeders. Ik zorg er voor dat die drie mensen er nooit achter komen. Ik beloof, dat ik zal achterhalen wie de informatie gelekt heeft. Ik beloof dat hier niemand iets van te weten komt. Op de plaats waar God onze getuige is beloof ik jullie dat. Ik beloof dat ik er voor zal zorgen dat alles in orde komt, dat het geloof hier niet onder zal lijden. Vraag mij nooit hoe ik het gedaan heb, dat is informatie die ik jullie wil besparen. Geloof in mij, geloof in god. Ga heen in Vrede en spreek met niemand over onze vergadering. Jullie kunnen de kathedraal verlaten langs de zijingang van de sacristie.”
De drie mannen stonden op. Knielden voor het altaar en verlieten de kathedraal. De Kardinaal nam zijn gsm en belde de man op die hem zou helpen. De telefoon rinkelde drie keer voor de man opnam.
“Broeder, het is tijd.”
De kardinaal drukte zijn gsm uit en knielde voor het altaar. Hij begon te bidden, in de hoop dat god hem deze zonde zou vergeven.
Frans De Weert liep door de kathedraal. Zijn kathedraal, de plaats die hij met zijn hele hart onderhield. De kerk werd gebouwd ter ere van de heilige Rombout Door de pauselijke bul , werd zij in 1559 de zetelkerk van een aartsbisdom, een metropolitaanse kerk. Ofwel een kathedraal. De Sint Rombouts. De kathedraal waar heel Mechelen trots op was. Ze keek fier uit over de grote markt; alsof ze wou zeggen, deze stad is van mij en ligt aan mijn voeten. De Mechelaars keken vol eerbied naar hun kathedraal. Deze Mechelaars werden ook wel eens de Maneblussers genoemd. Die naam hadden ze te danken aan hun kathedraal. Tijdens de ijskoude nacht van 27 op 28 januari 1687 nestelde de nevel zich rond de stad. Ook de trotse Sint-Romboutstoren baadde in een zee van mist. Plots merkte een dronken man, die in de vroege uurtjes naar huis zigzagde, dat de toren in vuur en vlam stond. Hij alarmeerde de ingeslapen stad en het nieuws verspreide zich als een lopend vuurtje. De noodklok weergalmde door de straten van de stad en de opgeschrokken inwoners snelden ter hulp. Een menselijke ketting duwde de emmers water over de 514 tredes van de torentrap om redding te bieden.
Zo ver kwam het gelukkig niet, want nog voor de dappere redders de top bereikten, trok de nevel op en kwam de maan weer tevoorschijn. De toren stond helemaal niet in lichterlaaie, dit leek alleen maar zo door de nevel, die de maan een rosse gloed bezorgde. De Mechelaars trachtten dit misverstand geheim te houden, maar konden niet ontsnappen aan de nodige spot. Vandaar dat de Mechelaars de naam Maneblussers meedragen.
Frans De Weert was trots een Maneblusser te zijn. Hij wandelde zoals elke avond door de kathedraal, de bezoekers waarschuwend dat het sluitingstijd was. Op een normale dag zou de kathedraal een uur langer open zijn voor de bezoekers, maar dit was geen normale dag. Dat had Frans beseft toen hij ’s middags telefoon kreeg van de kardinaal.
Het was uiterst ongewoon dat de kardinaal zelf belde. Toen Frans de hoorn aanpakte en de stem van de kardinaal hoorde wist hij dat het uitermate belangrijk moest zijn. Het was jaren geleden dat de kardinaal hem opgebeld had. Normaal zag hij de kardinaal enkel bij officiële momenten. Maar deze middag was het anders. Het was geleden van voor de oorlog dat de kardinaal de conciërge opgebeld had. Dat was toen niet Frans geweest, maar de vader van Frans. Deze had toen verschrikt gekeken en had de kathedraal, net zoals Frans nu aan het doen was, een uur sneller gesloten dan normaal. Als de laatste bezoeker de kathedraal had verlaten deed Frans de deur op slot. Hij ging naar de sacristie en klopte drie keer op de deur die van binnenuit gesloten was. Een sleutel draaide in het slot. De deur ging open en de kardinaal stapte naar buiten.
“Bedankt Frans, Ik denk dat mijn gasten elk moment kunnen arriveren. Als de laatste binnen is mag je vertrekken en de deur op slot doen. Wij zorgen wel dat we nadien buiten geraken en alles terug afsluiten.”
Frans hoorde een klop op de grote deur van de kathedraal. Hij stapte in de richting van de deur en deed deze open. Een man kwam binnen, zijn gezicht verborgen in de kap van zijn mantel. Achterhem volgde nog twee andere mannen. Beiden ook versluierd en ineengedoken om niet herkent te worden. De kardinaal knikte naar Frans. Deze ging naar buiten en sloot de deur van de kathedraal. Het leek wel een conclaaf. Mensen opsluiten in de kathedraal die daar een vergadering gingen houden. Hij dacht er verder niet bij na en ging naar huis.
In de kathedraal ontsluierde de drie mannen hun gezicht en gingen achter de kardinaal aan in de richting van het altaar. De vier mannen bogen voor het altaar en de drie bezoekers namen plaats op de stoelen die op de eerste rij stonden. De kardinaal zelf ging voor het altaar staan.
“Broeders, ik heb u laten komen, zoals mijn voorganger uw voorgangers heeft laten komen. Voor de zelfde reden als toen. Voor het zelfde probleem. U weet er van, u hebt het gelezen. Wat zo’n zestig jaar geleden in de doofpot werd gestoken staat op het punt om terug het daglicht te zien. We moeten dit stoppen. We moeten er voor zorgen dat het nooit uitkomt. Het is een van de best bewaarde geheimen van de Belgische kerk. Als dit uitkomt, dan zullen duizenden, wat zeg ik, miljoenen mensen zich bedrogen en bekocht voelen. Het geloof in België zal een serieuze opdoffer te verwerken krijgen. En niet enkel het geloof in België. De hele wereld zal lucht krijgen van deze zaak. Het geloof, dat het al niet goed meer doet, zal nog minder gewaardeerd worden. Broeders we staan aan het begin van een nieuwe tijd, een tijd die we nu nog zelf in handen hebben. We moeten nu reageren, het is nu dat ons geloof ons nodig heeft. Ik weet dat jullie de enige zijn die mij kunnen helpen, jullie weten er van. Ook jullie naam staat op het spel. Jullie geloofwaardigheid. Het hangt van onze reactie af. Onze reactie zorgt er voor dat de mensheid blijft geloven of dat ze hun geloof verliezen. De geloofwaardigheid van de kerk hangt aan een zijden draadje en enkel wij kunnen dit oplossen. Ik vraag uw toestemming om het zelfde te doen dat onze voorgangers deden. Ik weet dat er bloed zal moeten vloeien. Ik weet dat we mensen ongelukkig gaan moeten maken. Maar om de kerk te redden heb ik dat over. Ik weet dat veel vraag van jullie. Maar weet dat onze heer Jezus Christus ons zal steunen. De bijbel helpt ons daarbij. Sta mij toe te citeren uit Psalm drieëntwintig vier. Al moet ik door dalen van duisternis en dood, ik ben voor geen onheil bang, want U bent bij mij: uw knots en uw staf geven mij nieuwe moed. Sta mij toe om dit te doen. In naam van Jezus Christus, zoon van de almachtige, die voor ons op aarde kwam om ons te verlossen van onze zonden. Sta mij toe broeders. Om het onmenselijke te doen. Sta mij toe om er voor te zorgen dat deze doofpotaffaire nooit het daglicht te zien krijgt. Broeders, geven jullie mij dat recht?”
De drie mannen zeiden niets, keken de kardinaal recht in de ogen en knikten toen.
“Ik dank jullie broeders. Ik zorg er voor dat die drie mensen er nooit achter komen. Ik beloof, dat ik zal achterhalen wie de informatie gelekt heeft. Ik beloof dat hier niemand iets van te weten komt. Op de plaats waar God onze getuige is beloof ik jullie dat. Ik beloof dat ik er voor zal zorgen dat alles in orde komt, dat het geloof hier niet onder zal lijden. Vraag mij nooit hoe ik het gedaan heb, dat is informatie die ik jullie wil besparen. Geloof in mij, geloof in god. Ga heen in Vrede en spreek met niemand over onze vergadering. Jullie kunnen de kathedraal verlaten langs de zijingang van de sacristie.”
De drie mannen stonden op. Knielden voor het altaar en verlieten de kathedraal. De Kardinaal nam zijn gsm en belde de man op die hem zou helpen. De telefoon rinkelde drie keer voor de man opnam.
“Broeder, het is tijd.”
De kardinaal drukte zijn gsm uit en knielde voor het altaar. Hij begon te bidden, in de hoop dat god hem deze zonde zou vergeven.
Hoofdstuk 24
Het was Alex de het ontdekte. Ze zat voor hem aan haar eigen bureau toen hij het zag. Het bloed sijpelde van onder haar jurk.
“Wat hebt u gedaan?” Alex klonk geschokt.
“Het geen u met mij zou gedaan hebben.” Linda antwoordde, heel stil, alsof de wonden in haar lichaam haar kracht hadden opgegeten.
“Ik zou u niets gedaan hebben. ik kwam hier enkel om met u te praten, wat hebt u in hemelsnaam gedaan?”
Linda liet haar blouse vallen. Wat Alex toen zag dreef hem tot wanhoop. De perfectheid! Ze was helemaal verdwenen. Hij keek haar aan. Ze had zichzelf drie messteken toegebracht. Niet diep genoeg om dodelijk te zijn, dat zag Alex meteen. Maar genoeg om er voor te zorgen dat ze zodanig veel bloed zou verliezen dat ze uiteindelijk toch zou sterven. Alex wist wat hem te doen stond. Hij moest deze taak afwerken. Hij moest er voor zorgen dat ze uit haar leiden verlost werd en hij moest er voor zorgen dat de perfectheid niet verdween.
“Het spijt me. Dit was niet de bedoeling.” Zei hij en hij nam zijn mes. Linda keek hem recht in de ogen. Ze leek te zeggen doe het dan lafaard. Hij walgde van de zelfzekerheid in haar ogen, maar sloeg toen toch toe. De eerste messteek verdween in haar borst.
Linda keek hem doordringend aan. Ze wist het terug. Ze herkende hem. Ze wou haar mond opendoen om het hem te zeggen, maar de tweede messteek was haar voor. De derde volgde snel. Ze voelde het leven uit haar verwijderd worden. Ze zeggen wel dat als je sterft je, je hele leven voor je ogen ziet verschijnen. Linda kon nu zeggen dat het niet klopte. Ze zag niets, alles werd zwart. Alles werd gevoelloos. Ze leek te zweven. Is dit nu doodgaan. Is het echt zo vredig?
Het was Alex de het ontdekte. Ze zat voor hem aan haar eigen bureau toen hij het zag. Het bloed sijpelde van onder haar jurk.
“Wat hebt u gedaan?” Alex klonk geschokt.
“Het geen u met mij zou gedaan hebben.” Linda antwoordde, heel stil, alsof de wonden in haar lichaam haar kracht hadden opgegeten.
“Ik zou u niets gedaan hebben. ik kwam hier enkel om met u te praten, wat hebt u in hemelsnaam gedaan?”
Linda liet haar blouse vallen. Wat Alex toen zag dreef hem tot wanhoop. De perfectheid! Ze was helemaal verdwenen. Hij keek haar aan. Ze had zichzelf drie messteken toegebracht. Niet diep genoeg om dodelijk te zijn, dat zag Alex meteen. Maar genoeg om er voor te zorgen dat ze zodanig veel bloed zou verliezen dat ze uiteindelijk toch zou sterven. Alex wist wat hem te doen stond. Hij moest deze taak afwerken. Hij moest er voor zorgen dat ze uit haar leiden verlost werd en hij moest er voor zorgen dat de perfectheid niet verdween.
“Het spijt me. Dit was niet de bedoeling.” Zei hij en hij nam zijn mes. Linda keek hem recht in de ogen. Ze leek te zeggen doe het dan lafaard. Hij walgde van de zelfzekerheid in haar ogen, maar sloeg toen toch toe. De eerste messteek verdween in haar borst.
Linda keek hem doordringend aan. Ze wist het terug. Ze herkende hem. Ze wou haar mond opendoen om het hem te zeggen, maar de tweede messteek was haar voor. De derde volgde snel. Ze voelde het leven uit haar verwijderd worden. Ze zeggen wel dat als je sterft je, je hele leven voor je ogen ziet verschijnen. Linda kon nu zeggen dat het niet klopte. Ze zag niets, alles werd zwart. Alles werd gevoelloos. Ze leek te zweven. Is dit nu doodgaan. Is het echt zo vredig?
Hoofdstuk 25
“Zeg het gewoon Thomas, het is nu niet echt iets om beschaamd over te zijn. Of misschien een klein beetje.” De Moor klonk geamuseerd.
“Ik kan niet volgen.” Jessie keek van De Moor naar Thomas en weer terug, in de hoop dat iemand het stilzwijgen zou doorbreken en eindelijk zou zeggen wat er was.
“Ik ben een privédetective.” Zei Thomas zonder te verpinken.
“Jah, dat weet ik” antwoordde De Moor. “Maar vertel eens wat meer over jezelf. Je specialisaties bijvoorbeeld.”
“Kunstdiefstallen.”
“Kunstdiefstallen, en dan komt meneer zich moeien met een moord onderzoek. Hij komt af met een verhaaltje over een verdwenen schilderij in de hoop dat wij dat samen met hem gaan opsporen.”
“Dat is niet mijn bedoeling. Ik bied jullie gewoon een andere piste aan.”
“Een piste die je al jaren bewandeld. Want dat klopt, is het niet Thomas. Jij bent al jaren op zoek naar de Rechtvaardige Rechters.”
“Dat klopt, maar dat wil niet zeggen dat ik daar je hulp voor nodig heb.”
De Moor lachte.
“Mijn hulp krijg je niet. Zeker niet voor zo’n belachelijk onderwerp.”
“Het gaat mij momenteel niet om de Rechters. Hoewel ik er zeker van ben dat ze er iets mee te maken hebben.”
“Om wat gaat het je dan wel?” Jessie had zich tijdens de discutie op de achtergrond gehouden, maar kwam nu toch tussenbeide.
“Om de moorden, het lijkt me een uiterst interessante zaak.”
“Je weet zodanig veel over de moorden, wie zegt dat je er niets mee te maken hebt?” De Moor werd kwaad.
“Je weet maar al te goed hoe ik aan mijn informatie geraakt ben. En in plaats van mij na te trekken had je beter dat eens nagetrokken.”
“Inspecteur.” Een agent stak zijn hoofd binnen in het bureel.
“Nu niet, Verhelst.”
“Maar, inspecteur. Het…”
“Ik zei NU NIET!”
De man zweeg.
“Luister liever naar wat je mensen te zeggen hebben dan af te geven op mij. Jij lijkt me te viseren gewoon omdat ik een beter kijk heb op de zaak dan jij.”
De Moor draaide met zijn ogen.
“Wat is er Verhelst.”
“Er is een nieuw slachtoffer. Een zekere Linda Van Velzeke.”
Thomas keek verschrikt naar De Moor.
“Zeg het gewoon Thomas, het is nu niet echt iets om beschaamd over te zijn. Of misschien een klein beetje.” De Moor klonk geamuseerd.
“Ik kan niet volgen.” Jessie keek van De Moor naar Thomas en weer terug, in de hoop dat iemand het stilzwijgen zou doorbreken en eindelijk zou zeggen wat er was.
“Ik ben een privédetective.” Zei Thomas zonder te verpinken.
“Jah, dat weet ik” antwoordde De Moor. “Maar vertel eens wat meer over jezelf. Je specialisaties bijvoorbeeld.”
“Kunstdiefstallen.”
“Kunstdiefstallen, en dan komt meneer zich moeien met een moord onderzoek. Hij komt af met een verhaaltje over een verdwenen schilderij in de hoop dat wij dat samen met hem gaan opsporen.”
“Dat is niet mijn bedoeling. Ik bied jullie gewoon een andere piste aan.”
“Een piste die je al jaren bewandeld. Want dat klopt, is het niet Thomas. Jij bent al jaren op zoek naar de Rechtvaardige Rechters.”
“Dat klopt, maar dat wil niet zeggen dat ik daar je hulp voor nodig heb.”
De Moor lachte.
“Mijn hulp krijg je niet. Zeker niet voor zo’n belachelijk onderwerp.”
“Het gaat mij momenteel niet om de Rechters. Hoewel ik er zeker van ben dat ze er iets mee te maken hebben.”
“Om wat gaat het je dan wel?” Jessie had zich tijdens de discutie op de achtergrond gehouden, maar kwam nu toch tussenbeide.
“Om de moorden, het lijkt me een uiterst interessante zaak.”
“Je weet zodanig veel over de moorden, wie zegt dat je er niets mee te maken hebt?” De Moor werd kwaad.
“Je weet maar al te goed hoe ik aan mijn informatie geraakt ben. En in plaats van mij na te trekken had je beter dat eens nagetrokken.”
“Inspecteur.” Een agent stak zijn hoofd binnen in het bureel.
“Nu niet, Verhelst.”
“Maar, inspecteur. Het…”
“Ik zei NU NIET!”
De man zweeg.
“Luister liever naar wat je mensen te zeggen hebben dan af te geven op mij. Jij lijkt me te viseren gewoon omdat ik een beter kijk heb op de zaak dan jij.”
De Moor draaide met zijn ogen.
“Wat is er Verhelst.”
“Er is een nieuw slachtoffer. Een zekere Linda Van Velzeke.”
Thomas keek verschrikt naar De Moor.
Ohooo de persoon met alle kennis is dood. Ik zei toch dat er narigheid van journalistes kwam, al is dit iets anders dan ikzelf bedacht had ^_^
Ik ben benieuwd waar het heen gaat. Waar ik nog wel vraagtekens bij heb is het aantal bad guys in het verhaal. Ik geloof dat het er drie zijn, zijn die van allemaal verschillende zaken of zijn ze aan elkaar verbonden?
Ga zo door!
Ik ben benieuwd waar het heen gaat. Waar ik nog wel vraagtekens bij heb is het aantal bad guys in het verhaal. Ik geloof dat het er drie zijn, zijn die van allemaal verschillende zaken of zijn ze aan elkaar verbonden?
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Maaike, THX voor de commentaar!
Daar schrijf ik ten slotte voor. Mensen die men verhaal lezen en die me commentaar geven zowel positief als negatief.
Ik gebruik idd veel "Bad guys" maar later in het verhaal wordt veel duidelijk hoor.
k post strax een volgend deeltje
Daar schrijf ik ten slotte voor. Mensen die men verhaal lezen en die me commentaar geven zowel positief als negatief.
Ik gebruik idd veel "Bad guys" maar later in het verhaal wordt veel duidelijk hoor.
k post strax een volgend deeltje
Hoofdstuk 26
Aaron keek naar zichzelf in de spiegel. Weerom hing hij vol bloed. Hij wist niet hoe het kwam. Hij deed zijn kleren uit en zorgde er voor dat deze in de wasmachine belandde. Dertig minuten op dertig graden. Naakt liep hij door zijn appartementje. Hij opende een kast die net naast zijn bed stond. Uit die kast haalde hij een stapel papieren. Deze papieren nam hij met zich mee naar de woonkamer en legde ze op de tafel. Hijzelf nam plaats op een van de drie stoelen die aan tafel stonden. Hij bekijk de stapel papieren. Hier was hij al enkele jaren mee bezig. Dit was zijn missie. Nadat hij de brieven van DUA had weten te bemachtigen zorgde hij er voor dat hij zich helemaal kon verdiepen in de rechtvaardige rechters.
Hij bekeek een van de brieven van DUA. De eerste, de brief waarin DUA alles meldde. De brief waarin DUA het bisdom verwittigde van het feit dat hij en alleen hij in bezit was van het paneel. Of toen nog panelen. Want in de eerste brief werd ook Sint Jan genoemd.
Monseigneur,
Wij hebben het voorrecht u mee te delen dat wij beschikken over de twee schilderijen van Van Eyck die uit de hoofdkerk van uw stad ontfutseld werden. Wij zijn van mening dat het beter is om u niet uit te leggen door welke bewogen gebeurtenissen wij in het bezit zijn gekomen van deze parels. Dat is op zo'n verwarde wijze gebeurd, dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken berust, inderdaad slechts aan een persoon bekend is. Dit gegeven is het enige wat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in. Wij stellen voor de twee panelen aan u te bezorgen op volgende voorwaarden. In de eerste plaats leveren wij de grisaille van Sint-Jan. Na ontvangst van dit schilderij zult u een persoon, wiens adres u aangeduid zal worden, de som. van een miljoen ter beschikking stellen in 90 biljetten van 10.000 frank en 100 biljetten van 1.000 frank. Die som zal verpakt worden in een pakje verzegeld met het zegel van het bisdom. Daarna zult u alles verpakken in een bruin papier verzegeld met een gewoon zegel. Bovendien verplicht u er zich toe, Monseigneur, door een voorafgaande uitwisseling van de biljetten - of op een andere manier - te vermijden dat de nummers van de biljetten genoteerd kunnen worden. En ten slotte gaat u de verplichting aan om de bevoegde overheid ertoe over te halen alle vervolgingen te staken en de zaak definitief te seponeren. Nadat wij zonder moeilijkheden de biljetten uitgewisseld zullen hebben, zal u onmiddellijk de plaats worden aangeduid waar u de Rechtvaardige Rechters weer in ontvangst kunt nemen.
Wij begrijpen dat de gevraagde vergoeding hoog is, maar een miljoen kan worden teruggewonnen, terwijl integendeel een Van Eyck niet meer opnieuw geschilderd kan worden. Meer nog, welke overheid zou anderzijds de verantwoordelijkheid op zich durven nemen onze voorstellen, die de vorm van een ultimatum hebben, te verwerpen? Wij weten maar al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld verontwaardigd zou opspringen indien zij de weigering en de omstandigheden van onze voorstellen zou vernemen. Indien u onze voorwaarden aanvaardt, wat we niet willen betwijfelen, zult u op de data van 14 en 15 mei, in het dagblad La Derniere Heure, in de rubriek van de kleine advertenties 'Allerlei' de volgende tekst laten inlassen: 'D.U.A. In afspraak met de overheid aanvaarden wij integraal uw voorstellen.' Wij zijn zo vrij u ertoe te bewegen niet te treuzelen met uw stappen en uw antwoord, want iedere verloren dag vergroot het gevaar voor beschadiging van de schilderijen. Maar hoed u voor een ramp. Een weigering of het zoeken van een oplossing langs slinkse wegen zal automatisch de definitieve en onherstelbare vernietiging van deze juwelen veroorzaken.
DUA
Aaron kende alle brieven van DUA van buiten. Toch genoot hij er van om ze opnieuw te lezen. Aaron vond DUA een genie. Al jaren was hij op zoek naar de persoon achter DUA. Was het Goedertier? Of toch iemand anders? Of was DUA een groep mensen. Dat zou best kunnen. DUA kon een groep mensen zijn. Dat zou veel verklaren. Goedertier kon er bij gehoord hebben. Alleen zou hij dit niet gekund hebben. Misschien werkte Goedertier in opdracht van iemand. Of werd de naam Goedertier misbruikt. Aaron wist het niet. Wat hij wel wist dat is dat zijn missie op het punt stond om te beginnen. Wat hij wel wist dat is dat hij het schilderij nooit alleen kon vinden. Daarvoor had hij zijn hulp nodig. De hulp van de enige man die hem kon helpen, een man met een kunstkennis dat zijn weerga niet kende. Maar hoe moest hij hem contacteren? Aaron kon hem toch niet gewoon opbellen. Ofwel? Als hij zijn plan in werking zou laten treden zou de man hem nooit helpen. Aaron moest een manier vinden om de man te overtuigen. Een manier om er voor te zorgen dat Thomas Kreb zou meewerken.
Hoofdstuk 27
Thomas volgde De Moor het Durop gebouw binnen. Jessie Karels op hun hielen. Ze kwamen aan in het bureel van Linda Van Velzeke. Wat ze daar aantroffen overtrof hun stoutste verwachtingen.
Het was horror, pure horror. Het lichaam van de vrouw lag tentoongesteld op het bureau. Haar ogen waren deze keer niet dicht zoals bij de andere slachtoffers. Ze waren wijd opengesperd. Alsof ze de dood zelf in de ogen had gekeken. Haar naakte lichaam vertoonde sporen van zes wonden. De gebruikelijke drie en nog drie extra in spiegelbeeld van de andere. Haar handen waren net zoals bij elk ander slachtoffer over elkaar gevouwen en lagen op haar buik. Net onder de onderste wond. De kamer was duister en er leek niet veel aan veranderd. Op een opgebrande kaars en een tekst op de muur na. Een tekst op de muur, geschreven in rode letters.
“Het is geen bloed, dat zie je.” Thomas verbrak de ongemakkelijke stilte.
De Moor bekeek de letters van dichterbij en knikte bevestigend naar Thomas. Daar het nieuwe slachtoffer leek de koude oorlog tussen de twee wat bekoeld.
“Wat wil dit zeggen. Mijn Latijn is nooit heel goed geweest.” Vroeg Jessie.
“Calcanda semel via leti of beter, De Weg des doods moet eenmaal betreden worden.” Zei De Moor,
“Ik kan er niet meteen iets van maken.”
“Logisch, je denkt niet na. Je durft geen linken leggen.” Thomas pikte meteen in.
“Hop, daar gaan we weer.” Zei Jessie in alle stilte zodat niemand haar kon horen.
“En welke link leg ik dan niet?” De Moor klonk licht geïrriteerd.
“De link met De Rechters.”
“Begin niet weer over je rechters.”
“Laat hem uitspreken, misschien heeft hij wel een punt” Jessie kwam tussenbeiden.
“De Link met de rechters is logisch. De rechters spreken recht. In de tijd van Van Eyck werd het recht in het Latijn gesproken. Een van de zinnen die de rechters gebruikten als ze de doodstraf uitspraken was Calcanda semel via leti.”
“Is dat nu niet wat ver gezocht?”
“Ik denk dat het net daarom wel eens de waarheid kan zijn.”
De Moor keek nog een laatste keer naar het lichaam van Linda en deed teken aan de schouder dat hij haar mocht opbergen.
Hij ging samen met Thomas en Jessie naar buiten.
“Stel dat je toch gelijk hebt. Stel dat we achter de rechters aanmoeten? Hoe wil je dat dan aanpakken.” De Moor keek Thomas vragend aan.
“Door veel opzoek werk te doen.”
De Moor zag de stapels papier op zijn bureau al vertienvoudigen.
Aaron keek naar zichzelf in de spiegel. Weerom hing hij vol bloed. Hij wist niet hoe het kwam. Hij deed zijn kleren uit en zorgde er voor dat deze in de wasmachine belandde. Dertig minuten op dertig graden. Naakt liep hij door zijn appartementje. Hij opende een kast die net naast zijn bed stond. Uit die kast haalde hij een stapel papieren. Deze papieren nam hij met zich mee naar de woonkamer en legde ze op de tafel. Hijzelf nam plaats op een van de drie stoelen die aan tafel stonden. Hij bekijk de stapel papieren. Hier was hij al enkele jaren mee bezig. Dit was zijn missie. Nadat hij de brieven van DUA had weten te bemachtigen zorgde hij er voor dat hij zich helemaal kon verdiepen in de rechtvaardige rechters.
Hij bekeek een van de brieven van DUA. De eerste, de brief waarin DUA alles meldde. De brief waarin DUA het bisdom verwittigde van het feit dat hij en alleen hij in bezit was van het paneel. Of toen nog panelen. Want in de eerste brief werd ook Sint Jan genoemd.
Monseigneur,
Wij hebben het voorrecht u mee te delen dat wij beschikken over de twee schilderijen van Van Eyck die uit de hoofdkerk van uw stad ontfutseld werden. Wij zijn van mening dat het beter is om u niet uit te leggen door welke bewogen gebeurtenissen wij in het bezit zijn gekomen van deze parels. Dat is op zo'n verwarde wijze gebeurd, dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken berust, inderdaad slechts aan een persoon bekend is. Dit gegeven is het enige wat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in. Wij stellen voor de twee panelen aan u te bezorgen op volgende voorwaarden. In de eerste plaats leveren wij de grisaille van Sint-Jan. Na ontvangst van dit schilderij zult u een persoon, wiens adres u aangeduid zal worden, de som. van een miljoen ter beschikking stellen in 90 biljetten van 10.000 frank en 100 biljetten van 1.000 frank. Die som zal verpakt worden in een pakje verzegeld met het zegel van het bisdom. Daarna zult u alles verpakken in een bruin papier verzegeld met een gewoon zegel. Bovendien verplicht u er zich toe, Monseigneur, door een voorafgaande uitwisseling van de biljetten - of op een andere manier - te vermijden dat de nummers van de biljetten genoteerd kunnen worden. En ten slotte gaat u de verplichting aan om de bevoegde overheid ertoe over te halen alle vervolgingen te staken en de zaak definitief te seponeren. Nadat wij zonder moeilijkheden de biljetten uitgewisseld zullen hebben, zal u onmiddellijk de plaats worden aangeduid waar u de Rechtvaardige Rechters weer in ontvangst kunt nemen.
Wij begrijpen dat de gevraagde vergoeding hoog is, maar een miljoen kan worden teruggewonnen, terwijl integendeel een Van Eyck niet meer opnieuw geschilderd kan worden. Meer nog, welke overheid zou anderzijds de verantwoordelijkheid op zich durven nemen onze voorstellen, die de vorm van een ultimatum hebben, te verwerpen? Wij weten maar al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld verontwaardigd zou opspringen indien zij de weigering en de omstandigheden van onze voorstellen zou vernemen. Indien u onze voorwaarden aanvaardt, wat we niet willen betwijfelen, zult u op de data van 14 en 15 mei, in het dagblad La Derniere Heure, in de rubriek van de kleine advertenties 'Allerlei' de volgende tekst laten inlassen: 'D.U.A. In afspraak met de overheid aanvaarden wij integraal uw voorstellen.' Wij zijn zo vrij u ertoe te bewegen niet te treuzelen met uw stappen en uw antwoord, want iedere verloren dag vergroot het gevaar voor beschadiging van de schilderijen. Maar hoed u voor een ramp. Een weigering of het zoeken van een oplossing langs slinkse wegen zal automatisch de definitieve en onherstelbare vernietiging van deze juwelen veroorzaken.
DUA
Aaron kende alle brieven van DUA van buiten. Toch genoot hij er van om ze opnieuw te lezen. Aaron vond DUA een genie. Al jaren was hij op zoek naar de persoon achter DUA. Was het Goedertier? Of toch iemand anders? Of was DUA een groep mensen. Dat zou best kunnen. DUA kon een groep mensen zijn. Dat zou veel verklaren. Goedertier kon er bij gehoord hebben. Alleen zou hij dit niet gekund hebben. Misschien werkte Goedertier in opdracht van iemand. Of werd de naam Goedertier misbruikt. Aaron wist het niet. Wat hij wel wist dat is dat zijn missie op het punt stond om te beginnen. Wat hij wel wist dat is dat hij het schilderij nooit alleen kon vinden. Daarvoor had hij zijn hulp nodig. De hulp van de enige man die hem kon helpen, een man met een kunstkennis dat zijn weerga niet kende. Maar hoe moest hij hem contacteren? Aaron kon hem toch niet gewoon opbellen. Ofwel? Als hij zijn plan in werking zou laten treden zou de man hem nooit helpen. Aaron moest een manier vinden om de man te overtuigen. Een manier om er voor te zorgen dat Thomas Kreb zou meewerken.
Hoofdstuk 27
Thomas volgde De Moor het Durop gebouw binnen. Jessie Karels op hun hielen. Ze kwamen aan in het bureel van Linda Van Velzeke. Wat ze daar aantroffen overtrof hun stoutste verwachtingen.
Het was horror, pure horror. Het lichaam van de vrouw lag tentoongesteld op het bureau. Haar ogen waren deze keer niet dicht zoals bij de andere slachtoffers. Ze waren wijd opengesperd. Alsof ze de dood zelf in de ogen had gekeken. Haar naakte lichaam vertoonde sporen van zes wonden. De gebruikelijke drie en nog drie extra in spiegelbeeld van de andere. Haar handen waren net zoals bij elk ander slachtoffer over elkaar gevouwen en lagen op haar buik. Net onder de onderste wond. De kamer was duister en er leek niet veel aan veranderd. Op een opgebrande kaars en een tekst op de muur na. Een tekst op de muur, geschreven in rode letters.
“Het is geen bloed, dat zie je.” Thomas verbrak de ongemakkelijke stilte.
De Moor bekeek de letters van dichterbij en knikte bevestigend naar Thomas. Daar het nieuwe slachtoffer leek de koude oorlog tussen de twee wat bekoeld.
“Wat wil dit zeggen. Mijn Latijn is nooit heel goed geweest.” Vroeg Jessie.
“Calcanda semel via leti of beter, De Weg des doods moet eenmaal betreden worden.” Zei De Moor,
“Ik kan er niet meteen iets van maken.”
“Logisch, je denkt niet na. Je durft geen linken leggen.” Thomas pikte meteen in.
“Hop, daar gaan we weer.” Zei Jessie in alle stilte zodat niemand haar kon horen.
“En welke link leg ik dan niet?” De Moor klonk licht geïrriteerd.
“De link met De Rechters.”
“Begin niet weer over je rechters.”
“Laat hem uitspreken, misschien heeft hij wel een punt” Jessie kwam tussenbeiden.
“De Link met de rechters is logisch. De rechters spreken recht. In de tijd van Van Eyck werd het recht in het Latijn gesproken. Een van de zinnen die de rechters gebruikten als ze de doodstraf uitspraken was Calcanda semel via leti.”
“Is dat nu niet wat ver gezocht?”
“Ik denk dat het net daarom wel eens de waarheid kan zijn.”
De Moor keek nog een laatste keer naar het lichaam van Linda en deed teken aan de schouder dat hij haar mocht opbergen.
Hij ging samen met Thomas en Jessie naar buiten.
“Stel dat je toch gelijk hebt. Stel dat we achter de rechters aanmoeten? Hoe wil je dat dan aanpakken.” De Moor keek Thomas vragend aan.
“Door veel opzoek werk te doen.”
De Moor zag de stapels papier op zijn bureau al vertienvoudigen.
Hoofdstuk 28
Alex stond in de regen op de Grote markt. Mechelen had voor hem ook geen geheimen meer. Hij kende elke hoek van de stad. Hij wist precies waar hij moest zijn. Hij wist precies wat hij moest doen. Vandaag zou de eerste stap van zijn plan in werking treden.
Vandaag zou hij er voor zorgen dat de juiste mensen mee werkten en de verkeerde mensen werden gestraft. Hij had de dagen na de moord zich wat schuil gehouden. Hij wou niet te veel aandacht trekken. Hoewel, niet te veel aandacht. Ergens had hij nood aan de aandacht. Hij moest er voor zorgen dat er genoeg mensen waren op de juiste plaats op het juiste moment. Hij verliet de grote markt en liep de Ijzerleen in. Vanavond zou het gebeuren. Vanavond zou de eerste stap gezet worden.
Hoofdstuk 29
De Moor, Jessie en Thomas zaten in het bureel. Ze waren verdiept in de boeken. De Moor las een boek over de Rechtvaardige Rechters, Thomas verdiepte zich in de schilderkunst van Van Eyck en Jessie verdiepte zich in een lijst met slachtoffers. De lijst hadden ze gevonden in een lade van het bureau van Linda Van Velzeke. Ze had hem eigenhandig geschreven. Het leek wel of de vrouw haar eigen privé onderzoek voerde.
Lijst slachtoffers
“Vijfenveertig slachtoffers. Gaat het dan nooit stoppen.”
De Moor keek op uit zijn boek en sprak haar aan.
“Elke oorlog maakt slachtoffers. Ook deze oorlog zal ze maken.”
“Maar dit is geen oorlog, deze man is gek.”
“Gek, of juist geniaal” Kwam Thomas tussenbeiden zonder op te kijken uit zijn boek.
“Geniaal? Kan het? Of nee, misschien toch.”
nadat hij dit gezegd had stond De Moor op en liep het bureel uit. Hij moest en zou het nakijken. Hij wist dat hij het thuis had liggen. In zijn boekenkast stond het. Hij liep de hele weg naar zijn huis.
Hij opende de deur en voelde een vreemd gevoel zich van hem eigen maken. Hij was niet alleen.
Alex stond in de regen op de Grote markt. Mechelen had voor hem ook geen geheimen meer. Hij kende elke hoek van de stad. Hij wist precies waar hij moest zijn. Hij wist precies wat hij moest doen. Vandaag zou de eerste stap van zijn plan in werking treden.
Vandaag zou hij er voor zorgen dat de juiste mensen mee werkten en de verkeerde mensen werden gestraft. Hij had de dagen na de moord zich wat schuil gehouden. Hij wou niet te veel aandacht trekken. Hoewel, niet te veel aandacht. Ergens had hij nood aan de aandacht. Hij moest er voor zorgen dat er genoeg mensen waren op de juiste plaats op het juiste moment. Hij verliet de grote markt en liep de Ijzerleen in. Vanavond zou het gebeuren. Vanavond zou de eerste stap gezet worden.
Hoofdstuk 29
De Moor, Jessie en Thomas zaten in het bureel. Ze waren verdiept in de boeken. De Moor las een boek over de Rechtvaardige Rechters, Thomas verdiepte zich in de schilderkunst van Van Eyck en Jessie verdiepte zich in een lijst met slachtoffers. De lijst hadden ze gevonden in een lade van het bureau van Linda Van Velzeke. Ze had hem eigenhandig geschreven. Het leek wel of de vrouw haar eigen privé onderzoek voerde.
Lijst slachtoffers
- NRr Naam Leeftijd M/V Plaats overlijden
1 Maria Schilders 52 V Mechelen
2 Rob Peeters 34 M Gent
3 Ilse Muilaert 41 V Brussel
4 Phillippe De Cock 24 M Mechelen
5 Erika Van Soeten 27 V Gent
6 Marc De Greef 62 M Brussel
7 Silke De Maeght 21 V Mechelen
8 Rudi Hansen 36 M Gent
9 Mario Lippens 22 M Brussel
10 Chantal Stekels 28 V Mechelen
11 Barbara Beeckens 34 V Gent
12 Olek Wargow 72 M Brussel
13 Mieke De Cre 22 V Mechelen
14 Pjotr De Roek 19 M Gent
15 Jamilia El’Mahawi 24 V Brussel
16 Jonas De Voeght 23 M Mechelen
17 Emile Fuque 18 V Gent
18 Paul Ieloms 45 M Brussel
19 Crista Helkens 65 V Mechelen
20 Joris Kasteels 47 M Gent
21 Olga De Visser 43 V Brussel
22 Gerard Van Dam 75 M Mechelen
23 Marina Keuteleer 20 V Gent
24 Iris Van Wijndaele 33 V Brussel
25 Rani Adox 37 V Mechelen
26 Filip Van Aken 52 M Gent
27 Tinne De Man 32 V Brussel
28 Maarten Bredoep 59 M Mechelen
29 Jana Lodewyks 54 V Gent
30 Linde Driesen 64 V Brussel
31 Mats Van Daele 17 M Mechelen
32 Pauline Cooreman 26 V Gent
33 Vinciane Dockx 34 V Brussel
34 Christophe De Nyn 38 M Mechelen
35 Lara Michiels 51 V Gent
36 Eduigus Conick 24 M Brussel
37 Lynn Van Eiken 53 V Mechelen
38 Lodewijk Raaps 80 M Gent
39 Camille Dupont 24 V Brussel
40 Valère Coens 32 M Mechelen
41 Machteld Janssens 52 V Gent
42 Frans Jordaens 30 M Brussel
43 Kurt Franken 33 M Mechelen
“Vijfenveertig slachtoffers. Gaat het dan nooit stoppen.”
De Moor keek op uit zijn boek en sprak haar aan.
“Elke oorlog maakt slachtoffers. Ook deze oorlog zal ze maken.”
“Maar dit is geen oorlog, deze man is gek.”
“Gek, of juist geniaal” Kwam Thomas tussenbeiden zonder op te kijken uit zijn boek.
“Geniaal? Kan het? Of nee, misschien toch.”
nadat hij dit gezegd had stond De Moor op en liep het bureel uit. Hij moest en zou het nakijken. Hij wist dat hij het thuis had liggen. In zijn boekenkast stond het. Hij liep de hele weg naar zijn huis.
Hij opende de deur en voelde een vreemd gevoel zich van hem eigen maken. Hij was niet alleen.
Hoofdstuk 30
De Moor keek verschrikt naar de zetel. Hoe was hij hier binnen geraakt?
Het viel De Moor op dat de radio aanstond. Klassieke muziek steeg op uit het apparaat. Een bekende melodie, die De Moor niet meteen thuis kon brengen.
“Zet je er even bij.” Alex gebaarde naar de lederen fauteuil die De Moor enkel gebruikte om in te lezen.
De Moor ging zitten, niet wetend waarom, maar dit leek hem het juiste om te doen. Hij keek onrustig rond in de woonkamer.
“Wees maar gerust, ik heb her niets weggenomen.”
“Wat doe je hier?” De Moor keek Alex vragend aan. “Kom je mij ook vermoorden?”
“Ik kom u niet vermoorden inspecteur.”
De Moor keek verrast naar Alex. “Wat kom je dan doen?”
“Met u praten, inspecteur.. Ik zie het aan uw gezicht dat u bang bent. Maar wees niet bang, ik kom u niet doden.”
“Kom je, je aangeven?”
“Verkeerd gegokt, inspecteur. Ik kom me niet aangeven. Ik kom mijn verhaal doen. Ik kom mijn kant vertellen. Inspecteur, ik ben inderdaad wie u denkt. Ik ben een moordenaar. Ik vermoord mensen.”
Alex tikte drie keer op de leuning van de sofa.
“Vertel me liever iets wat ik nog niet weet.”
“Inspecteur, rustig. Ik zei je al dat ik mijn verhaal kom doen.”
De muziek bereikte een griezelig hoogtepunt. De Moor, die nochtans veel van muziek afwist, kon het stuk nog steeds niet thuis brengen.
“Zijn wij niet alle twee moordenaars, inspecteur? Hebben wij in ons leven beiden nog niet minsten één moord op ons geweten?”
“Iedereen slaat wel eens een mug dood, maakt me dat tot een moordenaar?”
“Ik heb het niet over insecten, inspecteur. Ik heb het over mensen!”
De Moor keek Alex aan. Hij zag er best normaal uit. Als je hem tegenkwam op straat zou je hem geen seriemoordenaar durven noemen. Maar dat had je wel meer met seriemoordenaars. Maar deze jongen leek een gewone jongen. Niet ouder dan negentien. Hij bekeek hem goed. Aan zijn kleding was niets aan te merken. Hij droeg een zwarte geklede broek en een rood hemd. Rond zijn hals was een sjaal gewikkeld. Wat vreemd was, want het was helemaal niet koud buiten. Waarschijnlijk een of andere modetrend waar De Moor niet echt kon in volgen. Zijn blik dwaalde af naar Alex’ pols. Een vreemd horloge sierde zijn handgewricht. Een vreemde tekening stond op de wijzerplaat. Een lam, het leek nu niet meteen een horloge dat gedragen zou worden door een jongen van Alex’ leeftijd.
Alex tikte weer driemaal op de leuning.
“Zal ik verder gaan met mijn verhaal? Zoals ik al zei zijn wij beiden moordenaars, u hoeft niet tegen mij te liegen. Ik weet alles.”
“Je weet alles?”
“Ik weet alles over… Dit…”
Alex nam een pistool van achter zijn rug vandaan. Hij legde het wapen op de tafel tussen hem en De Moor.
“Herkent u het?”
“Wat doe je met mijn wapen?”
In De Moors ogen stond angst te lezen.
“Ik heb u reeds verteld dat u geen schrik hoeft te hebben. Ik ga u niet vermoorden.”
Alex pauzeerde even en luisterde naar de muziek.
“Herkent u de muziek? Ik heb het speciaal voor deze gelegenheid uitgekozen.”
De Moor keek hem vragend aan.
“U herkent het blijkbaar niet. Het is nochtans toepasselijk op een avond als deze. Toepasselijk voor dit moment. Uw moment. Dit magistraal klassiek stuk is van de hand van niemand minder dan Wolfgang Amadeus Mozart. Die ken je toch neem ik aan. Luister maar eens goed. En wees niet bang, Ik zie het in uw ogen. Zoals ik al zei zal ik u niet doden.”
De Moor luisterde naar de muziek. Het was inderdaad van de magische Wolfgang Amadeus Mozart. Het was zijn Requiem.
“Ik zal u niet doden, inspecteur. Wees maar gerust, u zal het zelf doen.”
De Moor keek verschrikt naar de zetel. Hoe was hij hier binnen geraakt?
Het viel De Moor op dat de radio aanstond. Klassieke muziek steeg op uit het apparaat. Een bekende melodie, die De Moor niet meteen thuis kon brengen.
“Zet je er even bij.” Alex gebaarde naar de lederen fauteuil die De Moor enkel gebruikte om in te lezen.
De Moor ging zitten, niet wetend waarom, maar dit leek hem het juiste om te doen. Hij keek onrustig rond in de woonkamer.
“Wees maar gerust, ik heb her niets weggenomen.”
“Wat doe je hier?” De Moor keek Alex vragend aan. “Kom je mij ook vermoorden?”
“Ik kom u niet vermoorden inspecteur.”
De Moor keek verrast naar Alex. “Wat kom je dan doen?”
“Met u praten, inspecteur.. Ik zie het aan uw gezicht dat u bang bent. Maar wees niet bang, ik kom u niet doden.”
“Kom je, je aangeven?”
“Verkeerd gegokt, inspecteur. Ik kom me niet aangeven. Ik kom mijn verhaal doen. Ik kom mijn kant vertellen. Inspecteur, ik ben inderdaad wie u denkt. Ik ben een moordenaar. Ik vermoord mensen.”
Alex tikte drie keer op de leuning van de sofa.
“Vertel me liever iets wat ik nog niet weet.”
“Inspecteur, rustig. Ik zei je al dat ik mijn verhaal kom doen.”
De muziek bereikte een griezelig hoogtepunt. De Moor, die nochtans veel van muziek afwist, kon het stuk nog steeds niet thuis brengen.
“Zijn wij niet alle twee moordenaars, inspecteur? Hebben wij in ons leven beiden nog niet minsten één moord op ons geweten?”
“Iedereen slaat wel eens een mug dood, maakt me dat tot een moordenaar?”
“Ik heb het niet over insecten, inspecteur. Ik heb het over mensen!”
De Moor keek Alex aan. Hij zag er best normaal uit. Als je hem tegenkwam op straat zou je hem geen seriemoordenaar durven noemen. Maar dat had je wel meer met seriemoordenaars. Maar deze jongen leek een gewone jongen. Niet ouder dan negentien. Hij bekeek hem goed. Aan zijn kleding was niets aan te merken. Hij droeg een zwarte geklede broek en een rood hemd. Rond zijn hals was een sjaal gewikkeld. Wat vreemd was, want het was helemaal niet koud buiten. Waarschijnlijk een of andere modetrend waar De Moor niet echt kon in volgen. Zijn blik dwaalde af naar Alex’ pols. Een vreemd horloge sierde zijn handgewricht. Een vreemde tekening stond op de wijzerplaat. Een lam, het leek nu niet meteen een horloge dat gedragen zou worden door een jongen van Alex’ leeftijd.
Alex tikte weer driemaal op de leuning.
“Zal ik verder gaan met mijn verhaal? Zoals ik al zei zijn wij beiden moordenaars, u hoeft niet tegen mij te liegen. Ik weet alles.”
“Je weet alles?”
“Ik weet alles over… Dit…”
Alex nam een pistool van achter zijn rug vandaan. Hij legde het wapen op de tafel tussen hem en De Moor.
“Herkent u het?”
“Wat doe je met mijn wapen?”
In De Moors ogen stond angst te lezen.
“Ik heb u reeds verteld dat u geen schrik hoeft te hebben. Ik ga u niet vermoorden.”
Alex pauzeerde even en luisterde naar de muziek.
“Herkent u de muziek? Ik heb het speciaal voor deze gelegenheid uitgekozen.”
De Moor keek hem vragend aan.
“U herkent het blijkbaar niet. Het is nochtans toepasselijk op een avond als deze. Toepasselijk voor dit moment. Uw moment. Dit magistraal klassiek stuk is van de hand van niemand minder dan Wolfgang Amadeus Mozart. Die ken je toch neem ik aan. Luister maar eens goed. En wees niet bang, Ik zie het in uw ogen. Zoals ik al zei zal ik u niet doden.”
De Moor luisterde naar de muziek. Het was inderdaad van de magische Wolfgang Amadeus Mozart. Het was zijn Requiem.
“Ik zal u niet doden, inspecteur. Wees maar gerust, u zal het zelf doen.”
Ohooo dat voorspelt weinig goeds als de moordenaar zegt dat zijn slachtoffer zichzelf mag vermoorden 
Ik heb de hele lijst met slachtoffers voorbij gescrolled. Want ik wil je verhaal lezen en niet lijstjes bestuderen. Daarnaast past het ook niet echt in een thriller
Ik zou beschrijvend vertellen dat ze 43 slachtoffers heeft gevonden, en misschien wat haar daar aan opvalt of juist niet 
Ga zo door!

Ik heb de hele lijst met slachtoffers voorbij gescrolled. Want ik wil je verhaal lezen en niet lijstjes bestuderen. Daarnaast past het ook niet echt in een thriller


Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...