Beste allemaal.
Vaak lees ik verhalen op forums die goed zijn, maar op een geven moment niet meer verder gaan. Er zijn verhalen bij waarvan ik dan denk, nou... daar zou ik wel eens verder op willen voort borduren.
Gezien ik een beetje aan het experimenteren ben, vroeg ik me af of er mensen zijn die een verhaal hebben geschreven, maar er om wat voor redenen dan ook, geen zin meer in hebben om er mee verder te gaan. Ik wil eens weten of ik er in slaag om met het verhaal van een ander aan de slag te gaan, zijn er mensen die nog iets hebben liggen en er toch niets meer mee doen?
MvG
Michel
onafgemaakte verhalen afmaken...
Ik heb vaak ideeën, maar geraak niet verder dan dat idee. Als je wilt mag je van mij best proberen verder te schrijven aan iets wat ik heb liggen. Alleen weet ik niet of wat ik heb je genre is.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
Genres maken niet uit:) jullie mogen me altijd wat toe sturen, dan zal ik t lezen, en kijken of ik er wat mee kan:)
Kan ik n email adres naar jullie PM,en? zodat jullie me wat op kunnen sturen?
Auteursrechten van het verhaal blijven bij jullie natuurlijk!:)
Kan ik n email adres naar jullie PM,en? zodat jullie me wat op kunnen sturen?
Auteursrechten van het verhaal blijven bij jullie natuurlijk!:)
Wat mij betreft zou je naar ieder onafgemaakt verhaal, wat al een half jaar stil ligt een berichtje naar de auteur mogen sturen, of hij/zij er nog mee door wil gaan of dat jij het mogelijk verder kan schrijven.
-
- Vulpen
- Berichten: 366
- Lid geworden op: 18 sep 2012 22:45
Wat een leuk en goed idee! Als iemand nog een niet afgemaakt verhaal over heeft..
-
- Potlood
- Berichten: 85
- Lid geworden op: 30 jan 2012 22:49
- Locatie: Maaseik
Uub schreef:Beste allemaal.
Vaak lees ik verhalen op forums die goed zijn, maar op een geven moment niet meer verder gaan. Er zijn verhalen bij waarvan ik dan denk, nou... daar zou ik wel eens verder op willen voort borduren.
Gezien ik een beetje aan het experimenteren ben, vroeg ik me af of er mensen zijn die een verhaal hebben geschreven, maar er om wat voor redenen dan ook, geen zin meer in hebben om er mee verder te gaan. Ik wil eens weten of ik er in slaag om met het verhaal van een ander aan de slag te gaan, zijn er mensen die nog iets hebben liggen en er toch niets meer mee doen?
MvG
Michel
Ik heb nog een verhaal liggen. Het telt 44 -A4 pagina's en gaat over de aarde van de toekomst, helemaal geteisterd door droogte en opwarming en één noorderlijk rijk waar het wel goed leven is maar waar een dictator aan de macht is. Moest je zin hebben (of iemand anders..,) dan stuur ik het door...
Mvg
Steve
-
- Vulpen
- Berichten: 366
- Lid geworden op: 18 sep 2012 22:45
Klinkt als een gave uitdaging, ik PM je mijn email adres
-
- Potlood
- Berichten: 85
- Lid geworden op: 30 jan 2012 22:49
- Locatie: Maaseik
[quote="masterbreel"]Klinkt als een gave uitdaging, ik PM je mijn email adres[/quote]
Weet je wat ik doe? Ik plaats het hieronder ..en eenieder die de behoefte zou voelen, mag zich uitleven. (weet helemaal niet of het een sterk verhaal is, hoor) Of is zoiets not done?
Hoofdstuk 1: 17 mei 2044
De zon brandde zweetdruppels op zijn voorhoofd. Voor de zoveelste keer haalde Gerrard de ondertussen verfomfaaide rode doek uit zijn broek om het zweet weg te vegen. Zijn ogen waren bijééngetrokken tot spleetjes en de horizon produceerde een wazig beeld. Hij zuchtte.
Hij hoopte dat de avond snel zou vallen. Niet omdat hij in het duister meer kans had om hen te vinden maar omdat de avond tenminste tijdelijke verkoeling bracht. Al minstens twee weken zwierf hij rond aan de oevers van de stervende rivier. Eéns, nog niet zo lang geleden, was de Maas een machtige stroom die het land eromheen groen kleurde. Nu was zij verworden tot een langzaam kabbelend beekje dat enkel in de winter nog de grandeur van vroeger toonde.
Het was daar, in een gebied dat vroeger als het land België bekend stond, dat Gerrard op zoek was naar hen. Maar omdat dit gebied de entree was tot de grote Europese woestijn was het er bijzonderlijk gevaarlijk toeven. Aangezien het leven nog zuidelijker haast onmogelijk was geworden zwierven talloze groepen mensen hier rond, levend van het spaarzame groen en het weinige water. Het was altijd gevaarlijk om dergelijke groepen te benaderen omdat je nooit wist wat ze in hun mars hadden. Sommige waren tamelijk hulpeloos en blij met alle mogelijke hulp, anderen bijzonder agressief. Bovendien doorkuisten heel wat mensenhandelaars het land, net als hij op zoek naar weerlozen. In tegenstelling tot Gerrard deden zij dit echter uit financiële overwegingen (om hen-in Norvia- in het illegale circuit van huisslaven, prostituees of zwartwerkers onder te brengen) en hielden zij niet bepaald van Gerrards concurrentie. Deze realiteit zat dicht aan de oppervlakte van zijn bewustzijn. Hij wist dat zijn werk gevaarlijk was. Maar als zoon van een Zuidelijke immigrant die het geluk had gehad om nog net voor de Grote Sluiting Norvia binnen te mogen beschouwde hij het als zijn plicht de mensen hier in het zuiden te helpen. Zijn organisatie, de H.A.Z. ,(hulp aan het Zuiden) deelde voedselpakketten uit, bracht geneesmiddelen rond, probeerde de mensen technieken aan te leren die ze konden gebruiken om weer maar eens een dag te overleven en soms-als ze weer echt schrijnende taferelen tegenkwamen-probeerden ze ook wel eens iemand Norvia binnen te smokkelen. Met dat laatste liepen ze echter een groot risico. Als ze betrapt werden kon de organisatie zijn subsidies wel vergeten en-nog erger-Gerrard kon zijn staatsburgerschap verliezen en het land worden uitgezet.
Opnieuw zuchtte hij. De foto’s die hem op zijn bureau in Norviaville hadden bereikt, wogen zwaar op zijn gemoed. Meteen na het zien van die foto’s had hij een team samengesteld. Niemand begreep zijn opwinding. De foto’s van het rondtrekkende groepje nomaden in erbarmelijke toestand vormden geen fraai zicht maar waren dagelijkse realiteit binnen de H.A.Z. Ze konden niet elke groep helpen. Daarvoor hadden ze de middelen niet. En toch wou Gerrard dat deze groep, die zich in niets onderscheidde van alle anderen, meteen zou worden geholpen. Hij kon hun verbazing wel begrijpen.
Hij besloot terug te keren naar het basiskamp. Ook vandaag zou hij de groep niet vinden. Het werd al laat en alleen in het donker rondzwerven in dit gebied was allesbehalve een goed idee. Hij startte zijn hybride 4X4 en de monsterwielen van de wagen verpletterden het grove zand onder hun banden. Wegen waren er hier niet en de Jeep was het enige voertuig waarmee je hier kon rondrijden. Langzaam vatte hij de terugweg aan. Zijn zonnebril beschermde zijn ogen tegen de ergste UV-stralen en het briesje dat veroorzaakt werd door de lage snelheid van de terreinwagen verwelkomde hij met open armen. Desondanks bleef hij alert. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij op de terugweg nog beweging zag. Hij deed ongeveer een uur over de 35 kilometer naar het basiskamp . Het was al na zevenen toen hij uiteindelijk de omheining van het tijdelijke kamp zag.
Het was Diego die hem tegemoetkwam. Ook hij was, zoals de meeste vrijwilligers, een zoon van een zuidelijke immigrant. Zijn taak bestond erin het kamp te beschermen terwijl de anderen op inspectie waren. Een meestal saaie maar soms ook heel gevaarlijke bedoening. Aan een eerdere bewakingsopdracht had Diego een kogel in zijn schouder overgehouden. Het had toen echt niet veel gescheeld of….Het gevolg ervan was een chronisch pijnlijke schouder, en een –vanaf dan-voortdurende waakzaamheid tijdens bewakingsopdrachten. “Gelukkig had hij niets van zijn vrolijke karakter ingeboet” glimlachte Gerrard.
Diego deed het hek open. De prikkeldraad maakte een irritant geluid. “Dag Boss. Ik zie dat je weer een vruchtbare dag hebt gehad” zei hij terwijl hij Gerrards verwilderde haardos in zich opnam. “Hoe was het vandaag? Vochtig en groen?”
“Warm en stoffig amigo. Zoals altijd”
“Niet zo lang geleden betaalden de mensen een fortuin voor een zonnevakantie” grijnsde Diego. “Jij bent gewoon te verwend.”
“Ze mogen hun zonnevakantie steken waar de zon niet schijnt.”
“Ola, de boss is kribbig.”
Gerrard herwon zijn goed humeur. “Nee hoor, gewoon moe en dorstig. Zoals elke avond.”
Nadat hij zijn elektrische terreinwagen had geparkeerd in een stal die voor garage moest doorgaan friste Gerrard zich even op. Ze hadden altijd voldoende (lauw) water bij om zichzelf te verfrissen en eventueel een grote groep zuiderlingen te helpen.Hij liet het water dan ook ongegeneerd over zijn haren en nek lopen. Op andere momenten zou hij zich geschaamd hebben voor een dergelijke verspilling maar niet vandaag. Het was het enige beetje luxe dat hij hier had en zich toestond. Hij kon er dus maar het best van genieten.
“Noppes” antwoordde Claudia op de vraag of zij vandaag succes had gehad. “Geen levende ziel te bespeuren. En met “geen levende ziel” bedoel ik werkelijk” mens noch dier.”
Claudia was een activiste die zich weliswaar vol overtuiging bij hun organisatie had aangesloten maar het toch niet vond kunnen dat de H.A.Z. alleen mensen uit het zuiden trachtte te helpen. Het steeds verder slinkende dierenbestand verdiende wat haar betrof minstens evenveel aandacht. Ze stak haar kattige kin vooruit en herhaalde “mens noch dier.”
Ze zaten met hun vijven in hun avondvertrek en wisten dat ze spoedig succes moesten hebben of dat anders deze operatie dienden af te blazen. Er was niet geld genoeg voorhanden om een hele maand in dit gebied te vertoeven.
De avond viel langzaam over het gebied. Het was al na negenen toen het volledig donker was. Het was het meest favoriete moment van Gerrard die de avondlijke verkoeling gretig verwelkomde. Ze zaten voor hun tijdelijk kampement te kaarten op ongeveer 25 meter van de omheining die hen een beetje moest beschermen. Norbert grinnikte. Dat betekende dat hij goede kaarten had. Hij kon absoluut niet verbergen wat hij in zijn handen had en iedereen wachtte met het bepalen van zijn tactiek totdat Norbert onbewust kenbaar had gemaakt wat hij had gekregen. “Ik vraag” zei Gerrad met een grijns. Katja zat naast hem en wist al dat ze verloren had. Of ze volgde Gerrad en samen konden ze zeker niet op tegen de kaarten van Norbert of ze paste en Norbert en Gerrard gingen samen met de winst lopen. “Ik gun het je niet” dacht ze en deelde mee dat ze volgde. Gerrard keek zijn bepaald knappe buur aan en hij kon haar gedachtegang-zoals steeds- raden; “Iemand moest Norbert toch eens uitleggen dat hij zijn kaarten steeds verraadde. Want op deze manier ging het plezier in het spel snel verloren.”
Ongeveer een uurtje later wou Gerrard het voor bekeken houden. De kaartavond had hem-zoals gewoonlijk-meer verlies dan winst opgebracht. Hij nam zich voor om tegen de volgende expeditie een andere avondactiviteit te organiseren. Net toen hij wilde opstaan hoorden ze een zacht geluid.
Diego keek hem meteen doordringend aan. “Heb je dat gehoord? Er is daar iemand.”
Diego nam meteen zijn geweer dat de hele tijd achteloos naast zijn stoel had gestaan en langzaam gingen ze richting poort.
Geluid in dit gebied was altijd gevaarlijk. Het kon één van de ongelukkige bewoners zijn maar evengoed konden het stropers zijn die hun concurrentie niet aanvaarden. Ook Gerrad had zijn revolver nu uit de holster gehaald en vanuit een ooghoek zag hij dat Katja naar binnen rende om seconden later terug te keren met de nachtkijkers. Het scheen Gerrad een onbeschrijfelijk lange tijd te duren vooraleer ze de korte afstand tot de poort hadden overbrugt. Het zand schuurde onder hun laarzen en diegene die daar buiten op hen wachtte moest hen wel horen.
Het was Diego die als eerste de poort bereikte. Hij liet zich op zijn knieën vallen en keek voorzichtig door één van de openingen van de gammele houtconstructie. De duisternis wou aanvankelijk zijn geheim niet onthullen. Pas na enkele seconden zag hij een roerloos lichaam liggen op ongeveer 40 meter van de poort. Dat er een mens in nood voor hun kampement lag drong pas tot hem door toen hij opnieuw een zacht kreunen hoorde.
“Dat heb ik nog nooit meegemaakt.”bromde Diego die het zaakje nog steeds niet vertrouwde. “Het lijkt wel alsof hij ons is komen opzoeken. “
De persoon in nood bleek een zuideling te zijn met een dergelijk zwarte huidskleur dat hij zelfs hier-in deze toegang tot de Grote Woestijn-een opvallende figuur moest zijn. “het is een…neger” stamelde Claudia verbaasd.. “Hoe gaan we die onopgemerkt de grens oversmokkelen?”
Hoofdstuk 2: 17 november 2037
“Het is een zaak van staatsbelang” dreunde de stem op de T.V. monotoon “Wij kunnen geen vreemdelingen meer toelaten tot onze landen; Het zal de welvaart van ons land en zijn inwoners in gevaar brengen. Overbevolking zal leiden tot de vernietiging van Norvia en dat kan deze regering niet toelaten. Daarom heeft de regering besloten om vanaf vandaag, 26 maart 2037, de grenzen te sluiten voor alle vluchtelingen uit het zuiden. Enkel immigranten die Norvia willen binnenkomen in het kader van de gezinshereniging zullen nog voor een beperkte tijd toegang krijgen tot ons land. Wij zijn tot deze drastische maatregel…”
Gerrard zat samen met zijn moeder naar de T.V. te kijken. Hij schudde zijn hoofd. Ondanks zijn jonge leeftijd realiseerde hij zich al heel goed dat hij het niet eens was met Robin Hogerfelt, Er waren nog miljoenen vluchtelingen zoals zijn vorig jaar overleden vader. Er was voor hen geen toekomst in Europa. Het vroegere Centraal en Zuid-Europa was verworden tot een toneelstuk van natuurrampen en hongersnoden. De mensen konden er niet overleven.
“Hij heeft ongelijk” barstte Gerrard uit.
Zijn moeder keek hem vertwijfeld aan “Er moet iets gebeuren jongen. Elke dag staan er duizenden mensen aan de grensposten en allemaal willen ze Norvia binnenkomen. We kunnen niet de hele wereld redden.”
“U bent gehersenspoeld, moeder. De propaganda op T.V. heeft zijn uitwerking niet gemist. Bent u misschien vergeten dat vader ook een vluchteling was. Wat zou er van ons zijn geworden als hij het land niet had binnengemogen?”
“Iedereen die betrapt wordt op mensenhandel zal meteen zijn staatsburgerschap verliezen en binnen de week worden uitgewezen. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de toekomst van Norvia veilig te stellen. Wij hopen dat éénieder zijn gevoel voor burgerzin…”
“Er zijn heus wel oplossingen te bedenken, maar de politieke wil ontbreekt.”
“Dat zijn dingen die zich boven ons hoofd afspelen, jongen.”
Gerrard liep rood aan. Hij sprong recht uit zijn zetel en ijsbeerde door het te kleine salon van de arbeiderswoning die zijn moeder een vijftal jaren geleden ter beschikking was gesteld.
“Dit is niet rechtvaardig” mompelde hij in zichzelf zonder nog acht te slaan op zijn moeder die op hem probeerde in te praten.
“De regering zal noodprogramma’s opstellen en zich solidair tonen met de bevolking uit het zuiden. Er zal een budget worden vrijgemaakt voor maatregelen die ten goede komen aan de inwoners van het zuiden. De regering laat hiermee zijn goed hart zien en heeft er alle vertrouwen in dat zijn bevolking dit wijs besluit zal steunen.”
Hoofdstuk 3: 12 februari 2044
De “BvG “ (Bescherming van Grenzen) was niet lang na de regeringsbeslissing om buitenlanders te weren opgericht. Aanvankelijk was de organisatie niet meer dan een veredeld douanegezelschap die zelfs hiërarhisch onder de politie stond. De leden deden niet veel meer dan wacht kloppen langs de duistere zandweggetjes die vanuit Europa Norvia binnenliepen en het arresteren van kleine groepjes vluchtelingen die hun geluk en heil zochten in de groene heuvels van het grensgebied. Maar eind 2039 werd Simon Hogerfelt, broer van de grote leider van Norvia Robin Hogerfelt, de belangrijkste persoon binnen de BvG. Volgens ingewijden was het eigenlijk Simon die het land bestuurde en stond Robin onder invloed van zijn jongere broer maar werd naar buiten toe de schijn opgehouden alsof de oudste van het broederpaar de touwtjes stevig in handen had. Hoe het ook zij, sinds Simon zich ging bemoeien met de BvG namen de bevoegdheden van de organisatie drastisch toe. De BvG controleerde nu over het gehele grondgebied van Norvia, kwam als organisatie steeds naar voren wanneer het immigratiehoofdstuk op tafel lag, had inspraak in alle immigratiedossiers, had een leidinggevende functie en had zichzelf boven de nationale politie geheven. Bovendien bezat de BvG sinds kort over een uitstekende accommodatie: drie gevangenissen , verhoorkamers, personeelsverblijfplaatsen over het hele land, wapenarsenalen…
Als er iets was waar hij een afgrijselijke bloedhekel aan had dan was het aan bewakingsopdrachten. Het deed Leroy altijd denken aan de begindagen van de BvG. Toen bestond 90% van zijn taken uit bewakingsopdrachten. Ontelbare uren had hij zo voor zich liggen uitstaren zonder dat er iets gebeurde. De eerste uren van zo’n opdracht was hij altijd alert en reageerde hij nog op het minste geluid. Maar met de tijd verdween ook zijn interesse en op het einde van een lange nacht telde hij de minuten af. Nu stond hij aan de hoofdingang van Gretna Castle, een indrukwekkende uit natuursteen opgetrokken kazerne van de BvG. “Wat sta ik hier in godsnaam te doen?” vloekte hij hardop. “Alsof er één immigrant zo gek is om uitgerekend hier te komen aankloppen. “
Hij spuwde eens op de grond en verviel dan weer in stilzwijgen. De maan verlichtte het zandpad dat naar de slagboom leidde die de hoofdingang afsloot. Om de zoveel tijd liep hij ééns enkele meters naar links of naar rechts om zijn stramme spieren te strekken.
Plots bleef hij stilstaan. In de verte hoorde hij het typisch brommende geluid van een BvG-bestelbus. Het duurde nog minuten eer hij het bestelbusje ook in de gaten kreeg. Enigszins moeizaam trok het zich naar boven, naar de top van de heuvel, van waaruit Gretna Castle een prachtig overzicht bood op de omgeving.
Leroy keek niet echt verbaasd. Hoewel hij eerder een rustige nacht had verwacht gebeurde het wel vaker dat de grenspatrouilles ’s nachts immigranten binnenbrachten. Zuidelingen probeerden natuurlijk eerder van het nachtelijk duister gebruik te maken om hun hachelijke tocht te ondernemen. Het bestelbusje was ondertussen genaderd tot op 100 meter van de slagboom. Langzaam reed het de busje de laatste meter vooruit. Leroy liep naar het raampe van de passagiersstoel.
Hij zag vier tot op de tanden gewapende BvG-ers zitten. Achterin, geboeid, zaten twee personen, waarschijnlijk zuiderlingen, met hun hoofd omlaag. Tenslotte zat
er nog één iemand. Door het duister in de wagen herkende hij deze persoon niet meteen maar hij voelde de man een zekere autoriteit uitstralen.
“Mogen we binnenrijden ?” vroeg de man.
Leroy was eigenlijk verplicht om een nadere controle uit te voeren. Maar hij wist gewoon dat hij hier met hoge pieten te maken had en dat hij die controle maar beter kon laten voor wat ze was.
“Euh..natuurlijk.”zei hij en hij haalde de slagboom omhoog.
In het voorbijrijden herkende hij Simon Hogerfelt
De kilte van de oude muren van Gretna Castle straalden af op Hogerfelt. Hij had zijn belangrijkste adviseurs weloverwogen hier in het zuiden van het land verzameld. Allereerst was Gretna het gebied waar procentueel de meeste migranten de oversteek naar Norvia waagden. De plaats had dus een zeker symbolisch karakter. Maar de belangrijkste reden om deze ultrageheime vergadering in Gretna Castle te laten plaatsvinden lag in de beslotenheid van de kazerne. Hier, ver weg van Norviaville en vooral al de linkse groeperingen die het niet eens waren met zijn beleid, wenste hij zijn plannen voor de nabije toekomst duidelijk te maken. Hij was ’ s nachts in een gewone bestelwagen naar Gretna gereisd zodat de pers er geen lucht van zou krijgen. Voor alle zekerheid had hij twee , enigszins donkere pesoneelsleden laten boeien, zodat toevallige toeschouwer zou denken dat het om een gewoon konvooi ging.
Meteen na zijn aankomst had hij de grote zaal in het hart van de kazerne opgeëist en iedereen die ook maar iets te betekenen had binnen de BvG er verzameld. Enkele belangrijke beleidsmensen waren meegereisd vanuit Norviaville, alle lokale luitenanten van het Gretna gebied waren ook gebriefd. Het was drie uur ’s nachts toen hij de eikenhouten poort die toegang gaf tot de grote zaal liet sluiten en er aan de buitenkant de wacht liet optrekken door twee imposante spierbundels.
Hij stond op een houten verhoog en langs de muren branden fakkels om de zaal te verlichten. Het geheel deed middeleeuws aan, hoewel dat niet de bedoeling was. Hogerfelt keek de zaal in. Hij was maar klein van gestalte, ongeveer 1 meter 73, en had een snelle manier van praten. Reeds op jonge leeftijd begon hij zijn haar te verliezen en over het algemeen zou iemand, afgaande op zijn uiterlijk, hem geen hoge positie toedichten. Maar wanneer je nauwer met hem in contact kwam, wist je wel beter. Hij kon echt innemend en charmant zijn maar kon evenzeer over lijken gaan wanneer men hem tegenwerkte. Hij was bijzonder koppig en altijd overtuigd van zijn gelijk. Bovendien had hij regelmatig woede-aanvallen en hoewel hij eerder een berekend iemand was kon hij op sommige momenten ook heel impusief handelen.
Hij had dit moment goed voorbereid. In gedachten had hij de komende speech al tientallen malen gehouden en de verbaasde blikken en verwonderde kreten van de toehoorders reeds meerdere keren gezien en gehoord..
“Zoals jullie weten heeft Norvia een probleem. Het grootste probleem van ons land is het feit dat we welvarend zijn. De grote droogte die Europa teisterde en nog steeds teistert heeft ons hier in het noorden niet bereikt. Dankzij onze bergbeken en onze bergmeren hebben we voldoende drinkwater en onze bossen zitten vol met leven.”In de zaal keken de prominenten een beetje verveeld. Zij hadden dit praatje al zo vaak gehoord. Innerlijk moest Hogerfelt reeds grinniken wanneer hij aan het moment dacht dat die verveelde uitdrukking zou veranderen in ongeloof.
“Helaas trekt onze welvaart minder gefortuneerden aan. Jarenlang heeft onze regering haar plicht gedaan en deze mensen opgevangen. Maar toen het land vol was nam de regering ook haar verantwoordelijkheid. Ze sloot de grenzen. Toch bleven de buitenlanders komen.”
Hij pauzeerde even, nam een slokje water en ging dan verder:
“Ondanks onze inspanningen blijft de dagelijkse realiteit dat steeds opnieuw tientallen migranten door de mazen van het net glippen. Vooral hier in Gretna. Zij hebben geen job en brengen niets bij aan onze samenleving. Meermaals hebben wij signalen gegeven aan de buitenwereld dat wij dit niet willen. Die signalen werden telkenmale opnieuw genegeerd.”
Ondanks het late uur glinsterden de zweetdruppels op zijn voorhoofd. Met een onbewust gebaar veegde hij ze weg.
“Dit moet veranderen. Wij willen niet langer dweilen met de kranen open. En daarom moeten onze methodes veranderen. Zodat de buitenlanders niet meer willen komen.”
Hij klapte luid in zijn handen. Enige seconden gebeurde er niets. Toen brachten twee robuuste BvG-ers van achter de coulissen een geboeide man naar voren.
De man had een donkere huid maar was desondanks toch verbrand in zijn gezicht. Zijn bewakers dwongen hem op zijn knieën. Angstig keken zijn ogen de zaal in op zoek naar hulp. Niemand beantwoordde zijn blik.
“Hier ziet u een van die durfals die, ondanks dat hij hier niet welkom is, toch besloten heeft om naar Norvia te komen. Een vrije keuze waarvoor hij de gevolgen moet dragen. Welke straf kunnen we hem geven? Hem terugzenden zoals honderdduizenden van zijn voorgangers en hem achter twee maanden weer arresteren? Dat helpt ons niet vooruit. Vanaf nu zal de BvG een drastischere aanpak gebruiken die effectiever zal zijn.”
Opnieuw moest Hogerfelt enkele zweetdruppels wegvegen. “Die aanpak heeft de steun van de regering en van mijn broer, Robin Hogerfelt, en zullen jullie propaganderen onder jullie manschappen. De aanpak is volkomen wettig en noodzakelijk.”
Langzaam ging Simon Hogerfelts hand naar zijn binnenzaak. Het duurde even vooraleer iedereen in de zaal begreep dat hij er een revolver uithaalde. Hogerfelt scheen niet lang te aarzelen. Hij plantte de koele revolver tegen het achterhoofd van de immigrant die nu in een onverstaanbare taal begon te schreeuwen. Voldaan keek Hogerfelt de zaal rond en herkende de blikken die hij reeds gezien had toen hij deze avond voorbereidde. Ongeloof, angst…machtsgeilheid. Een luide knal volgde en een dood lichaam viel op de grond. Nog tijdens de val klonk applaus. Simon had aan bepaalde mensen duidelijk op voorhand instructies gegeven.
Hoofdstuk 4: 13 februari 2044
Nick was bijzonder intelligent en had een haast nooit falende intuïtie. Hoe die eigenschappen zich ontwikkeld hadden wist hij niet maar ze kwamen een donkere zuiderling wel van pas wanneer hij als vluchteling in Norviaville leefde. Zijn lichtbruine huidskleur maakte hem bij alle controles verdacht en meermaals had het geen haar gescheeld of de BvG had hem –eindelijk- kunnen oppakken.. Maar telkens had hij op het juiste moment het juiste steegje ingeslagen of net voor de algemene controle de stadsbus verlaten. Bussen waren wel gratis maar ook gevaarlijk. Er werd erg vaak controle op gehouden. Alle andere vormen van transport binnen de grote ring van Norviaville waren verboden sinds 2040,zogezegd in het kader van de bestrijding van de verdere opwarming van de aarde. En aangezien “verplaatsen” voor een vluchteling van levensbelang was, moest hij wel die bussen nemen. Hij had er een gewoonte van gemaakt om vaak over te stappen. Hij bleef nooit lang op dezelfde bus zitten maar gebruikte liever drie tickets om op een bestemming te komen dan één. Zo hoopte hij de kans op controle te verkleinen en bovendien vertelden de wachtende mensen in de bushokjes hem ongewild allerlei interessante nieuwtjes. Even had hij eraan gedacht om de grootstad te verlaten maar de kans om, zonder onderduikadres, niet op te vallen op het platteland van Norvia was haast onbestaande. Hier kon hij zich verschuilen in de steegjes, ’s avonds ongezien in de schaduw van hoge buildings een onderduikadres zoeken of om voedsel bedelen bij mensen die het niet eens waren met het beleid van de regering. Over het algemeen deed hij dat laatste niet graag want het bracht die mensen zelf in een lastig parket. Het was officieel verboden om vluchtelingen te helpen en als de verkeerde personen hem ergens zagen binnengaan riskeerden zijn hulpverleners een lange gevangenisstraf. Het was bijzonder opvallend dat de laatste twee jaren het aantal barmachtige samaritanen in Norviaville onrustwekkend was gedaald. Soms kon hij niet hanger en dwong de honger hem op zoek te gaan naar hulp. Zoals vandaag. Hij had de laatste twee dagen niets anders binnen gekregen dan een –weliswaar sappige-peer die hij van een perelaar had weten te plukken wiens takken over de omheining van een tuin waren gegroeid. Hij was gewend geraakt aan het holle gevoel in zijn maag. Maar op dit moment vertelde niet alleen zijn maag maar ook de loomheid in zijn armen en benen dat hij dringend op zoek moest naar vast voedsel. Hij had de bus genomen naar het zuiden van de stad, het vroeger industriegebied, waar zich nog steeds veel arbeiderswoningen bevonden uit het begin van de eeuw. De mensen die er woonden behoorden over het algemeen niet tot de elite van het land. “Ironisch” dacht Nick “ dat zij die juist het minste hebben het meeste willen geven.” Schijnbaar volledig op zijn gemak liep hij door een typische wijkstraat waar alle rijtjeswoningen er precies identiek uitzagen. Toch hield hij een bepaald huis scherp in het oog. Op nummer 27 woonde Sofia, een meisje dat hem zeker zou helpen als ze kon. Hij hoopte op een stevige maaltijd en een dak boven zijn hoofd voor de nacht. Het was al laat en er liep haast niemand op straat. Heel in de verte liet een oud heertje zijn hond uit. Bovendien waren de meeste gordijnen toe. “Ideaal” dacht Nick en hij belde aan. Tien seconden gebeurde er niets en toen hoorde hij wat gestommel. Uiteindelijk ging de deur open en hij zag het nog jonge gezicht van Sofia verschijnen. Aan haar zij had ze haar onafscheidelijke rottweiler. Nick wist dat het dier geen vlieg kwaad deed maar wel potentieële belagers afschrok. Sofia keek hem even aan, zei niets en opende de deur een beetje verder. Een teken dat hij mocht binnenkomen.
“Dank je” zei Nick toen hij in het donkere gangpad stond.
Sofia knikte. “Heeft iemand je gezien?” Het was een retorische vraag want ze wist dat Nick altijd heel voorzichtig was.
“Ja” antwoordde hij toch “de BvG heeft me gevolgd vanuit het stadscentrum. Waarschijnlijk beuken ze dadelijk de deur in.”
Ze grinnikten allebei. “Ik heb een stukje rundsvlees voor je en misschien ook nog wat soep. Blijf je slapen?”
Hij knikte. “Het zou voor de afwisseling wel eens leuk zijn om een kale appartementshal te ruilen voor een echte slaapkamer.”
Sofia lachte opnieuw. Nick vond haar leuk en aantrekkelijk; Ze had lange bruine krullen en opvallend groene ogen. Hoewel ze geboren en getogen was in Norvia had ze toch een zuiderse flair over zich. Nick stond zichzelf echter niet toe om over haar te fantaseren omdat hij wist dat er onmogelijk iets tussen hen kon groeien. “Niet zolang ik illegaal in dit land verblijf” dacht hij meermaals. Maar elke keer als hij haar rook of zag voelde hij iets kriebelen diep in zijn buik. Bovendien vermoedde hij dat zij hem ook leuk vond. Hij merkte het in de steelse manier waarop ze hem, op onbewaakte momenten, aankeek.
Het was geen overvloedige maaltijd, maar het was voldoende om hem weer enkele dagen energie te geven. Hij wist dat zijn bezoekjes aan Sofia hem enkel een tijdelijke oplossing boden en dat hij niet eeuwig op haar kon rekenen. Een tijdje had hij verwacht dat het politieke klimaat ten aanzien van vreemdelingen wel terug zou veranderen maar de laatste tijd scheen de situatie nog te verergeren. Hij wist dat hij op zoek moest naar een meer permanente oplossing maar tot dat hij uitgezocht had wat die dan wel niet kon wezen probeerde hij zijn hoofd boven water te houden met bezoekjes aan onderduikadressen. En op dit moment bevond hij zich op zijn meest favoriete verstopplaats.
Sofia keek goedkeurend hoe hij het vlees naar binnen sloeg. “Ik heb je nooit zo weten schrokken” zei ze lachend.”Ik had toch verwacht dat je enige manieren had.”
“Sorry dat ik u choqueer juffrouw, maar wij vagebonden kennen nu éénmaal niet de juiste etiquette.”
Ze lachte en hij moest zelf ook grinniken.
Hij keek even omhoog en voor hij er erg in had, had hij die ene vraag gesteld.”Sofia, hoe komt het dat je niet getrouwd bent? “
Ze scheen enigszins verrast door de abruptheid van de vraag maar herstelde zich snel.
De glimlach verdween van haar gezicht en ze zei: “Toen ik 18 jaar was was ik dolverliefd op mijn buurjongen. Hij was groot, sterk en intelligent en heette Trivian. Mijn ouders twijfelden aan zijn eerbare bedoelingen en verboden mij de omgang met Trivian.”
Nick drong nu langzaam zijn soep uit en luisterde geboeid naar het verhaal.
“Ik moest echter bij hem zijn en samen verlieten we onze ouderlijke huizen om in het stadscentrum te gaan wonen. Daar..” Haar stem trilde nu even.”Daar kwam ik er achter dat hij niet diegene was die ik voor ogen had. Onze karakters verschilden volledig. Toen hij voor de BvG ging werken heb ik hem verlaten. Ik wilde nog naar huis terugkeren maar mijn ouders vonden dat ik mijn verantwoordelijkheid nu ook maar moest opnemen.
Ze begon zachtjes te snikken en Nick legde zijn arm rond haar schouders.
“We hebben allemaal ons verleden tegen” zei hij. “Maar hopelijk oogt de toekomst beter.”
Het was even na middernacht toen hij wakker werd. Hij zweette. Een vage ongerustheid trok zijn lichaam binnen. Zijn intuïtie, die hem al zo vaak had gered, vertelde hem dat hij in gevaar verkeerde. Hij sprong uit bed, kleedde zich razendsnel aan en-zonder het licht aan te doen-keek hij uit het raam. Het duurde even vooraleer zijn ogen gewend waren geraakt aan het duister. Toen zag hij de wagen staan op 30 meter van de voordeur van Sofia. Een zestal mannen stonden fluisterend te overleggen wat ze gingen doen. “Dit was de BvG! Iemand had hem gezien en verraadden.” Zonder nog een seconde te wachter verliet hij de slaapkamer , liep de lange donkere gang door en klopte aan op de deur van Sofia. Hij wachtte drie seconden en ging dan binnen. De situatie waarin hij nu verkeerde dwong hem om snel te handelen. Sofia was meteen wakker en keek hem verbaasd aan. Hij wist dat ze zich afvroeg of hij met oneerbare bedoelingen haar kamer was binnengekomen.
“Stttttttt” zei hij “De BvG staat voor de deur. Iemand heeft me verraden.”
Even keek ze hem ongelovig aan. “Oh mijn god…Je moet onmiddellijk vertrekken.”
“Nee. Ik voel dat ze overal in de buurt aanwezig zijn. Ik voel dat ik dit huis niet ongezien kan verlaten nu. Je moet me hier verstoppen. Is er hier een bergplaats?”
Sofia gooide haar dekens af. Ze was naakt maar scheen het zich niet aan te trekken. “Volg me. Snel.”
Nog werd er niet op de deur geklopt, maar beiden wisten ze dat dit slechts een kwestie van seconden was. In ijltempo rende Sofia de houten zoldertrap op die uitgaf op een donkere ruimte vol prullaria en oude meubelen. Op het moment dat Nick de zolder betrad hoorden ze een enorm aanhoudend gebeuk. “Openen, openen…Dit is de BvG.”
Sofia verschoof een houten bureau waaronder enkele planken los lagen. Daaronder was een ruimte, net groot genoeg om een volwassen man liggend in te verbergen. “Als ze grondig zoeken zullen ze je hier vinden. Maar beter dan dit heb ik niet.” Met haar hondstrouwe ogen keek ze hem aan en Nick voelde, ondanks de dreiging van een arrestatie, de drang om haar te kussen opwellen. Hij verkoos echter een bezoekje aan de termieten boven een verblijf in de cellen van de BvG en verstopte zich tussen het houten gebinte. .
Sofia vetrok, schoot in een nachtkleed en ging met haar meest slaperige gezicht de deur openen.
Hoofdstuk 5: 24 mei 2044
Rusten en de dagenlange spanning van zich laten afglijden. Dat was nu het enige waar Gerrard naar verlangde. Hier in het “Park van de drie fonteinen” kwam hij steeds wanneer hij geplaagd werd door mentale vermoeidheid. Het park was het meest groene en authentieke stukje Norviaville, gelegen in een rustige statige buitenwijk. Volgens erg oude verhalen is het park in de loop der tijden nooit veranderd. Oude zwartwitfoto’s van meer dan honderd jaar geleden getuigen dat het uitzicht dat de bomen en weiden van het park bieden onveranderlijk de seizoenen hebben getrotseerd. In een opmerkelijk helder moment besliste de toenmalige regering dat dit park een beschermde status kreeg. Aan die beslissing durfde zelfs nu het rechtse beleid van Hogerfelt niet tornen.
Een zacht briesje streelde de haren van Gerrard terwijl hij naar een familie eenden keek. De afgelopen dagen hadden veel van hem geëist. Het binnensmokkelen van Kristof was geen sinecure geweest en enkele malen waren ze maar nipt aan de ontdekking ontsnapt. Uiteindelijk hadden ze hem veilig naar een onderduikadres weten te brengen in Sligo, een kuststad die gekend was vanwege het linkse karakter van de inwoners.
Gerrard ging op een bankje zitten, nog steeds genietend van de escapades van de familie eend. Moeder eend was volop geconcentreerd op haar kuikens en of die haar wel volgden op de hoofdvijver van het park. Ze scheen zich te storen aan de aanwezigheid van mensen, zelfs al waren deze mensen vertederd door hun bruine vacht, en zocht een rustigere plek op met haar kroost. “Geef ze eens ongelijk” dacht Gerrad.
“Wat we doen wordt steeds gevaarlijker” zei Katja zacht. “En ik begin me af te vragen of het wel nut heeft. Zijn deze vluchtelingen gelukkiger op hun onderduikadressen, waar ze verscholen moeten leven van alle daglicht?”
“Als we ze niet helpen sterven ze. We moeten proberen optimistisch te zijn. Ooit zal het beleid in dit land wel veranderen” antwoordde Gerrard op automatische piloot.
“Het ziet er anders niet naar uit.”
“Hoe bedoel je?”
“Ik heb het gevoel alsof de BvG de laatste tijd nog grimmiger is geworden. Nog vasthoudender in hun aanpak.”
“Hmmmm……….”.Gerrard pakte haar hand vast. Ze vormden al zeven jaar een koppel.
“Je bent in een pesthumeur” lachte ze.
“Nee hoor.”
“Jawel. Ik ken je toch.”
“Ik ben enkel wat aan het tobben.”
“Jij bent altijd enkel maar aan het tobben. Behalve…”
Ze ging op zijn schoot zitten, met haar gezicht naar het zijne; Langzaam boog ze voorover en streelde met haar lippen de zijne. Hoewel hij het niet toegaf was hij na al die jaren nog steeds verrukt door het tintelende gevoel dat ze hem gaf wanneer ze kusten.
“Mijn kleine brombeer…Laat die duistere gedachten nu eens varen.”
Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich nu enkel op haar. En voor heel even waren Hogerfelt , Norvia en de vluchtelingen enkel een boze droom.
Later die dag gingen ze iets eten in een kleine pizzeria, niet ver van hun appartement. Telkens als ze in Norviaville waren eiste Katja dat ze die pizzeria bezochten. Soms wel tweewekelijks. Gedwee gaf hij toe, hoewel hij bij momenten geen pizza meer kon ruiken. “Pascal maakt zijn pizza nog ambachtelijk. Het is niet zo’n stereotiepe diepvriespizza die je evengoed bij een onbemande nachtwinkel uit de muur kan halen” plachte ze steeds te zeggen.
Ze hadden een vast tafeltje. Achteraan in een hoek die niet meteen opviel als je de zaak binnenstapte maar van waar je zelf alles goed kon overzien. Pascal had zijn zaak opgedragen aan het ter ziele gegane land Italië. Groen-wit-rode vlaggen sierden het etablissement en tegen de muren hingen vergeelde posters van bekende personages uit de Italiaanse geschiedenis. Gerrard kende er enkelen maar lang niet allemaal: Berlusconi, Julius Caesar, Michelangelo, Paolo Maldini, Leonardo Da Vinci en nog heel wat anderen keken vanuit het verleden de mensen aan. Aan de deur tenslotte had Pascal een beeld gezet van een oude Romeinse legionair, die hij op de kop had weten te tikken op één of andere vlooienmarkt. Kitcherig misschien, maar Gerrard vond het beeld toch passen in het interieur van de zaak.
Het was druk in de pizzeria maar niet te druk. Pascal zag hen binnenkomen en lachte hen vriendelijk toe. Gerrard wuifde terug en Katja wierp hem een kushandje toe.
“Als ik niet beter zou weten zou ik nog denken dat je verliefd op hem bent.”
“Hoe kan ik een man weerstaan die zulke lekkere pizza’s maakt?”
“Is eten dan alles waar jij aan denkt?”
“Het is toch één van mijn voornaamste bezigheden ja” lachte Katja en ze wierp haar lange gitzwarte haar naar achteren.
Ze bestelden een karaf rode wijn en twee pizza’s Quatre Stagione. Katja viel de pizza meteen aan. Gerrard keek teder toe hoe ze –zoals gewoonlijk-een stukje van haar vork liet glijden en haar topje bevuilde. . “Dit waren de momenten waar ze voor leefden” dacht hij. Heerlijk intiem samen dineren zonder gestoord te worden door wie ook. Opgaan in de massa. Hij had er behoefte aan en werd er zowaar bijna vrolijk van.
Katja voelde zijn veranderde stemming en gaf hem lachend een kneepje. Ze wist dat hij eerder melanchonisch van aard was. Daar plaatste ze haar eeuwig vrolijk karakter tegenover. Ze vulden elkaar aan. Nu moest ook Gerrard lachen. Hij voelde een zekere rust over zich vallen en propte een stuk pizza in zijn mond.
Twee tafels van hen verwijderd zat Mon een espresso te drinken. Ook zijn voorouders kwamen uit Italië zodat zijn aanwezigheid hier totaal geen vragen opwierp. Hij was lang –zeker 1meter 92-en mager. Hij had rossig haar en sproeten en ondanks dat zijn familie al generaties in het noorden vertoefde sprak hij nog met een duidelijk herkenbaar Italiaans accent. Ondanks deze schijnbaar opvallende kenmerken beheerste hij de kunst om ongemerkt ergens aanwezig te zijn, om steeds dat gezicht te zijn dat je je maar niet voor de geest kon halen. De BvG had die gave wel opgemerkt en hem een contract als spion en huurmoordenaar aangeboden. Hij verdiende goed en kon een luxueus leven leiden en in ruil moest hij enkel iets doen wat hij ook oprecht graag deed.
Sinds het besluit van Hogerfelt om de strijd tegen de immigratie naar een ander niveau te brengen werden ook alle linkse organisaties geschaduwd. Zowel de officiële als de onofficiële. In theorie was de H.A.Z. een officiële organisatie die overheidssubsidies verkreeg om projecten op te starten in het zuiden. Iedereen wist dat de overheid dergelijke organisaties eerder wantrouwde maar ze duldde om zo bij de bevolking en in de geschiedenisboekjes als een sociaal bewogen regering over te komen die weliswaar, noodgedwongen, haar grenzen sloot maar zeker solidair was met de broeders die het door de natuurrampen slechter hadden getroffen.
Mon had de geschiedenis van de H.A.Z. nagegaan en was tot de conclusie gekomen dat de organisatie, zoals zovele organisaties, veel meer deed dan waar ze werkelijk voor bevoegd was.. Voorlopig had hij Gerrard en zijn aanhang nog niet kunnen betrappen op illegale praktijken, maar hij wist dat dat moment niet lang meer zou uitblijven.
Hij dronk eens voorzichtig van zijn espresso. En als dat moment gekomen was stonden hem twee dingen te doen: de informatie doorsluizen naar de regering en het liquideren van alle leden van de H.A.Z. . Niet dat hij daarmee een probleem had.
Hoofdstuk 6: 24 mei 2044
Sligo was een kuststad. Lang geleden was de stad bekend geweest vanwege zijn gokreputatie. Grote casino’s en kleine wedkantoren beconcurreerden elkaar in de hoofdstraat. In de zijstraten probeerden prostituees de winnaars hun geld weer te ontnemen. Ten tijde van de grote natuurrampen hadden de mensen echter andere zorgen dan gokken en seks en de stad raakte een beetje in verval. Tegenwoordig stond de stad eerder bekend als een oord waar de bevolking overwegend linkse sympathieën had en moraal een belangrijke plaats innam in de samenleving. Alsof de stad volledig wou breken met haar decadente verleden en een pagina wou omslaan. In een klein achterafstraatje had de H.A.Z. zelf een schuilhuis. Ze probeerden het niet te vaak te gebruiken omdat ze vreesden dat de BvG de plaats anders snel zou ontdekken. Maar in het geval van Kristof hadden ze geen andere keuze. Door zijn zwarte huidskleur konden ze hem niet onderbrengen bij gewone mensen die het risico wilden lopen hen te helpen. Een neger valt nu éénmaal te snel op. Ze hadden geen andere keuze dan zelf voor hem te zorgden. Voorlopig althans.
Het was Diego die de taak had gekregen om op hem te passen. Erg vond hij dat niet. Hij hield van de zuivere zeelucht en de verkoelende winden. Hij zat veel liever in Sligo dan in Norviaville waar hij steeds een beklemmend gevoel kreeg. Bovendien was Kristof aangenaam gezelschap.
“Ben je zeker dat je alle regels goed hebt begrepen” vroeg hij aan de grote donkere man die aan de tafel zat.
Kristof knikte.
“Herhaal ze dan nog eens. Ik moet zeker zijn. Het gaat hem hier immers zowel om jou als om onze veiligheid.”
Kristof aarzelde even. Dan zei hij snel: “ik ga niet naar buiten, ook ’s avonds niet tenzij bij overmacht. Ik speel geen harde muziek of trek op geen enkele andere manier de aandacht op dit huis.”
Diego knikte goedkeurend. “Heel goed.”
“Wanneer er wordt aangeklopt begeef ik mij vliegensvlug naar de kelder waar zich een valse muur bevind. Daarachter kan ik mij ten alle tijden verschuilen.”
“Prima. En de laatste regel?”
Wanneer er iets met de leden van de H.A.Z. gebeurd verlaat ik ’s nachts het huis en begeef ik me naar één van de geheime onderduikadressen. Ik memoriseer deze adressen en nooit of te nimmer schrijf ik ze op papier.”
“Nou, jij bent een vlotte student” lachte Diego.
“het gaat hier om mijn leven. Ik heb geen andere optie dan aandachtig te zijn” antwoordde Kristof simpel.
Hoofdstuk 7: 14 februari 2044
Het leek zowaar herfstweer. Een koude wind blies de mensen van de straten en dikke regendruppels vielen naar beneden. Nick hield wel van lege straten die hem een bevrijd gevoel gaven maar hij besefte dat hij minder opviel in een overvolle winkelstraat dan in een lege zijstraat. “Nu ja” hield hij zich voor “de BvG zal ook wel minder zin hem om te controleren bij regenweer.” Hij dacht nog even terug aan de brutale manier waarop de BvG het huis van Sofia was binnengedrongen. Sofia had nog even geprobeerd tegen te stribbelen door te vragen of ze wel een huiszoekingsbevel hadden. Hun antwoord verontrustte Nick: “Zoiets hebben wij niet meer nodig, kindje.” Het betekende dat de macht van de BvG groeiende was.
De huiszoeking had meer dan een uur in beslag genomen maar ze hadden hen niet gevonden. Uiteindelijk had Sofia hen verteld dat er inderdaad iemand aan de deur had geklopt , maar dat ze hem niet had binnengelaten-wat de buren ook mochten beweren. De commandant had haar vermanend toegesproken:”wanneer een onbekende aanbelde was het haar verdomde plicht als staatsburger van Norvia om de BvG te waarschuwen.”
Deemoedig had ze die commandant aangekeken. En Nick wist wat die groene kijkers konden teweegbrengen bij een man.Het verbaasde hem niets dat de commandant er ook voor was gezwicht.”Nu ja” had hij in zichzelf gemompeld “iedereen maakt fouten.”
Ze hadden haar een goede avond gewenst en het huis verlaten.
Sofia had nog drie kwartier gewacht vooraleer ze hem uit zijn benarde positie verloste. Ze moest er immers 100% zeker van zijn dat die soldaten niet terugkeerden. Uiteindelijk was ze hem komen halen en ze hadden, op de ruwe zoldervloer, de liefde bedreven. Zonder iets te zeggen had Sofia hem uit de holte getrokken, hem uitgekleed en was ze hem beginnen kussen.
“Waarschijnlijk was het de stress van het moment. Of zou ze me echt leuk vinden?”Even speelde de mogelijkheid aan een gezin door zijn hoofd maar al snel dwong hij zich te stoppen met dagdromen. “Zoiets is niet voor een zwerver zoals jij weggelegd. Probeer eerst maar eens te overleven” sprak hij zichzelf toe. Toch grinnikte hij nog even toen hij de aangename pijn voelde die de striemen op zijn rug veroorzaakten. “Sofia kon een vulkaan van passie zijn.”
Ondertussen was hij op weg naar de Oude Aker-kerk. Dat was de oudste kerk van Norviaville. Volgens de presentatiegids van de stad dateert de kerk reeds uit de vroege Middeleeuwen. “Eén van de weinige overblijfselen die getuigen van het verleden van de stad.” Nick voelde zich thuis in kerken. Vooraleerst was hij er relatief veilig omdat de geloofsgemeenschappen van Norvia het verbod op schending van religieuze gebouwen in stand hadden weten te houden. Dat betekende dat de BvG in principe niemand mocht arresteren in kerken of moskeeën. Bovendien was hij ervan overtuigd dat de pastoor van deze kerk hem weer voor een tijdje onderdak kon verlenen. Nick had al vaker van zijn diensten gebruik gemaakt.
Hij haatte het om steeds op de vlucht te moeten zijn. Steeds onderweg, rennend van de ene schuilplaats naar de andere. Bovendien werd het aantal schuilplaatsen steeds schaarser. Maar voorlopig had hij geen keuze. Hij kon teruggaan naar de Grote Woestijn, maar alleen redde hij het daar geen twee maanden. De hitte en het gebrek aan water en voedsel zouden binnen de kortste keren met hem afrekenen. Hij verlangde naar een stabiel leven, zonder zorgen, met Sofia maar hij wist dat deze maatschappij hem dat voorlopig niet gunde. En daarom rende hij. Van her naar der en van hier naar ginder.
Hij had een bruine, leren jas van Sofia meegekregen en zette de kraag ervan omhoog toen hij de kerk naderde. De jas was nog in betrekkelijk goede staat en zag er niet uit alsof de drager ervan een immigrant was. Dat betekende misschien dat hij op straat minder snel herkend zou worden. Voorlopig moest hij zich aan dergelijke kleinigheden optrekken.
Deze keer nam hij grondig de tijd om de situatie te verkennen. Hij verstopte zich in het kleine portaaltje van een hoekhuis dat uitgaf op het kerkplein. Bedachtzaam spiedde hij het hele plein af. Maar de kilte had ervoor gezorgd dat de mensen binnen bleven. Ze waren niet meer aan dit weer gewoon. Nadat hij zeker meer dan kwartier het plein had geobserveerd, en er behalve een eenzame toerist uit een andere deel van Norvia die vluchtig enkele blikken wierp op de kerk, niemand het plein had gepasseerd, kwam hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Hij was klein maar gespierd en krachtig en met flinke halen stak hij het plein over. Dat hij enkele malen in plassen water trapte en de pijpen van zijn broek doornat raakten, deerde hem niet. Die oversteek kon hoogstens 20 seconden hebben geduurd. Het zou wel heel toevallig zijn moest iemand hem nu hebben opgemerkt. Hij opende snel de houten poort van de kerk en de gloed van honderden kaarsen verwelkomde hem. Even bleef hij in het portaal wachten om te wennen aan de duisternis. Het weinige licht dat door de mozaïekramen binnenviel gaf een weemoedige atmosfeer aan de kerk.
Er viel niemand te bekennen. Hoewel de leidende godsdiensten na de grote natuurrampen terug aan een opmars bezig waren had niemand deze druilerige weekdag uitgekozen om de kerk te bezoeken. Nick vond het niet erg. De laatste keren dat hij deze kerk had bezocht was het er steeds overvol geweest. Blijkbaar keerden de mensen in tijd van nood toch hun gezicht terug naar God. Overal in het land zag je versschillende kerkgemeenschappen en moslimbroederschappen bloeien.
Aarzelend liep Nick door het gangpad. Het altaar was versierd met paarse linten en een groot Jezuskruis vulde de ruimte boven dit altaar. Overal stonden houten banken. Nick zocht een zijbeuk op die hem uit het gezicht onttrok en nam plaats. Hij vouwde zijn handen en begon te bidden. Ook hij was terug gelovig. In de vele momenten van wanhoop en eenzaamheid die hij de laatste maanden en jaren had beleefd was God immers vaak zijn enige vriend. Hij verzonk in gebed en meditatie en hoorde zelfs de galmende voetstappen niet die naderbij kwamen.
Pas toen pastoor Peter Clausson hem toesprak ontwaakte hij uit zijn verdoving: “welwel, wie we hier hebben? Normaal ben je beter op je hoede.”
Meteen was Nick alert maar een glimlach verscheen op zijn gegroefde gelaat toen hij de pastoor zag. Hij stond op en omhelsde de man als een oude vriend.
“Het is weer een tijdje geleden” zei de pastoor nu ernstig “ik vroeg me al af of ze je nog niet te pakken hadden.”
“Kan ik hier enkele dagen verblijven, pastor? Ik zoek onderdag voor enige tijd.”
“Jij bent altijd welkom. Denk er echter aan de BvG ook weet heeft van het kerkasiel. Vaak doen ze controle rond de kerk en in de bijgebouwen Maar ze zijn pas geweest. Ik denk dat ze nog wel een tijdje wegblijven.”
Nick streek opgelucht door zijn korte blonde haren. “Dank u” was het enige dat hij kon uitbrengen.
Opnieuw lachte de pastoor minzaam. “Het huis van God staat altijd open voor mensen in nood.” Kom dan neem ik je mee naar de pastorie.
Ze verlieten de kerk via een zijdeur Langs een oude, smalle wenteltrap kwamen ze in de privé-vertrekken van de pastoor.
Peter Clausson was een aimabel man. Hij schonk Nick een glas rode wijn in en zocht snel wat voedsel bij elkaar. “Laat het je smaken.”
“Hoe het zover is kunnen komen?” Clausson zuchtte. Hij was een geboren verteller maar dit was niet bepaald niet meest favoriete verhaal.
“Rond het jaar 2005 begon de aarde pas echt op te warmen. De industrie van de westerse landen en de leefwijze van de mensen tout court had ook in de jaren daarvoor al gezorgd voor een verhoging van de wereldwijde temperatuur. Maar 2005 was een recordjaar. Vanaf dan merkte ook de modale burger de opwarming in zijn dagelijkse omgeving. ’s Winters sneeuwde en vroor het haast niet meer, in april stegen de temperaturen tot boven de normale zomermaxima en inde zomer regende het continu en onophoudelijk. Bepaalde academici legden de verantwoordelijkheid van deze opwarming volledig bij de mens. Door hun vervuilende manier van leven en hun uitstoot van Co2-gassen zou de aarde opwarmen. Andere academici nuanceerden dit beeld: de mens zou wel gedeeltelijk verantwoordelijk zijn, maar aan de andere kant was de opwarming ook mede een natuurlijk fenomeen. Weer anderen beweerden dat het iets te maken had met zonne-vlekken en dat de mens helemaal niet verantwoordelijk was voor de opwarming. Hoe het ook zij, door de publicatie van enkele boeken stond het thema plotseling wel op de politieke agenda van heel wat Europese landen. In de Verenigde Staten, globaal gezien één der zwaarste vervuilers, was dit veel minder het geval. Ook heel wat gewone mensen begonnen de gevaren in te zien. Desalniettemin werden slechts halve maatregelen genomen. De economische situatie belette in vele gevallen een efficiënt anti-opwarming beleid. Vanaf 2014 begon de situatie echt dramatisch te worden. De seizoenen verdwenen en in korte tijd was er nog enkel sprake van een regenseizoen en een droger, warm seizoen, hier in Europa. De Zwitserse en Noord-Europese gletsjers verdwenen helemaal. De temperatuursstijgingen zorgden voor overstromingen, een wereldwijd gebrek aan drinkbaar water en vruchtbare landbouwgrond. Vanaf 2020 waren vele plekken op aarde onbewoonbaar geworden. Op heel veel plaatsen heerste vanaf dan anarchie en de wet van de sterkste. Vele mensen stierven. Slechts enkele landen hoog in het noorden konden een min of meer beschaafde samenleving in stand houden. Vluchtelingen van overal kwamen in grote getale naar deze landen toe. Onze buurlanden, die ook nog min of meer leefbaar waren, namen al deze vluchtelingen op. Norvia daarentegen hanteerde vanaf het begin een streng migratiebeleid dat vanaf 2037 nog werd veaangescherpt. Onze buurlanden gingen vervolgens tenonder aan overbevolking, terwijl wij hier nog steeds een geciviliseerde samenleving kennen.”
“Dus eigenlijk ben jij ook tegenstander van grootschalige hulpverlening aan Norvia?” vroeg Nick verbaasd.
“Nee, dat niet. Uiteindelijk is de dood van elke vluchteling een persoonlijk drama. En uiteindelijk zijn wij allemaal verantwoordelijk voor deze situatie.”
“Hoe bedoel je?”
“Onze voorouders hebben allemaal meegedaan aan de vervuiling van de aarde. Uiteindelijk hebben wij gewoon het geluk gehad om op een stukje aarde te wonen waar de gevolgen ervan nog erg meevielen. Ik zie het als onze plicht om de minder-fortuinlijken een helpende hand toe te steken.”
Hoofdstuk 8: 29 mei 2044
Mon knikte goedkeurend. Hij had alle voorzorgsmaatregelen genomen. Zowel de hybride wagen van Gerrad en Katja als hun appartement aan de Kungsgatan, één van de grote winkelstraten van Norvia, waren voorzien van afluisterapparatuur. Ook het hoofdkwartier van de H.A Z., buiten het centrum, had hij met een bezoekje vereert. De verouderde computers waren snel gekraakt maar noch in de bestanden noch in de talrijke kartonnen dozen gevuld met fardes vol officiële papieren had hij verdachte documenten gevonden. “Ze waren blijkbaar erg voorzichtig” grinnikte Mon. “En terecht overigens. Als hij ook maar iets verdachts opmerkte zou hij meteen ingrijpen. Natuurlijk moest hij eerst de hele organisatie een beetje in kaart hebben gebracht. Het had geen nut om Katja en Gerrad een kogel door het hoofd te jagen als de rest van het clubje ongehinderd verder mocht werken.” Liefkozend streelde hij zij Firefox. Het was zijn geliefkoosd wapen; eentje dat hij al meermaals gebruikt had om overheidsopdrachten tot een goed einde te brengen. Het had hem nog nooit in de steek gelaten. En hoewel er zeker betere wapens op de markt waren, die van korte afstand nog doeltreffender en schadelijker waren, behield hij zijn Firefox uit sentimentele overwegingen.
Hij zat op het veel te kleine terras van een donker cafeetje pal tegenover het hoofdkwartier van de H.A.Z. Bij het schaduwen van zijn opdrachten had hij altijd moeite om voortdurend geconcentreerd te blijven. Vaak gingen zijn gedachten naar eerdere opdrachten. Zoals naar die zaak van nog maar enkele weken geleden. “Toen had hij de opdracht gekregen om Klaisa Hakarainen, een free-lance journalist van de linkse krant Kehäsanomat, die in zijn stukken wel erg kritisch uithaalde naar de overheid het zwijgen op te leggen. Deze opdracht was anders dan al de vorige aangezien het hier om een semi-bekende figuur ging. Zijn dood moest dan ook op een ongeluk lijken en mocht onder geen enkel beding in verband worden gebracht met de zittende regering. Mon kon dus zijn Firefox niet gebruiken. Hij had de journalist twee weken lang geschaduwd en was tot de conclusie gekomen dat de man in kwestie waarschijnlijk zelfs meer wist van het overheidsprogramma om vluchtelingen te elimineren dan hij in zijn krant liet uitschijnen. Hij was constant op zijn hoede. Liep nooit over straat na 6 uur, was zoveel mogelijk in gezelschap van collega’s en hij had zich een rottweiler aangeschaft. Uiteindelijk was Mon er toch in geslaagd om bij de man in de buurt te geraken. Hij had zich een valse perskaart laten aanmaken, en liet een knappe overheidsblondine een afspraak maken met de journalist voor een interview. Een “diepte-interview” waarin zowel de persoonlijkheid als de ideeën van Hakarainen naar voren moesten komen. Hij beweerde een stagiair te zijn (wat moest verklaren waarom hij nog geen artikels op zijn naam had staan) die pas in dienst was bij een krant uit Sligo. Hij had zijn naam ook laten inschrijven in het personeelsbestand van die krant en dat was een goede zet geweest. Hakarainen had meteen geïnformeerd of hij er daadwerkelijk in dienst was. Dankzij het bevestigende antwoord op die vraag had hij uiteindelijk ingestemd met het interview. Mon had gehoopt hem uit zijn woning te kunnen lokken maar Hakarainen had enkel toegestemd met een interview in zijn eigen omgeving. Dat betekende dat hij ook de rottweiler moest afmaken. Dat zinde hem niet echt. Hij hield immers van dieren. “
Mon nipte eens van zijn drankje waarna zijn gedachten meteen weer teruggingen naar Hakarainen.
“Van die rottweiler had hij verdomme echt spijt. Mika heette het beest. Hij had aangebeld bij Hakarainen en de man had meteen naar zijn perskaart geïnformeerd. Toen hij eindelijk binnen was had hij een bandrecordertje op tafel gezet om het schouwspel compleet te maken. Hakarainen maakte de fout om tijdens het interview enkele documenten te willen bovenhalen om zijn betoog te staven. De enkele seconden die hij de kamer verliet waren genoeg voor Mon. De geluidsdemper op zijn Firefox zorgde ervoor dat de journalist niet hoorde hoe zijn hond werd afgemaakt. Mon joeg hem een kogel door zijn bruinzwart hoofd en plaatste zich vervolgens verdekt op achter de deur. Toen de man terugkwam viel hij hem in de rug aan en spoot hem een grote hoeveelheid Barbituraat in de nek. Hakarainen. slaagde er nog in om zich om te draaien en zijn belager –niet eens echt verbaasd-aan te kijken vooraleer hij in een diepe, onomkeerbare coma neerzeeg. Mon trok zijn handschoenen aan en legde hem in bed. Hij bleef nog even –met een soort van verplichte eerbied- naar zijn slachtoffer kijken en ging vervolgens de sporen van zijn aanwezigheid verwijderen. Hij had een uitstekend geheugen en wist precies waar er eventueel vingerafdrukken van hem konden zitten. Hij stopte een heleboel verdovende middelen in allerlei laden en kasten van de man om hem eventueel in diskrediet te brengen en vernietigde alle aan de overheid gerelateerde documenten die hij maar kon vinden. Vervolgens plaatste hij een diskette in de computer van de journalist die ervoor zorgde dat alle bestanden onleesbaar zouden worden. Tenslotte moest hij de hond nog laten verdwijnen. Mijn god, wat had hij spijt van die hond. Hij hoopte vurig dat Katja en Gerrard zich in de nabije toekomst ook niet zo’n rotbeest zouden aanschaffen.
Hoofdstuk 9:1 juni 2044
In Norvia kon je kiezen tussen 4 t.v.-stations. Eentje ervan speelde de hele dag popsongs, twee werden gesubsidieerd door de overheid en tenslotte had je ook nog het onafhankelijke t.v.-station NN. (Norvia News) NN probeerde ongekleurd nieuws te brengen en, wars van elke politieke overtuiging, objectief de feiten te berichten. Eigenlijk was de zender gewoon mainstream, maar uiteraard werd ze met een scheef oog bekeken door de overheid en moesten de medewerkers voortdurend op hun hoede zijn. Toch werd de zender voorlopig nog niet opvallend tegengewerkt.
Katja en Gerrard hadden voortdurend NN opstaan, al durfde Katja ook wel eens te zappen naar de muziekzender. Het verbaasde hen dan ook niet dat zij het nieuws dat hen via onofficiële kanalen reeds eerder had bereikt, opnieuw hoorden op NN. Geen van de andere zenders berichtte over deze zaak, maar toen Katja het item, lui achterover liggend in haar sofa zag, zette ze zich meteen recht.
“Een enorme groep vluchtelingen heeft zich verzameld aan de Oostgrens van Norvia.” wist de nieuwslezer te vertellen. “het gaat hier waarschijnlijk om een aantal dat zijn gelijke niet kent in de geschiedenis. Volgens niet-bevestigde bronnen schommelt hun aantal tussen de 8000 en 9000 mensen. De vluchtelingen hebben een kamp opgezet op slechts 27 kilometer van het grensdorp Watou. De regering reageert door het sturen van extra manschappen die de grens moeten bewaken. Zeker 500 BvG-ers zijn in allerijl naar Watou vertrokken, aangevuld met een detachement van het officiële leger. De regering heeft in een statement al te kennen gegeven zeker geen precedent te stellen door deze grote groep te regulariseren. Volgens onze reporter ter plaatse, die met enkele vluchtelingen heeft kunnen praten, is de groep spontaan gegroeid. Naar het schijnt zocht men bescherming bij elkaar tegen mensenhandelaren en wilde dieren. We gaan nu naar Norviaville voor een interview in verband met deze zaak met Simon Hogerfelt, broer van onze grote leider…”
Gerrard zette het nieuws af en zuchtte. Katja zag hem meteen in een depressieve bui wegzinken en streelde zachtjes zijn rug. “Voorlopig kunnen we hen niet helpen” fluisterde ze” maar we kunnen wel eens gaan kijken of we niets voor ons negertje in Sligo kunnen doen. Bovendien kan Diego ook wel eens wat afleiding gebruiken.”
Gerrard knikte moeizaam. Ze wilde hem vastpakken en eens goed door elkaar rammelen, maar ze wist dat dat niet de manier was om Gerrard aan te pakken.
“Dat kunnen we doen”zei hij vanuit de verte.
“Laten we dan maar vertrekken.”
Eigenlijk had ze vandaag meer zin om de godganse namiddag lekker lui in hun appartement te blijven, maar dan zou Gerrard toch de hele tijd liggen piekeren. Misschien was hij wel zo gek om naar Watou te reizen. Het tripje zou hem wat afleiding bezorgen en bovendien was Sligo de andere richting uit.
Ze namen de bus naar één van de grote parkings aan de rand van Norviaville, waar hun hybride wagen geparkeerd stond. Het was ongeveer 300 mijl naar Sligo en Katja hoopte dat Gerrard rustig zou rijden. Dan kwamen ze pas tegen de avond aan en hadden ze een ontspannen namiddag voor de boeg. Er was immers nooit veel volk op de baan.
Sinds de Grote Opwarming was het de constructeurs verboden om nog wagens met airconditioning te maken. De ironie in het verbod typeerde volgens Katja de tijd waarin ze leefden. Het was vaak veel te warm en juist datgene wat voor afkoeling kon zorgen vergrootte het probleem. De zon stond al hoog aan de hemel toen ze vertrokken en het was bloedheet in de wagen. Ondanks dat ze beide raampjes hadden opengedraaid zweette Gerrard al na een klein half uurtje als een rund. Ze hadden drie flessen mineraalwater meegenomen en Gerrard vreesde dat ze halverwege nog eens ergens moesten stoppen om hun voorraad aan te vullen. “Als het nu eens wat minder warm werd zou het voor iedereen makkelijker zijn” dacht hij.
Mon vloekte. Er waren te weinig wagens op de baan om Gerrard en Katja van op dichte afstand te volgen. Dan zou hij zeker opvallen. Via de afluisterapparatuur wist hij natuurlijk dat ze op weg waren naar Sligo en hij kon hen evengoed voorbijrijden en in de kuststad opwachten. Dat zou eenvoudiger zijn, maar ten eerste wist hij nog niet waar in Sligo ze zouden vertoeven en ten tweede veranderden ze misschien nog van gedachten. Hij vond het raadzamer om enkele mijlen achter hen te blijven en zelf ook het gezapige tempo van Gerrard aan te houden. Dat betekende wel dat hij hen regelmatig uit het oog verloor maar daar kon hij nu éénmaal niets aan doen.
Gerrard kreeg gelijk. Ze hadden nog zeker 150 mijl te gaan en hun drinkvoorraad was tot een absoluut minimum herleid. Toen hij na de zoveelste heuveltop aan zijn rechterkant een houten afspanning zag met een grote parking aarzelde hij dan ook niet om even een tussenstop te maken. Het was zo’n typisch winkeltje waar je drank, broodjes, prullaria, kranten en tijdschriften kon kopen. De eigenaar was een dikke, kalende man met enorme zweetplekken onder zijn oksels. Ook in de winkel was airconditioning verboden en het was er eigenlijk te heet om te werken. Katja vond het altijd fijn om tussen de prulletjes te snuffelen en uiteraard kwam ze terug met een schattig uitziend knuffelbeestje.
“Mag ik ook mee naar Sligo?” vroeg ze met een piepstemmetje, haar gezicht verstoppend achter de pluche eend.
Gerrard negeerde haar.
“Hallo mijnheer. Je laat me toch niet achter hier?” Opnieuw die piepstem. “Kijk eens in mijn zielige eendenogen.”
Gerrard lachte. “Hoeveel pluche beesten heb jij thuis niet liggen?”
“Nog veel te weinig.”
“Pak moeder eend maar mee. Ik reken alvast af.”
Terwijl Gerrard de drie flessen water, het pak koekjes en de pluche eend betaalde ging Katja naar buiten. Net op dat moment kwam er iemand de parking opgereden. De chauffeur leke iemand te zoeken en Katja meende een blik van opluchting te herkennen toen hij haar zag. Hij keek haar nu strak aan.
“Wat een pervert”dacht ze en ze stak haar middelvinger op.
Opnieuw kon Mon een vloek nauwelijks onderdrukken. “Wat een beginnersfout.” Hoewel hij slechts geraden had dat zijn prooi een tussenstop zou houden had hij nooit spiedend de parking mogen afzoeken. Toen hij het meisje in het oog kreeg bleef zijn blik secondelang op haar rusten. Ze had het gemerkt en nu kende ze zijn gezicht. Hij was ervan overtuigd dat ze hem snel zou vergeten, maar ze had zijn gezicht gezien. Dat was een fout. Dat vond hij niet leuk. Absoluut niet!
Ze reden verder en Gerrard verhoogde het tempo nu. “Hij lijkt wel een paard dat zijn stal ruikt” dacht Katja. In de late namiddag kwamen ze eindelijk in Sligo aan. Het centrum van het stadje was niet autovrij zodat Gerrard rechtstreeks naar een ondergrondse parking kon rijden op 200 meter van het onderduikadres van de H.A.Z. In de donkere garageboxen was het heerlijk koel en Gerrard voelde meteen zijn lichaam ontspannen toen hij uitstapte. “In feite zouden we dit pand moeten afhuren” grapte hij.
De ondergrondse parkeergarage gaf uit op het centrale plein. Rustig wandelden ze naar buiten, de omgeving in zich opnemend. In het midden van het plein stond een standbeeld van een schelpenvanger. In vroegere tijden, voor de opwarming, was er hier een grote afzetting van schelpen. In de plaatselijke musea kon je er alle info over vinden. Rond het standbeeld stonden enkele oudere mannen hun dagelijkse babbeltje te slaan. Door zijn vele bezoeken aan het stadje begon Gerrard hen te kennen. Zij waren onderdeel van de plaatselijke folklore; Hoe warm het ook was, elke dag waren zij paraat. Er viel voor hen toch weinig anders te doen. Gerrard had, buiten medeweten van alle andere H.A.Z.-leden om , één van de oudjes ingehuurd. Hun aanwezigheid op het plein was niet verdacht, zij kregen alle nieuwtjes te horen en zij konden rustig iedereen observeren. Gerrard had al lang het gevoel dat hij wat extra rugdekking kon gebruiken. Zelfs Katja wist er niets van af. Een korte blik van het oudje vertelde Gerrard dat hij hen had gezien en een oogje in het zeil zou houden.
Ze staken het plein over en passeerden enkele kraampjes met vis en kwallen. Door de opwarming was het visbestand in de zeeën rond Sligo drastisch gedaald. Enkel nog noordelijker vond je intacte, rijke visgebieden. Hier waren vele soorten uitgestorven en hun plaats werd ingenomen door kwallen. Die kwamen in zo’n grote getale voor rond Sligo dat men ze in de menselijke voedselketen had gebracht. Op de juiste wijze bereid smaakten ze trouwens prima, al vond Gerrard de aanblik van een kwal op zijn bord nog steeds degoutant.
Uiteindelijk kwamen ze in enkele kleinere, donkere straatjes terecht. Gerrard en Katja waren nu op hun hoede. Het leek erop alsof niemand aandacht aan hen schonk en toen ze het onderduikadres hadden bereikt klopten ze snel aan. Even gebeurde er niets. Na een tiental seconden ging er een klein luikje open en zagen ze het dikke kroeshaar van Diego verschijnen. Hij moest op zijn tenen gaan staan op hen te kunnen zien. Diego sloot het luikje terug en liet hen binnen.
“Goed om jullie weer te zien. Ik vroeg me al af of jullie ons al waren vergeten?”
Gerrard gaf zijn kompaan een kameraadschappelijke schouderklop. “Ik durfde niet te bellen, mailen of zelfs een brief met de post te sturen. Met die verdomde overheid van ons weet je nooit.”
Ook Katja gaf Diego een knuffel. “Ik ben blij je lelijke kop weer eens te kunnen bewonderen” grijnsde ze.
“Hmm, kan het zijn dat je een paar kilo bent bijgekomen? Weer teveel pizza naar binnen gekapt? Je moet echt eens op je lijn beginnen te letten, meisje.”
“Geef maar toe dat je naast zo’n meisje als ik zou willen wakker worden ’s morgens. Ik verdenk je er zelfs van om over mij te fantaseren.”
“Nu dacht ik toch dat jij een realist was. Een mens kan zich toch vergissen.”
Voordat Katja hem weer van repliek kon dienen greep Gerrard in.
“Kinderen, kinderen…kunnen jullie nu nooit eens gewoon zeggen dat jullie elkaar graag zien? Om ter zake te komen…Hoe is het met Kristof?”
Kristof was blij hen te zien. Hoewel Diego zeker aangenaam gezelschap was had hij behoefte aan afwisseling. Het was moeilijk om voortdurend met z’n tweeën in een beperkte ruimte te vertoeven. Bovendien snakte hij naar nieuws. Hij was niet naar het noorden gekomen om de rest van zijn dagen te slijten in een klein huurhuis Hij wilde weten wat ze met hem van plan waren-zonder verder ondankbaar te lijken.
“Ik begrijp je wel hoor. Maar voorlopig kan ik niet anders dan zeggen dat je geduld moet oefenen.”
“Wat bedoel je?”
“Wij zijn een kleine organisatie. Wij proberen mensen te helpen in het zuiden en vluchtelingen, die weinig of geen kans op overleven hebben, onder te brengen op geheime locaties.”
“En daar moeten ze dan de rest van hun leven verblijven?”
“Nee. De bedoeling is het politieke klimaat te veranderen. Steeds meer mensen en organisaties zijn ervan overtuigd dat dit niet de juiste manier van handelen is. Wij proberen druk te zetten, maar we staan tegenover een machtige elite. Die elite leidt een goed leven en probeert elke mogelijke verandering tegen te gaan. Maar we zijn ervan overtuigd dat wanneer we genoeg druk kunnen zetten we het beleid kunnen veranderen.”
“Maar dat kan nog een tijdje duren?”
“Euh…ik vrees van wel.”
“En zolang moet ik ondergedoken leven?”
“Dat lijkt me de enige oplossing.”
Kristof herviel in een somber stilzwijgen. Iedereen begreep hoe hij zich moest voelen.
“Ik heb nog kaastaart staan” zei Diego plotseling, in een pathetische poging om Kristof terug wat op te vrolijken. “Wie wil er een stuk?”
Diego rommelde wat in zijn ijskast en net toen hij de kaastaart had gevonden werd er op de deur geklopt. Ze keken elkaar verschrikt aan.
“Naar boven” siste Gerrard tegen Kristof “Verstop je.”
Hoofdstuk 10: 15 juni 2044
Peter Clausson had zich een uitstekend gastheer getoond. Enkele maanden lang had hij Nick volgepropt. Hij was in die periodezeker een kilo of zes bijgekomen. Voor het eerst sinds heel lang had hij een relatief lange tijd op één plek verbleven. Bovendien had de pastoor met zijn boeiende verhalen ook zijn mentale onrust gedeeltelijk kunnen wegnemen. Door mensen zoals hem en Sofia geloofde Nick nog in verandering. Zolang er zulke mensen waren had hij een reden om te blijven rennen, te blijven geloven dat er ook voor hem een toekomst was. Maar nu moest hij vertrekken. Niet dat de pastoor het hem met zoveel woorden had gezegd. Maar hij wist dat als hij te lang op één plek bleef hij de persoon in kwestie in gevaar bracht. De kans dat iemand hem opmerkte werd steeds groter. Daarnaast was er ook nog het kostenplaatje. Hij had geen rooie cent en leefde op kosten van zijn vrijgevige hulpverlener. Dus nam hij afscheid. De pastoor keek bezorgd.
“let goed op jezelf. De BvG wordt steeds brutaler. Ik heb de indruk dat ze hun heksenjacht nog hebben opgedreven. En ze zijn meedogenloos.”
Nick knikte. Hij omhelsde de pastoor. “Bedankt voor alles. Misschien kom ik achter een half jaar nog eens binnenwippen.”
“Je bent altijd welkom.”
Toen de zware kerkdeur achter hem dichtging had Nick een naargeestig gevoel. Hij had lange tijd liggen nadenken wat zijn volgende stap zou zijn. Terug naar Sofia kon hij voorlopig niet want na de inval werd haar huis in de gaten gehouden.
“Misschien wordt het weer eens tijd om de stad een tijdje te verlaten” piekerde hij. “Misschien moet ik Norvia terug verlaten.” Die gedachte had de laatste dagen een prominente plaats in zijn bewustzijn ingenomen. Het werd steeds gevaarlijk en gevaarlijk in de stad.Je had er natuurlijk onderduikadressen, hulpvaardige lieden en plaatsen waar je aan eten kon geraken, maar daarentegen stond dat de BvG hier voortdurend aan het spieden was naar migranten.”
Hij zuchtte eens diep. Terwijl hij opnieuw het kerkplein overstak, nam hij een besluit. Hij zou de stad en het land verlaten. Hij zou zich proberen aan te sluiten bij die grote groep vluchtelingen waarvan hij had gehoor op het nieuws. Misschien was daar wel een toekomst voor hem weggelegd?
Hoofdstuk 11: 27 mei 2044
Leroy staarde sip voor zich uit. Na twee dagen relatieve rust had de kampcommandant besloten om vandaag weer eens een nachtelijke inspectietocht te houden. Gretna was jarenlang de plaats geweest waar vluchtelingen hun sprong in het duister waagden. Het viel hem op dat ze er de laatste tijd minder arresteerden. “Dat kon maar twee dingen betekenen” dacht hij. “Of ze verschuilen zich beter of er komen er minder” Gezien hun nieuwe manier van omgaan met migranten nam Leroy aan dat zijn tweede veronderstelling de juiste was. “Hogerfelts plannetje werkt duidelijk.” Leroy haatte die gedachte. Hoewel hij jaren als een overtuigd BvG-er de grenzen verdedigde, en hoewel hij ook vond dat zijn land niet de halve wereld kon opvangen, hield hij er toch niet van om mensen zomaar neer te knallen. “We zijn toch geen barbaren” dacht hij vaak. “Het begint er anders steeds meer op te lijken.”
Het groepje dat de kampcommandant had uitgezicht bestond uit 6 man. “Hijzelf, Leroys beste vriend Vic en drie soldaten waar hij in feite weinig contact mee had.” De grote poort zwaaide open en hun voertuig verliet de kazerne. Vic zat achter het stuur en de anderen hadden postgevat in de laadbak.Een fletse maan verlichtte hun pad enigszins. Toch was het een vrij duistere nacht. “Een nacht waarop migranten proberen ons land binnen te komen en met hun vuile poten onze grond bezoedelen” wist de commandant te vertellen. De soldaat tegenover hem lachte overdreven luid met de opmerking van zijn overste. “Dan zullen we hen dat snel afleren.”
De elektrisch aangedreven 4x4 maakte weinig geluid. Vic reed dan ook niet snel. De commandant had bevel gegeven om de lichten te doven zodat eventuele vluchtelingen hen niet al van mijlenver zagen aankomen. Voorlopig hielden ze een zuidoostelijke koers aan. Er heerste nu een gespannen stilte in de laadbak. Enkel het knappen van de takken die onder de wielen van hun voertuig waren beland zorgde voor enig geluid. Toen ze Jacobs Creek naderden gaf de commandant teken om halt te houden. In korte bewoordingen deelde hij zijn orders uit.
“Vic en Magnus blijven bij de wagen. Zorg ervoor dat de motor blijft draaien zodat we-indien nodig-meteen kunnen vertrekken. En wees waakzaam.”
Voor hij verder ging voegde hij er nog aan toe: “jullie weten wat je moet doen wanneer jullie een vluchteling tegenkomen?”
Magnus knikte bevestigend , maar vanuit een ooghoek zag Leroy dat Vic aarzelde. De commandant had het ook opgemerkt.
“Wat doe je als je een vluchteling tegenkomt, Vic?”
“Geen genade” bromde Leroys vriend.
“Prima. Geen genade. Je weet dat het voor de goede zaak is.”
Snel gaf hij nu ook de rest van zijn bevelen.
“Sander, Jonas en Martin trekken naar het oosten. Maak een grote cirkelvormige lus zodat jullie over een uur of vier weer hier aanbelanden. Ik ga met Leroy naar het westen en doe hetzelfde.”
Innerlijk begon Leroy heftig te vloeken. Hij was het liefst met één van die hansworsten vertrokken. Waarschijnlijk verloren ze na een half uurtje hun waakzaamheid en begonnen ze te roken. Nu hij met de commandant opgescheept zat was hij wel verplicht zijn vaderlandsliefde te tonen.
Het eerste uur van hun tocht kwamen ze niemand tegen. Hoewel hun kampleider een breedgeschouderd iemand was die bovendien zeker 1m90 mat, beheerste hij de kunst om opvallend stil door de nachtelijke wildernis te trekken. De laaghangende takken van bomen en struiken schenen speciaal Leroys gezicht te viseren en meermaals zwiepte er eentje in zijn gelaat. Daarnaast had het de afgelopen dagen enkele malen hevig geregend en was het bospad veranderd in een modderpoel. Leroy had alle moeite om niet voortdurend uit te glijden. Zijn overste scheen van dit alles geen last te hebben.
Na een uur hielden ze stil op een kleine open plek. “Niets te zien” bromde de commandant.
“Misschien beginnen ze het te leren?”
Hij keek in het grijnzende gelaat van zijn chef. “Ik hoop het niet Leroy. Ik hoop het niet. Ik wil vannacht zo’n stinkkakker neerknallen nadat ik hem heb verteld dat zijn aanwezigheid hier niet gewenst is.”
Van opwinding begon hij zowaar luider te praten.
“Die vuile zuiderlingen die denken dat ze zomaar ons prachtige land kunnen binnenkomen en dan ook nog verwachten dat we ze met open armen ontvangen.”
Leroy keek hem verbijsterd aan. In het fletse maanlicht deed de man hem denken aan een hoofdpersonage uit reeds lange vervlogen horrorfilms. De commandant scheen Leroys afkeer niet op te merken. Hij draaide zich simpelweg om en hervatte stilzwijgend zijn pad.
Ze ploeterden verder door het nachtelijke groen. Het begon weer te regenen en Leroy voelde de kou doorheen zijn kaki camouflagepak trekken. Bovendien raakte hij vermoeid. Het scheen hem echter beter om voorlopig die vermoeidheid niet te vermelden. De commandant hield het tempo opvallend hoog en Leroy vervloekte hem opnieuw.
Plots bleef de commandant echter staan. Leroy had het ook meteen gehoord. Links van hem had geritsel geklonken.
“Laat het een nachtdier zijn. Oh god…laat het alsjeblieft een beest zijn.”dacht Leroy.
De commandant twijfelde een seconde. Leroy zag hem zich afvragen of hij versterking moest vragen. Na die eindeloos durende seconde nam de man een resoluut besluit. Hij scheen met zijn zaklantaarn in het dichte kreupelhout.
“Is daar iemand?” Hij trachtte niet te dreigend te klinken. “Je wist maar nooit of zo’n naïeve vluchteling de natte nacht ook beu was en heil zocht bij zijn toekomstige moordenaar.”
Er reageerde echter niemand. Gespannen tuurden ze in het duister.
De commandant herhaalde zijn vraag, maar kon deze keer de afkeer niet uit zin stem bannen.
Toen er opnieuw geen antwoord kwam stapte de commandant voorwaarts het kreupelhout in. Hij klemde zijn vingers gefocust rond de trekker van zijn geweer. Leroy volgde hem op de voet en had moeite met ademen. Stapje voor stapje verwijderden ze zich van het bospad en liepen verder de wildernis in. Leroy verbeelde zich dat hij het intense bonken van zijn eigen hart hoorde weerklinken. Ondanks de koude voelde hij de zweetdruppels langs zijn gezicht en nek naar beneden glijden. Opeens ging alles echter heel snel. Vanachter een boom sprong iemand recht die meteen probeerde-nog half struikelend-verder het bos in te rennen. De commandant aarzelde geen seconden. En vuurde op romphoogte; “Dat was duidelijk geen waarschuwingsschot” dacht Leroy nog.
“Komaan man, daar hebben we zo’n vuile migrant. Achter hem aan voordat hij ontsnapt.”
In ijltempo gingen ze op het geluid af. Hun prooi was duidelijk niet gewend om in bossen rond te lopen en kwam maar langzaam vooruit. De duisternis gaf hem nog enige dekking en Leroy prevelde innerlijk een schietgebedje dat die duisternis hem zou redden. De commandant was echter een volleerd soldaat. Ware er niet de adrenaline van het jagen, dan was deze toch niet meer dan een routineklus voor de man. Ze verkleinden dan ook hun achterstand met de seconde. Leroy hoorde de migrant rochelen en hijgen. Zelfs het gedempte geluid van zijn gejaagd geloop was nu duidelijk hoorbaar. En plots………was het stil. Meteen hield ook de commandant halt. Spiedend keek hij rond voordat hij-nu voetje voor voetje-verder ging. “Hij is hier in de buurt. Pas op” waarschuwde de commandant Leroy. Een lange stilte verstreek nu. Het was duidelijk dat de vluchteling zich had verstopt.
Leroy zag niets. Diep in de bossen ontbrak het de maan aan kracht om de inktzwarte nacht te breken. “Waar zit je, kerel?” dacht Leroy. “Kon ik je maar helpen.”
Hij zette voorzichtig weer enkele stappen vooruit. Plots, als in een droom, sprong de migrant vanachter een boom tevoorschijn. Hij had een zware tak in zijn handen en sloeg met alle kracht in op Leroy. Ondanks dat de man hem maar zijdelings had geraakt, kwam de klap aan. Leroy wankelde achteruit en voelde zijn bloed sijpelen uit een gapende hoofdwonde. Hij duizelde en vond de kracht niet om zich te verweren. Opnieuw hief de migrant de tak boven zijn hoofd om Leroy op een tweede klap te trakteren. Als de man hem vol op zijn hoofd raakte kon dat zijn einde betekenen. Beschermend hield Leroy de handen voor zijn hoofd. Een knal weerklonk. De zuiderling greep naar zijn been en viel achterover. Toen verscheen het grijnzende gezicht van de commandant. “We hebben hem, jochie.”fluisterde hij.
Met een grimas trok Leroy zich recht.
“Hij leeft nog.”
“Natuurlijk, ik heb hem in zijn been geschoten.”
“Waarom?”
“Waarom? Omdat er anders te snel een eind aan komt. Dat vuil stuk vreten moet weten dat we hem zullen slachten. Hij had hier maar niet moeten komen.”
De commandant ging op zijn hurken zitten en sprak zachtjes op de man in. Te allen tijde hield hij echter de loop op zijn slachtoffer gericht.
“Je weet toch dat je hier niet mag komen en ik je nu moet afmaken, niet?”
Met pijnlijk grote ogen keek de man hem vragend aan.
“Versta je me niet? Jij komt naar hier en spreekt zelfs niet eens onze taal?”
Het was duidelijk dat de man hem niet verstond maar wel begreep. Hij keek de commandant recht in de ogen. Aan zijn houding zag Leroy dat hij zelfs geen genade verwachtte. “Hoe groot moet hun miserie zijn , daar in het zuiden, dat ze toch de gok wagen wetende dat ze een grote kans hebben de stap niet te zullen overleven?” Het deed hem denken aan de lessen geschiedenis die hij vroeger volgde aan de universiteit van Norviaville. De parallel met de Afrikaanse bootvluchtelingen die in het begin van de eeuw op gammele scheepjes de oversteek maakten naar Europa was treffend.
De commandant scheen de situatie humoristisch te vinden. “Speel niet met hem” dacht Leroy “Knal hem dan meteen af.”
De commandant wou zijn slachtoffer echter eerst beroven van zijn waardigheid vooraleer hij zijn leven nam. Dat bleek echter niet bijster goed te lukken. De man bleef hem aanstaren . In zijn ogen kon Leroy allerlei emoties ontwarren: “haat, verdriet, melancholie…maar geen angst.” Geen schreeuw om genade.
De commandant plaatste nu de loop van zijn geweer tegen het voorhoofd van de zuiderling. “Moge je branden in de hel.”
Eindelijk sloot de zuiderling zijn ogen. Een luide klank doorbrak de stilte van het nachtelijke bos en het lichaam van de migrant viel roerloos neer.
“Weer eentje die niet zal parasiteren van de welstand van ons prachtige land” merkte de commandant op. “Doe me eraan denken dat ik er morgenvroeg enkele jongens op uitstuur om zijn lijk te verwijderen.”
Hoofdstuk 12: 1 juni 2044
Iedereen keek gespannen naar de deur. Het geklop had hen uit hun vertrouwde routine gehaald. Inmenging van buitenaf kon nooit goed nieuws zijn. Aan de andere kant was het feit dat het geklop niet gevolgd werd door het typische geroep van de gemiddelde BvG-er ook geruststellend. Diego schuifelde opnieuw naar het raampje. Het luikje maakte een krassend geluid wanneer hij het opendeed. Elke keer als hij dat geluid hoorde nam hij zich voor de scharnieren te oliën.
“Het is een oude man” stamelde Diego verbaasd. “Ik herken hem ergens van, maar kan hem niet thuisbrengen.”
“Laat maar binnen” zei Gerrard.
“Ben je zeker?”
“Ja, laat hem binnen.”
Voorzichtig schuifelde het oudje de kamer binnen. Diego sloot meteen de deur terug achter hem. Hij pijnigde zijn hersenen, maar kon het oudje nog steeds niet thuisbrengen. Zijn natuurlijke ongerustheid, gevoed door een jarenlang leven in een steeds meer op een dictatuur lijkend land, kwam gelukkig niet tot een explosie. De houding van Gerrard stelde hem gerust.
“Ga zitten Runar” zei Gerrard en hij schoof hem een stoel voor.
“Wil je iets te drinken? Een kopje thee misschien?”
“Niet nodig. Ik heb je iets te vertellen. Ik denk dat het je wel zal interesseren.”
“Laat ik je eerst even voorstellen. Aan Diego zijn verbaasde krullenkop te zien wil hij verduiveld graag weten wie je bent.”
Diego’s geknik bevestigde dit.
“Wel, ik heb Runar in het geniep ingehuurd. Hij heeft de ideale leeftijd om door niemand verdacht te worden. Elke dag krijgt hij via via nieuwtjes te horen op het centrale plein. Bovendien heb ik hem gevraagd om over ons te waken. Al wekenlang observeert hij dit gebouw. En als het nodig is , slaat hij alarm.”
“Dus” besloot Katja “het feit dat hij nu hier verschijnt –en mogelijk zijn rol verraadt- betekent dat er iets ernstigs gaande is?”
“Dat heb je goed opgemerkt, juffertje” begon Runar. “Er zijn wel enkele dingen die ik jullie wil vertellen.” En Runar begon zijn verhaal. Ondanks zijn hoge leeftijd slaagde hij erin om zich strikt tot de feiten te beperken.
“Ik had mijn oude vriend hier meteen herkend toen hij daarstraks uit de parkeergarage kwam en het plein overstak. Ik vermoedde dat hij naar jullie onderduikadres zou gaan. Er is voor hem immers geen andere reden om naar Sligo te komen. Ik bleef echter de gesprekken van mijn euh…leeftijdgenoten op het plein volgen, maar ik merkte ook al snel een andere nieuweling op. Hij liep zo’n 200 meter achter jullie.”
“Kan dat geen toeval zijn?”onderbrak Diego hem.
Runar schonk hem een misprijzende blik. “Alleen al het feit dat ik de man niet ken maakt hem verdacht. Als hij jullie dan blijft volgen tot aan dit gebouw dan kan ik niet anders tot de conclusie komen dat hij het wel degelijk op jullie heeft begrepen. De man was volkomen gefixeerd op jullie en had dus niet door dat ik het groepje ouderlingen had verlaten en hem op zijn beurt volgde. Toen jullie binnen waren heeft hij enkele tellen zijn oor tegen de deur gelegd, maar waarschijnlijk verstond hij niets van wat er werd gezegd.”
Hij is dan op zoek gegaan naar een hotel. Uiteindelijk heeft hij een kamer genomen in “het Clarion” Voor mij was dat de kans om jullie te komen waarschuwen zonder gezien te worden.
“Hoe zag die kerel eruit?” wou Gerrard weten.
“Lang, sproeten, ros haar” somde Runar methodisch op.
“Aiiii” Katja sloeg een kreetje.
“Ik denk……ik denk dat hij ons al langer volgt. Daarstraks zag ik zo iemand op het parkeerterrein van dat winkeltje naast de grote baan. Je weet wel…toen je wat extra drank wou inslaan.” Katja ratelde.Daaraan kon je merken dat ze erg geschrokken was.
“Dan moet hij wel heel geïnteresseerd zijn in ons” concludeerde Gerrard.
Hij kende nu één van hun schuiladressen. Daar verborgen ze dus iemand. De identiteit van die persoon was hem niet geheel duidelijk,maar daar zou hij snel genoeg achter komen. . In ieder geval, het was nu overduidelijk dat de H.A.Z. een select clubje van landverraders was die, met het geld van de overheid, diezelfde overheid een loer trachtte te draaien. Er waren de laatste tijd veel te veel linkse verenigingen aan de oppervlakte gekomen en Mon kende het standpunt van de regering. Als ze ons werkelijk tegenwerken moeten ze worden geëlimineerd. Geen gevangenisstraffen of zware boetes…iets dergelijks werkte toch niet. Simon Hogerfelt had het hem in hoogst eigen persoon verteld. “Als je zeker bent van je zaak, handel je die zaak voorgoed af. Aan verraders verspillen we geen tijd. Als je het onkruid de kans geeft te groeien, zal het je overwoekeren” En hoewel de H.A.Z. slechts een minimale rol speelde in het hele migratiehoofdstuk was die rol toch voldoende om alle leden te elimineren. Hij zou het juiste moment afwachten. “Misschien was het gemakkelijker om de BvG in te lichten en het hele zooitje op te laten pakken” bedacht hij even. Maar hij wist dat hij dergelijke zaakjes liever zelf afhandelde. Dat genoegen gunde hij zichzelf. Moord had hem nooit tegengehouden een zaak goed aan te pakken, integendeel. Bovendien was er die brunette…de manier waarop ze haar middelvinger naar hem had uitgestoken was bepaald pittig. Het werd dringend tijd dat iemand haar eens goede manieren zou leren. Misschien slaagde hij erin om eerst de mannen af te maken zodat hij nog een plezierige tijd met het meisje kon doorbrengen. Een grijns verscheen op zijn gezicht. Duidelijk hoorbaar mompelde hij: “alles voor het vaderland.” Daarop besloot hij voorlopig een hotelkamer te zoeken in afwachting van een gunstig moment.
Hoofdstuk 13: 21 juni 2044
Hij veegde het zweet van zijn gezicht. Het plakkende nat in zijn stoppelbaard gaf hem een onaangenaam gevoel. Hij was het de laatste jaren wel gewend geworden om lange tijd ongewassen door de straten te trekken, maar diep in zichzelf miste hij de dagelijkse hygiëne van een normaal burgerbestaan. Voorzichtig kwam hij van onder het deken uit. Hij hief zijn hoofd over de rand van de laadbak en speurde de parking af. Niemand! Een opgeluchte zucht ontsnapte aan zijn lippen. Zoals steeds had zijn intuïtie hem niet in de steek gelaten. Op eigen kracht de stad verlaten was onmogelijk. Alle toegangs-en uitvalswegen werden streng in de gaten gehouden door de BvG. “Stel je voor” dacht hij”dat hij op zijn dooie gemak te voet Norviaville zou verlaten en onderweg werd tegengehouden. “Maar mijnheer de BvG-er, ik wil uw mooie land juist verlaten.” Hij grinnikte. Waarschijnlijk zouden ze weinig geloof hechten aan zijn verhaal. Toch was het waar. Hij had genoeg van het eeuwige ge-ren, de voortdurende angst en het feit dat hij de mensen in gevaar bracht die hem wilden helpen. Met dit beleid lag zijn toekomst niet in Norvia. Dat was gewoon onmogelijk.
Hij had liggen piekeren over een manier om de stad te verlaten. Hij had er verschillende dagen over nagedacht maar was niet tot een oplossing gekomen; totdat hij op een dag in een bruine kroeg had gezeten, zijn weinige centen bestedend aan een klef broodje kaas. Zoals steeds was hij achteraan in een hoekje gaan zitten. Daar viel hij het minst op. Hoewel er reeds lang een rookverbod heerste in openbare gelegenheden (dat was-volgens Nick- één van de weinige goede maatregelen die de regering had getroffen na de Grote Opwarming) werd dit verbod totaal niet gecontroleerd. Een dikke sigarettenwalm –die het eten nog smaaklozer maakte-hing dan ook in het café. Plotseling schrok hij zich een hoedje. De deur ging open en er verscheen iemand in het zwarte uniform van de BvG.
“Niet reageren, niet reageren” dacht hij. “Maak je niet verdacht Misschien komt hij gewoon iets drinken.”
Rustig, schijnbaar onverstoord, had hij verder gegeten. Vanuit een ooghoek zag hij dat de man zich op een barkruk nestelde en een lokaal gebrouwen biertje, van gekocht mout en hop, bestelde. Er ging iets ongewoons van hem uit, iets niet-alledaags. Hij had een stevige zwarte baard en Nick had nog nooit een BvG-er met een baard gezien, maar dat was niet alles. De man straalde niet de gewoonlijke autoriteit van een BvG-er uit. En hoewel de man zeker iets misnoegds over zich had, voelde Nick instinctief dat hij te vertrouwen was. Toch aarzelde Nick om contact te leggen. Zijn intuïtie had hem nog nooit in de steek gelaten, maar misschien faalde hij juist deze ene keer. En net nu was er geen ruimte voor vergissingen. Nick voelde een sterke aandrang om naar de man toe te stappen, maar aan de andere kant hield zijn rationeel denken hem tegen. “Er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze man je zal helpen. Integendeel, hij draagt het uniform van diegenen die jou moeten verdelgen. Waarschijnlijk breng je jezelf in de nesten.” Dat waren de woorden die zijn lippen geruisloos vormden. Maar tegelijkertijd voelde hij een heftig verlangen, een zeer sterke drang, om geholpen te worden. Als in een film zag hij zichzelf rechtstaan, beheerst de stoel onder de tafel schuiven en langzaam op de man af te wandelen. De 8 stappen die hij moest zetten voelden aan als 8 mijl. Het was alsof zijn bewustzijn naar een lagere frequentie was gebracht, alsof hij handelde op automatische piloot. Diep vanbinnen wist hij echter: “dit is alles of niets.”
Hij was nog twee passen van de man verwijderd toen die zich-enigszins onhandig- omdraaide en recht in de ogen keek. Het leek alsof zijn bevroren bloed plotseling weer vloeibaar werd. Hij voelde zijn gezicht rood worden. De man keek hem verbaasd aan en Nick voelde dat de man meteen wist dat hij een illegaal was. Een vuile rat, een parasiet. Deze fout zou hem zijn leven kosten.
In plaats van snel zijn wapenstok te grijpen en wild op hem in te slaan sloeg de man een fikse teug achterover. “Ik had je nog niet zien zitten” bromde hij toen. “Heb je hier lang staan wachten?”
“Euh…”
“Ik reken af. Dan kunnen we onze afspraak in orde brengen.”
De man gooide enkele kronen op de toog, nam Nick onder de arm en wandelde naar buiten.
Hij duwde hem snel in zijn dienstwagen (die waren wel toegestaan binnen de stadsgrenzen) en stapte langs de andere kant in.
“Ben je je leven beu?” siste hij. “Hoe kom je erbij om op een BvG-er toe te stappen?”
“Euh…” Opnieuw wist Nick geen antwoord te verzinnen.
“Je bent toch niet achtelijk of zo? Want dan heeft het weinig zin dat ik je probeer te helpen.”
Nick knikte langzaam.
“God. Mijn naam is Leroy. Theoretisch nog steeds BvG-er maar in hart en gedachten van kamp verwisselt. Dat is jouw geluk” waarschuwde hij.”In het handschoenenkastje liggen nog twee biertjes. Geef mij er eentje en neem jij het andere.”
Gedwee deed Nick wat hem was opgedragen. Langzaam dronk hij van het lauwe bier. In geen eeuwigheid had hij nog alcohol achterover geslagen. In deze tijden was alcohol een luxeproduct dat hij zich niet kon permitteren. In de supermarkten was het haast zo duur als zuiver mineraalwater.
“Vertel me nu eens wie je bent en wat je plannen zijn;” vroeg Leroy toen. “Misschien kan ik je helpen.”
“Dit is de enige kans om aan de controles aan de stadsgrenzen te ontsnappen” had Leroy hem uitgelegd. “Ook al ben ik een BvG-er, mijn wagen wordt sowieso tegengehouden. Je kan dus niet naast me komen zitten. Maar uitgebreid de wagen doorzoeken zullen ze niet doen. Daarom vertoppen we je onder een heleboel rommel en dekens in de laadbak. De kans dat ze daaronder gaan kijken is miniem. Wie heeft er nu ooit gehoord van een BvG-er die illegalen het land wil uitsmokkelen? Maar” waarschuwde Leroy hem tevens” als ze je snappen sta je er alleen voor. Dan ben je een illegaal die ergens in mijn laadbak is gekropen en die ik niet ken. Dan ken ik je niet en zal ik je waarschijnlijk neerknallen voor de anderen teveel details uit je hebben losgeweekt. En schijnbaar trots zal ik dan zeggen “weer een rotmigrant minder.”
Leroy had ernstig gekeken en Nick wist dat hij elk woord meende. De man had geen andere keus. Als ze moesten weten dat hij, een BvG-er, illegalen hielp, knoopten ze hem op.
De spanning had hem totaal verkrampt maar het was gegaan zoals Leroy had voorspeld. Een korte stop, een nog korter praatje met de erg verveelde controleurs en ze verlieten de stad. Niemand had de moeite genomen om de laadbak te controleren. De wagen van een BvG-er werd niet onderzocht. Nog tientallen minuten bleef Nick geluidloos liggen. De warmte onder de dekens was haast ondragelijk. Zijn lippen plakten aan elkaar en het voelde alsof de zon doorheen het dekenstof zijn huid folterde. Toen hij Leroy voelde vertragen en uiteindelijk stoppen, haalde hij opgelucht adem. Hij hief zijn hoofd over de rand van de laadbak en speurde de parking af. Niemand! Toen zag hij Leroy uitstappen en konden ze beiden een grijnslach niet onderdrukken.
“Je bent de stad uit, jongen. Daar moeten we op klinken.”
Nick wierp de dekens en de andere rommel van zich af. “De stad wel, nu nog het land.”
“Stapje voor stapje. Zo snel gaat alles niet!” Leroy’s ogen stonden weer ernstig.” Het zal nog een hele klus worden om je in de buurt van Watou de grens over te krijgen. Met al die vluchtelingen daar wemelt het er van de BvG-ers.”
Een beladen stilte viel over hun gesprek. Het was Leroy die uiteindelijk verder ging.
“Maar laten we dat probleem afhandelen wanneer het zich aandient. Ik vind dat we een goede slok hebben verdiend, wat jij?”
Nick slaagde erin om een geforceerde glimlach op zijn gelaat te toveren. Samen liepen ze naar de houten afspanning aan de rand van de parking waar je relatief goedkoop sterke drank werd aangeboden.
De duisternis was ondertussen ingevallen toen Leroy tegen een slakkengangetje de weg oostwaarts bleef verderzetten. Ze zaten nu in het centrum van het land, het gebied dat de naam Troendelag droeg, en hoewel je nooit helemaal zeker kon zijn was de kans dat ze hier op een BvG-patrouille zouden botsten haast onbestaande. Nick had dan ook maar naast Leroy in de passagierszetel plaatsgenomen. Ondanks dat het avonduur reeds was gevallen was de hitte nog opmerkelijk voelbaar. Geregeld haalde Nick een grote (geleende) zakdoek uit zijn broekzak om het zweet van zijn aangezicht te vegen. Ze zaten nu in een bosrijk gebied en aan weerskanten van de weg werd de wagen ingesloten door eeuwenoude naaldbomen.
“Die staan hier nog van in de tijd dat de winters echt koud waren” wist Leroy te vertellen. “Ondertussen vind je overal in het land meer en meer loofbomen.”
Nick keek naar buiten en voelde zich zowaar even veilig.” Hier, in de weinig bewoonde bosgebieden van Norvia, zouden ze hem niet komen zoeken. Misschien moest hij maar proberen om hier een toekomst uit te bouwen? Overleven op vruchten en wilde dieren..”
Hij schraapte zijn keel maar net toen hij dat plan met Leroy wou bespreken hield hij in: “Nee, zijn toekomst lag niet in dit land. Dat wist hij. Dat voelde hij!”
Toen de vermoeidheid toesloeg had Nick het stuur overgenomen. Reeds meer dan twee uur reden ze nu al door de bossen. Een heel enkele keer kruisten ze een tegenligger. De monotoonheid van de bossen had Leroy in slaap gewiegd. Hij werd er juist rustig door. Een hoogst aangenaam gevoel. Bocht na bocht kronkelde de weg oostwaarts. Hij reed op automatische piloot en zijn gedachten vertoefden op heel andere plaatsen. Hij droomde van een veilig onderkomen, een hut, een vrouw..misschien zelfs kinderen. Jarenlang had hij dergelijke gedachten bewust uit zijn hoofd gebannen. Nu, in een kortstondig moment van geluk, liet hij ze toe. “Een vrouw…Hij snakte naar een liefhebbende, mooie vrouw. Een Sofia. Iemand met wie hij kon lachen en wenen en zijn leven kon delen. Iemand om naast wakker te worden, te kussen en te knuffelen en hele dagen de liefde mee te bedrijven. Wat zou hij er voor geven om Sofia nu in zijn armen te voelen liggen. Hij verlangde naar haar lach, haar geur, haar haren. Tegelijk besefte hij dat hij haar waarschijnlijk nooit meer zou zien. “Misschien had hij haar moeten voorstellen hem te vergezellen?” Hij zuchtte. “Welke vrouw zou met hem meegaan op een dergelijke onzekere tocht.? Waarschijnlijk zelfs Sofia niet…
.
Hoofdstuk 13: 1 juni 2044
De nacht was gevallen en hoewel het zomer was bevond er zich niemand meer op straat. Het was een vertrouwd verschijnsel geworden. Sinds het meer en meer erop leek dat Norvia evolueerde naar een dictatuur, verlieten de mensen hun huizen minder en minder. Er leek wel een verband te bestaan tussen deze twee wetmatigheden. Eénmaal de dagtaak erop zat,zag je de brave burgers zich terugtrekken in hun woningen, verstoken van elke vorm van sociaal contact. Het droeg bij tot de verstarring van de maatschappij. Nog weinigen kenden hun buren door en door. Iedereen kon een verrader zijn, werkend voor de overheid. Daar ging je ’s avonds geen koffie mee drinken. Zelfs niet in de zomerperiode, wanneer het hier in het noorden erg lang klaar bleef, verkozen de mensen de imaginaire veiligheid van hun woonkamer boven de gezelligheid van een wijkfeest. En hoewel de grote leider geen avondklok had ingesteld bleven de straten ’s nachts dus leeg. Monno vond het één van de meest opmerkelijke veranderingen sinds Hogerfelt aan de macht was gekomen. Het kwam hem in ieder geval goed uit. Het was ondertussen reeds ver na middernacht en hij hield vanuit een portiek het schuiladres van de H.A.Z. in de gaten. Hij had moeite om geconcentreerd te blijven want zijn gedachten dwaalden steeds af naar de brunette. “Katja” heette ze. Heel de namiddag had hij aan haar liggen denken. Hij kon haar brutaal gebaar niet vergeten. Hij fantaseerde hoe hij haar zou afmaken. Snel en pijnloos was geen optie. Hij zou haar in ieder geval tot het laatste overhouden. Wanneer ze besefte dat al diegenen van wie ze hield waren gedood en dat op haar slechts een lange bijzonder pijnlijke doodstrijd wachtte. Hij grinnikte. Het vooruitzicht wond hem op. Persoonlijke voldoening was de hoofdreden waarom hij de hele groep niet door de BvG liet oppakken. “Een mens moet zichzelf af en toe kleine geneugten gunnen.”
Hij had het licht zien uitgaan op de bovenste verdieping maar was niet in actie getreden. Hij had alle tijd. Hij kon het succes van de operatie niet in gevaar brengen door te haastig te reageren. Nog meer dan een uur bleef hij rustig wachten in de kleine portiek. Er was heel die tijd niemand voorbijgekomen, maar zelfs moest dat het geval zijn dan zou slechts de zeer aandachtige passant zijn aanwezigheid opmerken. De donkere schaduw van het portiek in het nu toch langzaam oprukkende nachtelijke donker zorgden voor de perfecte schuilplaats. Uiteindelijk kwam hij in beweging. Rustig, zijn ademhaling volledig onder controle houdend, stak hij de straat over. Volkomen beheerst opende hij in minder dan 30 seconden de deur van het huis grenzend aan het schuiladres. Hij had zich lang afgevraagd of hij rechtstreeks het schuiladres moest viseren of het eerder via een omweg moest benaderen. Hij had voor de laatste optie gekozen. Als die linkse rakkers ergens een extra beveiliging hadden aangebracht was het waarschijnlijk aan de voordeur. Zijn ogen hadden slechts enkele seconden nodig om te wennen aan de nieuwe omgeving. Geruisloos haalde hij zijn Firefox boven. Hij bleef even stil staan om te luisteren maar hoorde niets. De bewoners waren aan het slapen. In slechts luttele seconden wandelde hij doorheen het huis om in de keuken de achterdeur te openen. Hij stond in de tuin en moest nu slechts een meterhoog muurtje over klimmen om in de tuin van zijn slachtoffers te komen. Opnieuw nam hij zijn tijd. Enkele minuten bleef hij gehurkt zitten achter de enige struik die het tuintje rijk was. Niemand of niets scheen zijn aanwezigheid te hebben opgemerkt. Opnieuw zag hij het beeld van een toegetakelde Katja voor zich. Zijn ademhaling versnelde nu wel. Ze scheen een bepaalde uitwerking op hem te hebben. Hij vloekte binnensmonds. “Nu professioneel blijven. Geen fouten maken” Hij concentreerde zich opnieuw en wachtte wederom enkele minuten vooraleer hij besloot om over het muurtje te klimmen. In een fractie van een seconde bevond hij zich aan de andere kant. Niemand had hem gezien. De achterdeur bevond zich op vijftien, maximaal zeventien meter. Gebukt maar toch in een recordtempo stak hij de tuin over. Aan de achterdeur gekomen drukte hij zijn oor tegen het hout. Verontrustende geluiden bleven achterwege. Langzaam voelde hij aan de klink om tot de conclusie te komen dat de achterdeur gesloten was. Hij had niet anders verwacht. Het primitieve slot weerstond geen halve minuut aan zijn pogingen. De Firefox vooruit gericht opende hij nu de deur. Snel doorzochten zijn ogen de ruimte. Hij zag een soort bijkeuken, gebouwd in dezelfde stijl als die van de buren. Massaproductie en dus goedkoop. De H.A.Z. moest waarschijnlijk ook twee keer nadenken vooraleer ze een cent konden uitgeven. “Nu” dacht hij “het voordeel aan die prefabwoningen is dat hij er de structuur van kende. Geen onverwachte hoekjes die plots uit het niets opdoken.”
Voorzichtig schuifelde hij naar binnen. De geur van koffie hing nog steeds in de keuken. Hij zag een eenvoudige tafel staan met daaromheen enkele nog eenvoudigere stoelen. Enkele lege kopjes stonden nog op tafel. Hij liep naar de tussendeur die naar de woonkamer leidde. Hij draaide de deur naar buiten open, zijn concentratie nu stijgend naar een alarmerend hoog niveau. De Firefox was op de open ruimte voor hem gericht, in staat om elk naderend gevaar meteen te elimineren. Recht voor hem bevond zich de trap die leidde naar de bovenste verdiepingen. Hij hoorde nu het luide gesnurk van schijnbaar diep in slaap verzonken mannen. Hij zette gedreven twee stappen voorwaarts toen de slag op zijn hoofd neerkwam. Een enorme duisternis omringde hem en hij besefte nog net dat hij met een smak op de grond neerkwam.
Een dansende pijn folterde zijn hoofd. Zijn ijzeren wil werd danig op de proef gesteld maar hij slaagde er toch in om zijn ogen te openen. Een wazig zicht en meteen weer enkele pijnflitsen zorgden ervoor dat hij zijn ogen terug sloot. Hij kon zijn ledematen niet bewegen. Even dacht hij-toch lichtelijk in paniek-dat hij verlamd was. Maar dan kwam hij tot de conclusie dat hij vastgebonden zat op een stoel. Hij voelde de stevige koorden zo hevig snijden in zijn vel dat hij er zelfs even de hoofdpijn van vergat. Zijn handen waren achter de rugleuning van de stoel bijeengebonden en ook zijn benen hadden een soortgelijk lot ondergaan. Hij kon geen kant uit. In een fatalistisch moment liet hij alles even ebzinken en hij raakte zelfs een tijdje opnieuw buiten bewustzijn. Toen hij terug bijkwam was de pijn nog steeds aanwezig. Hij scheen alle spieren van zijn lichaam te voel alsof ze allen strak bijeengebonden waren. De hoofdpijn was iets verminderd maar ondertussen voelde hij een fikse buil groeien. Bovendien was zijn keel droog en snakte hij naar een glas kostbaar water.
Opnieuw waagde hij het zijn ogen te openen. Hij had de aanwezigheid van de anderen reeds gevoeld maar nu keek hij hen ook rechtstreeks aan. Hij probeerde een grijnslach te forceren maar slaagde daar niet in. Innerlijk vervloekte hij zichzelf. “Hoe kon hij zo simpel in de val zijn gelopen?”
Gerrard probeerde het nog eens. Hij gaf de man een tik tegen de wang en keek hem doordringend aan. “Vertel ons je naam”zei hij met zijn meest dreigende stem. Geen reactie. Het uiterlijk van de kerel kwam overeen met de beschrijving van Runar. Bovendien had Katja hem herkend als de kerel die haar had liggen aankijken op de parking. Ze was niet honderd procent zeker, maar naar alle waarschijnlijkheid was dit de man die hen had achtervolgd sinds Norviaville. De revolver die hij bij zich had getuigde van zijn slechte bedoelingen. Zonder de waarschuwing van Runar waren ze ondertussen allemaal kaas met gaatjes. Gerrard had hem vol op het hoofd geraakt. Hij had zo hard geslagen dat zelfs zijn koekenpan schade had geleden. Het gevolg daarvan was ze dat ze allen nu al uren zenuwachtig rond de man zaten te wachten. Iedereen was bijzonder nerveus.
“We weten niet of hij nog handlangers heeft die ook elk moment kunnen binnenstromen. Misschien is het gevaarlijk om hier te blijven wachten”wierp Diego op.
“Ik heb Runar opdracht gegeven uiterst waakzaam te zijn en ons bij het minste verdachte teken meteen te waarschuwen. Maar we moeten informatie uit hem krijgen. We moeten weten waar we aan toe zijn.” Gerrard was nu ijzig kalm. Katja keek hem aan. “Normaal is hij zo zenuwachtig maar in penibele situaties bleef hij uiterst rustig”
Gerrard zuchtte en net op dat moment opende de man voor de tweede keer zijn ogen.
Hij probeerde het nog eens. “Wie ben je?Komaan kerel, vertel ons iets!”
“Misschien moeten we maar eens wat meer druk zetten.” Het was de eerste keer sinds uren dat Kristof sprak. Zijn stem klonk erg grimmig en Gerrard kon het hem niet kwalijk nemen. Voortdurend stond men hem naar het leven. Logisch dat hij op dezelfde manier ging reageren.
Ze hadden zich teruggetrokken in de keuken om te overleggen. Ze hadden de deur gesloten zodat ze zeker waren dat hij niets kon horen. “We krijgen niets uit hem, dat is nu duidelijk.”
“Als je mij laat doen, wel hoor” zei Kristof.
“We gaan ons niet verlagen tot hun niveau. Daar moeten we boven staan”antwoordde Gerrard.
“Als we iets veranderd willen krijgen in dit verdomde land moeten we zelf ook over lijken gaan. Anders worden we gewoon opzij geduwd.”Kristof klonk koud en kil en Gerrard twijfelde er geen seconde aan dat hij meende wat hij zei. Zijn donkere ogen stonden ernstig en leken Gerrard te smeken om hem zijn gang te laten gaan. Even kwam Gerrard in de verleiding. “Eigenlijk had de man een punt. Als zij mogen…”
“Nee. Nee, nee. Wij gebruiken geen geweld, tenzij we niet anders kunnen.”
“Maar wat doen we dan?”vroeg Diego.”We kunnen hier niet blijven en als die kerel voor de overheid werkt, en dat schijnt toch wel zo te zijn, kunnen we ook niet terug naar Norviaville. Onze adressen daar zullen dan ook wel gekend zijn.”
Gerrard haalde diep adem. Opnieuw bewonderde Katja zijn kalmte. Ze besefte dat het zijn vermogen om rustig te blijven in de meest extreme situaties wat hem tot leider van de groep had gemaakt. Het was een natuurlijk proces geweest en niemand twijfelde aan zijn autoriteit.
“Dit is wat we gaan doen. We duiken voorlopig zelf een tijdje onder. Diego heeft gelijk. Waarschijnlijk kent de overheid ondertussen onze organisatie van binnen en buiten. Al begrijp ik niet waarom ze ons dan niet simpelweg laten oppakken door de BvG, maar in plaats deze huurmoordenaar op ons af sturen. We verzamelen alles wat we nodig hebben en we laten deze kerel hier geboeid achter. Wanneer we een paar honderd kilometer van hier verwijderd zijn zal ik wel een telefoontje plegen naar een journalist van de NN om hem te melden dat er hier een beroepsmoordenaar vastzit. Ze zullen hem dan wel komen bevrijden, maar de NN zal zeker berichten over de zaak. Misschien komt het gezicht van die kerel wel op het nieuws en dan is hij niet langer van nut voor de overheid.”
Ze knikten allemaal. Het leek hun het beste idee. De enige mogelijkheid.
Hoofdstuk 14: 2 juni 2044
“Wil je een koekje?” Katja keek bezorgd naar haar vriend. Hij zat nu al uren achter het stuur en hij had de hele tijd niets gegeten of gedronken.
“Nee, dank je. Ik heb geen trek.”
“Je moet toch iets eten”zeurde ze.
Gerrard keek haar geërgerd aan, maar besefte net op het juiste moment dat ze eigenlijk alleen maar om hem gaf.
“Eentje met noten dan maar. Die heb ik graag.”
Ze hadden besloten Sligo te verlaten en vanuit het westen helemaal door het land te trekken tot in het noordoostelijk gelegen Saami. “Via het noorden komen er bijna geen migranten binnen. De aanwezigheid van de BvG is daar dus ook veel minder prominent. Bovendien hebben we er een kleine schuilplaats die in geen enkele van de boeken staat vermeld. Daar zitten we relatief veilig” had Gerrard hun bestemming verdedigd. Het meenemen van Kristof was een risico gebleken. Met zijn donkere huidskleur viel hij meteen op. Ze konden hem echter niet achterlaten en de jonge zuiderling zat dan ook gespannen op de achterbank. Gerrard nam de kleine weggetjes. Ze betekenden tijdverlies maar je had er minder kans om BvG-controleposten aan te treffen. Diego had de Firefox van de huurmoordenaar meegenomen. Hij hield hem stevig in zijn rechterhand. Je wist immers nooit of hier of daar ongewenst bezoek kwam opdagen. Er werd niet veel gesproken. Iedereen was zich bewust van de situatie waarin ze verkeerden. Zelfs de immer vrolijke en goedlachse Katja was in een deprimerend stilzwijgen vervallen.
Na ongeveer drie uur rijden was Gerrad gestopt aan een eetgelegenheid met telefooncel. Hij liet de redactie van de NN anoniem weten wat er was gebeurd en waar ze de huurmoordenaar konden vinden, vooraleer hij in vliegende vaart weer doorreed.
Diego zuchtte toen hij voor de zoveelste keer het zweet van zijn voorhoofd veegde. “Verdorie, het is al zeven uur voorbij maar nog steeds onnoemelijk heet.” Hij keek Kristof aan en ging toen met een grijnslach verder “Je plakt helemaal aan me vast, kerel.”
“Dat is slecht voor je gezondheid” bromde Kristof. “Als straks één van je landgenoten op me schiet sta jij misschien in de weg.”
Diego keek verbaasd naar de vluchteling. “Nou, jij bent ook niet bepaald de plezantste thuis. Straks lever ik je nog uit.”
“Je beseft het nu misschien nog niet krullenbol, maar je zit in dezelfde situatie als ik. Een vluchteling op de loop voor de overheid. Je naam verschijnt in een dieprode kleur en met veel toeters en bellen op hun computerschermen. Waarschijnlijk willen ze jullie nog liever dan mij. Zoals ik zijn er immers zovelen. Jullie daarentegen zorgen ervoor dat mensen als ik het land binnenkomen en jullie hebben één van de hunnen uitgeschakeld.”
Diego wist dat hij gelijk had. Jaren hadden ze vluchtelingen geholpen, nu waren ze zelf vluchtelingen geworden. Opnieuw deed iedereen er het zwijgen toe en het enige geluid dat nog klonk was de ronkende auto.
Ze moesten even stoppen. In de zomer viel de duisternis pas heel laat in. Het was daarboven nog steeds drukkend warm. Katja had een zwart T-shirt aangetrokken waarop de zoutige zweetsporen zich duidelijk aftekenden. Op een oud karrenspoor, een tweehonderd kilometer van Saami verwijderd parkeerde Gerrard de wagen. Iedereen stapte even uit om de benen te strekken. Katja volgde haar vriend onopvallend. Ze greep hem bij de hand en trok hem mee Gerrard keek haar even niet begrijpend aan. Ze grijnsde hem toe. Pas toen begreep hij haar bedoeling en liet hij zich gewillig meesleuren. Een honderd meter van het karrenspoor verwijderd lag een donker dennenbos. Het was er koeler een aangenamer. Katja legde de hand van haar vriend op haar borst. “Dat is mijn hart”zei ze”het vertelt je dat ik je nog steeds erg graag zie. Wie weet wat er ons in de nabije toekomst te wachten staat. Laten we maar van het leven profiteren nu we nog de kans hebben!”
Snel trok ze haar t-shirt en haar b.h. uit. “Ik ruik wel een beetje naar het zweet, maar ik vermoed dat het je niet echt hindert?”Ze ging op haar knieën zitten en ze begonnen hun liefdesspel.
Zowel Kristof als Diego wisten wat hun reisgezellen aan het doen waren. Ze keken elkaar aan en wisten niet wat zeggen. Diego was erbij gaan zitten. Nog steeds voelde hij hoe de loden zon zijn hoofd mishandelde.
“Vertel eens iets meer over jezelf;”vroeg hij tenslotte. Ze hadden een hele tijd samengewoond in Sligo maar toch was Diego er niet in geslaagd veel van Kristof te weten te komen.
“Wat wil je horen?”
“Vertel eens iets over je familie. Of over je thuisland?”
In een openhartige bui begon hij:”Ik ben geboren in een plaats zonder naam. Die plaats lag op ongeveer 500 kilometer van de zuidgrens van Norvia. Of er nu nog iemand woont weet ik niet. Het leven was er hard, maar gelukkig woonden we nog net in een leefbaar gebied. Al moet je dat toch met een korreltje zout nemen” Even staarde hij mistroostig voor zich uit zonder zich verder nog bewust te zijn van zijn omgeving. Het leek alsof hij het verhaal niet vertelde voor Diego, maar eerder voor zichzelf. Alsof het tijd was om diep weggestoken herinneringen nog eens naar de oppervlakte te halen. “Het regende er net genoeg om een minimale oogst van het land te halen en het was er net niet heet genoeg om ons voorgoed te verjagen. Naast het steeds terugkerende klimaatsprobleem was ook onze veiligheid er niet verzekerd. Vaak moest de hele gemeenschap zich verdedigen tegen rondtrekkende stropersbenden of-nog erger-anderen wanhopigen die het op onze laatste schamele bezittingen hadden gemunt. Toch was ik niet ongelukkig. Mijn ouders hielden van me en als de jongste van drie broers voelde ik me geborgen. Ondanks onze miserie lachten we veel. We leefden bovendien op hoop. Hoop dat het weer zou omslaan. Hoop dat hulp zou komen opdagen. Verlangend naar een betere toekomst en mijmerend over wat we dan allemaal zouden doen. Helaas was die toekomst een utopie en onze droom een kinderwens.”
Opnieuw stopte hij even om zijn woorden te overpeinzen. Zijn blik op oneindig, een harde trek om de mond.
“Het werd erger en erger. De temperaturen bleven oplopen en als gevolg daarvan stegen ook het aantal aanvallen op ons dorpje. Bij één van die aanvallen werden mijn broers en mijn vader gedood, tesamen met 90% van alle andere dorpelingen. In dergelijke leefomstandigheden is geweld vaak de enige uitweg van de radelozen. Ik vertrok met mijn moeder. We zochten een uitweg in naar Norvia. Maar het verdriet om mijn vader en mijn broers en het harde leven hadden hun tol geëist. We waren bijna aan de grens toen ik haar uitgemergelde lichaam moest begraven en er helemaal alleen voorstond”.
Opnieuw zweeg Diego en hoorde je enkel het doordringende geluid dat krekels maken wanneer ze met hun vleugels snel over elkaar wrijven.
“Ik mis hun. Ik mis hen allemaal. Begrijp me niet verkeerd; ik ben jullie dankbaar voor wat jullie doen. Maar vaak vraag ik me af of het allemaal de moeite wel waard is, Maak ik er niet beter zelf een einde aan? Dan ben ik terug bij hen en verlaat ik deze aarde die me blijkbaar toch alleen maar ellende wil schenken.”
Diego legde zijn arm rond hem en samen keken ze naar de rode gloed die de zon over het land legde.
“Komaan jongens. We moeten verder. We kunnen hier niet blijven kamperen” Katja scheen de melancholische bui van de anderen niet op te merken. De rode blos op haar wangen verried de gelukzaligheid van haar moment met Gerrard. Heel even was ze haar dagelijkse beslommeringen vergeten en voelde ze zich gewoon vrouw. Geen activiste, geen hulpverleenster, geen vluchtelinge…gewoon vrouw. Toen Gerrard terug achter het stuur kroop keek ze hem nog eens schalks aan.
Hoofdstuk 15: 3 juni 2044
Mika was ondertussen reeds vijf jaar maar toch stond Sofia haar nog altijd toe om op haar schoot te kruipen, net zoals toen de rottweiler nog een puppy was. En hoewel ze kreunde onder haar gewicht vertederde zij haar nog steeds wanneer ze haar, eenmaal zich geïnstalleerd, een lieve hondenlebber gaf.
“Je bent mijn beste vriendin” plachte ze dan te zeggen. “De enige bij wie ik volledig mezelf ben.”
Dat laatste was misschien niet helemaal juist. Hoewel zijn laatste bezoek in mineur was geëindigd, en ze ondertussen al maanden niets meer van hem gehoord had moest ze toch steeds weer aan Nick denken. “Hoe zou het met hem zijn? Zou hij nog leven? Durfde hij haar nog op te zoeken of vertrouwde hij het hier niet meer?”
Ze zuchtte. Ze had tientallen vluchtelingen geholpen maar ze kon niet zeggen wat deze ene zo speciaal maakte. Waarom hij zo’n indruk op haar achterliet. Ze schudde haar hoofd en haar mooie bruine krullen vielen achterover. “Niet aan denken. Je zal hem waarschijnlijk toch nooit meer zien.”
Om haar gedachten af te leiden zette ze de televisie op.
“Als gevolg van de recente temperatuursstijgingen heeft de regering besloten om het drinkwater te rantsoeneren in grote delen van het land. Bepaalde wijken worden van deze rantsoenering vrijgesteld. Vanaf vandaag zal er voor onbepaalde tijd nog enkel drinkwater via de normale waterleidingen te krijgen zijn tussen 6 en 7 uur ’s morgens en 7en 8 uur ’s avonds. De regering benadrukt dat deze maatregel noodzakelijk is voor de welvaart van het land en roept de bevolking op om…”
Sofia zette de televisie meteen af en ging meteen naar de keuken Ze draaide de kraan open maar er kwam niets uit.
“Verdomme” grommelde ze. “Geen water. En bepaalde wijken worden vrijgesteld…Jaja, natuurlijk de wijken waar Hogerfelt en zijn vriendjes wonen. Zij zullen niets tekort komen.” Haar ergernis groeide. Ze moest iets om handen hebben.
“Kom Mika, We gaan wandelen. Het baasje moet er even uit.” Ze deed Mika een dubbele halsketting om. Ze was nog erg speels en ze wou het risico niet lopen dat ze de hond in diens enthousiasme zou kwijtraken.
Toen ze de deur opendeed viel de warmte op haar. “Verdorie”mompelde ze “het is vandaag wel erg heet.” Dat had ze in de koelte van haar huis niet gevoeld. Ze vroeg zich af of, tegen alle zogenaamd wetenschappelijke onderzoeken van de Hogerfeltclan in, de aarde verder bleef opwarmen? Het had er alle schijn van.
Haar straat was verlaten. De meeste mensen zochten de zomerhitte bewust niet op. In gedachten verzonken begon ze aan haar wandeling. Ze liep haar straat uit en volgde de weg heuvelafwaarts, richting stadscentrum. Reeds na enkele minuten werd ze verplicht het tempo te laten zakken. Haar hond hield duidelijk ook niet van de warmte en plofte om de 100 meter met het nodige gehijg neer.
“Je bent duidelijk niet in conditie” berispte ze haar. “Een wandeling van hooguit een half uur zou je toch wel aan moeten kunnen.”
De hond keek haar met grote ogen aan alsof ze wou vragen of haar baasje wel eens op de barometer had gekeken. Langzaam gingen ze verder. Naarmate ze het stadscentrum naderen werd de kwaliteit van de huizen beter. Er liep ook wat meer volk op straat. Sofia wilde net terugkeren toen ze –in de verte-een vreemd rumoer hoorde. Het kwam uit de richting van Smestad, het centrale plein waar ook het hoofdkwartier van de BvG gelegen was. Sofia was meteen op haar hoede. Rumoer hoorde niet thuis in het Norvia van Hogersfelt. Alles wat afwijkend was, was immers verdacht. Mika keek haar opnieuw, bijna smekend, aan. Ze stond in tweestrijd. De hond wilde duidelijk naar huis. Aan de andere kant wilde ze wel heel erg graag weten wat dat lawaai betekende. Snel nam ze een besluit.
“Sorry meid. We nemen snel even een kijkje en gaan dan huiswaarts. En thuis vind ik nog wel wat water voor je ,verbod of niet. Beloofd.”
De hond piepte maar scheen zich te schikken in zijn lot.
Snel liep Sofia Skoyen, een lange winkelboulevard, door die uitgaf op het centrale plein. Naarmate ze vorderde werd het lawaai heftiger. Het hield nu aan in hetzelfde monotone tempo als waarop haar voetstappen weerklonken op het trottoir. Ze wist dat dit iets moest betekenen. Dit was absoluut niet normaal. De laatste honderd meter liep ze bijna, niet langer acht slaand op het warme weer of de conditionele toestand van haar hond. Ze moest weten wat er aan de hand was. Toen ze Smestad opliep werd ze overmand door de intensiteit van wat ze zag. Ze hapte even naar adem en kneep haar ogen dicht alsof ze niet kon geloven dat datgene wat ze zag werkelijkheid was. Dit kon niet! Niet in Norvia. Voor haar stonden zeker 1000 mensen luidkeels te betogen voor de ingang van het BvG-hoofdkwartier. Met gebalde vuisten maakten ze hun stemming duidelijk. Luide kreten weerklonken in de zwoele avondlucht. “Water voor allen” was een veelgehoorde slogan. “Iedereen gelijk” een andere.
Als in een droom legde ze de laatste meters af en sloot toen aan bij de meute. Ze absorbeerde hun geroep als een spons. Langs haar stond een grote man in een vuilgelig hemd met zweetplekken onder zijn oksels te tieren. Zijn speeksel vloog in het rond. Ze leek wel in trance te raken en haast mechanisch begon ze mee te roepen. “Het was toch waar! We waren toch allemaal mensen. Iedereen heeft evenveel rechten. Waarom maar beperkt water voor de ene en overvloedig water voor de anderen?” Ze schreeuwde en schreeuwde, in die mate dat zelfs de forse man naast har even ophield en haar verbaasd aankeek. Ondertussen hield ze stevig de leiband van haar hond vast, angstig als ze was dat zij in het tumult verloren zou lopen.
Meer dan een uur stonden ze er al en niemand scheen zich te laten verjagen door een steeds feller schijnende zon. Integendeel, de massa scheen nog aan te groeien en Sofia voelde een diepe vreugde opwellen in haar binnenste. “Eindelijk, een signaal van protest tegen de dictatuur. En dat van de eigen bevolking. En nog wel in de hoofdstad. Zou het een begin zijn? Een eerste stap op weg naar een nieuw, eerlijker Norvia? Een land waar iedereen correct gebruik mocht maken van de mogelijkheden die elders ontbraken? Een land waar de strijd tegen de opwarming met waardigheid werd gewonnen? Verheugd keek ze haar, ondertussen er bij gaan liggende, hond aan. “Laten we het hopen Mika. Laten we het hopen.”
Ze wilde zich net omdraaien om terug huiswaarts te wandelen, toen een ongewoon beeld haar verontrustte. De eerste van een groep BvG-soldaten in typisch oranje uniform liep het plein op, snel gevolgd door zijn makkers. Ze hadden allen een gummiknuppel in de hand en een revolver aan hun zij hangen. Klinisch snel werd het plein afgezet. Verschrikt keek Sofia in het rond en zag nu ook uit het hoofdkwartier zelf BvG-ers komen. De spreekkoren van de protesterende mensen vielen stil. Plots weerklonk een grimmige stem uit de luidsprekers: “Allen aanwezig op dit plein staan onder arrest tot nader order wegens het verstoren van de rust en het oproepen tot geweld. Het bevel hiertoe is gegeven door onze Grote Leider Robin Hogerfelt. De soldaten nemen jullie zodadelijk in hechtenis. Bied geen weerstand. Allen aanwezig op dit plein staan onder arrest tot nader order wegens…”
Sofia wist niet wat ze hoorde: een massa-arrestatie? Haar volgende gedachten gingen uit naar haar hond. Ze moest hier ontsnappen of Mika werd de dupe. Als ze voorzichtig naar één van de zijkanten zou glippen zouden ze haar misschien niet opmerken. Misschien was haar hond zelfs haar redding? Ze kon beweren dat ze helemaal niet aan de betoging had deelgenomen maar gewoon een wandelaarster was die haar huisdier uitlied? Diep vanbinnen wist ze dat haar kans op slagen gering was. Maar ze moest iets doen. Ze kon zich niet zomaar laten arresteren en haar hond kwijtraken.
Maar net op dat moment gebeurde er iets dat ze niet had kunnen voorzien. De enorme kerel in het vuile gele hemd waar ze enkele seconden geleden nog naast had gestaan ontstak in woede. “Arresteren? En wij laten ons zomaar meenemen? Niks van. Hij nam een losliggende straatkei onder zijn voet vandaan en gooide die met een fikse worp richting de oprukkende soldaten.
“Nee” dacht Sofia terwijl ze de vlucht van de kei volgde. Hij had niet beter (of slechter) geworpen kunnen worden en trof een BvG-er vol op het hoofd. Even bleef de man nog staan vooraleer hij door zijn knieën zakte en een rode plas bloed de grond rondom hem kleurde.
Eén tel later vielen de Bvg-ers aan, met hun gummiknuppels in het wilde weg maaiend. Vele betogers werden neergeslagen, sommigen probeerden zich te verzetten. De betoging ontaarde in een veldslag die maar één winnaar kon hebben. Overal lagen gewonde mensen. Het plein leek wel een Middeleeuws slagveld. Er was geen ontkomen meer aan. De ordetroepen kenden geen genade. Sofia zag twee BvG-ers met opgeheven vuisten op haar afstormen. Ze bedekte haar hoofd in een poging om de te verwachten slagen af te weren. Heel even hielden ze in. Waarschijnlijk vonden ze het een zonde om zo’n mooi knap, jong meisje toe te takelen. Sofia zag de (machts-)lust in hun ogen. Eéntje zette nog een stap vooruit en net op dat moment schoot Mika omhoog en beet de belager in zijn arm. Een pijnkreet ontglipte zijn lippen. Zo had Sofia Mika nog nooit gezien. Ze bleef doorbijten in de arm van de BvG-er wiens vlees helemaal werd opengescheurd maar wiens geroep verloren ging in de mêlee van gegil en lawaai. De andere man sloeg met volle kracht op de hond, die pas na de derde slag loste.
“Laat mijn hond met rust, rotzakken.”. Het volgende moment kreeg ook Sofia een slag. Ze was al bewusteloos vooraleer ze de grond raakte.
Een dansende pijn martelde haar ogen en haar achterhoofd. Kreunend probeerde ze haar ogen open te doe, maar een felle pijnscheut verplichtte haar om ze meteen weer te sluiten. Ze bleef enkele tellen roerloos liggen vooraleer ze het opnieuw probeerde. Opnieuw die pijn. Iemand had haar stevig geraakt. Ze voelde een gigantische bult aan de zijkant van haar hoofd zwellen. Ze slaagde er voorlopig niet in om haar zintuigen normaal te laten functioneren maar proefde wel de kille gevangenislucht en ze hoorde overal gesteun en geklaag. Langzaam verzonk ze weer in haar bewusteloze toestand en het duurde weer enkele uren vooraleer ze opnieuw ontwaakte. Ze probeerde opnieuw haar ogen te openen en ditmaal lukte het. Ze zat , zoals ze had, verwacht in een donkere ruimte. Ze had totaal geen tijdsbesef. Het lange liggen op de naakte grond had haar spieren eveneens gepijnigd en die protesteerden dan ook hevig toen ze probeerde recht te gaan zitten. Ze verbeed de pijn en zette door. Het duurde misschien een volledige minuut maar dan zat ze in kleermakerszit. Nog steeds enigszins in de war begon ze haar benen te masseren. Naast haar zat een oudere vrouw die, afgaande op haar blauwe oog, ook geen al te vriendelijke behandeling had gekregen.
“Waar zijn we hier?” vroeg Sofia.
De vrouw keek haar even mistroostig aan, maar reageerde niet.
Sofia herhaalde haar vraag.
“Norvia Fengsels” was het enige wat de lippen van de vrouw verliet.
Sofia schrikte. “Norvia Fengsels!” fluisterde ze gedempt. Ze had wel kunnen verwachten dat ze in de beruchte BvG-gevangenis, even buiten het grondgebied van de hoofdstad, zou belanden. Een gevangenis die nog maar weinigen als een vrij persoon hadden verlaten. Een gevangenis met een bijzonder slechte reputatie. Toen moest ze opeens aan Mika denken. Wild keek ze om zich heen. Opnieuw klampte ze de oude vrouw aan.
“Weet je wat ze met mijn hond gedaan hebben? Ik had een grote, lieve rottweiler bij me die..;”
De oude vrouw trok zich nu echter los en keek strak voor zich uit.
“Alsjeblieft” piepte Sofia.
Er kwam geen reactie.
Moeizaam trok Sofia zich recht en ze begon nu ook de andere gevangenen aan te spreken. Ze zaten zeker met z’n twintigen in dit celblok.
“Heeft iemand mijn hond gezien?Haar naam is Mika?”
Niemand reageerde en Sofia voelde een enorme droefenis over zich neerdalen.
Op dat moment hoorde ze het rinkelen van sleutels en een koude luchtstroom getuigde van het feit dat de celdeur werd geopend. Sofia hoorde iemand haar naam roepen en angstig keek ze naar de helder verlichtte posturen van de twee gevangenisbewaarders die haar moesten komen halen. Voorlopig had ze weinig keuze dan met de twee mee te gaan.
Hoofdstuk 16: 22 juni 2044
Ze waren gestopt in een klein dorpje om eventjes te eten en hopelijk wat alcohol te kunnen kopen. “Alcohol is op dit moment precies erg belangrijk in het leven van Leroy” dacht Nick; Toch kwam de man niet op hem over als een alcoholist. Nick had meer het gevoel alsof zijn reisgezel dronk om een zekere naargeestigheid van zich af te zetten. Alsof hij pas recentelijk zijn toevlucht tot de drank had genomen om sombere gedachten te verdrijven.
Ze parkeerden de wagen in het centrum van het 150 inwoners tellende dorpjes. “Deze dorpjes in centraal Norvia hebben een voordeel en een nadeel” wist Leroy te vertellen toen hij met een klap de portier van zijn wegen dichtgooide.
“Ohja?” vroeg Nick.
“Het voordeel is dat hier in geen velden of wegen een BvG-agent te bespeuren valt. Het nadeel is dat iedereen elkaar hier kent en wij als vreemdelingen dus enorm opvallen”
Nick ademde de frisse ochtendlucht gretig in. Nog steeds had hij een bevrijd gevoel over zich dat stimulerend werkte. Als hij geen schrik had gehad om nog meer op te vallen, zou hij spontaan een vreugdedansje zijn begonnen. Ondanks dat zijn toekomst nog steeds heel onzeker was, werkte het verlaten van de beklemmende hoofdstad meer op zijn gemoed dan de mooiste zomerdag had kunnen doen.
Het centrum van het dorpje was een lust voor het oog. De houten gebouwen stonden rond een vierkant plein met in het midden een drooggelegde fontein. Ook hier had de overheid ingegrepen. Geen waterverspilling. Toch stonden bloemen te schitteren in prachtige bloembakken. “De talrijke bergriviertjes-en beekjes kunnen hiervoor wel een verklaring geven”wist Leroy te vertellen. “Deze mensen laten zich niet zo graag de les spellen door hun centrale regering.” Rond de fontein stonden groen geverfde houten banken op dewelke enkele oudjes en een jong koppeltje hen verbaasd aankeken. De ogen waren vooral gericht op Leroy, die in zijn BvG-uniform blijkbaar niet meteen een gunstige indruk naliet. Leroy voelde de starende blikken priemen en wist meteen dat hij hier niet echt welkom was. Langzaam liepen ze voorbij het fonteintje en niemand sprak een woord. Het enige geluid dat de ochtendlijke stilte verbrak waren de kwetterende vogels die de talrijk aanwezige planten en struiken bevolkten. De stilte maakte hen zenuwachtig en gespannen. Onbewust hield Nick wat afstand van Leroy alsof hij wilde zeggen “ik ben zeker geen BvG-er.” Toen ze het fonteintje achter zich hadden gelaten grijnsden ze elkaar toe:”Niet bepaald een prettige kennismaking.”
“Ik kan me voorstellen dat onze overheid hier niet bepaald populair is. Ze stellen daar in Norviaville maar wetten op die hen uitkomen, zonder na te gaan of de rest van het land er baat bij heeft.”
In de zuidwestelijke hoek van het dorpsplein lag een winkeltje. De witte, zonnewerende rolluiken waren reeds gedeeltelijk omlaag gelaten hoewel de zon zo vroeg nog niet de kracht had om meedogenloos te zijn. Een simpel bord waarop met krijt “open” stond geschreven hield de wacht aan de voordeur. Voor de rest was er weinig beweging te zien. Leroy keek even achter zich. Hij wilde controleren of niemand hen volgde. De mensen aan de fontein hadden zich niet verroerd en zaten nog in dezelfde positie als die waarin ze hen hadden aangetroffen. “Waarschijnlijk zijn wij nu het gespreksonderwerp” dacht Leroy. “Wat zouden ze over ons te vertellen hebben?”
Alsof Nick zijn gedachten kon raden zei hij “vanavond gaan we in het hele dorp over de tong.” Ze zwegen even en toen antwoordde Leroy: “op zich kan dat wel eens gevaarlijk zijn. Misschien hoort iemand van onze komst die dat beter niet zou weten.”
“Laten we dan maar niet te lang blijven.”
Ze stapten het winkeltje binnen en een luide deurbel weergalmde.
“De eigenaar lijkt me een beetje doof” grinnikte Nick.
In het winkeltje vond je typische voedingsproducten en , in een donker hoekje, ook het allernoodzakelijkste gereedschap voor de beginnende doe-het-zelver. Leroy nam een bierpakket van twaalf blikjes en zette die op de toonbank. Een oud gerimpeld mannetje met een gebogen rug maar nog een intelligente blik keek hem enigszins verbaasd aan. Ook hij verbaasde zich over hun aanwezigheid.
Nick had bijna geen geld en durfde dan ook niet veel te nemen. Een terechtwijzende blik van Leroy vertelde hem dat deze wel alles zou betalen. Toch schaamde Nick zich. Deze man had al zoveel voor hem gewaagd. Hij had zijn carrière en zelfs zijn leven op het spel gezet om Nick te helpen. Het was niet omdat zijn metgezel met een zekere gewetenswroeging kampte, dat Nick hiervan moest profiteren. Bescheiden nam hij dan ook een rol koekjes.
“Wat doet een BvG-er in Troendelag?” vroeg de winkelier, die zijn nieuwsgierigheid niet langer kon verbergen. “Moeten we ons ergens zorgen om maken?”
“We zijn gewoon op doorreis” antwoordde Leroy kort.
Alsof hij de bitsige ondertoon niet had opgemerkt ging de man verder.” Het is al een eeuwigheid geleden dat we hier nog mensen uit de hoofdstad hebben gezien. Het lijkt wel alsof ze dit gebied bewust mijden. En misschien maar goed ook…”mijmerde hij. Toen draaide hij zich plots tot Nick. “En wie bent u?”
“Euh…wij zijn gewoon vrienden. Samen op doortocht naar het oosten.”
“Het oosten? Toch niet..naar Watou? Daar schijnt tegenwoordig heel wat aan de hand te zijn.”
Zowel Nick als Leroy waren verbaasd dat het nieuws over Watou zelfs tot in deze kleine dorpsgemeenschap was doorgedrongen.”
“Waarom denkt u dat wij naar Watou gaan?”
“Wel”prevelde het mannetje” wanneer ik iemand in een officieel BvG-pak zie, vermoed ik altijd dat hij onderweg is naar een crisisgebied.”
Schamper liet hij erop volgen”jullie moeten ons immers toch verlossen van alle mogelijke problemen?”
Hoofdstuk 17: 3 -20 juni 2044
De blokhut stond er nog en dat was een hele opluchting. De deur maakte een krakend geluid toen Nick ze met veel moeite openduwde. Een karrenvracht aan herinneringen slopen zijn geest binnen toen hij enkele ogenblikken melancholisch het volledig bestofte interieur bekeek. Hier had hij in een ver verleden een groot gedeelte van zijn gelukkige jeugd doorgebracht. Elke zomer kwamen zijn ouders naar dit plekje. Zijn vader had de blokhut zelf gebouwd en het zorgvuldig geheim gehouden. Het moest een plekje van henzelf worden en dat was het ook lange tijd geweest. Niemand in Norviaville wist van het bestaan van deze blokhut af en dat was de reden waarom ze er naartoe waren gekomen.
“Hey dromer…help me eens deze koffer te dragen” Katja duwde hem in zijn zij. Instinctief nam Gerrard de valies over, zijn gedachten nog steeds vertoevend in een ander tijdperk.
“Nou” floot Diego”we zullen werk hebben om de plaats bewoonbaar te maken.”
“Jij mag stofvegen” grinnikte Katja”dan laat je je vrouwelijke kant ook eens zien.”
“We hebben alle tijd van de wereld. Ik vermoed dat we beter een tijdje uit Norviaville kunnen wegblijven. In ieder geval-totdat de situatie daar is opgeklaard..”
“Als die ooit opgeklaard raakt” bromde Kristof.
“…of totdat we een beetje in de vergetelheid zijn geraakt. In ieder geval zal dit de komende maanden onze thuis zijn.”
“Maar goed dat de dagen in het noorden ’s zomers zo lang duren. Want ik veronderstel dat we hier geen elektriciteit hebben?” vroeg Diego.
“Dat heb je goed opgemerkt. Daarom heb ik een volledig pakket ouderwetse batterijen bij. Dan kunnen we tenminste naar de radio luisteren.”
Na enkele dagen begonnen ze zich thuis te voelen in hun blokhut. Aangezien elke dag op de voorgaande leek begon hun tijdsbesef volledig ontregeld te raken. De eentonigheid van hun bestaan in de vrije natuur zorgde echter voor een frisse geest. Zelfs Kristof raakte goedgeluimd alsof hij zijn zorgen en stress achtergelaten had in de grootstad. De natuur n de eenzaamheid zorgde voor een zeker vitaliteit. Bovendien was het hier in het noorden minder warm en drukte de loden zon hier minder een stempel op hun bestaan. Ze leefden eenvoudig en in volkomen harmonie met elkaar en de omgeving. Ze stonden vroeg op om eetbare planten te verzamelen en drinkbaar water uit de heldere beken te halen. Ze verstevigden de blokhut en speelden eenvoudige gezelschapsspelletjes. ’s Avonds bleven ze tot laat buiten zitten, genietend van de weinige luxeproducten die ze in een naburig dorpje kochten. Ze waren volkomen ontspannen en enkel wanneer ze naar het nieuws op de radio luisterden voelden ze de adrenaline door hun lichamen lopen.
Katja had haar tas vol met bessen en eetbare paddestoelen gepropt. “Mijn opleiding in de jeugdbeweging komt nog van pas” grinnikte ze.”Al vraag ik me af wat we in de winter gaan doen” voegde ze er ernstig aan toe. “Dat groeit er hier haast niets en we hebben niet genoeg geld mee om de hele winter te overleven op producten uit de dorpswinkel.
Gerrard antwoordde niet maar was zich bewust van het probleem.
“Gerrard..?”
“Hopelijk zijn onze problemen voor de winter opgelost.”
“Maar hoe dan? Door ons hier te verschuilen zal er niets veranderen.”
“Hmmm…Dan vrees ik dat één van ons naar de stad moet rijden om geld uit de muur te halen.”
“Onze rekeningen zullen waarschijnlijk geblokkeerd zijn” waarschuwde Katja hem.
“9 kansen op 10 wel. Maar ik heb voorlopig ook geen antwoord.”
Hij vulde zijn emmer met water en enigszins bezorgd hervatten ze de terugweg. Ze volgden een zandpad heuvelopwaarts en de schoonheid van het glinsterende ochtenddauw op de bladen van het weelderige groen dreef de donkere wolken uit hun hoofden. Voorlopig stelden de financiële problemen zich nog niet en ze zouden die problemen wel aanpakken als ze zich aandienden. Ze arriveerden bij de blokhut en maakten de anderen wakker.
De dag was voorbijgevlogen en ze zaten met hun vieren op hun geïmproviseerd terras te genieten van de nu laagstaande zon. “Als het kon zou ik hier eeuwig willen blijven” verbrak Kristof de stilte.
“Hij ziet er beter uit”dacht Katja.”De natuur en het zorgeloze bestaan doen hem goed.”
Alsof hij haar gedachten kon raden ging Kristof verder” Zelfs mentaal ben ik erop vooruitgegaan.”
“Hoe zou het nog met die huurmoordenaar zijn afgelopen?” vroeg Diego.
“Waarschijnlijk is hij oneervol ontslagen. Ze houden bij de BvG niet van mislukkelingen.”
Iedereen grinnikte. Nu ze éénmaal in veiligheid waren, was het gedacht dat ze de BvG te snel af waren geweest hoogst vermakelijk. Diego schonk zich een glas gekoelde thee in. Ze zaten hier dan wel in het hoge noorden van Norvia maar toch was de dag drukkend warm geweest. De thee zorgde voor een welgekomen verfrissing. Net op het ogenblik dat Diego de karaf wilde terugzetten hoorden ze een vreemd lawaai. Het geluid kwam nog van ver, alsof het behoorde tot een andere wereld. De kern ervan bevond zich klaarblijkelijk in de bossen en het leek wel alsof de wind het meenam om vlak bij hun blokhut te sterven. Ze keken elkaar verbaasd aan. Het was Gerrard die als eerste reageerde. Hij sprong op. “Hebben jullie dat ook gehoord?” Het was een retorische vraag.
“Wat kan het zijn?”vroeg Katja angstig verbaasd.
“Geen idee.”
Ze spitsen nu hun oren. Het geluid bleef aanhouden maar het viel hen moeilijk om juist te bepalen waar het vandaan kwam. Zonder iets te zeggen ging Diego de blokhut binnen om enkele ogenblikken later ter verschijnen met een geweer. “Je weet maar nooit” zei hij grimmig. Gerrard keek zijn vriend even aan. “Hij staat altijd paraat om actie te ondernemen. Een echte mannetjesputter” dacht hij. “Eigenlijk ben ik blij dat hij mijn vriend is” flitste er nog door Gerrard hoofd vooraleer hij zich op het nog-in frequentie toenemende-geluid concentreerde. Het lawaai was ondertussen herkenbaar als een mêlée van stemmen, geschreeuw en getier en kwam onmiskenbaar uit het zuidoosten. Gerrard nam plots de leiding. Hij haalde zijn revolver boven en vroeg Diego om met hem te gaan kijken. “De anderen blijven hier. Dat lijkt me veiliger. Met z’n vijven vallen we teveel op. Onder het bed ligt nog een geweer extra, indien jullie het nodig moesten hebben.”Snel keek hij even naar Katja “Ik hou van je.”
“Wees alsjeblieft voorzichtig” zei ze.
Haar ongerustheid ontroerde hem. “Natuurlijk” antwoordde hij.
Samen verlieten ze vervolgens de blokhut. In ijltempo renden ze de beschutting van de bossen tegemoet. Ze overbrugden een afstand van 250 meter en Gerrard wist dat hij op dit open stuk levend wild was voor elke sluipschutter. Toen ze door het gebladerte van de bomen werden beschermd voelde hij zich meteen heel wat veiliger, ook al klonk het lawaai hier nog veel luider. Het was duidelijk dat een groep mensen slaags was geraakt. Ze vertraagden hun pas nu. Diego ging voorop. Voorzichtig sloop hij van boom tot boom. De twee mannen spraken geen woord. De adrenaline gierde door Gerrards aders. Diego scheen er geen last van te hebben. Het lawaai werd nu oorverstommend. Plots hoorden ze twee geweerknallen, snel na elkaar afgevuurd. En daarna de stilte. Het lawaai was verstomd en een doodse stilte nam bezit van het bos. Diego en Gerrard slopen verder. Hun pad leidde naar een kleine open plek waar een achttal mannen stonden. Op het pad lagen twee lijken. Eén van de mannen merkte de twee nu op. Hij wees hen aan en de leider van het achttal, een indrukwekkend figuur, draaide zich langzaam om. Achterdochtig keek hij Gerrard aan.
Hoofdstuk 18: 7 juni 2044
Ze had overal spierpijn. De britsen in hun overbevolkte cellen waren allesbehalve comfortabel. Bovendien hadden ze haar reeds enkele malen meegenomen voor een bijzonder vernederende ondervraging. Die ondervragingen konden uren duren. Ze zat dan op een stoel en had geen toelating de stoel te verlaten. Eén keer hadden ze haar er-in haar ondertussen reeds 4 dagen niet ververst-ondergoed laten plaatsnemen. Het was gelukkig allesbehalve koud in de kleine ondervragingsruimte, maar vier dagen zonder wasbeurt hadden hun tol geëist. Ze stonk uit al haar poriën. Het ergste vond ze dat ze in een dergelijke vernederende houding had moeten plaatsnemen voor haar ondervragers die kennelijk plezier hadden in hun opdracht. En steeds dezelfde vragen.”Waarom was je betrokken bij de onlusten op het plein? Ben je een opposant? Steun je het idee van antiregering-groeperingen? De vragen werden steeds herhaald en op dezelfde monotone manier gesteld. Steeds had ze hetzelfde antwoord: “Ik was mijn hond aan het uitlaten. Het was toeval dat ik op dat plein beland ben” en “Ik hou me niet bezig met politiek.”
Toch hadden ze blijkbaar meer interesse in haar dan in de andere gevangenen. Eerst beeldde ze zich in dat het kwam omdat ze een vrouw was. Maar voorlopig hadden haar ondervragers geen seksueel getinte opmerkingen gemaakt “Logisch” ook dacht ze dan cynisch.”ik zou ook niemand benaderen die eruitziet en ruikt zoals ik op dit moment.” Toch bleven haar ondervragers haar elke dag consequent met dezelfde vragen bestoken. Om haar na een-in haar ogen-onbeduidende sessie terug in haar cel te stoppen. Ze loste niets. Ze wist niets. Althans , dat wou ze zelf graag geloven.
Ze waren, zoals gewoonlijk, met drie. Ze kende haar ondervragers reeds. Eén van hen, hij leek de jongste, kwam bijzonder intimiderend over. Hij nam ook steeds het woord. Hij was erg groot, zeker meer dan 2 meter. Zijn BvG-uniform had moeite om al zijn ledematen te bedekken. Vaak kwam hij op slechts enkele centimeters voor haar hangen en rook ze zijn onfrisse adem. Hij maakte een zeer intimiderende indruk. Het tafereel begon net als de vorige dagen. Weer moest ze op de stoel plaatsnemen. Weer werden dezelfde vragen gesteld. Weer gaf ze dezelfde antwoorden. En toen plots…kwam er een andere vraag. Natuurlijk werd ze door hem gesteld. Met een arrogante blik hurkte hij neer. Desondanks bevond zijn hoofd zich nu op dezelfde hoogte als het hare. Hij keek haar fel in de ogen. Ze wist niet hoe hij heette, maar had hem in gedachten “de grombeer” genoemd. Het scheen een perfecte omschrijving van zijn karakter en zijn intelligentie te zijn. Bovendien produceerde hij voortdurend grommende geluiden. De grombeer zei enkele seconden helemaal niets en bleef haar strak aankijken. Uiteindelijk hernam hij de ondervraging.
“Al dagen vertel je ons dat je je niet met politiek bezig houdt. Je moet begrijpen dat we dat moeilijk kunnen geloven aangezien we je hebben opgepakt tijdens een anti-regeringsbetoging. Maar goed…één keer kan toeval zijn.” Hij zweeg weer even.
“Voor de zoveelste keer. Ik was mijn hond aan het uit…”
“Stt” Hij legde zijn vinger op haar mond.
“Op dertien februari zijn onze collega’s ’s nachts bij je thuis langsgekomen. Iemand had ons doorgegeven dat je daar een vluchteling verborg. En hoewel ze uiteindelijk niemand werd gevonden geloof ik niet in dubbel toeval. Twee keer is teveel.”
Ze schrok. Ze wisten het van Nick. Reeds toen in het voorjaar wist ze dat één van haar buren haar had verraden. Tot nu waren de consequenties daarvan echter niet tot har doorgedrongen. Ze dacht dat ze mooi was ontsnapt. Maar blijkbaar stond ze van die dag af in het verdachtenboekje van de BvG.
Grombeer zag de korte zenuwtrek die al sinds haar jeugd haar gelaat ontsierde wanneer ze ergens op betrapt werd. Hij wist dat zijn opmerking raak had getroffen.
Sofia herpakte zich snel. “Dat was een misverstand. Zoals je zelf al zei…er werd niemand gevonden. Ik heb geen idee waarom jullie die nacht juist bij mij aanklopten.”
Grombeer lachte.
“Ik geloof niet tweemaal in toeval. Dat ga je me niet wijsmaken. Ik moet uitzoeken of ik hier met een kleine garnaal te maken heb of eerder met een belangrijk iemand binnen de..euh..oppositie.”
Opnieuw zweeg hij even en Sofia deed hetzelfde. Niets dat ze kon zeggen deed er verder itoe.
“Dus…hebben we twee mogelijkheden.” Opnieuw die stilte. “Hij doet dat bewust om me zenuwachtig te maken” dacht Sofia. “Hoewel jij er waarschijnlijk anders over denkt zijn onze ondervragingstechnieken voorlopig niet echt brutaal geweest. We hebben je misschien geestelijk een beetje uitgeput maar lichamelijk nog helemaal niet.” Stilte. “Als je me echter niet vertelt wat ik wil weten gaat dat vanaf nu veranderen.”Stilte. “En dat ga je echt niet leuk vinden.”Stilte. “Dus vraag ik het nog één keer. Kom niet af met die onzin die je me de laatste keer probeerde wijs te maken. Hoe kwam je op dat plein terecht? Wie was er bij je thuis op 13 februari. En wie ken je die betrokken is bij anti-regeringsoperaties?”
Ze hadden haar in een donker hok gesmeten. Deze keer was ze niet in het gezelschap van haar medegevangen. Ze zat in haar ukkie in een duister hol en ze snikte. Niet van de pijn, al voelde ze de brandplekken op haar benen en in haar zij gloeien. Ze snikte van schaamte. Ze snikte omdat ze al na een kwartiertje had toegegeven. Ze hadden haar benen en zij toegetakeld met brandende sigaretten en ze was al snel overstag gegaan. Het rookverbod dat haast overal in Norvia gold, was duidelijk niet van toepassing in deze gevangenis. Ze had dan ook bekend dat ze Nick onderdak had geboden, zoals ze in de loop van de jaren zoveel vluchtelingen aan een veilige schuilplaats had geholpen. Grombeer had een triomfantelijke grijns niet kunnen onderdrukken en zij had het gevoel alsof ze Nick in de steek had gelaten. “Onzin”zei een stemmetje in haar hoofd “hij is nu kilometers van hier verwijderd. Wat doet het ertoe waar hij was op 13 februari? Het is niet alsof ze kunnen teruggaan in de tijd. Dat is één van de weinige dingen die ze niet kunnen!”
“Maar ze kennen nu wel zijn naam. Dat zal het er voor hem niet makkelijker op maken.”vertelde een ander stemmetje haar. Ze draaide zich om en voelde een braakneiging opkomen. Even nog kon ze die onderdrukken maar toen ontlastte ze haar maag. Een heleboel spanning, stress, pijn en een portie schuldgevoel vloeiden uit haar lijf.
Ze ging in de andere hoek van het hol zitten want de weeë braakgeur maakte haar nog zieker dan ze al was. “Wat ging er nu met haar gebeuren? Zouden ze geloven dat echt louter uit nieuwsgierigheid op het plein was geweest. Zouden ze haar vrijlaten of zouden ze haar hier laten wegrotten? Of zouden ze er snel een einde aan maken zoals ze met al die vluchtelingen hadden gedaan?”
Ze zuchtte diep. Hoe kon ze zo stom zijn geweest om te geloven dat de dingen in Norvia konden veranderen? Hoe kon ze zo stom zijn geweest om aan ene openbare betoging deel te nemen? Ze wentelde zich in haar wanhoop. Wat moest ze doen? Wat kon ze doen? Hoe geraakte ze in godsnaam uit deze benarde situatie?
Hoofdstuk 19: 8 juni 2044
Het slottet verhief zich als een echt adelaarsnest boven Norviaville. Het was de woonplaats van de gebroeders Hogerfelt wanneer ze zich in de hoofdstad bevonden. Voor Simon betekende dit dat het koninklijk slot een tijdelijke verblijfplaats was, aangezien hij voortdurend door het land reisde, terwijl het voor Robin een echte thuis was.
Het paleis was ook een statussymbool, een bouwwerk daterend uit een ander tijdperk dat, net als de broers (zo geloofden ze) de tand des tijds had overleefd en waarover nog vele generaties mensen zouden spreken. Hier werden alle belangrijke beslissingen genomen.
Nog steeds was Simon in een pesthumeur. Hij was uitgevaren tegen zijn broer in de nabijheid van het voltallige personeel. Dat op zich was al een rariteit, aangezien hij zijn gekende tirades normaal bewaarde voor de privé-vertrekken van de twee broers. Simon zag zijn broer, de officiële leider van het land, als een klungelaar die enkel voor de schijn op de troon zat. Hij, Simon, was de feitelijke leider van het land. Hij had er de hersenen voor, hij wist wat er moest gebeuren. Robin was niet enkel te dom, hij was bovenal te soft. “Jij zou elke schooier zomaar toegang verlenen tot ons prachtige land” had hij hem daarnet nog toegebeten.
Ze zaten nu in de presidentiële zitkamer, die volgestouwd was met meubelen die nog gemaakt waren voor de algemene opwarming. Een prachtige eikenhouten staande klok tikte de seconden weg. De voering van de gerieflijke fauteuils toonde gebeurtenissen uit een ver verleden. Simon nam de kan bronwater van het dienstblad en schonk zichzelf een glas in. Ondanks de warme zonnestralen die de kamer binnenvielen was de sfeer ijzig. Robin had besloten voorlopig niets meer te zeggen, bevreesd voor nog een woedeaanval van zijn broer.
Deze liep te ijsberen, het glas bronwater in de hand. “Er moet iets gebeuren, we kunnen er niet langer omheen” mompelde Simon. Daarop volgde een minutenlange stilte, die als een schaduw van het plafond langs de muren omlaaggleed.
“Overal vang ik signalen op dat het de verkeerde kant uitgaat: een vreemdelingenleger aan onze oostgrens in Watou, een opstand in onze hoofdstad. En dan wil jij dat ik de vreemdelingenwetten versoepel, jij achterlijke kloothommel.”Met een vernietigende blik keek Simon zijn broer aan. Deze had zich in de fauteuil genesteld, de benen gekruist.
“Ik denk enkel dat het ons sympathieker zou maken als we meer zouden openstaan voor communicatie” probeerde Ronin nog eens.
“Communicatie?Communicatie? Met wie moet ik communiceren? Met al dat rifraf dat probeert onze rijkdommen te stelen. Wat brengen zij bij aan onze maatschappij? Niets! En dan wil jij dat ik met hen gaan praten?.Dat ik het hen nog makkelijker maak om ons land binnen te komen en van ons te profiteren? Al dat klootjesvolk binnenlaten zou de ondergang van Norvia betekenen.”
Van pure woede gooide hij zijn kristallen glas tegen de muur. Het geluid van de brekende scherven deed Robin denken aan het uiteenscheuren van het land. Wijselijk besloot hij deze vergelijking maar voor zich te houden.
“Nee” tierde Simon verder “enkel nog strenger optreden kan ons redden. Iedereen moet weten dat de inwoners van Norvia niet met zich laten spotten. Dat ik niet met mij moet laten spotten. Geen enkele vluchteling moet nog durven om zelfs maar te denken aan een oversteek. Geen genade.”
“Wat is het verschil met nu? Het is niet zo dat we hen momenteel een voorkeurbehandeling geven.”
“Het verschil zal zijn”begon Simon”dat we het nu openbaar gaan doen. Geen executies meer in verlaten bossen of donkere cellen, maar in het openbaar. Iedereen mag, nee iedereen moet, weten wat wij doen. Dan zullen ze wel snel inbinden. Al die linkse clubjes die ons land ondermijnen, al die liefhebbertjes van schooiers die de vluchtelingen voor ons verbergen. En al die schooiers zelf die het wagen ons land binnen te komen.”
Even zweeg Simon terwijl er een tevreden trek over zijn gezicht kwam. Hij was ervan overtuigd dat hij de juiste oplossing had gevonden. Hij keek zijn 20 centimeter langere broer aan.
“En jij gaat dat nieuws verkondigen op de televisie.”
“Waarom ik” vroeg Robin oprecht verbaasd. Hij wist dat zijn broer in normale omstandigheden geen kans voorbij liet gaan om de aandacht op zich te vestigen.
“Omdat de mensen weten dat je een softie bent. Als jij dit nieuws naar buiten brengt dan zullen ze geloven dat het werkelijk de enige oplossing is.”
“Ik weet niet of ik het wel helemaal met je eens ben.”
Dat laatste eenvoudige zinnetje was te veel voor een haast ontploffende Simon.
Hij trok zijn broer met de kraag uit de zetels omhoog en zei sissend “jij hebt hier niets te vinden. Ik neem de beslissingen , zoals ik altijd heb gedaan en altijd zal doen.” Robin rook de rauwe adem van zijn broer. “Durf me nooit meer tegen te spreken of ik zorg ervoor dat mijn BvG ook jou een kopje kleiner maakt. Ik leg de schuld dan wel bij de vreemdelingen.”
“We onderbreken het programma voor een mededeling van onze nationale leider Robin Hogerfelt” wist de presentatrice te vertellen. Na een muziekdeuntje kwam Robin in beeld. “Beste landgenoten, zoals u weet leven wij in moeilijke tijden. Ons land is aan voortdurende veranderingen onderhevig. In deze chaos probeert uw regering voor enige stabiliteit te zorgen. Helaas zijn er ook in ons land duistere krachten die ons regeringswerk teniet proberen te doen. Daarom heeft de regering besloten om extra maatregelen te treffen. Pijnlijke maar noodzakelijke maatregelen als wij in onze welvaartsstaat willen verder leven.
Iedereen die nog betrapt wordt op het helpen van vreemdelingen of het steunen van vreemdelingen riskeert de doodstraf. Gearresteerden zullen voor speciale snelrechtbanken worden gebracht en wanneer schuldig bevonden in het openbaar worden geëxecuteerd. Ook vreemdelingen die op eigen houtje Norvia proberen binnen te raken wacht dit lot. Ik betreur dat wij een dergelijk bloedige maatregel moeten nemen, maar de regering ziet geen andere oplossing en benadrukt de noodzakelijkheid van deze maatregel. Met deze beëindig ik dit speciale bulletin en wens u allen nog een fijne dag!”
Hoofdstuk 20: 20 juni 2044
Secondelang werd er gezwegen. De twee groepen keken elkaar aan. Toen riep de leider van het achttal hen iets toe in een onverstaanbare taal. Gerrard noch Diego begrepen wat de man bedoelde maar aan de barse klanken te horen kon het niets vriendelijks zijn. Gerrard besefte nu pas hoe dom hij was geweest om zomaar op het geluid af te rennen. Hoewel ook hij gewapend was, zouden ze een gewelddadig treffen niet overleven. De overmacht was te groot. Daarvan waren de twee onbekende lijken een perfecte illustratie. De stilte greep Gerrard naar de keel en hij was zich uiterst bewust van zijn omgeving. Hij rook het droge bos, proefde de zomerhitte en voelde de warme stralen van de ondergaande zon door het gebladerte van de bomen priemen op zijn huid.
De leider herhaalde zijn woorden. Hij straalde kracht uit. Hij was donker van kleur, enorm gespierd en haast twee meter groot. Hij droeg een geruit,gebleekt houthakkershemd en een sjofele oude jeansbroek. (Gerrard herkende de stof uit de geschiedenisboeken maar wist niet dat ze nog gebruikt werd) Voorzichtig liet hij zijn geweer zakken, om aan te tonen dat ze niets kwaads van zin waren. Vervolgens antwoordde hij: “ik begrijp u niet en weet niet of u mij verstaat. Maar wij zijn twee vrienden die niets slechts van zin zijn.”
Een grommend keelgeluid maakte duidelijk dat de leider er niets van had begrepen. Eén van de anderen antwoordde hem echter.” Als dat zo is , hoeft u ook niets te vrezen. Wij zijn een groep vluchtelingen die oorspronkelijk uit het diepe zuiden kwamen.Wij leven al jaren in de bossen in het noorden van jullie land, maar nu zijn we op weg naar Watou om ons aan te sluiten bij de enorme groep vluchtelingen daar. Toen kwamen we deze twee smeerlappen tegen De man zweeg even en spuwde op de grond. “BvG-zwijnen.” In feite waren ze met drie. De derde is ons ontsnapt.”
“Dan lijkt het me geen goed idee om hier op hem te blijven wachten tot wanneer hij met versterking terugkeert” zei Gerrard praktisch.
Katia had verschrikt opgekeken toen ze Gerrard en Diego met de troep vluchtelingen zag naderen. De gelijkmatige, ontspannen tred van haar vriend stelde haar gerust. Toen hij de blokhut bereikte legde Gerrad In korte bewoordingen uit wie ze waren en wat het probleem was.
“Ze kunnen vannacht hier blijven, maar je beseft toch dat zij ons ook in gevaar brengen? Er wordt naar hen gezocht. Over tien dagen wemelt het hier van BvG-ers. Dan moeten wij ons ook verantwoorden.”
“Katja heeft gelijk”zei Diego ernstig, terwijl hij de groep , die zich met veel lawaai had geïnstalleerd op het terras, bekeek. “Sinds Sligo zijn wij net als hen. In feite zijn wij nu vluchtelingen in ons eigen land. Ook wij worden nu gezocht door de BvG en god mag weten wat ze met ons doen als ze ons vinden. En als die ontsnapte militant zijn vriendjes bereikt kunnen we het wel helemaal schudden. Twee BvG-ers afknallen…daar lachen ze niet mee.”
Gerrard wreef eens over zijn stoppelbaard. Hij wist niet wat zeggen. Hij besefte dat de anderen gelijk hadden, maar hij wist op dit moment geen oplossing voor hun probleem.
De leider van het groep brulde hem iets toe, terwijl hij gretig zijn tanden zette in de kip die Katja hem had voorgeschoteld.
“Hij zegt” zei zijn kompaan de vertaler “dat je niet zo ernstig moet kijken. Het leven is al veel te kort om nodeloos te piekeren.”
“Vertel hem dan maar dat zijn aanwezigheid hier ons ook voor problemen zet” antwoordde Gerrard geïrriteerd.
Nadat de vertaler zijn woorden had overgebracht, keek de leider Gerrard geamuseerd aan. Deze keer at hij zijn mond leeg vooraleer hij antwoord gaf.
“Hij zegt dat je dan maar met ons moet meekomen.”
“Naar Watou?”
“Aiai Watou!” riep de leider.
Gerrard had geen vertaling nodig. Hij besefte dat de argumenten van de anderen correct waren. Somber staarde hij voor zich uit, de handen in de zak.
Kreunend en woelend. Zo kon je de eerste uren van de nacht beschrijven. Katja had het altijd moeilijk om te slapen bij warm weer, maar deze keer was het niet zozeer de pakkende hitte die haar van haar nachtrust beroofde. Het was eerder de angstige onzekerheid voor wat de dag van morgen zou brengen die haar klaarwakker hield. Ze was er niet op voorbereid om haar land te verlaten. Het leven van een vluchtelinge, steeds achteromkijkend als opgejaagd wild, trok haar allesbehalve aan. De angst om de blokhut, een plaats die in opmerkelijk korte tijd een veilige haven was geworden in een duistere wereld, op te geven deed haar naar adem happen. Opnieuw ging ze even rechtop zitten in bed om zo de schijnbaar weinige lucht in haar longen te pompen. Gerrard scheen het niet te merken. Mompelend draaide hij zich op zijn andere zij. Katja vroeg zich af of zij de enige was die zich zo ongerust maakte. Als ze Norvia verlieten hadden ze niets meer. Hun appartement in Norviaville, de blokhut, de schuilhuizen…alles zou op den duur verloren gaan. Ze zuchtte. “Was er een andere oplossing? Van welke kant ze het probleem ook benaderde, ze vond er geen. Misschien dat de ontsnapte BvG-er niet terugkwam? Misschien dat hij zijn vriendjes niet zou inlichten? “
“Nee”. Kwaad schudde ze met haar hoofd. Dat was speculeren. Hopen op goed geluk. Het was uitermate belangrijk dat ze haar verstand erbij hield. De kans dat de BvG-er niet zou terugkeren was miniem. Verwaarloosbaar klein. Ze liet zich terug achterover vallen in het drijfnatte kussen. De combinatie van de zomers hitte en de opgebouwde spanning hadden haar serieus doen transpireren.”Was er dan geen ander onderduikadres waar ze heen konden?” Opnieuw schudde ze beslist met haar hoofd. Je kon er van op aan dat de overheid hun organisatie ondertussen tot in de kleinste puntjes had doorgelicht. Alleen van deze blokhut waren ze zeker dat hij onbekend was, omdat hij gebouwd was in een tijd voordat de BvG actief was en omdat ze er nooit gebruik van hadden gemaakt. Alle andere zogenaamde “safehouses” zouden wel eens minder veilig kunnen zijn dan hun naam deed vermoeden;
Weet je wat ik doe? Ik plaats het hieronder ..en eenieder die de behoefte zou voelen, mag zich uitleven. (weet helemaal niet of het een sterk verhaal is, hoor) Of is zoiets not done?
Hoofdstuk 1: 17 mei 2044
De zon brandde zweetdruppels op zijn voorhoofd. Voor de zoveelste keer haalde Gerrard de ondertussen verfomfaaide rode doek uit zijn broek om het zweet weg te vegen. Zijn ogen waren bijééngetrokken tot spleetjes en de horizon produceerde een wazig beeld. Hij zuchtte.
Hij hoopte dat de avond snel zou vallen. Niet omdat hij in het duister meer kans had om hen te vinden maar omdat de avond tenminste tijdelijke verkoeling bracht. Al minstens twee weken zwierf hij rond aan de oevers van de stervende rivier. Eéns, nog niet zo lang geleden, was de Maas een machtige stroom die het land eromheen groen kleurde. Nu was zij verworden tot een langzaam kabbelend beekje dat enkel in de winter nog de grandeur van vroeger toonde.
Het was daar, in een gebied dat vroeger als het land België bekend stond, dat Gerrard op zoek was naar hen. Maar omdat dit gebied de entree was tot de grote Europese woestijn was het er bijzonderlijk gevaarlijk toeven. Aangezien het leven nog zuidelijker haast onmogelijk was geworden zwierven talloze groepen mensen hier rond, levend van het spaarzame groen en het weinige water. Het was altijd gevaarlijk om dergelijke groepen te benaderen omdat je nooit wist wat ze in hun mars hadden. Sommige waren tamelijk hulpeloos en blij met alle mogelijke hulp, anderen bijzonder agressief. Bovendien doorkuisten heel wat mensenhandelaars het land, net als hij op zoek naar weerlozen. In tegenstelling tot Gerrard deden zij dit echter uit financiële overwegingen (om hen-in Norvia- in het illegale circuit van huisslaven, prostituees of zwartwerkers onder te brengen) en hielden zij niet bepaald van Gerrards concurrentie. Deze realiteit zat dicht aan de oppervlakte van zijn bewustzijn. Hij wist dat zijn werk gevaarlijk was. Maar als zoon van een Zuidelijke immigrant die het geluk had gehad om nog net voor de Grote Sluiting Norvia binnen te mogen beschouwde hij het als zijn plicht de mensen hier in het zuiden te helpen. Zijn organisatie, de H.A.Z. ,(hulp aan het Zuiden) deelde voedselpakketten uit, bracht geneesmiddelen rond, probeerde de mensen technieken aan te leren die ze konden gebruiken om weer maar eens een dag te overleven en soms-als ze weer echt schrijnende taferelen tegenkwamen-probeerden ze ook wel eens iemand Norvia binnen te smokkelen. Met dat laatste liepen ze echter een groot risico. Als ze betrapt werden kon de organisatie zijn subsidies wel vergeten en-nog erger-Gerrard kon zijn staatsburgerschap verliezen en het land worden uitgezet.
Opnieuw zuchtte hij. De foto’s die hem op zijn bureau in Norviaville hadden bereikt, wogen zwaar op zijn gemoed. Meteen na het zien van die foto’s had hij een team samengesteld. Niemand begreep zijn opwinding. De foto’s van het rondtrekkende groepje nomaden in erbarmelijke toestand vormden geen fraai zicht maar waren dagelijkse realiteit binnen de H.A.Z. Ze konden niet elke groep helpen. Daarvoor hadden ze de middelen niet. En toch wou Gerrard dat deze groep, die zich in niets onderscheidde van alle anderen, meteen zou worden geholpen. Hij kon hun verbazing wel begrijpen.
Hij besloot terug te keren naar het basiskamp. Ook vandaag zou hij de groep niet vinden. Het werd al laat en alleen in het donker rondzwerven in dit gebied was allesbehalve een goed idee. Hij startte zijn hybride 4X4 en de monsterwielen van de wagen verpletterden het grove zand onder hun banden. Wegen waren er hier niet en de Jeep was het enige voertuig waarmee je hier kon rondrijden. Langzaam vatte hij de terugweg aan. Zijn zonnebril beschermde zijn ogen tegen de ergste UV-stralen en het briesje dat veroorzaakt werd door de lage snelheid van de terreinwagen verwelkomde hij met open armen. Desondanks bleef hij alert. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij op de terugweg nog beweging zag. Hij deed ongeveer een uur over de 35 kilometer naar het basiskamp . Het was al na zevenen toen hij uiteindelijk de omheining van het tijdelijke kamp zag.
Het was Diego die hem tegemoetkwam. Ook hij was, zoals de meeste vrijwilligers, een zoon van een zuidelijke immigrant. Zijn taak bestond erin het kamp te beschermen terwijl de anderen op inspectie waren. Een meestal saaie maar soms ook heel gevaarlijke bedoening. Aan een eerdere bewakingsopdracht had Diego een kogel in zijn schouder overgehouden. Het had toen echt niet veel gescheeld of….Het gevolg ervan was een chronisch pijnlijke schouder, en een –vanaf dan-voortdurende waakzaamheid tijdens bewakingsopdrachten. “Gelukkig had hij niets van zijn vrolijke karakter ingeboet” glimlachte Gerrard.
Diego deed het hek open. De prikkeldraad maakte een irritant geluid. “Dag Boss. Ik zie dat je weer een vruchtbare dag hebt gehad” zei hij terwijl hij Gerrards verwilderde haardos in zich opnam. “Hoe was het vandaag? Vochtig en groen?”
“Warm en stoffig amigo. Zoals altijd”
“Niet zo lang geleden betaalden de mensen een fortuin voor een zonnevakantie” grijnsde Diego. “Jij bent gewoon te verwend.”
“Ze mogen hun zonnevakantie steken waar de zon niet schijnt.”
“Ola, de boss is kribbig.”
Gerrard herwon zijn goed humeur. “Nee hoor, gewoon moe en dorstig. Zoals elke avond.”
Nadat hij zijn elektrische terreinwagen had geparkeerd in een stal die voor garage moest doorgaan friste Gerrard zich even op. Ze hadden altijd voldoende (lauw) water bij om zichzelf te verfrissen en eventueel een grote groep zuiderlingen te helpen.Hij liet het water dan ook ongegeneerd over zijn haren en nek lopen. Op andere momenten zou hij zich geschaamd hebben voor een dergelijke verspilling maar niet vandaag. Het was het enige beetje luxe dat hij hier had en zich toestond. Hij kon er dus maar het best van genieten.
“Noppes” antwoordde Claudia op de vraag of zij vandaag succes had gehad. “Geen levende ziel te bespeuren. En met “geen levende ziel” bedoel ik werkelijk” mens noch dier.”
Claudia was een activiste die zich weliswaar vol overtuiging bij hun organisatie had aangesloten maar het toch niet vond kunnen dat de H.A.Z. alleen mensen uit het zuiden trachtte te helpen. Het steeds verder slinkende dierenbestand verdiende wat haar betrof minstens evenveel aandacht. Ze stak haar kattige kin vooruit en herhaalde “mens noch dier.”
Ze zaten met hun vijven in hun avondvertrek en wisten dat ze spoedig succes moesten hebben of dat anders deze operatie dienden af te blazen. Er was niet geld genoeg voorhanden om een hele maand in dit gebied te vertoeven.
De avond viel langzaam over het gebied. Het was al na negenen toen het volledig donker was. Het was het meest favoriete moment van Gerrard die de avondlijke verkoeling gretig verwelkomde. Ze zaten voor hun tijdelijk kampement te kaarten op ongeveer 25 meter van de omheining die hen een beetje moest beschermen. Norbert grinnikte. Dat betekende dat hij goede kaarten had. Hij kon absoluut niet verbergen wat hij in zijn handen had en iedereen wachtte met het bepalen van zijn tactiek totdat Norbert onbewust kenbaar had gemaakt wat hij had gekregen. “Ik vraag” zei Gerrad met een grijns. Katja zat naast hem en wist al dat ze verloren had. Of ze volgde Gerrad en samen konden ze zeker niet op tegen de kaarten van Norbert of ze paste en Norbert en Gerrard gingen samen met de winst lopen. “Ik gun het je niet” dacht ze en deelde mee dat ze volgde. Gerrard keek zijn bepaald knappe buur aan en hij kon haar gedachtegang-zoals steeds- raden; “Iemand moest Norbert toch eens uitleggen dat hij zijn kaarten steeds verraadde. Want op deze manier ging het plezier in het spel snel verloren.”
Ongeveer een uurtje later wou Gerrard het voor bekeken houden. De kaartavond had hem-zoals gewoonlijk-meer verlies dan winst opgebracht. Hij nam zich voor om tegen de volgende expeditie een andere avondactiviteit te organiseren. Net toen hij wilde opstaan hoorden ze een zacht geluid.
Diego keek hem meteen doordringend aan. “Heb je dat gehoord? Er is daar iemand.”
Diego nam meteen zijn geweer dat de hele tijd achteloos naast zijn stoel had gestaan en langzaam gingen ze richting poort.
Geluid in dit gebied was altijd gevaarlijk. Het kon één van de ongelukkige bewoners zijn maar evengoed konden het stropers zijn die hun concurrentie niet aanvaarden. Ook Gerrad had zijn revolver nu uit de holster gehaald en vanuit een ooghoek zag hij dat Katja naar binnen rende om seconden later terug te keren met de nachtkijkers. Het scheen Gerrad een onbeschrijfelijk lange tijd te duren vooraleer ze de korte afstand tot de poort hadden overbrugt. Het zand schuurde onder hun laarzen en diegene die daar buiten op hen wachtte moest hen wel horen.
Het was Diego die als eerste de poort bereikte. Hij liet zich op zijn knieën vallen en keek voorzichtig door één van de openingen van de gammele houtconstructie. De duisternis wou aanvankelijk zijn geheim niet onthullen. Pas na enkele seconden zag hij een roerloos lichaam liggen op ongeveer 40 meter van de poort. Dat er een mens in nood voor hun kampement lag drong pas tot hem door toen hij opnieuw een zacht kreunen hoorde.
“Dat heb ik nog nooit meegemaakt.”bromde Diego die het zaakje nog steeds niet vertrouwde. “Het lijkt wel alsof hij ons is komen opzoeken. “
De persoon in nood bleek een zuideling te zijn met een dergelijk zwarte huidskleur dat hij zelfs hier-in deze toegang tot de Grote Woestijn-een opvallende figuur moest zijn. “het is een…neger” stamelde Claudia verbaasd.. “Hoe gaan we die onopgemerkt de grens oversmokkelen?”
Hoofdstuk 2: 17 november 2037
“Het is een zaak van staatsbelang” dreunde de stem op de T.V. monotoon “Wij kunnen geen vreemdelingen meer toelaten tot onze landen; Het zal de welvaart van ons land en zijn inwoners in gevaar brengen. Overbevolking zal leiden tot de vernietiging van Norvia en dat kan deze regering niet toelaten. Daarom heeft de regering besloten om vanaf vandaag, 26 maart 2037, de grenzen te sluiten voor alle vluchtelingen uit het zuiden. Enkel immigranten die Norvia willen binnenkomen in het kader van de gezinshereniging zullen nog voor een beperkte tijd toegang krijgen tot ons land. Wij zijn tot deze drastische maatregel…”
Gerrard zat samen met zijn moeder naar de T.V. te kijken. Hij schudde zijn hoofd. Ondanks zijn jonge leeftijd realiseerde hij zich al heel goed dat hij het niet eens was met Robin Hogerfelt, Er waren nog miljoenen vluchtelingen zoals zijn vorig jaar overleden vader. Er was voor hen geen toekomst in Europa. Het vroegere Centraal en Zuid-Europa was verworden tot een toneelstuk van natuurrampen en hongersnoden. De mensen konden er niet overleven.
“Hij heeft ongelijk” barstte Gerrard uit.
Zijn moeder keek hem vertwijfeld aan “Er moet iets gebeuren jongen. Elke dag staan er duizenden mensen aan de grensposten en allemaal willen ze Norvia binnenkomen. We kunnen niet de hele wereld redden.”
“U bent gehersenspoeld, moeder. De propaganda op T.V. heeft zijn uitwerking niet gemist. Bent u misschien vergeten dat vader ook een vluchteling was. Wat zou er van ons zijn geworden als hij het land niet had binnengemogen?”
“Iedereen die betrapt wordt op mensenhandel zal meteen zijn staatsburgerschap verliezen en binnen de week worden uitgewezen. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de toekomst van Norvia veilig te stellen. Wij hopen dat éénieder zijn gevoel voor burgerzin…”
“Er zijn heus wel oplossingen te bedenken, maar de politieke wil ontbreekt.”
“Dat zijn dingen die zich boven ons hoofd afspelen, jongen.”
Gerrard liep rood aan. Hij sprong recht uit zijn zetel en ijsbeerde door het te kleine salon van de arbeiderswoning die zijn moeder een vijftal jaren geleden ter beschikking was gesteld.
“Dit is niet rechtvaardig” mompelde hij in zichzelf zonder nog acht te slaan op zijn moeder die op hem probeerde in te praten.
“De regering zal noodprogramma’s opstellen en zich solidair tonen met de bevolking uit het zuiden. Er zal een budget worden vrijgemaakt voor maatregelen die ten goede komen aan de inwoners van het zuiden. De regering laat hiermee zijn goed hart zien en heeft er alle vertrouwen in dat zijn bevolking dit wijs besluit zal steunen.”
Hoofdstuk 3: 12 februari 2044
De “BvG “ (Bescherming van Grenzen) was niet lang na de regeringsbeslissing om buitenlanders te weren opgericht. Aanvankelijk was de organisatie niet meer dan een veredeld douanegezelschap die zelfs hiërarhisch onder de politie stond. De leden deden niet veel meer dan wacht kloppen langs de duistere zandweggetjes die vanuit Europa Norvia binnenliepen en het arresteren van kleine groepjes vluchtelingen die hun geluk en heil zochten in de groene heuvels van het grensgebied. Maar eind 2039 werd Simon Hogerfelt, broer van de grote leider van Norvia Robin Hogerfelt, de belangrijkste persoon binnen de BvG. Volgens ingewijden was het eigenlijk Simon die het land bestuurde en stond Robin onder invloed van zijn jongere broer maar werd naar buiten toe de schijn opgehouden alsof de oudste van het broederpaar de touwtjes stevig in handen had. Hoe het ook zij, sinds Simon zich ging bemoeien met de BvG namen de bevoegdheden van de organisatie drastisch toe. De BvG controleerde nu over het gehele grondgebied van Norvia, kwam als organisatie steeds naar voren wanneer het immigratiehoofdstuk op tafel lag, had inspraak in alle immigratiedossiers, had een leidinggevende functie en had zichzelf boven de nationale politie geheven. Bovendien bezat de BvG sinds kort over een uitstekende accommodatie: drie gevangenissen , verhoorkamers, personeelsverblijfplaatsen over het hele land, wapenarsenalen…
Als er iets was waar hij een afgrijselijke bloedhekel aan had dan was het aan bewakingsopdrachten. Het deed Leroy altijd denken aan de begindagen van de BvG. Toen bestond 90% van zijn taken uit bewakingsopdrachten. Ontelbare uren had hij zo voor zich liggen uitstaren zonder dat er iets gebeurde. De eerste uren van zo’n opdracht was hij altijd alert en reageerde hij nog op het minste geluid. Maar met de tijd verdween ook zijn interesse en op het einde van een lange nacht telde hij de minuten af. Nu stond hij aan de hoofdingang van Gretna Castle, een indrukwekkende uit natuursteen opgetrokken kazerne van de BvG. “Wat sta ik hier in godsnaam te doen?” vloekte hij hardop. “Alsof er één immigrant zo gek is om uitgerekend hier te komen aankloppen. “
Hij spuwde eens op de grond en verviel dan weer in stilzwijgen. De maan verlichtte het zandpad dat naar de slagboom leidde die de hoofdingang afsloot. Om de zoveel tijd liep hij ééns enkele meters naar links of naar rechts om zijn stramme spieren te strekken.
Plots bleef hij stilstaan. In de verte hoorde hij het typisch brommende geluid van een BvG-bestelbus. Het duurde nog minuten eer hij het bestelbusje ook in de gaten kreeg. Enigszins moeizaam trok het zich naar boven, naar de top van de heuvel, van waaruit Gretna Castle een prachtig overzicht bood op de omgeving.
Leroy keek niet echt verbaasd. Hoewel hij eerder een rustige nacht had verwacht gebeurde het wel vaker dat de grenspatrouilles ’s nachts immigranten binnenbrachten. Zuidelingen probeerden natuurlijk eerder van het nachtelijk duister gebruik te maken om hun hachelijke tocht te ondernemen. Het bestelbusje was ondertussen genaderd tot op 100 meter van de slagboom. Langzaam reed het de busje de laatste meter vooruit. Leroy liep naar het raampe van de passagiersstoel.
Hij zag vier tot op de tanden gewapende BvG-ers zitten. Achterin, geboeid, zaten twee personen, waarschijnlijk zuiderlingen, met hun hoofd omlaag. Tenslotte zat
er nog één iemand. Door het duister in de wagen herkende hij deze persoon niet meteen maar hij voelde de man een zekere autoriteit uitstralen.
“Mogen we binnenrijden ?” vroeg de man.
Leroy was eigenlijk verplicht om een nadere controle uit te voeren. Maar hij wist gewoon dat hij hier met hoge pieten te maken had en dat hij die controle maar beter kon laten voor wat ze was.
“Euh..natuurlijk.”zei hij en hij haalde de slagboom omhoog.
In het voorbijrijden herkende hij Simon Hogerfelt
De kilte van de oude muren van Gretna Castle straalden af op Hogerfelt. Hij had zijn belangrijkste adviseurs weloverwogen hier in het zuiden van het land verzameld. Allereerst was Gretna het gebied waar procentueel de meeste migranten de oversteek naar Norvia waagden. De plaats had dus een zeker symbolisch karakter. Maar de belangrijkste reden om deze ultrageheime vergadering in Gretna Castle te laten plaatsvinden lag in de beslotenheid van de kazerne. Hier, ver weg van Norviaville en vooral al de linkse groeperingen die het niet eens waren met zijn beleid, wenste hij zijn plannen voor de nabije toekomst duidelijk te maken. Hij was ’ s nachts in een gewone bestelwagen naar Gretna gereisd zodat de pers er geen lucht van zou krijgen. Voor alle zekerheid had hij twee , enigszins donkere pesoneelsleden laten boeien, zodat toevallige toeschouwer zou denken dat het om een gewoon konvooi ging.
Meteen na zijn aankomst had hij de grote zaal in het hart van de kazerne opgeëist en iedereen die ook maar iets te betekenen had binnen de BvG er verzameld. Enkele belangrijke beleidsmensen waren meegereisd vanuit Norviaville, alle lokale luitenanten van het Gretna gebied waren ook gebriefd. Het was drie uur ’s nachts toen hij de eikenhouten poort die toegang gaf tot de grote zaal liet sluiten en er aan de buitenkant de wacht liet optrekken door twee imposante spierbundels.
Hij stond op een houten verhoog en langs de muren branden fakkels om de zaal te verlichten. Het geheel deed middeleeuws aan, hoewel dat niet de bedoeling was. Hogerfelt keek de zaal in. Hij was maar klein van gestalte, ongeveer 1 meter 73, en had een snelle manier van praten. Reeds op jonge leeftijd begon hij zijn haar te verliezen en over het algemeen zou iemand, afgaande op zijn uiterlijk, hem geen hoge positie toedichten. Maar wanneer je nauwer met hem in contact kwam, wist je wel beter. Hij kon echt innemend en charmant zijn maar kon evenzeer over lijken gaan wanneer men hem tegenwerkte. Hij was bijzonder koppig en altijd overtuigd van zijn gelijk. Bovendien had hij regelmatig woede-aanvallen en hoewel hij eerder een berekend iemand was kon hij op sommige momenten ook heel impusief handelen.
Hij had dit moment goed voorbereid. In gedachten had hij de komende speech al tientallen malen gehouden en de verbaasde blikken en verwonderde kreten van de toehoorders reeds meerdere keren gezien en gehoord..
“Zoals jullie weten heeft Norvia een probleem. Het grootste probleem van ons land is het feit dat we welvarend zijn. De grote droogte die Europa teisterde en nog steeds teistert heeft ons hier in het noorden niet bereikt. Dankzij onze bergbeken en onze bergmeren hebben we voldoende drinkwater en onze bossen zitten vol met leven.”In de zaal keken de prominenten een beetje verveeld. Zij hadden dit praatje al zo vaak gehoord. Innerlijk moest Hogerfelt reeds grinniken wanneer hij aan het moment dacht dat die verveelde uitdrukking zou veranderen in ongeloof.
“Helaas trekt onze welvaart minder gefortuneerden aan. Jarenlang heeft onze regering haar plicht gedaan en deze mensen opgevangen. Maar toen het land vol was nam de regering ook haar verantwoordelijkheid. Ze sloot de grenzen. Toch bleven de buitenlanders komen.”
Hij pauzeerde even, nam een slokje water en ging dan verder:
“Ondanks onze inspanningen blijft de dagelijkse realiteit dat steeds opnieuw tientallen migranten door de mazen van het net glippen. Vooral hier in Gretna. Zij hebben geen job en brengen niets bij aan onze samenleving. Meermaals hebben wij signalen gegeven aan de buitenwereld dat wij dit niet willen. Die signalen werden telkenmale opnieuw genegeerd.”
Ondanks het late uur glinsterden de zweetdruppels op zijn voorhoofd. Met een onbewust gebaar veegde hij ze weg.
“Dit moet veranderen. Wij willen niet langer dweilen met de kranen open. En daarom moeten onze methodes veranderen. Zodat de buitenlanders niet meer willen komen.”
Hij klapte luid in zijn handen. Enige seconden gebeurde er niets. Toen brachten twee robuuste BvG-ers van achter de coulissen een geboeide man naar voren.
De man had een donkere huid maar was desondanks toch verbrand in zijn gezicht. Zijn bewakers dwongen hem op zijn knieën. Angstig keken zijn ogen de zaal in op zoek naar hulp. Niemand beantwoordde zijn blik.
“Hier ziet u een van die durfals die, ondanks dat hij hier niet welkom is, toch besloten heeft om naar Norvia te komen. Een vrije keuze waarvoor hij de gevolgen moet dragen. Welke straf kunnen we hem geven? Hem terugzenden zoals honderdduizenden van zijn voorgangers en hem achter twee maanden weer arresteren? Dat helpt ons niet vooruit. Vanaf nu zal de BvG een drastischere aanpak gebruiken die effectiever zal zijn.”
Opnieuw moest Hogerfelt enkele zweetdruppels wegvegen. “Die aanpak heeft de steun van de regering en van mijn broer, Robin Hogerfelt, en zullen jullie propaganderen onder jullie manschappen. De aanpak is volkomen wettig en noodzakelijk.”
Langzaam ging Simon Hogerfelts hand naar zijn binnenzaak. Het duurde even vooraleer iedereen in de zaal begreep dat hij er een revolver uithaalde. Hogerfelt scheen niet lang te aarzelen. Hij plantte de koele revolver tegen het achterhoofd van de immigrant die nu in een onverstaanbare taal begon te schreeuwen. Voldaan keek Hogerfelt de zaal rond en herkende de blikken die hij reeds gezien had toen hij deze avond voorbereidde. Ongeloof, angst…machtsgeilheid. Een luide knal volgde en een dood lichaam viel op de grond. Nog tijdens de val klonk applaus. Simon had aan bepaalde mensen duidelijk op voorhand instructies gegeven.
Hoofdstuk 4: 13 februari 2044
Nick was bijzonder intelligent en had een haast nooit falende intuïtie. Hoe die eigenschappen zich ontwikkeld hadden wist hij niet maar ze kwamen een donkere zuiderling wel van pas wanneer hij als vluchteling in Norviaville leefde. Zijn lichtbruine huidskleur maakte hem bij alle controles verdacht en meermaals had het geen haar gescheeld of de BvG had hem –eindelijk- kunnen oppakken.. Maar telkens had hij op het juiste moment het juiste steegje ingeslagen of net voor de algemene controle de stadsbus verlaten. Bussen waren wel gratis maar ook gevaarlijk. Er werd erg vaak controle op gehouden. Alle andere vormen van transport binnen de grote ring van Norviaville waren verboden sinds 2040,zogezegd in het kader van de bestrijding van de verdere opwarming van de aarde. En aangezien “verplaatsen” voor een vluchteling van levensbelang was, moest hij wel die bussen nemen. Hij had er een gewoonte van gemaakt om vaak over te stappen. Hij bleef nooit lang op dezelfde bus zitten maar gebruikte liever drie tickets om op een bestemming te komen dan één. Zo hoopte hij de kans op controle te verkleinen en bovendien vertelden de wachtende mensen in de bushokjes hem ongewild allerlei interessante nieuwtjes. Even had hij eraan gedacht om de grootstad te verlaten maar de kans om, zonder onderduikadres, niet op te vallen op het platteland van Norvia was haast onbestaande. Hier kon hij zich verschuilen in de steegjes, ’s avonds ongezien in de schaduw van hoge buildings een onderduikadres zoeken of om voedsel bedelen bij mensen die het niet eens waren met het beleid van de regering. Over het algemeen deed hij dat laatste niet graag want het bracht die mensen zelf in een lastig parket. Het was officieel verboden om vluchtelingen te helpen en als de verkeerde personen hem ergens zagen binnengaan riskeerden zijn hulpverleners een lange gevangenisstraf. Het was bijzonder opvallend dat de laatste twee jaren het aantal barmachtige samaritanen in Norviaville onrustwekkend was gedaald. Soms kon hij niet hanger en dwong de honger hem op zoek te gaan naar hulp. Zoals vandaag. Hij had de laatste twee dagen niets anders binnen gekregen dan een –weliswaar sappige-peer die hij van een perelaar had weten te plukken wiens takken over de omheining van een tuin waren gegroeid. Hij was gewend geraakt aan het holle gevoel in zijn maag. Maar op dit moment vertelde niet alleen zijn maag maar ook de loomheid in zijn armen en benen dat hij dringend op zoek moest naar vast voedsel. Hij had de bus genomen naar het zuiden van de stad, het vroeger industriegebied, waar zich nog steeds veel arbeiderswoningen bevonden uit het begin van de eeuw. De mensen die er woonden behoorden over het algemeen niet tot de elite van het land. “Ironisch” dacht Nick “ dat zij die juist het minste hebben het meeste willen geven.” Schijnbaar volledig op zijn gemak liep hij door een typische wijkstraat waar alle rijtjeswoningen er precies identiek uitzagen. Toch hield hij een bepaald huis scherp in het oog. Op nummer 27 woonde Sofia, een meisje dat hem zeker zou helpen als ze kon. Hij hoopte op een stevige maaltijd en een dak boven zijn hoofd voor de nacht. Het was al laat en er liep haast niemand op straat. Heel in de verte liet een oud heertje zijn hond uit. Bovendien waren de meeste gordijnen toe. “Ideaal” dacht Nick en hij belde aan. Tien seconden gebeurde er niets en toen hoorde hij wat gestommel. Uiteindelijk ging de deur open en hij zag het nog jonge gezicht van Sofia verschijnen. Aan haar zij had ze haar onafscheidelijke rottweiler. Nick wist dat het dier geen vlieg kwaad deed maar wel potentieële belagers afschrok. Sofia keek hem even aan, zei niets en opende de deur een beetje verder. Een teken dat hij mocht binnenkomen.
“Dank je” zei Nick toen hij in het donkere gangpad stond.
Sofia knikte. “Heeft iemand je gezien?” Het was een retorische vraag want ze wist dat Nick altijd heel voorzichtig was.
“Ja” antwoordde hij toch “de BvG heeft me gevolgd vanuit het stadscentrum. Waarschijnlijk beuken ze dadelijk de deur in.”
Ze grinnikten allebei. “Ik heb een stukje rundsvlees voor je en misschien ook nog wat soep. Blijf je slapen?”
Hij knikte. “Het zou voor de afwisseling wel eens leuk zijn om een kale appartementshal te ruilen voor een echte slaapkamer.”
Sofia lachte opnieuw. Nick vond haar leuk en aantrekkelijk; Ze had lange bruine krullen en opvallend groene ogen. Hoewel ze geboren en getogen was in Norvia had ze toch een zuiderse flair over zich. Nick stond zichzelf echter niet toe om over haar te fantaseren omdat hij wist dat er onmogelijk iets tussen hen kon groeien. “Niet zolang ik illegaal in dit land verblijf” dacht hij meermaals. Maar elke keer als hij haar rook of zag voelde hij iets kriebelen diep in zijn buik. Bovendien vermoedde hij dat zij hem ook leuk vond. Hij merkte het in de steelse manier waarop ze hem, op onbewaakte momenten, aankeek.
Het was geen overvloedige maaltijd, maar het was voldoende om hem weer enkele dagen energie te geven. Hij wist dat zijn bezoekjes aan Sofia hem enkel een tijdelijke oplossing boden en dat hij niet eeuwig op haar kon rekenen. Een tijdje had hij verwacht dat het politieke klimaat ten aanzien van vreemdelingen wel terug zou veranderen maar de laatste tijd scheen de situatie nog te verergeren. Hij wist dat hij op zoek moest naar een meer permanente oplossing maar tot dat hij uitgezocht had wat die dan wel niet kon wezen probeerde hij zijn hoofd boven water te houden met bezoekjes aan onderduikadressen. En op dit moment bevond hij zich op zijn meest favoriete verstopplaats.
Sofia keek goedkeurend hoe hij het vlees naar binnen sloeg. “Ik heb je nooit zo weten schrokken” zei ze lachend.”Ik had toch verwacht dat je enige manieren had.”
“Sorry dat ik u choqueer juffrouw, maar wij vagebonden kennen nu éénmaal niet de juiste etiquette.”
Ze lachte en hij moest zelf ook grinniken.
Hij keek even omhoog en voor hij er erg in had, had hij die ene vraag gesteld.”Sofia, hoe komt het dat je niet getrouwd bent? “
Ze scheen enigszins verrast door de abruptheid van de vraag maar herstelde zich snel.
De glimlach verdween van haar gezicht en ze zei: “Toen ik 18 jaar was was ik dolverliefd op mijn buurjongen. Hij was groot, sterk en intelligent en heette Trivian. Mijn ouders twijfelden aan zijn eerbare bedoelingen en verboden mij de omgang met Trivian.”
Nick drong nu langzaam zijn soep uit en luisterde geboeid naar het verhaal.
“Ik moest echter bij hem zijn en samen verlieten we onze ouderlijke huizen om in het stadscentrum te gaan wonen. Daar..” Haar stem trilde nu even.”Daar kwam ik er achter dat hij niet diegene was die ik voor ogen had. Onze karakters verschilden volledig. Toen hij voor de BvG ging werken heb ik hem verlaten. Ik wilde nog naar huis terugkeren maar mijn ouders vonden dat ik mijn verantwoordelijkheid nu ook maar moest opnemen.
Ze begon zachtjes te snikken en Nick legde zijn arm rond haar schouders.
“We hebben allemaal ons verleden tegen” zei hij. “Maar hopelijk oogt de toekomst beter.”
Het was even na middernacht toen hij wakker werd. Hij zweette. Een vage ongerustheid trok zijn lichaam binnen. Zijn intuïtie, die hem al zo vaak had gered, vertelde hem dat hij in gevaar verkeerde. Hij sprong uit bed, kleedde zich razendsnel aan en-zonder het licht aan te doen-keek hij uit het raam. Het duurde even vooraleer zijn ogen gewend waren geraakt aan het duister. Toen zag hij de wagen staan op 30 meter van de voordeur van Sofia. Een zestal mannen stonden fluisterend te overleggen wat ze gingen doen. “Dit was de BvG! Iemand had hem gezien en verraadden.” Zonder nog een seconde te wachter verliet hij de slaapkamer , liep de lange donkere gang door en klopte aan op de deur van Sofia. Hij wachtte drie seconden en ging dan binnen. De situatie waarin hij nu verkeerde dwong hem om snel te handelen. Sofia was meteen wakker en keek hem verbaasd aan. Hij wist dat ze zich afvroeg of hij met oneerbare bedoelingen haar kamer was binnengekomen.
“Stttttttt” zei hij “De BvG staat voor de deur. Iemand heeft me verraden.”
Even keek ze hem ongelovig aan. “Oh mijn god…Je moet onmiddellijk vertrekken.”
“Nee. Ik voel dat ze overal in de buurt aanwezig zijn. Ik voel dat ik dit huis niet ongezien kan verlaten nu. Je moet me hier verstoppen. Is er hier een bergplaats?”
Sofia gooide haar dekens af. Ze was naakt maar scheen het zich niet aan te trekken. “Volg me. Snel.”
Nog werd er niet op de deur geklopt, maar beiden wisten ze dat dit slechts een kwestie van seconden was. In ijltempo rende Sofia de houten zoldertrap op die uitgaf op een donkere ruimte vol prullaria en oude meubelen. Op het moment dat Nick de zolder betrad hoorden ze een enorm aanhoudend gebeuk. “Openen, openen…Dit is de BvG.”
Sofia verschoof een houten bureau waaronder enkele planken los lagen. Daaronder was een ruimte, net groot genoeg om een volwassen man liggend in te verbergen. “Als ze grondig zoeken zullen ze je hier vinden. Maar beter dan dit heb ik niet.” Met haar hondstrouwe ogen keek ze hem aan en Nick voelde, ondanks de dreiging van een arrestatie, de drang om haar te kussen opwellen. Hij verkoos echter een bezoekje aan de termieten boven een verblijf in de cellen van de BvG en verstopte zich tussen het houten gebinte. .
Sofia vetrok, schoot in een nachtkleed en ging met haar meest slaperige gezicht de deur openen.
Hoofdstuk 5: 24 mei 2044
Rusten en de dagenlange spanning van zich laten afglijden. Dat was nu het enige waar Gerrard naar verlangde. Hier in het “Park van de drie fonteinen” kwam hij steeds wanneer hij geplaagd werd door mentale vermoeidheid. Het park was het meest groene en authentieke stukje Norviaville, gelegen in een rustige statige buitenwijk. Volgens erg oude verhalen is het park in de loop der tijden nooit veranderd. Oude zwartwitfoto’s van meer dan honderd jaar geleden getuigen dat het uitzicht dat de bomen en weiden van het park bieden onveranderlijk de seizoenen hebben getrotseerd. In een opmerkelijk helder moment besliste de toenmalige regering dat dit park een beschermde status kreeg. Aan die beslissing durfde zelfs nu het rechtse beleid van Hogerfelt niet tornen.
Een zacht briesje streelde de haren van Gerrard terwijl hij naar een familie eenden keek. De afgelopen dagen hadden veel van hem geëist. Het binnensmokkelen van Kristof was geen sinecure geweest en enkele malen waren ze maar nipt aan de ontdekking ontsnapt. Uiteindelijk hadden ze hem veilig naar een onderduikadres weten te brengen in Sligo, een kuststad die gekend was vanwege het linkse karakter van de inwoners.
Gerrard ging op een bankje zitten, nog steeds genietend van de escapades van de familie eend. Moeder eend was volop geconcentreerd op haar kuikens en of die haar wel volgden op de hoofdvijver van het park. Ze scheen zich te storen aan de aanwezigheid van mensen, zelfs al waren deze mensen vertederd door hun bruine vacht, en zocht een rustigere plek op met haar kroost. “Geef ze eens ongelijk” dacht Gerrad.
“Wat we doen wordt steeds gevaarlijker” zei Katja zacht. “En ik begin me af te vragen of het wel nut heeft. Zijn deze vluchtelingen gelukkiger op hun onderduikadressen, waar ze verscholen moeten leven van alle daglicht?”
“Als we ze niet helpen sterven ze. We moeten proberen optimistisch te zijn. Ooit zal het beleid in dit land wel veranderen” antwoordde Gerrard op automatische piloot.
“Het ziet er anders niet naar uit.”
“Hoe bedoel je?”
“Ik heb het gevoel alsof de BvG de laatste tijd nog grimmiger is geworden. Nog vasthoudender in hun aanpak.”
“Hmmmm……….”.Gerrard pakte haar hand vast. Ze vormden al zeven jaar een koppel.
“Je bent in een pesthumeur” lachte ze.
“Nee hoor.”
“Jawel. Ik ken je toch.”
“Ik ben enkel wat aan het tobben.”
“Jij bent altijd enkel maar aan het tobben. Behalve…”
Ze ging op zijn schoot zitten, met haar gezicht naar het zijne; Langzaam boog ze voorover en streelde met haar lippen de zijne. Hoewel hij het niet toegaf was hij na al die jaren nog steeds verrukt door het tintelende gevoel dat ze hem gaf wanneer ze kusten.
“Mijn kleine brombeer…Laat die duistere gedachten nu eens varen.”
Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich nu enkel op haar. En voor heel even waren Hogerfelt , Norvia en de vluchtelingen enkel een boze droom.
Later die dag gingen ze iets eten in een kleine pizzeria, niet ver van hun appartement. Telkens als ze in Norviaville waren eiste Katja dat ze die pizzeria bezochten. Soms wel tweewekelijks. Gedwee gaf hij toe, hoewel hij bij momenten geen pizza meer kon ruiken. “Pascal maakt zijn pizza nog ambachtelijk. Het is niet zo’n stereotiepe diepvriespizza die je evengoed bij een onbemande nachtwinkel uit de muur kan halen” plachte ze steeds te zeggen.
Ze hadden een vast tafeltje. Achteraan in een hoek die niet meteen opviel als je de zaak binnenstapte maar van waar je zelf alles goed kon overzien. Pascal had zijn zaak opgedragen aan het ter ziele gegane land Italië. Groen-wit-rode vlaggen sierden het etablissement en tegen de muren hingen vergeelde posters van bekende personages uit de Italiaanse geschiedenis. Gerrard kende er enkelen maar lang niet allemaal: Berlusconi, Julius Caesar, Michelangelo, Paolo Maldini, Leonardo Da Vinci en nog heel wat anderen keken vanuit het verleden de mensen aan. Aan de deur tenslotte had Pascal een beeld gezet van een oude Romeinse legionair, die hij op de kop had weten te tikken op één of andere vlooienmarkt. Kitcherig misschien, maar Gerrard vond het beeld toch passen in het interieur van de zaak.
Het was druk in de pizzeria maar niet te druk. Pascal zag hen binnenkomen en lachte hen vriendelijk toe. Gerrard wuifde terug en Katja wierp hem een kushandje toe.
“Als ik niet beter zou weten zou ik nog denken dat je verliefd op hem bent.”
“Hoe kan ik een man weerstaan die zulke lekkere pizza’s maakt?”
“Is eten dan alles waar jij aan denkt?”
“Het is toch één van mijn voornaamste bezigheden ja” lachte Katja en ze wierp haar lange gitzwarte haar naar achteren.
Ze bestelden een karaf rode wijn en twee pizza’s Quatre Stagione. Katja viel de pizza meteen aan. Gerrard keek teder toe hoe ze –zoals gewoonlijk-een stukje van haar vork liet glijden en haar topje bevuilde. . “Dit waren de momenten waar ze voor leefden” dacht hij. Heerlijk intiem samen dineren zonder gestoord te worden door wie ook. Opgaan in de massa. Hij had er behoefte aan en werd er zowaar bijna vrolijk van.
Katja voelde zijn veranderde stemming en gaf hem lachend een kneepje. Ze wist dat hij eerder melanchonisch van aard was. Daar plaatste ze haar eeuwig vrolijk karakter tegenover. Ze vulden elkaar aan. Nu moest ook Gerrard lachen. Hij voelde een zekere rust over zich vallen en propte een stuk pizza in zijn mond.
Twee tafels van hen verwijderd zat Mon een espresso te drinken. Ook zijn voorouders kwamen uit Italië zodat zijn aanwezigheid hier totaal geen vragen opwierp. Hij was lang –zeker 1meter 92-en mager. Hij had rossig haar en sproeten en ondanks dat zijn familie al generaties in het noorden vertoefde sprak hij nog met een duidelijk herkenbaar Italiaans accent. Ondanks deze schijnbaar opvallende kenmerken beheerste hij de kunst om ongemerkt ergens aanwezig te zijn, om steeds dat gezicht te zijn dat je je maar niet voor de geest kon halen. De BvG had die gave wel opgemerkt en hem een contract als spion en huurmoordenaar aangeboden. Hij verdiende goed en kon een luxueus leven leiden en in ruil moest hij enkel iets doen wat hij ook oprecht graag deed.
Sinds het besluit van Hogerfelt om de strijd tegen de immigratie naar een ander niveau te brengen werden ook alle linkse organisaties geschaduwd. Zowel de officiële als de onofficiële. In theorie was de H.A.Z. een officiële organisatie die overheidssubsidies verkreeg om projecten op te starten in het zuiden. Iedereen wist dat de overheid dergelijke organisaties eerder wantrouwde maar ze duldde om zo bij de bevolking en in de geschiedenisboekjes als een sociaal bewogen regering over te komen die weliswaar, noodgedwongen, haar grenzen sloot maar zeker solidair was met de broeders die het door de natuurrampen slechter hadden getroffen.
Mon had de geschiedenis van de H.A.Z. nagegaan en was tot de conclusie gekomen dat de organisatie, zoals zovele organisaties, veel meer deed dan waar ze werkelijk voor bevoegd was.. Voorlopig had hij Gerrard en zijn aanhang nog niet kunnen betrappen op illegale praktijken, maar hij wist dat dat moment niet lang meer zou uitblijven.
Hij dronk eens voorzichtig van zijn espresso. En als dat moment gekomen was stonden hem twee dingen te doen: de informatie doorsluizen naar de regering en het liquideren van alle leden van de H.A.Z. . Niet dat hij daarmee een probleem had.
Hoofdstuk 6: 24 mei 2044
Sligo was een kuststad. Lang geleden was de stad bekend geweest vanwege zijn gokreputatie. Grote casino’s en kleine wedkantoren beconcurreerden elkaar in de hoofdstraat. In de zijstraten probeerden prostituees de winnaars hun geld weer te ontnemen. Ten tijde van de grote natuurrampen hadden de mensen echter andere zorgen dan gokken en seks en de stad raakte een beetje in verval. Tegenwoordig stond de stad eerder bekend als een oord waar de bevolking overwegend linkse sympathieën had en moraal een belangrijke plaats innam in de samenleving. Alsof de stad volledig wou breken met haar decadente verleden en een pagina wou omslaan. In een klein achterafstraatje had de H.A.Z. zelf een schuilhuis. Ze probeerden het niet te vaak te gebruiken omdat ze vreesden dat de BvG de plaats anders snel zou ontdekken. Maar in het geval van Kristof hadden ze geen andere keuze. Door zijn zwarte huidskleur konden ze hem niet onderbrengen bij gewone mensen die het risico wilden lopen hen te helpen. Een neger valt nu éénmaal te snel op. Ze hadden geen andere keuze dan zelf voor hem te zorgden. Voorlopig althans.
Het was Diego die de taak had gekregen om op hem te passen. Erg vond hij dat niet. Hij hield van de zuivere zeelucht en de verkoelende winden. Hij zat veel liever in Sligo dan in Norviaville waar hij steeds een beklemmend gevoel kreeg. Bovendien was Kristof aangenaam gezelschap.
“Ben je zeker dat je alle regels goed hebt begrepen” vroeg hij aan de grote donkere man die aan de tafel zat.
Kristof knikte.
“Herhaal ze dan nog eens. Ik moet zeker zijn. Het gaat hem hier immers zowel om jou als om onze veiligheid.”
Kristof aarzelde even. Dan zei hij snel: “ik ga niet naar buiten, ook ’s avonds niet tenzij bij overmacht. Ik speel geen harde muziek of trek op geen enkele andere manier de aandacht op dit huis.”
Diego knikte goedkeurend. “Heel goed.”
“Wanneer er wordt aangeklopt begeef ik mij vliegensvlug naar de kelder waar zich een valse muur bevind. Daarachter kan ik mij ten alle tijden verschuilen.”
“Prima. En de laatste regel?”
Wanneer er iets met de leden van de H.A.Z. gebeurd verlaat ik ’s nachts het huis en begeef ik me naar één van de geheime onderduikadressen. Ik memoriseer deze adressen en nooit of te nimmer schrijf ik ze op papier.”
“Nou, jij bent een vlotte student” lachte Diego.
“het gaat hier om mijn leven. Ik heb geen andere optie dan aandachtig te zijn” antwoordde Kristof simpel.
Hoofdstuk 7: 14 februari 2044
Het leek zowaar herfstweer. Een koude wind blies de mensen van de straten en dikke regendruppels vielen naar beneden. Nick hield wel van lege straten die hem een bevrijd gevoel gaven maar hij besefte dat hij minder opviel in een overvolle winkelstraat dan in een lege zijstraat. “Nu ja” hield hij zich voor “de BvG zal ook wel minder zin hem om te controleren bij regenweer.” Hij dacht nog even terug aan de brutale manier waarop de BvG het huis van Sofia was binnengedrongen. Sofia had nog even geprobeerd tegen te stribbelen door te vragen of ze wel een huiszoekingsbevel hadden. Hun antwoord verontrustte Nick: “Zoiets hebben wij niet meer nodig, kindje.” Het betekende dat de macht van de BvG groeiende was.
De huiszoeking had meer dan een uur in beslag genomen maar ze hadden hen niet gevonden. Uiteindelijk had Sofia hen verteld dat er inderdaad iemand aan de deur had geklopt , maar dat ze hem niet had binnengelaten-wat de buren ook mochten beweren. De commandant had haar vermanend toegesproken:”wanneer een onbekende aanbelde was het haar verdomde plicht als staatsburger van Norvia om de BvG te waarschuwen.”
Deemoedig had ze die commandant aangekeken. En Nick wist wat die groene kijkers konden teweegbrengen bij een man.Het verbaasde hem niets dat de commandant er ook voor was gezwicht.”Nu ja” had hij in zichzelf gemompeld “iedereen maakt fouten.”
Ze hadden haar een goede avond gewenst en het huis verlaten.
Sofia had nog drie kwartier gewacht vooraleer ze hem uit zijn benarde positie verloste. Ze moest er immers 100% zeker van zijn dat die soldaten niet terugkeerden. Uiteindelijk was ze hem komen halen en ze hadden, op de ruwe zoldervloer, de liefde bedreven. Zonder iets te zeggen had Sofia hem uit de holte getrokken, hem uitgekleed en was ze hem beginnen kussen.
“Waarschijnlijk was het de stress van het moment. Of zou ze me echt leuk vinden?”Even speelde de mogelijkheid aan een gezin door zijn hoofd maar al snel dwong hij zich te stoppen met dagdromen. “Zoiets is niet voor een zwerver zoals jij weggelegd. Probeer eerst maar eens te overleven” sprak hij zichzelf toe. Toch grinnikte hij nog even toen hij de aangename pijn voelde die de striemen op zijn rug veroorzaakten. “Sofia kon een vulkaan van passie zijn.”
Ondertussen was hij op weg naar de Oude Aker-kerk. Dat was de oudste kerk van Norviaville. Volgens de presentatiegids van de stad dateert de kerk reeds uit de vroege Middeleeuwen. “Eén van de weinige overblijfselen die getuigen van het verleden van de stad.” Nick voelde zich thuis in kerken. Vooraleerst was hij er relatief veilig omdat de geloofsgemeenschappen van Norvia het verbod op schending van religieuze gebouwen in stand hadden weten te houden. Dat betekende dat de BvG in principe niemand mocht arresteren in kerken of moskeeën. Bovendien was hij ervan overtuigd dat de pastoor van deze kerk hem weer voor een tijdje onderdak kon verlenen. Nick had al vaker van zijn diensten gebruik gemaakt.
Hij haatte het om steeds op de vlucht te moeten zijn. Steeds onderweg, rennend van de ene schuilplaats naar de andere. Bovendien werd het aantal schuilplaatsen steeds schaarser. Maar voorlopig had hij geen keuze. Hij kon teruggaan naar de Grote Woestijn, maar alleen redde hij het daar geen twee maanden. De hitte en het gebrek aan water en voedsel zouden binnen de kortste keren met hem afrekenen. Hij verlangde naar een stabiel leven, zonder zorgen, met Sofia maar hij wist dat deze maatschappij hem dat voorlopig niet gunde. En daarom rende hij. Van her naar der en van hier naar ginder.
Hij had een bruine, leren jas van Sofia meegekregen en zette de kraag ervan omhoog toen hij de kerk naderde. De jas was nog in betrekkelijk goede staat en zag er niet uit alsof de drager ervan een immigrant was. Dat betekende misschien dat hij op straat minder snel herkend zou worden. Voorlopig moest hij zich aan dergelijke kleinigheden optrekken.
Deze keer nam hij grondig de tijd om de situatie te verkennen. Hij verstopte zich in het kleine portaaltje van een hoekhuis dat uitgaf op het kerkplein. Bedachtzaam spiedde hij het hele plein af. Maar de kilte had ervoor gezorgd dat de mensen binnen bleven. Ze waren niet meer aan dit weer gewoon. Nadat hij zeker meer dan kwartier het plein had geobserveerd, en er behalve een eenzame toerist uit een andere deel van Norvia die vluchtig enkele blikken wierp op de kerk, niemand het plein had gepasseerd, kwam hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Hij was klein maar gespierd en krachtig en met flinke halen stak hij het plein over. Dat hij enkele malen in plassen water trapte en de pijpen van zijn broek doornat raakten, deerde hem niet. Die oversteek kon hoogstens 20 seconden hebben geduurd. Het zou wel heel toevallig zijn moest iemand hem nu hebben opgemerkt. Hij opende snel de houten poort van de kerk en de gloed van honderden kaarsen verwelkomde hem. Even bleef hij in het portaal wachten om te wennen aan de duisternis. Het weinige licht dat door de mozaïekramen binnenviel gaf een weemoedige atmosfeer aan de kerk.
Er viel niemand te bekennen. Hoewel de leidende godsdiensten na de grote natuurrampen terug aan een opmars bezig waren had niemand deze druilerige weekdag uitgekozen om de kerk te bezoeken. Nick vond het niet erg. De laatste keren dat hij deze kerk had bezocht was het er steeds overvol geweest. Blijkbaar keerden de mensen in tijd van nood toch hun gezicht terug naar God. Overal in het land zag je versschillende kerkgemeenschappen en moslimbroederschappen bloeien.
Aarzelend liep Nick door het gangpad. Het altaar was versierd met paarse linten en een groot Jezuskruis vulde de ruimte boven dit altaar. Overal stonden houten banken. Nick zocht een zijbeuk op die hem uit het gezicht onttrok en nam plaats. Hij vouwde zijn handen en begon te bidden. Ook hij was terug gelovig. In de vele momenten van wanhoop en eenzaamheid die hij de laatste maanden en jaren had beleefd was God immers vaak zijn enige vriend. Hij verzonk in gebed en meditatie en hoorde zelfs de galmende voetstappen niet die naderbij kwamen.
Pas toen pastoor Peter Clausson hem toesprak ontwaakte hij uit zijn verdoving: “welwel, wie we hier hebben? Normaal ben je beter op je hoede.”
Meteen was Nick alert maar een glimlach verscheen op zijn gegroefde gelaat toen hij de pastoor zag. Hij stond op en omhelsde de man als een oude vriend.
“Het is weer een tijdje geleden” zei de pastoor nu ernstig “ik vroeg me al af of ze je nog niet te pakken hadden.”
“Kan ik hier enkele dagen verblijven, pastor? Ik zoek onderdag voor enige tijd.”
“Jij bent altijd welkom. Denk er echter aan de BvG ook weet heeft van het kerkasiel. Vaak doen ze controle rond de kerk en in de bijgebouwen Maar ze zijn pas geweest. Ik denk dat ze nog wel een tijdje wegblijven.”
Nick streek opgelucht door zijn korte blonde haren. “Dank u” was het enige dat hij kon uitbrengen.
Opnieuw lachte de pastoor minzaam. “Het huis van God staat altijd open voor mensen in nood.” Kom dan neem ik je mee naar de pastorie.
Ze verlieten de kerk via een zijdeur Langs een oude, smalle wenteltrap kwamen ze in de privé-vertrekken van de pastoor.
Peter Clausson was een aimabel man. Hij schonk Nick een glas rode wijn in en zocht snel wat voedsel bij elkaar. “Laat het je smaken.”
“Hoe het zover is kunnen komen?” Clausson zuchtte. Hij was een geboren verteller maar dit was niet bepaald niet meest favoriete verhaal.
“Rond het jaar 2005 begon de aarde pas echt op te warmen. De industrie van de westerse landen en de leefwijze van de mensen tout court had ook in de jaren daarvoor al gezorgd voor een verhoging van de wereldwijde temperatuur. Maar 2005 was een recordjaar. Vanaf dan merkte ook de modale burger de opwarming in zijn dagelijkse omgeving. ’s Winters sneeuwde en vroor het haast niet meer, in april stegen de temperaturen tot boven de normale zomermaxima en inde zomer regende het continu en onophoudelijk. Bepaalde academici legden de verantwoordelijkheid van deze opwarming volledig bij de mens. Door hun vervuilende manier van leven en hun uitstoot van Co2-gassen zou de aarde opwarmen. Andere academici nuanceerden dit beeld: de mens zou wel gedeeltelijk verantwoordelijk zijn, maar aan de andere kant was de opwarming ook mede een natuurlijk fenomeen. Weer anderen beweerden dat het iets te maken had met zonne-vlekken en dat de mens helemaal niet verantwoordelijk was voor de opwarming. Hoe het ook zij, door de publicatie van enkele boeken stond het thema plotseling wel op de politieke agenda van heel wat Europese landen. In de Verenigde Staten, globaal gezien één der zwaarste vervuilers, was dit veel minder het geval. Ook heel wat gewone mensen begonnen de gevaren in te zien. Desalniettemin werden slechts halve maatregelen genomen. De economische situatie belette in vele gevallen een efficiënt anti-opwarming beleid. Vanaf 2014 begon de situatie echt dramatisch te worden. De seizoenen verdwenen en in korte tijd was er nog enkel sprake van een regenseizoen en een droger, warm seizoen, hier in Europa. De Zwitserse en Noord-Europese gletsjers verdwenen helemaal. De temperatuursstijgingen zorgden voor overstromingen, een wereldwijd gebrek aan drinkbaar water en vruchtbare landbouwgrond. Vanaf 2020 waren vele plekken op aarde onbewoonbaar geworden. Op heel veel plaatsen heerste vanaf dan anarchie en de wet van de sterkste. Vele mensen stierven. Slechts enkele landen hoog in het noorden konden een min of meer beschaafde samenleving in stand houden. Vluchtelingen van overal kwamen in grote getale naar deze landen toe. Onze buurlanden, die ook nog min of meer leefbaar waren, namen al deze vluchtelingen op. Norvia daarentegen hanteerde vanaf het begin een streng migratiebeleid dat vanaf 2037 nog werd veaangescherpt. Onze buurlanden gingen vervolgens tenonder aan overbevolking, terwijl wij hier nog steeds een geciviliseerde samenleving kennen.”
“Dus eigenlijk ben jij ook tegenstander van grootschalige hulpverlening aan Norvia?” vroeg Nick verbaasd.
“Nee, dat niet. Uiteindelijk is de dood van elke vluchteling een persoonlijk drama. En uiteindelijk zijn wij allemaal verantwoordelijk voor deze situatie.”
“Hoe bedoel je?”
“Onze voorouders hebben allemaal meegedaan aan de vervuiling van de aarde. Uiteindelijk hebben wij gewoon het geluk gehad om op een stukje aarde te wonen waar de gevolgen ervan nog erg meevielen. Ik zie het als onze plicht om de minder-fortuinlijken een helpende hand toe te steken.”
Hoofdstuk 8: 29 mei 2044
Mon knikte goedkeurend. Hij had alle voorzorgsmaatregelen genomen. Zowel de hybride wagen van Gerrad en Katja als hun appartement aan de Kungsgatan, één van de grote winkelstraten van Norvia, waren voorzien van afluisterapparatuur. Ook het hoofdkwartier van de H.A Z., buiten het centrum, had hij met een bezoekje vereert. De verouderde computers waren snel gekraakt maar noch in de bestanden noch in de talrijke kartonnen dozen gevuld met fardes vol officiële papieren had hij verdachte documenten gevonden. “Ze waren blijkbaar erg voorzichtig” grinnikte Mon. “En terecht overigens. Als hij ook maar iets verdachts opmerkte zou hij meteen ingrijpen. Natuurlijk moest hij eerst de hele organisatie een beetje in kaart hebben gebracht. Het had geen nut om Katja en Gerrad een kogel door het hoofd te jagen als de rest van het clubje ongehinderd verder mocht werken.” Liefkozend streelde hij zij Firefox. Het was zijn geliefkoosd wapen; eentje dat hij al meermaals gebruikt had om overheidsopdrachten tot een goed einde te brengen. Het had hem nog nooit in de steek gelaten. En hoewel er zeker betere wapens op de markt waren, die van korte afstand nog doeltreffender en schadelijker waren, behield hij zijn Firefox uit sentimentele overwegingen.
Hij zat op het veel te kleine terras van een donker cafeetje pal tegenover het hoofdkwartier van de H.A.Z. Bij het schaduwen van zijn opdrachten had hij altijd moeite om voortdurend geconcentreerd te blijven. Vaak gingen zijn gedachten naar eerdere opdrachten. Zoals naar die zaak van nog maar enkele weken geleden. “Toen had hij de opdracht gekregen om Klaisa Hakarainen, een free-lance journalist van de linkse krant Kehäsanomat, die in zijn stukken wel erg kritisch uithaalde naar de overheid het zwijgen op te leggen. Deze opdracht was anders dan al de vorige aangezien het hier om een semi-bekende figuur ging. Zijn dood moest dan ook op een ongeluk lijken en mocht onder geen enkel beding in verband worden gebracht met de zittende regering. Mon kon dus zijn Firefox niet gebruiken. Hij had de journalist twee weken lang geschaduwd en was tot de conclusie gekomen dat de man in kwestie waarschijnlijk zelfs meer wist van het overheidsprogramma om vluchtelingen te elimineren dan hij in zijn krant liet uitschijnen. Hij was constant op zijn hoede. Liep nooit over straat na 6 uur, was zoveel mogelijk in gezelschap van collega’s en hij had zich een rottweiler aangeschaft. Uiteindelijk was Mon er toch in geslaagd om bij de man in de buurt te geraken. Hij had zich een valse perskaart laten aanmaken, en liet een knappe overheidsblondine een afspraak maken met de journalist voor een interview. Een “diepte-interview” waarin zowel de persoonlijkheid als de ideeën van Hakarainen naar voren moesten komen. Hij beweerde een stagiair te zijn (wat moest verklaren waarom hij nog geen artikels op zijn naam had staan) die pas in dienst was bij een krant uit Sligo. Hij had zijn naam ook laten inschrijven in het personeelsbestand van die krant en dat was een goede zet geweest. Hakarainen had meteen geïnformeerd of hij er daadwerkelijk in dienst was. Dankzij het bevestigende antwoord op die vraag had hij uiteindelijk ingestemd met het interview. Mon had gehoopt hem uit zijn woning te kunnen lokken maar Hakarainen had enkel toegestemd met een interview in zijn eigen omgeving. Dat betekende dat hij ook de rottweiler moest afmaken. Dat zinde hem niet echt. Hij hield immers van dieren. “
Mon nipte eens van zijn drankje waarna zijn gedachten meteen weer teruggingen naar Hakarainen.
“Van die rottweiler had hij verdomme echt spijt. Mika heette het beest. Hij had aangebeld bij Hakarainen en de man had meteen naar zijn perskaart geïnformeerd. Toen hij eindelijk binnen was had hij een bandrecordertje op tafel gezet om het schouwspel compleet te maken. Hakarainen maakte de fout om tijdens het interview enkele documenten te willen bovenhalen om zijn betoog te staven. De enkele seconden die hij de kamer verliet waren genoeg voor Mon. De geluidsdemper op zijn Firefox zorgde ervoor dat de journalist niet hoorde hoe zijn hond werd afgemaakt. Mon joeg hem een kogel door zijn bruinzwart hoofd en plaatste zich vervolgens verdekt op achter de deur. Toen de man terugkwam viel hij hem in de rug aan en spoot hem een grote hoeveelheid Barbituraat in de nek. Hakarainen. slaagde er nog in om zich om te draaien en zijn belager –niet eens echt verbaasd-aan te kijken vooraleer hij in een diepe, onomkeerbare coma neerzeeg. Mon trok zijn handschoenen aan en legde hem in bed. Hij bleef nog even –met een soort van verplichte eerbied- naar zijn slachtoffer kijken en ging vervolgens de sporen van zijn aanwezigheid verwijderen. Hij had een uitstekend geheugen en wist precies waar er eventueel vingerafdrukken van hem konden zitten. Hij stopte een heleboel verdovende middelen in allerlei laden en kasten van de man om hem eventueel in diskrediet te brengen en vernietigde alle aan de overheid gerelateerde documenten die hij maar kon vinden. Vervolgens plaatste hij een diskette in de computer van de journalist die ervoor zorgde dat alle bestanden onleesbaar zouden worden. Tenslotte moest hij de hond nog laten verdwijnen. Mijn god, wat had hij spijt van die hond. Hij hoopte vurig dat Katja en Gerrard zich in de nabije toekomst ook niet zo’n rotbeest zouden aanschaffen.
Hoofdstuk 9:1 juni 2044
In Norvia kon je kiezen tussen 4 t.v.-stations. Eentje ervan speelde de hele dag popsongs, twee werden gesubsidieerd door de overheid en tenslotte had je ook nog het onafhankelijke t.v.-station NN. (Norvia News) NN probeerde ongekleurd nieuws te brengen en, wars van elke politieke overtuiging, objectief de feiten te berichten. Eigenlijk was de zender gewoon mainstream, maar uiteraard werd ze met een scheef oog bekeken door de overheid en moesten de medewerkers voortdurend op hun hoede zijn. Toch werd de zender voorlopig nog niet opvallend tegengewerkt.
Katja en Gerrard hadden voortdurend NN opstaan, al durfde Katja ook wel eens te zappen naar de muziekzender. Het verbaasde hen dan ook niet dat zij het nieuws dat hen via onofficiële kanalen reeds eerder had bereikt, opnieuw hoorden op NN. Geen van de andere zenders berichtte over deze zaak, maar toen Katja het item, lui achterover liggend in haar sofa zag, zette ze zich meteen recht.
“Een enorme groep vluchtelingen heeft zich verzameld aan de Oostgrens van Norvia.” wist de nieuwslezer te vertellen. “het gaat hier waarschijnlijk om een aantal dat zijn gelijke niet kent in de geschiedenis. Volgens niet-bevestigde bronnen schommelt hun aantal tussen de 8000 en 9000 mensen. De vluchtelingen hebben een kamp opgezet op slechts 27 kilometer van het grensdorp Watou. De regering reageert door het sturen van extra manschappen die de grens moeten bewaken. Zeker 500 BvG-ers zijn in allerijl naar Watou vertrokken, aangevuld met een detachement van het officiële leger. De regering heeft in een statement al te kennen gegeven zeker geen precedent te stellen door deze grote groep te regulariseren. Volgens onze reporter ter plaatse, die met enkele vluchtelingen heeft kunnen praten, is de groep spontaan gegroeid. Naar het schijnt zocht men bescherming bij elkaar tegen mensenhandelaren en wilde dieren. We gaan nu naar Norviaville voor een interview in verband met deze zaak met Simon Hogerfelt, broer van onze grote leider…”
Gerrard zette het nieuws af en zuchtte. Katja zag hem meteen in een depressieve bui wegzinken en streelde zachtjes zijn rug. “Voorlopig kunnen we hen niet helpen” fluisterde ze” maar we kunnen wel eens gaan kijken of we niets voor ons negertje in Sligo kunnen doen. Bovendien kan Diego ook wel eens wat afleiding gebruiken.”
Gerrard knikte moeizaam. Ze wilde hem vastpakken en eens goed door elkaar rammelen, maar ze wist dat dat niet de manier was om Gerrard aan te pakken.
“Dat kunnen we doen”zei hij vanuit de verte.
“Laten we dan maar vertrekken.”
Eigenlijk had ze vandaag meer zin om de godganse namiddag lekker lui in hun appartement te blijven, maar dan zou Gerrard toch de hele tijd liggen piekeren. Misschien was hij wel zo gek om naar Watou te reizen. Het tripje zou hem wat afleiding bezorgen en bovendien was Sligo de andere richting uit.
Ze namen de bus naar één van de grote parkings aan de rand van Norviaville, waar hun hybride wagen geparkeerd stond. Het was ongeveer 300 mijl naar Sligo en Katja hoopte dat Gerrard rustig zou rijden. Dan kwamen ze pas tegen de avond aan en hadden ze een ontspannen namiddag voor de boeg. Er was immers nooit veel volk op de baan.
Sinds de Grote Opwarming was het de constructeurs verboden om nog wagens met airconditioning te maken. De ironie in het verbod typeerde volgens Katja de tijd waarin ze leefden. Het was vaak veel te warm en juist datgene wat voor afkoeling kon zorgen vergrootte het probleem. De zon stond al hoog aan de hemel toen ze vertrokken en het was bloedheet in de wagen. Ondanks dat ze beide raampjes hadden opengedraaid zweette Gerrard al na een klein half uurtje als een rund. Ze hadden drie flessen mineraalwater meegenomen en Gerrard vreesde dat ze halverwege nog eens ergens moesten stoppen om hun voorraad aan te vullen. “Als het nu eens wat minder warm werd zou het voor iedereen makkelijker zijn” dacht hij.
Mon vloekte. Er waren te weinig wagens op de baan om Gerrard en Katja van op dichte afstand te volgen. Dan zou hij zeker opvallen. Via de afluisterapparatuur wist hij natuurlijk dat ze op weg waren naar Sligo en hij kon hen evengoed voorbijrijden en in de kuststad opwachten. Dat zou eenvoudiger zijn, maar ten eerste wist hij nog niet waar in Sligo ze zouden vertoeven en ten tweede veranderden ze misschien nog van gedachten. Hij vond het raadzamer om enkele mijlen achter hen te blijven en zelf ook het gezapige tempo van Gerrard aan te houden. Dat betekende wel dat hij hen regelmatig uit het oog verloor maar daar kon hij nu éénmaal niets aan doen.
Gerrard kreeg gelijk. Ze hadden nog zeker 150 mijl te gaan en hun drinkvoorraad was tot een absoluut minimum herleid. Toen hij na de zoveelste heuveltop aan zijn rechterkant een houten afspanning zag met een grote parking aarzelde hij dan ook niet om even een tussenstop te maken. Het was zo’n typisch winkeltje waar je drank, broodjes, prullaria, kranten en tijdschriften kon kopen. De eigenaar was een dikke, kalende man met enorme zweetplekken onder zijn oksels. Ook in de winkel was airconditioning verboden en het was er eigenlijk te heet om te werken. Katja vond het altijd fijn om tussen de prulletjes te snuffelen en uiteraard kwam ze terug met een schattig uitziend knuffelbeestje.
“Mag ik ook mee naar Sligo?” vroeg ze met een piepstemmetje, haar gezicht verstoppend achter de pluche eend.
Gerrard negeerde haar.
“Hallo mijnheer. Je laat me toch niet achter hier?” Opnieuw die piepstem. “Kijk eens in mijn zielige eendenogen.”
Gerrard lachte. “Hoeveel pluche beesten heb jij thuis niet liggen?”
“Nog veel te weinig.”
“Pak moeder eend maar mee. Ik reken alvast af.”
Terwijl Gerrard de drie flessen water, het pak koekjes en de pluche eend betaalde ging Katja naar buiten. Net op dat moment kwam er iemand de parking opgereden. De chauffeur leke iemand te zoeken en Katja meende een blik van opluchting te herkennen toen hij haar zag. Hij keek haar nu strak aan.
“Wat een pervert”dacht ze en ze stak haar middelvinger op.
Opnieuw kon Mon een vloek nauwelijks onderdrukken. “Wat een beginnersfout.” Hoewel hij slechts geraden had dat zijn prooi een tussenstop zou houden had hij nooit spiedend de parking mogen afzoeken. Toen hij het meisje in het oog kreeg bleef zijn blik secondelang op haar rusten. Ze had het gemerkt en nu kende ze zijn gezicht. Hij was ervan overtuigd dat ze hem snel zou vergeten, maar ze had zijn gezicht gezien. Dat was een fout. Dat vond hij niet leuk. Absoluut niet!
Ze reden verder en Gerrard verhoogde het tempo nu. “Hij lijkt wel een paard dat zijn stal ruikt” dacht Katja. In de late namiddag kwamen ze eindelijk in Sligo aan. Het centrum van het stadje was niet autovrij zodat Gerrard rechtstreeks naar een ondergrondse parking kon rijden op 200 meter van het onderduikadres van de H.A.Z. In de donkere garageboxen was het heerlijk koel en Gerrard voelde meteen zijn lichaam ontspannen toen hij uitstapte. “In feite zouden we dit pand moeten afhuren” grapte hij.
De ondergrondse parkeergarage gaf uit op het centrale plein. Rustig wandelden ze naar buiten, de omgeving in zich opnemend. In het midden van het plein stond een standbeeld van een schelpenvanger. In vroegere tijden, voor de opwarming, was er hier een grote afzetting van schelpen. In de plaatselijke musea kon je er alle info over vinden. Rond het standbeeld stonden enkele oudere mannen hun dagelijkse babbeltje te slaan. Door zijn vele bezoeken aan het stadje begon Gerrard hen te kennen. Zij waren onderdeel van de plaatselijke folklore; Hoe warm het ook was, elke dag waren zij paraat. Er viel voor hen toch weinig anders te doen. Gerrard had, buiten medeweten van alle andere H.A.Z.-leden om , één van de oudjes ingehuurd. Hun aanwezigheid op het plein was niet verdacht, zij kregen alle nieuwtjes te horen en zij konden rustig iedereen observeren. Gerrard had al lang het gevoel dat hij wat extra rugdekking kon gebruiken. Zelfs Katja wist er niets van af. Een korte blik van het oudje vertelde Gerrard dat hij hen had gezien en een oogje in het zeil zou houden.
Ze staken het plein over en passeerden enkele kraampjes met vis en kwallen. Door de opwarming was het visbestand in de zeeën rond Sligo drastisch gedaald. Enkel nog noordelijker vond je intacte, rijke visgebieden. Hier waren vele soorten uitgestorven en hun plaats werd ingenomen door kwallen. Die kwamen in zo’n grote getale voor rond Sligo dat men ze in de menselijke voedselketen had gebracht. Op de juiste wijze bereid smaakten ze trouwens prima, al vond Gerrard de aanblik van een kwal op zijn bord nog steeds degoutant.
Uiteindelijk kwamen ze in enkele kleinere, donkere straatjes terecht. Gerrard en Katja waren nu op hun hoede. Het leek erop alsof niemand aandacht aan hen schonk en toen ze het onderduikadres hadden bereikt klopten ze snel aan. Even gebeurde er niets. Na een tiental seconden ging er een klein luikje open en zagen ze het dikke kroeshaar van Diego verschijnen. Hij moest op zijn tenen gaan staan op hen te kunnen zien. Diego sloot het luikje terug en liet hen binnen.
“Goed om jullie weer te zien. Ik vroeg me al af of jullie ons al waren vergeten?”
Gerrard gaf zijn kompaan een kameraadschappelijke schouderklop. “Ik durfde niet te bellen, mailen of zelfs een brief met de post te sturen. Met die verdomde overheid van ons weet je nooit.”
Ook Katja gaf Diego een knuffel. “Ik ben blij je lelijke kop weer eens te kunnen bewonderen” grijnsde ze.
“Hmm, kan het zijn dat je een paar kilo bent bijgekomen? Weer teveel pizza naar binnen gekapt? Je moet echt eens op je lijn beginnen te letten, meisje.”
“Geef maar toe dat je naast zo’n meisje als ik zou willen wakker worden ’s morgens. Ik verdenk je er zelfs van om over mij te fantaseren.”
“Nu dacht ik toch dat jij een realist was. Een mens kan zich toch vergissen.”
Voordat Katja hem weer van repliek kon dienen greep Gerrard in.
“Kinderen, kinderen…kunnen jullie nu nooit eens gewoon zeggen dat jullie elkaar graag zien? Om ter zake te komen…Hoe is het met Kristof?”
Kristof was blij hen te zien. Hoewel Diego zeker aangenaam gezelschap was had hij behoefte aan afwisseling. Het was moeilijk om voortdurend met z’n tweeën in een beperkte ruimte te vertoeven. Bovendien snakte hij naar nieuws. Hij was niet naar het noorden gekomen om de rest van zijn dagen te slijten in een klein huurhuis Hij wilde weten wat ze met hem van plan waren-zonder verder ondankbaar te lijken.
“Ik begrijp je wel hoor. Maar voorlopig kan ik niet anders dan zeggen dat je geduld moet oefenen.”
“Wat bedoel je?”
“Wij zijn een kleine organisatie. Wij proberen mensen te helpen in het zuiden en vluchtelingen, die weinig of geen kans op overleven hebben, onder te brengen op geheime locaties.”
“En daar moeten ze dan de rest van hun leven verblijven?”
“Nee. De bedoeling is het politieke klimaat te veranderen. Steeds meer mensen en organisaties zijn ervan overtuigd dat dit niet de juiste manier van handelen is. Wij proberen druk te zetten, maar we staan tegenover een machtige elite. Die elite leidt een goed leven en probeert elke mogelijke verandering tegen te gaan. Maar we zijn ervan overtuigd dat wanneer we genoeg druk kunnen zetten we het beleid kunnen veranderen.”
“Maar dat kan nog een tijdje duren?”
“Euh…ik vrees van wel.”
“En zolang moet ik ondergedoken leven?”
“Dat lijkt me de enige oplossing.”
Kristof herviel in een somber stilzwijgen. Iedereen begreep hoe hij zich moest voelen.
“Ik heb nog kaastaart staan” zei Diego plotseling, in een pathetische poging om Kristof terug wat op te vrolijken. “Wie wil er een stuk?”
Diego rommelde wat in zijn ijskast en net toen hij de kaastaart had gevonden werd er op de deur geklopt. Ze keken elkaar verschrikt aan.
“Naar boven” siste Gerrard tegen Kristof “Verstop je.”
Hoofdstuk 10: 15 juni 2044
Peter Clausson had zich een uitstekend gastheer getoond. Enkele maanden lang had hij Nick volgepropt. Hij was in die periodezeker een kilo of zes bijgekomen. Voor het eerst sinds heel lang had hij een relatief lange tijd op één plek verbleven. Bovendien had de pastoor met zijn boeiende verhalen ook zijn mentale onrust gedeeltelijk kunnen wegnemen. Door mensen zoals hem en Sofia geloofde Nick nog in verandering. Zolang er zulke mensen waren had hij een reden om te blijven rennen, te blijven geloven dat er ook voor hem een toekomst was. Maar nu moest hij vertrekken. Niet dat de pastoor het hem met zoveel woorden had gezegd. Maar hij wist dat als hij te lang op één plek bleef hij de persoon in kwestie in gevaar bracht. De kans dat iemand hem opmerkte werd steeds groter. Daarnaast was er ook nog het kostenplaatje. Hij had geen rooie cent en leefde op kosten van zijn vrijgevige hulpverlener. Dus nam hij afscheid. De pastoor keek bezorgd.
“let goed op jezelf. De BvG wordt steeds brutaler. Ik heb de indruk dat ze hun heksenjacht nog hebben opgedreven. En ze zijn meedogenloos.”
Nick knikte. Hij omhelsde de pastoor. “Bedankt voor alles. Misschien kom ik achter een half jaar nog eens binnenwippen.”
“Je bent altijd welkom.”
Toen de zware kerkdeur achter hem dichtging had Nick een naargeestig gevoel. Hij had lange tijd liggen nadenken wat zijn volgende stap zou zijn. Terug naar Sofia kon hij voorlopig niet want na de inval werd haar huis in de gaten gehouden.
“Misschien wordt het weer eens tijd om de stad een tijdje te verlaten” piekerde hij. “Misschien moet ik Norvia terug verlaten.” Die gedachte had de laatste dagen een prominente plaats in zijn bewustzijn ingenomen. Het werd steeds gevaarlijk en gevaarlijk in de stad.Je had er natuurlijk onderduikadressen, hulpvaardige lieden en plaatsen waar je aan eten kon geraken, maar daarentegen stond dat de BvG hier voortdurend aan het spieden was naar migranten.”
Hij zuchtte eens diep. Terwijl hij opnieuw het kerkplein overstak, nam hij een besluit. Hij zou de stad en het land verlaten. Hij zou zich proberen aan te sluiten bij die grote groep vluchtelingen waarvan hij had gehoor op het nieuws. Misschien was daar wel een toekomst voor hem weggelegd?
Hoofdstuk 11: 27 mei 2044
Leroy staarde sip voor zich uit. Na twee dagen relatieve rust had de kampcommandant besloten om vandaag weer eens een nachtelijke inspectietocht te houden. Gretna was jarenlang de plaats geweest waar vluchtelingen hun sprong in het duister waagden. Het viel hem op dat ze er de laatste tijd minder arresteerden. “Dat kon maar twee dingen betekenen” dacht hij. “Of ze verschuilen zich beter of er komen er minder” Gezien hun nieuwe manier van omgaan met migranten nam Leroy aan dat zijn tweede veronderstelling de juiste was. “Hogerfelts plannetje werkt duidelijk.” Leroy haatte die gedachte. Hoewel hij jaren als een overtuigd BvG-er de grenzen verdedigde, en hoewel hij ook vond dat zijn land niet de halve wereld kon opvangen, hield hij er toch niet van om mensen zomaar neer te knallen. “We zijn toch geen barbaren” dacht hij vaak. “Het begint er anders steeds meer op te lijken.”
Het groepje dat de kampcommandant had uitgezicht bestond uit 6 man. “Hijzelf, Leroys beste vriend Vic en drie soldaten waar hij in feite weinig contact mee had.” De grote poort zwaaide open en hun voertuig verliet de kazerne. Vic zat achter het stuur en de anderen hadden postgevat in de laadbak.Een fletse maan verlichtte hun pad enigszins. Toch was het een vrij duistere nacht. “Een nacht waarop migranten proberen ons land binnen te komen en met hun vuile poten onze grond bezoedelen” wist de commandant te vertellen. De soldaat tegenover hem lachte overdreven luid met de opmerking van zijn overste. “Dan zullen we hen dat snel afleren.”
De elektrisch aangedreven 4x4 maakte weinig geluid. Vic reed dan ook niet snel. De commandant had bevel gegeven om de lichten te doven zodat eventuele vluchtelingen hen niet al van mijlenver zagen aankomen. Voorlopig hielden ze een zuidoostelijke koers aan. Er heerste nu een gespannen stilte in de laadbak. Enkel het knappen van de takken die onder de wielen van hun voertuig waren beland zorgde voor enig geluid. Toen ze Jacobs Creek naderden gaf de commandant teken om halt te houden. In korte bewoordingen deelde hij zijn orders uit.
“Vic en Magnus blijven bij de wagen. Zorg ervoor dat de motor blijft draaien zodat we-indien nodig-meteen kunnen vertrekken. En wees waakzaam.”
Voor hij verder ging voegde hij er nog aan toe: “jullie weten wat je moet doen wanneer jullie een vluchteling tegenkomen?”
Magnus knikte bevestigend , maar vanuit een ooghoek zag Leroy dat Vic aarzelde. De commandant had het ook opgemerkt.
“Wat doe je als je een vluchteling tegenkomt, Vic?”
“Geen genade” bromde Leroys vriend.
“Prima. Geen genade. Je weet dat het voor de goede zaak is.”
Snel gaf hij nu ook de rest van zijn bevelen.
“Sander, Jonas en Martin trekken naar het oosten. Maak een grote cirkelvormige lus zodat jullie over een uur of vier weer hier aanbelanden. Ik ga met Leroy naar het westen en doe hetzelfde.”
Innerlijk begon Leroy heftig te vloeken. Hij was het liefst met één van die hansworsten vertrokken. Waarschijnlijk verloren ze na een half uurtje hun waakzaamheid en begonnen ze te roken. Nu hij met de commandant opgescheept zat was hij wel verplicht zijn vaderlandsliefde te tonen.
Het eerste uur van hun tocht kwamen ze niemand tegen. Hoewel hun kampleider een breedgeschouderd iemand was die bovendien zeker 1m90 mat, beheerste hij de kunst om opvallend stil door de nachtelijke wildernis te trekken. De laaghangende takken van bomen en struiken schenen speciaal Leroys gezicht te viseren en meermaals zwiepte er eentje in zijn gelaat. Daarnaast had het de afgelopen dagen enkele malen hevig geregend en was het bospad veranderd in een modderpoel. Leroy had alle moeite om niet voortdurend uit te glijden. Zijn overste scheen van dit alles geen last te hebben.
Na een uur hielden ze stil op een kleine open plek. “Niets te zien” bromde de commandant.
“Misschien beginnen ze het te leren?”
Hij keek in het grijnzende gelaat van zijn chef. “Ik hoop het niet Leroy. Ik hoop het niet. Ik wil vannacht zo’n stinkkakker neerknallen nadat ik hem heb verteld dat zijn aanwezigheid hier niet gewenst is.”
Van opwinding begon hij zowaar luider te praten.
“Die vuile zuiderlingen die denken dat ze zomaar ons prachtige land kunnen binnenkomen en dan ook nog verwachten dat we ze met open armen ontvangen.”
Leroy keek hem verbijsterd aan. In het fletse maanlicht deed de man hem denken aan een hoofdpersonage uit reeds lange vervlogen horrorfilms. De commandant scheen Leroys afkeer niet op te merken. Hij draaide zich simpelweg om en hervatte stilzwijgend zijn pad.
Ze ploeterden verder door het nachtelijke groen. Het begon weer te regenen en Leroy voelde de kou doorheen zijn kaki camouflagepak trekken. Bovendien raakte hij vermoeid. Het scheen hem echter beter om voorlopig die vermoeidheid niet te vermelden. De commandant hield het tempo opvallend hoog en Leroy vervloekte hem opnieuw.
Plots bleef de commandant echter staan. Leroy had het ook meteen gehoord. Links van hem had geritsel geklonken.
“Laat het een nachtdier zijn. Oh god…laat het alsjeblieft een beest zijn.”dacht Leroy.
De commandant twijfelde een seconde. Leroy zag hem zich afvragen of hij versterking moest vragen. Na die eindeloos durende seconde nam de man een resoluut besluit. Hij scheen met zijn zaklantaarn in het dichte kreupelhout.
“Is daar iemand?” Hij trachtte niet te dreigend te klinken. “Je wist maar nooit of zo’n naïeve vluchteling de natte nacht ook beu was en heil zocht bij zijn toekomstige moordenaar.”
Er reageerde echter niemand. Gespannen tuurden ze in het duister.
De commandant herhaalde zijn vraag, maar kon deze keer de afkeer niet uit zin stem bannen.
Toen er opnieuw geen antwoord kwam stapte de commandant voorwaarts het kreupelhout in. Hij klemde zijn vingers gefocust rond de trekker van zijn geweer. Leroy volgde hem op de voet en had moeite met ademen. Stapje voor stapje verwijderden ze zich van het bospad en liepen verder de wildernis in. Leroy verbeelde zich dat hij het intense bonken van zijn eigen hart hoorde weerklinken. Ondanks de koude voelde hij de zweetdruppels langs zijn gezicht en nek naar beneden glijden. Opeens ging alles echter heel snel. Vanachter een boom sprong iemand recht die meteen probeerde-nog half struikelend-verder het bos in te rennen. De commandant aarzelde geen seconden. En vuurde op romphoogte; “Dat was duidelijk geen waarschuwingsschot” dacht Leroy nog.
“Komaan man, daar hebben we zo’n vuile migrant. Achter hem aan voordat hij ontsnapt.”
In ijltempo gingen ze op het geluid af. Hun prooi was duidelijk niet gewend om in bossen rond te lopen en kwam maar langzaam vooruit. De duisternis gaf hem nog enige dekking en Leroy prevelde innerlijk een schietgebedje dat die duisternis hem zou redden. De commandant was echter een volleerd soldaat. Ware er niet de adrenaline van het jagen, dan was deze toch niet meer dan een routineklus voor de man. Ze verkleinden dan ook hun achterstand met de seconde. Leroy hoorde de migrant rochelen en hijgen. Zelfs het gedempte geluid van zijn gejaagd geloop was nu duidelijk hoorbaar. En plots………was het stil. Meteen hield ook de commandant halt. Spiedend keek hij rond voordat hij-nu voetje voor voetje-verder ging. “Hij is hier in de buurt. Pas op” waarschuwde de commandant Leroy. Een lange stilte verstreek nu. Het was duidelijk dat de vluchteling zich had verstopt.
Leroy zag niets. Diep in de bossen ontbrak het de maan aan kracht om de inktzwarte nacht te breken. “Waar zit je, kerel?” dacht Leroy. “Kon ik je maar helpen.”
Hij zette voorzichtig weer enkele stappen vooruit. Plots, als in een droom, sprong de migrant vanachter een boom tevoorschijn. Hij had een zware tak in zijn handen en sloeg met alle kracht in op Leroy. Ondanks dat de man hem maar zijdelings had geraakt, kwam de klap aan. Leroy wankelde achteruit en voelde zijn bloed sijpelen uit een gapende hoofdwonde. Hij duizelde en vond de kracht niet om zich te verweren. Opnieuw hief de migrant de tak boven zijn hoofd om Leroy op een tweede klap te trakteren. Als de man hem vol op zijn hoofd raakte kon dat zijn einde betekenen. Beschermend hield Leroy de handen voor zijn hoofd. Een knal weerklonk. De zuiderling greep naar zijn been en viel achterover. Toen verscheen het grijnzende gezicht van de commandant. “We hebben hem, jochie.”fluisterde hij.
Met een grimas trok Leroy zich recht.
“Hij leeft nog.”
“Natuurlijk, ik heb hem in zijn been geschoten.”
“Waarom?”
“Waarom? Omdat er anders te snel een eind aan komt. Dat vuil stuk vreten moet weten dat we hem zullen slachten. Hij had hier maar niet moeten komen.”
De commandant ging op zijn hurken zitten en sprak zachtjes op de man in. Te allen tijde hield hij echter de loop op zijn slachtoffer gericht.
“Je weet toch dat je hier niet mag komen en ik je nu moet afmaken, niet?”
Met pijnlijk grote ogen keek de man hem vragend aan.
“Versta je me niet? Jij komt naar hier en spreekt zelfs niet eens onze taal?”
Het was duidelijk dat de man hem niet verstond maar wel begreep. Hij keek de commandant recht in de ogen. Aan zijn houding zag Leroy dat hij zelfs geen genade verwachtte. “Hoe groot moet hun miserie zijn , daar in het zuiden, dat ze toch de gok wagen wetende dat ze een grote kans hebben de stap niet te zullen overleven?” Het deed hem denken aan de lessen geschiedenis die hij vroeger volgde aan de universiteit van Norviaville. De parallel met de Afrikaanse bootvluchtelingen die in het begin van de eeuw op gammele scheepjes de oversteek maakten naar Europa was treffend.
De commandant scheen de situatie humoristisch te vinden. “Speel niet met hem” dacht Leroy “Knal hem dan meteen af.”
De commandant wou zijn slachtoffer echter eerst beroven van zijn waardigheid vooraleer hij zijn leven nam. Dat bleek echter niet bijster goed te lukken. De man bleef hem aanstaren . In zijn ogen kon Leroy allerlei emoties ontwarren: “haat, verdriet, melancholie…maar geen angst.” Geen schreeuw om genade.
De commandant plaatste nu de loop van zijn geweer tegen het voorhoofd van de zuiderling. “Moge je branden in de hel.”
Eindelijk sloot de zuiderling zijn ogen. Een luide klank doorbrak de stilte van het nachtelijke bos en het lichaam van de migrant viel roerloos neer.
“Weer eentje die niet zal parasiteren van de welstand van ons prachtige land” merkte de commandant op. “Doe me eraan denken dat ik er morgenvroeg enkele jongens op uitstuur om zijn lijk te verwijderen.”
Hoofdstuk 12: 1 juni 2044
Iedereen keek gespannen naar de deur. Het geklop had hen uit hun vertrouwde routine gehaald. Inmenging van buitenaf kon nooit goed nieuws zijn. Aan de andere kant was het feit dat het geklop niet gevolgd werd door het typische geroep van de gemiddelde BvG-er ook geruststellend. Diego schuifelde opnieuw naar het raampje. Het luikje maakte een krassend geluid wanneer hij het opendeed. Elke keer als hij dat geluid hoorde nam hij zich voor de scharnieren te oliën.
“Het is een oude man” stamelde Diego verbaasd. “Ik herken hem ergens van, maar kan hem niet thuisbrengen.”
“Laat maar binnen” zei Gerrard.
“Ben je zeker?”
“Ja, laat hem binnen.”
Voorzichtig schuifelde het oudje de kamer binnen. Diego sloot meteen de deur terug achter hem. Hij pijnigde zijn hersenen, maar kon het oudje nog steeds niet thuisbrengen. Zijn natuurlijke ongerustheid, gevoed door een jarenlang leven in een steeds meer op een dictatuur lijkend land, kwam gelukkig niet tot een explosie. De houding van Gerrard stelde hem gerust.
“Ga zitten Runar” zei Gerrard en hij schoof hem een stoel voor.
“Wil je iets te drinken? Een kopje thee misschien?”
“Niet nodig. Ik heb je iets te vertellen. Ik denk dat het je wel zal interesseren.”
“Laat ik je eerst even voorstellen. Aan Diego zijn verbaasde krullenkop te zien wil hij verduiveld graag weten wie je bent.”
Diego’s geknik bevestigde dit.
“Wel, ik heb Runar in het geniep ingehuurd. Hij heeft de ideale leeftijd om door niemand verdacht te worden. Elke dag krijgt hij via via nieuwtjes te horen op het centrale plein. Bovendien heb ik hem gevraagd om over ons te waken. Al wekenlang observeert hij dit gebouw. En als het nodig is , slaat hij alarm.”
“Dus” besloot Katja “het feit dat hij nu hier verschijnt –en mogelijk zijn rol verraadt- betekent dat er iets ernstigs gaande is?”
“Dat heb je goed opgemerkt, juffertje” begon Runar. “Er zijn wel enkele dingen die ik jullie wil vertellen.” En Runar begon zijn verhaal. Ondanks zijn hoge leeftijd slaagde hij erin om zich strikt tot de feiten te beperken.
“Ik had mijn oude vriend hier meteen herkend toen hij daarstraks uit de parkeergarage kwam en het plein overstak. Ik vermoedde dat hij naar jullie onderduikadres zou gaan. Er is voor hem immers geen andere reden om naar Sligo te komen. Ik bleef echter de gesprekken van mijn euh…leeftijdgenoten op het plein volgen, maar ik merkte ook al snel een andere nieuweling op. Hij liep zo’n 200 meter achter jullie.”
“Kan dat geen toeval zijn?”onderbrak Diego hem.
Runar schonk hem een misprijzende blik. “Alleen al het feit dat ik de man niet ken maakt hem verdacht. Als hij jullie dan blijft volgen tot aan dit gebouw dan kan ik niet anders tot de conclusie komen dat hij het wel degelijk op jullie heeft begrepen. De man was volkomen gefixeerd op jullie en had dus niet door dat ik het groepje ouderlingen had verlaten en hem op zijn beurt volgde. Toen jullie binnen waren heeft hij enkele tellen zijn oor tegen de deur gelegd, maar waarschijnlijk verstond hij niets van wat er werd gezegd.”
Hij is dan op zoek gegaan naar een hotel. Uiteindelijk heeft hij een kamer genomen in “het Clarion” Voor mij was dat de kans om jullie te komen waarschuwen zonder gezien te worden.
“Hoe zag die kerel eruit?” wou Gerrard weten.
“Lang, sproeten, ros haar” somde Runar methodisch op.
“Aiiii” Katja sloeg een kreetje.
“Ik denk……ik denk dat hij ons al langer volgt. Daarstraks zag ik zo iemand op het parkeerterrein van dat winkeltje naast de grote baan. Je weet wel…toen je wat extra drank wou inslaan.” Katja ratelde.Daaraan kon je merken dat ze erg geschrokken was.
“Dan moet hij wel heel geïnteresseerd zijn in ons” concludeerde Gerrard.
Hij kende nu één van hun schuiladressen. Daar verborgen ze dus iemand. De identiteit van die persoon was hem niet geheel duidelijk,maar daar zou hij snel genoeg achter komen. . In ieder geval, het was nu overduidelijk dat de H.A.Z. een select clubje van landverraders was die, met het geld van de overheid, diezelfde overheid een loer trachtte te draaien. Er waren de laatste tijd veel te veel linkse verenigingen aan de oppervlakte gekomen en Mon kende het standpunt van de regering. Als ze ons werkelijk tegenwerken moeten ze worden geëlimineerd. Geen gevangenisstraffen of zware boetes…iets dergelijks werkte toch niet. Simon Hogerfelt had het hem in hoogst eigen persoon verteld. “Als je zeker bent van je zaak, handel je die zaak voorgoed af. Aan verraders verspillen we geen tijd. Als je het onkruid de kans geeft te groeien, zal het je overwoekeren” En hoewel de H.A.Z. slechts een minimale rol speelde in het hele migratiehoofdstuk was die rol toch voldoende om alle leden te elimineren. Hij zou het juiste moment afwachten. “Misschien was het gemakkelijker om de BvG in te lichten en het hele zooitje op te laten pakken” bedacht hij even. Maar hij wist dat hij dergelijke zaakjes liever zelf afhandelde. Dat genoegen gunde hij zichzelf. Moord had hem nooit tegengehouden een zaak goed aan te pakken, integendeel. Bovendien was er die brunette…de manier waarop ze haar middelvinger naar hem had uitgestoken was bepaald pittig. Het werd dringend tijd dat iemand haar eens goede manieren zou leren. Misschien slaagde hij erin om eerst de mannen af te maken zodat hij nog een plezierige tijd met het meisje kon doorbrengen. Een grijns verscheen op zijn gezicht. Duidelijk hoorbaar mompelde hij: “alles voor het vaderland.” Daarop besloot hij voorlopig een hotelkamer te zoeken in afwachting van een gunstig moment.
Hoofdstuk 13: 21 juni 2044
Hij veegde het zweet van zijn gezicht. Het plakkende nat in zijn stoppelbaard gaf hem een onaangenaam gevoel. Hij was het de laatste jaren wel gewend geworden om lange tijd ongewassen door de straten te trekken, maar diep in zichzelf miste hij de dagelijkse hygiëne van een normaal burgerbestaan. Voorzichtig kwam hij van onder het deken uit. Hij hief zijn hoofd over de rand van de laadbak en speurde de parking af. Niemand! Een opgeluchte zucht ontsnapte aan zijn lippen. Zoals steeds had zijn intuïtie hem niet in de steek gelaten. Op eigen kracht de stad verlaten was onmogelijk. Alle toegangs-en uitvalswegen werden streng in de gaten gehouden door de BvG. “Stel je voor” dacht hij”dat hij op zijn dooie gemak te voet Norviaville zou verlaten en onderweg werd tegengehouden. “Maar mijnheer de BvG-er, ik wil uw mooie land juist verlaten.” Hij grinnikte. Waarschijnlijk zouden ze weinig geloof hechten aan zijn verhaal. Toch was het waar. Hij had genoeg van het eeuwige ge-ren, de voortdurende angst en het feit dat hij de mensen in gevaar bracht die hem wilden helpen. Met dit beleid lag zijn toekomst niet in Norvia. Dat was gewoon onmogelijk.
Hij had liggen piekeren over een manier om de stad te verlaten. Hij had er verschillende dagen over nagedacht maar was niet tot een oplossing gekomen; totdat hij op een dag in een bruine kroeg had gezeten, zijn weinige centen bestedend aan een klef broodje kaas. Zoals steeds was hij achteraan in een hoekje gaan zitten. Daar viel hij het minst op. Hoewel er reeds lang een rookverbod heerste in openbare gelegenheden (dat was-volgens Nick- één van de weinige goede maatregelen die de regering had getroffen na de Grote Opwarming) werd dit verbod totaal niet gecontroleerd. Een dikke sigarettenwalm –die het eten nog smaaklozer maakte-hing dan ook in het café. Plotseling schrok hij zich een hoedje. De deur ging open en er verscheen iemand in het zwarte uniform van de BvG.
“Niet reageren, niet reageren” dacht hij. “Maak je niet verdacht Misschien komt hij gewoon iets drinken.”
Rustig, schijnbaar onverstoord, had hij verder gegeten. Vanuit een ooghoek zag hij dat de man zich op een barkruk nestelde en een lokaal gebrouwen biertje, van gekocht mout en hop, bestelde. Er ging iets ongewoons van hem uit, iets niet-alledaags. Hij had een stevige zwarte baard en Nick had nog nooit een BvG-er met een baard gezien, maar dat was niet alles. De man straalde niet de gewoonlijke autoriteit van een BvG-er uit. En hoewel de man zeker iets misnoegds over zich had, voelde Nick instinctief dat hij te vertrouwen was. Toch aarzelde Nick om contact te leggen. Zijn intuïtie had hem nog nooit in de steek gelaten, maar misschien faalde hij juist deze ene keer. En net nu was er geen ruimte voor vergissingen. Nick voelde een sterke aandrang om naar de man toe te stappen, maar aan de andere kant hield zijn rationeel denken hem tegen. “Er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze man je zal helpen. Integendeel, hij draagt het uniform van diegenen die jou moeten verdelgen. Waarschijnlijk breng je jezelf in de nesten.” Dat waren de woorden die zijn lippen geruisloos vormden. Maar tegelijkertijd voelde hij een heftig verlangen, een zeer sterke drang, om geholpen te worden. Als in een film zag hij zichzelf rechtstaan, beheerst de stoel onder de tafel schuiven en langzaam op de man af te wandelen. De 8 stappen die hij moest zetten voelden aan als 8 mijl. Het was alsof zijn bewustzijn naar een lagere frequentie was gebracht, alsof hij handelde op automatische piloot. Diep vanbinnen wist hij echter: “dit is alles of niets.”
Hij was nog twee passen van de man verwijderd toen die zich-enigszins onhandig- omdraaide en recht in de ogen keek. Het leek alsof zijn bevroren bloed plotseling weer vloeibaar werd. Hij voelde zijn gezicht rood worden. De man keek hem verbaasd aan en Nick voelde dat de man meteen wist dat hij een illegaal was. Een vuile rat, een parasiet. Deze fout zou hem zijn leven kosten.
In plaats van snel zijn wapenstok te grijpen en wild op hem in te slaan sloeg de man een fikse teug achterover. “Ik had je nog niet zien zitten” bromde hij toen. “Heb je hier lang staan wachten?”
“Euh…”
“Ik reken af. Dan kunnen we onze afspraak in orde brengen.”
De man gooide enkele kronen op de toog, nam Nick onder de arm en wandelde naar buiten.
Hij duwde hem snel in zijn dienstwagen (die waren wel toegestaan binnen de stadsgrenzen) en stapte langs de andere kant in.
“Ben je je leven beu?” siste hij. “Hoe kom je erbij om op een BvG-er toe te stappen?”
“Euh…” Opnieuw wist Nick geen antwoord te verzinnen.
“Je bent toch niet achtelijk of zo? Want dan heeft het weinig zin dat ik je probeer te helpen.”
Nick knikte langzaam.
“God. Mijn naam is Leroy. Theoretisch nog steeds BvG-er maar in hart en gedachten van kamp verwisselt. Dat is jouw geluk” waarschuwde hij.”In het handschoenenkastje liggen nog twee biertjes. Geef mij er eentje en neem jij het andere.”
Gedwee deed Nick wat hem was opgedragen. Langzaam dronk hij van het lauwe bier. In geen eeuwigheid had hij nog alcohol achterover geslagen. In deze tijden was alcohol een luxeproduct dat hij zich niet kon permitteren. In de supermarkten was het haast zo duur als zuiver mineraalwater.
“Vertel me nu eens wie je bent en wat je plannen zijn;” vroeg Leroy toen. “Misschien kan ik je helpen.”
“Dit is de enige kans om aan de controles aan de stadsgrenzen te ontsnappen” had Leroy hem uitgelegd. “Ook al ben ik een BvG-er, mijn wagen wordt sowieso tegengehouden. Je kan dus niet naast me komen zitten. Maar uitgebreid de wagen doorzoeken zullen ze niet doen. Daarom vertoppen we je onder een heleboel rommel en dekens in de laadbak. De kans dat ze daaronder gaan kijken is miniem. Wie heeft er nu ooit gehoord van een BvG-er die illegalen het land wil uitsmokkelen? Maar” waarschuwde Leroy hem tevens” als ze je snappen sta je er alleen voor. Dan ben je een illegaal die ergens in mijn laadbak is gekropen en die ik niet ken. Dan ken ik je niet en zal ik je waarschijnlijk neerknallen voor de anderen teveel details uit je hebben losgeweekt. En schijnbaar trots zal ik dan zeggen “weer een rotmigrant minder.”
Leroy had ernstig gekeken en Nick wist dat hij elk woord meende. De man had geen andere keus. Als ze moesten weten dat hij, een BvG-er, illegalen hielp, knoopten ze hem op.
De spanning had hem totaal verkrampt maar het was gegaan zoals Leroy had voorspeld. Een korte stop, een nog korter praatje met de erg verveelde controleurs en ze verlieten de stad. Niemand had de moeite genomen om de laadbak te controleren. De wagen van een BvG-er werd niet onderzocht. Nog tientallen minuten bleef Nick geluidloos liggen. De warmte onder de dekens was haast ondragelijk. Zijn lippen plakten aan elkaar en het voelde alsof de zon doorheen het dekenstof zijn huid folterde. Toen hij Leroy voelde vertragen en uiteindelijk stoppen, haalde hij opgelucht adem. Hij hief zijn hoofd over de rand van de laadbak en speurde de parking af. Niemand! Toen zag hij Leroy uitstappen en konden ze beiden een grijnslach niet onderdrukken.
“Je bent de stad uit, jongen. Daar moeten we op klinken.”
Nick wierp de dekens en de andere rommel van zich af. “De stad wel, nu nog het land.”
“Stapje voor stapje. Zo snel gaat alles niet!” Leroy’s ogen stonden weer ernstig.” Het zal nog een hele klus worden om je in de buurt van Watou de grens over te krijgen. Met al die vluchtelingen daar wemelt het er van de BvG-ers.”
Een beladen stilte viel over hun gesprek. Het was Leroy die uiteindelijk verder ging.
“Maar laten we dat probleem afhandelen wanneer het zich aandient. Ik vind dat we een goede slok hebben verdiend, wat jij?”
Nick slaagde erin om een geforceerde glimlach op zijn gelaat te toveren. Samen liepen ze naar de houten afspanning aan de rand van de parking waar je relatief goedkoop sterke drank werd aangeboden.
De duisternis was ondertussen ingevallen toen Leroy tegen een slakkengangetje de weg oostwaarts bleef verderzetten. Ze zaten nu in het centrum van het land, het gebied dat de naam Troendelag droeg, en hoewel je nooit helemaal zeker kon zijn was de kans dat ze hier op een BvG-patrouille zouden botsten haast onbestaande. Nick had dan ook maar naast Leroy in de passagierszetel plaatsgenomen. Ondanks dat het avonduur reeds was gevallen was de hitte nog opmerkelijk voelbaar. Geregeld haalde Nick een grote (geleende) zakdoek uit zijn broekzak om het zweet van zijn aangezicht te vegen. Ze zaten nu in een bosrijk gebied en aan weerskanten van de weg werd de wagen ingesloten door eeuwenoude naaldbomen.
“Die staan hier nog van in de tijd dat de winters echt koud waren” wist Leroy te vertellen. “Ondertussen vind je overal in het land meer en meer loofbomen.”
Nick keek naar buiten en voelde zich zowaar even veilig.” Hier, in de weinig bewoonde bosgebieden van Norvia, zouden ze hem niet komen zoeken. Misschien moest hij maar proberen om hier een toekomst uit te bouwen? Overleven op vruchten en wilde dieren..”
Hij schraapte zijn keel maar net toen hij dat plan met Leroy wou bespreken hield hij in: “Nee, zijn toekomst lag niet in dit land. Dat wist hij. Dat voelde hij!”
Toen de vermoeidheid toesloeg had Nick het stuur overgenomen. Reeds meer dan twee uur reden ze nu al door de bossen. Een heel enkele keer kruisten ze een tegenligger. De monotoonheid van de bossen had Leroy in slaap gewiegd. Hij werd er juist rustig door. Een hoogst aangenaam gevoel. Bocht na bocht kronkelde de weg oostwaarts. Hij reed op automatische piloot en zijn gedachten vertoefden op heel andere plaatsen. Hij droomde van een veilig onderkomen, een hut, een vrouw..misschien zelfs kinderen. Jarenlang had hij dergelijke gedachten bewust uit zijn hoofd gebannen. Nu, in een kortstondig moment van geluk, liet hij ze toe. “Een vrouw…Hij snakte naar een liefhebbende, mooie vrouw. Een Sofia. Iemand met wie hij kon lachen en wenen en zijn leven kon delen. Iemand om naast wakker te worden, te kussen en te knuffelen en hele dagen de liefde mee te bedrijven. Wat zou hij er voor geven om Sofia nu in zijn armen te voelen liggen. Hij verlangde naar haar lach, haar geur, haar haren. Tegelijk besefte hij dat hij haar waarschijnlijk nooit meer zou zien. “Misschien had hij haar moeten voorstellen hem te vergezellen?” Hij zuchtte. “Welke vrouw zou met hem meegaan op een dergelijke onzekere tocht.? Waarschijnlijk zelfs Sofia niet…
.
Hoofdstuk 13: 1 juni 2044
De nacht was gevallen en hoewel het zomer was bevond er zich niemand meer op straat. Het was een vertrouwd verschijnsel geworden. Sinds het meer en meer erop leek dat Norvia evolueerde naar een dictatuur, verlieten de mensen hun huizen minder en minder. Er leek wel een verband te bestaan tussen deze twee wetmatigheden. Eénmaal de dagtaak erop zat,zag je de brave burgers zich terugtrekken in hun woningen, verstoken van elke vorm van sociaal contact. Het droeg bij tot de verstarring van de maatschappij. Nog weinigen kenden hun buren door en door. Iedereen kon een verrader zijn, werkend voor de overheid. Daar ging je ’s avonds geen koffie mee drinken. Zelfs niet in de zomerperiode, wanneer het hier in het noorden erg lang klaar bleef, verkozen de mensen de imaginaire veiligheid van hun woonkamer boven de gezelligheid van een wijkfeest. En hoewel de grote leider geen avondklok had ingesteld bleven de straten ’s nachts dus leeg. Monno vond het één van de meest opmerkelijke veranderingen sinds Hogerfelt aan de macht was gekomen. Het kwam hem in ieder geval goed uit. Het was ondertussen reeds ver na middernacht en hij hield vanuit een portiek het schuiladres van de H.A.Z. in de gaten. Hij had moeite om geconcentreerd te blijven want zijn gedachten dwaalden steeds af naar de brunette. “Katja” heette ze. Heel de namiddag had hij aan haar liggen denken. Hij kon haar brutaal gebaar niet vergeten. Hij fantaseerde hoe hij haar zou afmaken. Snel en pijnloos was geen optie. Hij zou haar in ieder geval tot het laatste overhouden. Wanneer ze besefte dat al diegenen van wie ze hield waren gedood en dat op haar slechts een lange bijzonder pijnlijke doodstrijd wachtte. Hij grinnikte. Het vooruitzicht wond hem op. Persoonlijke voldoening was de hoofdreden waarom hij de hele groep niet door de BvG liet oppakken. “Een mens moet zichzelf af en toe kleine geneugten gunnen.”
Hij had het licht zien uitgaan op de bovenste verdieping maar was niet in actie getreden. Hij had alle tijd. Hij kon het succes van de operatie niet in gevaar brengen door te haastig te reageren. Nog meer dan een uur bleef hij rustig wachten in de kleine portiek. Er was heel die tijd niemand voorbijgekomen, maar zelfs moest dat het geval zijn dan zou slechts de zeer aandachtige passant zijn aanwezigheid opmerken. De donkere schaduw van het portiek in het nu toch langzaam oprukkende nachtelijke donker zorgden voor de perfecte schuilplaats. Uiteindelijk kwam hij in beweging. Rustig, zijn ademhaling volledig onder controle houdend, stak hij de straat over. Volkomen beheerst opende hij in minder dan 30 seconden de deur van het huis grenzend aan het schuiladres. Hij had zich lang afgevraagd of hij rechtstreeks het schuiladres moest viseren of het eerder via een omweg moest benaderen. Hij had voor de laatste optie gekozen. Als die linkse rakkers ergens een extra beveiliging hadden aangebracht was het waarschijnlijk aan de voordeur. Zijn ogen hadden slechts enkele seconden nodig om te wennen aan de nieuwe omgeving. Geruisloos haalde hij zijn Firefox boven. Hij bleef even stil staan om te luisteren maar hoorde niets. De bewoners waren aan het slapen. In slechts luttele seconden wandelde hij doorheen het huis om in de keuken de achterdeur te openen. Hij stond in de tuin en moest nu slechts een meterhoog muurtje over klimmen om in de tuin van zijn slachtoffers te komen. Opnieuw nam hij zijn tijd. Enkele minuten bleef hij gehurkt zitten achter de enige struik die het tuintje rijk was. Niemand of niets scheen zijn aanwezigheid te hebben opgemerkt. Opnieuw zag hij het beeld van een toegetakelde Katja voor zich. Zijn ademhaling versnelde nu wel. Ze scheen een bepaalde uitwerking op hem te hebben. Hij vloekte binnensmonds. “Nu professioneel blijven. Geen fouten maken” Hij concentreerde zich opnieuw en wachtte wederom enkele minuten vooraleer hij besloot om over het muurtje te klimmen. In een fractie van een seconde bevond hij zich aan de andere kant. Niemand had hem gezien. De achterdeur bevond zich op vijftien, maximaal zeventien meter. Gebukt maar toch in een recordtempo stak hij de tuin over. Aan de achterdeur gekomen drukte hij zijn oor tegen het hout. Verontrustende geluiden bleven achterwege. Langzaam voelde hij aan de klink om tot de conclusie te komen dat de achterdeur gesloten was. Hij had niet anders verwacht. Het primitieve slot weerstond geen halve minuut aan zijn pogingen. De Firefox vooruit gericht opende hij nu de deur. Snel doorzochten zijn ogen de ruimte. Hij zag een soort bijkeuken, gebouwd in dezelfde stijl als die van de buren. Massaproductie en dus goedkoop. De H.A.Z. moest waarschijnlijk ook twee keer nadenken vooraleer ze een cent konden uitgeven. “Nu” dacht hij “het voordeel aan die prefabwoningen is dat hij er de structuur van kende. Geen onverwachte hoekjes die plots uit het niets opdoken.”
Voorzichtig schuifelde hij naar binnen. De geur van koffie hing nog steeds in de keuken. Hij zag een eenvoudige tafel staan met daaromheen enkele nog eenvoudigere stoelen. Enkele lege kopjes stonden nog op tafel. Hij liep naar de tussendeur die naar de woonkamer leidde. Hij draaide de deur naar buiten open, zijn concentratie nu stijgend naar een alarmerend hoog niveau. De Firefox was op de open ruimte voor hem gericht, in staat om elk naderend gevaar meteen te elimineren. Recht voor hem bevond zich de trap die leidde naar de bovenste verdiepingen. Hij hoorde nu het luide gesnurk van schijnbaar diep in slaap verzonken mannen. Hij zette gedreven twee stappen voorwaarts toen de slag op zijn hoofd neerkwam. Een enorme duisternis omringde hem en hij besefte nog net dat hij met een smak op de grond neerkwam.
Een dansende pijn folterde zijn hoofd. Zijn ijzeren wil werd danig op de proef gesteld maar hij slaagde er toch in om zijn ogen te openen. Een wazig zicht en meteen weer enkele pijnflitsen zorgden ervoor dat hij zijn ogen terug sloot. Hij kon zijn ledematen niet bewegen. Even dacht hij-toch lichtelijk in paniek-dat hij verlamd was. Maar dan kwam hij tot de conclusie dat hij vastgebonden zat op een stoel. Hij voelde de stevige koorden zo hevig snijden in zijn vel dat hij er zelfs even de hoofdpijn van vergat. Zijn handen waren achter de rugleuning van de stoel bijeengebonden en ook zijn benen hadden een soortgelijk lot ondergaan. Hij kon geen kant uit. In een fatalistisch moment liet hij alles even ebzinken en hij raakte zelfs een tijdje opnieuw buiten bewustzijn. Toen hij terug bijkwam was de pijn nog steeds aanwezig. Hij scheen alle spieren van zijn lichaam te voel alsof ze allen strak bijeengebonden waren. De hoofdpijn was iets verminderd maar ondertussen voelde hij een fikse buil groeien. Bovendien was zijn keel droog en snakte hij naar een glas kostbaar water.
Opnieuw waagde hij het zijn ogen te openen. Hij had de aanwezigheid van de anderen reeds gevoeld maar nu keek hij hen ook rechtstreeks aan. Hij probeerde een grijnslach te forceren maar slaagde daar niet in. Innerlijk vervloekte hij zichzelf. “Hoe kon hij zo simpel in de val zijn gelopen?”
Gerrard probeerde het nog eens. Hij gaf de man een tik tegen de wang en keek hem doordringend aan. “Vertel ons je naam”zei hij met zijn meest dreigende stem. Geen reactie. Het uiterlijk van de kerel kwam overeen met de beschrijving van Runar. Bovendien had Katja hem herkend als de kerel die haar had liggen aankijken op de parking. Ze was niet honderd procent zeker, maar naar alle waarschijnlijkheid was dit de man die hen had achtervolgd sinds Norviaville. De revolver die hij bij zich had getuigde van zijn slechte bedoelingen. Zonder de waarschuwing van Runar waren ze ondertussen allemaal kaas met gaatjes. Gerrard had hem vol op het hoofd geraakt. Hij had zo hard geslagen dat zelfs zijn koekenpan schade had geleden. Het gevolg daarvan was ze dat ze allen nu al uren zenuwachtig rond de man zaten te wachten. Iedereen was bijzonder nerveus.
“We weten niet of hij nog handlangers heeft die ook elk moment kunnen binnenstromen. Misschien is het gevaarlijk om hier te blijven wachten”wierp Diego op.
“Ik heb Runar opdracht gegeven uiterst waakzaam te zijn en ons bij het minste verdachte teken meteen te waarschuwen. Maar we moeten informatie uit hem krijgen. We moeten weten waar we aan toe zijn.” Gerrard was nu ijzig kalm. Katja keek hem aan. “Normaal is hij zo zenuwachtig maar in penibele situaties bleef hij uiterst rustig”
Gerrard zuchtte en net op dat moment opende de man voor de tweede keer zijn ogen.
Hij probeerde het nog eens. “Wie ben je?Komaan kerel, vertel ons iets!”
“Misschien moeten we maar eens wat meer druk zetten.” Het was de eerste keer sinds uren dat Kristof sprak. Zijn stem klonk erg grimmig en Gerrard kon het hem niet kwalijk nemen. Voortdurend stond men hem naar het leven. Logisch dat hij op dezelfde manier ging reageren.
Ze hadden zich teruggetrokken in de keuken om te overleggen. Ze hadden de deur gesloten zodat ze zeker waren dat hij niets kon horen. “We krijgen niets uit hem, dat is nu duidelijk.”
“Als je mij laat doen, wel hoor” zei Kristof.
“We gaan ons niet verlagen tot hun niveau. Daar moeten we boven staan”antwoordde Gerrard.
“Als we iets veranderd willen krijgen in dit verdomde land moeten we zelf ook over lijken gaan. Anders worden we gewoon opzij geduwd.”Kristof klonk koud en kil en Gerrard twijfelde er geen seconde aan dat hij meende wat hij zei. Zijn donkere ogen stonden ernstig en leken Gerrard te smeken om hem zijn gang te laten gaan. Even kwam Gerrard in de verleiding. “Eigenlijk had de man een punt. Als zij mogen…”
“Nee. Nee, nee. Wij gebruiken geen geweld, tenzij we niet anders kunnen.”
“Maar wat doen we dan?”vroeg Diego.”We kunnen hier niet blijven en als die kerel voor de overheid werkt, en dat schijnt toch wel zo te zijn, kunnen we ook niet terug naar Norviaville. Onze adressen daar zullen dan ook wel gekend zijn.”
Gerrard haalde diep adem. Opnieuw bewonderde Katja zijn kalmte. Ze besefte dat het zijn vermogen om rustig te blijven in de meest extreme situaties wat hem tot leider van de groep had gemaakt. Het was een natuurlijk proces geweest en niemand twijfelde aan zijn autoriteit.
“Dit is wat we gaan doen. We duiken voorlopig zelf een tijdje onder. Diego heeft gelijk. Waarschijnlijk kent de overheid ondertussen onze organisatie van binnen en buiten. Al begrijp ik niet waarom ze ons dan niet simpelweg laten oppakken door de BvG, maar in plaats deze huurmoordenaar op ons af sturen. We verzamelen alles wat we nodig hebben en we laten deze kerel hier geboeid achter. Wanneer we een paar honderd kilometer van hier verwijderd zijn zal ik wel een telefoontje plegen naar een journalist van de NN om hem te melden dat er hier een beroepsmoordenaar vastzit. Ze zullen hem dan wel komen bevrijden, maar de NN zal zeker berichten over de zaak. Misschien komt het gezicht van die kerel wel op het nieuws en dan is hij niet langer van nut voor de overheid.”
Ze knikten allemaal. Het leek hun het beste idee. De enige mogelijkheid.
Hoofdstuk 14: 2 juni 2044
“Wil je een koekje?” Katja keek bezorgd naar haar vriend. Hij zat nu al uren achter het stuur en hij had de hele tijd niets gegeten of gedronken.
“Nee, dank je. Ik heb geen trek.”
“Je moet toch iets eten”zeurde ze.
Gerrard keek haar geërgerd aan, maar besefte net op het juiste moment dat ze eigenlijk alleen maar om hem gaf.
“Eentje met noten dan maar. Die heb ik graag.”
Ze hadden besloten Sligo te verlaten en vanuit het westen helemaal door het land te trekken tot in het noordoostelijk gelegen Saami. “Via het noorden komen er bijna geen migranten binnen. De aanwezigheid van de BvG is daar dus ook veel minder prominent. Bovendien hebben we er een kleine schuilplaats die in geen enkele van de boeken staat vermeld. Daar zitten we relatief veilig” had Gerrard hun bestemming verdedigd. Het meenemen van Kristof was een risico gebleken. Met zijn donkere huidskleur viel hij meteen op. Ze konden hem echter niet achterlaten en de jonge zuiderling zat dan ook gespannen op de achterbank. Gerrard nam de kleine weggetjes. Ze betekenden tijdverlies maar je had er minder kans om BvG-controleposten aan te treffen. Diego had de Firefox van de huurmoordenaar meegenomen. Hij hield hem stevig in zijn rechterhand. Je wist immers nooit of hier of daar ongewenst bezoek kwam opdagen. Er werd niet veel gesproken. Iedereen was zich bewust van de situatie waarin ze verkeerden. Zelfs de immer vrolijke en goedlachse Katja was in een deprimerend stilzwijgen vervallen.
Na ongeveer drie uur rijden was Gerrad gestopt aan een eetgelegenheid met telefooncel. Hij liet de redactie van de NN anoniem weten wat er was gebeurd en waar ze de huurmoordenaar konden vinden, vooraleer hij in vliegende vaart weer doorreed.
Diego zuchtte toen hij voor de zoveelste keer het zweet van zijn voorhoofd veegde. “Verdorie, het is al zeven uur voorbij maar nog steeds onnoemelijk heet.” Hij keek Kristof aan en ging toen met een grijnslach verder “Je plakt helemaal aan me vast, kerel.”
“Dat is slecht voor je gezondheid” bromde Kristof. “Als straks één van je landgenoten op me schiet sta jij misschien in de weg.”
Diego keek verbaasd naar de vluchteling. “Nou, jij bent ook niet bepaald de plezantste thuis. Straks lever ik je nog uit.”
“Je beseft het nu misschien nog niet krullenbol, maar je zit in dezelfde situatie als ik. Een vluchteling op de loop voor de overheid. Je naam verschijnt in een dieprode kleur en met veel toeters en bellen op hun computerschermen. Waarschijnlijk willen ze jullie nog liever dan mij. Zoals ik zijn er immers zovelen. Jullie daarentegen zorgen ervoor dat mensen als ik het land binnenkomen en jullie hebben één van de hunnen uitgeschakeld.”
Diego wist dat hij gelijk had. Jaren hadden ze vluchtelingen geholpen, nu waren ze zelf vluchtelingen geworden. Opnieuw deed iedereen er het zwijgen toe en het enige geluid dat nog klonk was de ronkende auto.
Ze moesten even stoppen. In de zomer viel de duisternis pas heel laat in. Het was daarboven nog steeds drukkend warm. Katja had een zwart T-shirt aangetrokken waarop de zoutige zweetsporen zich duidelijk aftekenden. Op een oud karrenspoor, een tweehonderd kilometer van Saami verwijderd parkeerde Gerrard de wagen. Iedereen stapte even uit om de benen te strekken. Katja volgde haar vriend onopvallend. Ze greep hem bij de hand en trok hem mee Gerrard keek haar even niet begrijpend aan. Ze grijnsde hem toe. Pas toen begreep hij haar bedoeling en liet hij zich gewillig meesleuren. Een honderd meter van het karrenspoor verwijderd lag een donker dennenbos. Het was er koeler een aangenamer. Katja legde de hand van haar vriend op haar borst. “Dat is mijn hart”zei ze”het vertelt je dat ik je nog steeds erg graag zie. Wie weet wat er ons in de nabije toekomst te wachten staat. Laten we maar van het leven profiteren nu we nog de kans hebben!”
Snel trok ze haar t-shirt en haar b.h. uit. “Ik ruik wel een beetje naar het zweet, maar ik vermoed dat het je niet echt hindert?”Ze ging op haar knieën zitten en ze begonnen hun liefdesspel.
Zowel Kristof als Diego wisten wat hun reisgezellen aan het doen waren. Ze keken elkaar aan en wisten niet wat zeggen. Diego was erbij gaan zitten. Nog steeds voelde hij hoe de loden zon zijn hoofd mishandelde.
“Vertel eens iets meer over jezelf;”vroeg hij tenslotte. Ze hadden een hele tijd samengewoond in Sligo maar toch was Diego er niet in geslaagd veel van Kristof te weten te komen.
“Wat wil je horen?”
“Vertel eens iets over je familie. Of over je thuisland?”
In een openhartige bui begon hij:”Ik ben geboren in een plaats zonder naam. Die plaats lag op ongeveer 500 kilometer van de zuidgrens van Norvia. Of er nu nog iemand woont weet ik niet. Het leven was er hard, maar gelukkig woonden we nog net in een leefbaar gebied. Al moet je dat toch met een korreltje zout nemen” Even staarde hij mistroostig voor zich uit zonder zich verder nog bewust te zijn van zijn omgeving. Het leek alsof hij het verhaal niet vertelde voor Diego, maar eerder voor zichzelf. Alsof het tijd was om diep weggestoken herinneringen nog eens naar de oppervlakte te halen. “Het regende er net genoeg om een minimale oogst van het land te halen en het was er net niet heet genoeg om ons voorgoed te verjagen. Naast het steeds terugkerende klimaatsprobleem was ook onze veiligheid er niet verzekerd. Vaak moest de hele gemeenschap zich verdedigen tegen rondtrekkende stropersbenden of-nog erger-anderen wanhopigen die het op onze laatste schamele bezittingen hadden gemunt. Toch was ik niet ongelukkig. Mijn ouders hielden van me en als de jongste van drie broers voelde ik me geborgen. Ondanks onze miserie lachten we veel. We leefden bovendien op hoop. Hoop dat het weer zou omslaan. Hoop dat hulp zou komen opdagen. Verlangend naar een betere toekomst en mijmerend over wat we dan allemaal zouden doen. Helaas was die toekomst een utopie en onze droom een kinderwens.”
Opnieuw stopte hij even om zijn woorden te overpeinzen. Zijn blik op oneindig, een harde trek om de mond.
“Het werd erger en erger. De temperaturen bleven oplopen en als gevolg daarvan stegen ook het aantal aanvallen op ons dorpje. Bij één van die aanvallen werden mijn broers en mijn vader gedood, tesamen met 90% van alle andere dorpelingen. In dergelijke leefomstandigheden is geweld vaak de enige uitweg van de radelozen. Ik vertrok met mijn moeder. We zochten een uitweg in naar Norvia. Maar het verdriet om mijn vader en mijn broers en het harde leven hadden hun tol geëist. We waren bijna aan de grens toen ik haar uitgemergelde lichaam moest begraven en er helemaal alleen voorstond”.
Opnieuw zweeg Diego en hoorde je enkel het doordringende geluid dat krekels maken wanneer ze met hun vleugels snel over elkaar wrijven.
“Ik mis hun. Ik mis hen allemaal. Begrijp me niet verkeerd; ik ben jullie dankbaar voor wat jullie doen. Maar vaak vraag ik me af of het allemaal de moeite wel waard is, Maak ik er niet beter zelf een einde aan? Dan ben ik terug bij hen en verlaat ik deze aarde die me blijkbaar toch alleen maar ellende wil schenken.”
Diego legde zijn arm rond hem en samen keken ze naar de rode gloed die de zon over het land legde.
“Komaan jongens. We moeten verder. We kunnen hier niet blijven kamperen” Katja scheen de melancholische bui van de anderen niet op te merken. De rode blos op haar wangen verried de gelukzaligheid van haar moment met Gerrard. Heel even was ze haar dagelijkse beslommeringen vergeten en voelde ze zich gewoon vrouw. Geen activiste, geen hulpverleenster, geen vluchtelinge…gewoon vrouw. Toen Gerrard terug achter het stuur kroop keek ze hem nog eens schalks aan.
Hoofdstuk 15: 3 juni 2044
Mika was ondertussen reeds vijf jaar maar toch stond Sofia haar nog altijd toe om op haar schoot te kruipen, net zoals toen de rottweiler nog een puppy was. En hoewel ze kreunde onder haar gewicht vertederde zij haar nog steeds wanneer ze haar, eenmaal zich geïnstalleerd, een lieve hondenlebber gaf.
“Je bent mijn beste vriendin” plachte ze dan te zeggen. “De enige bij wie ik volledig mezelf ben.”
Dat laatste was misschien niet helemaal juist. Hoewel zijn laatste bezoek in mineur was geëindigd, en ze ondertussen al maanden niets meer van hem gehoord had moest ze toch steeds weer aan Nick denken. “Hoe zou het met hem zijn? Zou hij nog leven? Durfde hij haar nog op te zoeken of vertrouwde hij het hier niet meer?”
Ze zuchtte. Ze had tientallen vluchtelingen geholpen maar ze kon niet zeggen wat deze ene zo speciaal maakte. Waarom hij zo’n indruk op haar achterliet. Ze schudde haar hoofd en haar mooie bruine krullen vielen achterover. “Niet aan denken. Je zal hem waarschijnlijk toch nooit meer zien.”
Om haar gedachten af te leiden zette ze de televisie op.
“Als gevolg van de recente temperatuursstijgingen heeft de regering besloten om het drinkwater te rantsoeneren in grote delen van het land. Bepaalde wijken worden van deze rantsoenering vrijgesteld. Vanaf vandaag zal er voor onbepaalde tijd nog enkel drinkwater via de normale waterleidingen te krijgen zijn tussen 6 en 7 uur ’s morgens en 7en 8 uur ’s avonds. De regering benadrukt dat deze maatregel noodzakelijk is voor de welvaart van het land en roept de bevolking op om…”
Sofia zette de televisie meteen af en ging meteen naar de keuken Ze draaide de kraan open maar er kwam niets uit.
“Verdomme” grommelde ze. “Geen water. En bepaalde wijken worden vrijgesteld…Jaja, natuurlijk de wijken waar Hogerfelt en zijn vriendjes wonen. Zij zullen niets tekort komen.” Haar ergernis groeide. Ze moest iets om handen hebben.
“Kom Mika, We gaan wandelen. Het baasje moet er even uit.” Ze deed Mika een dubbele halsketting om. Ze was nog erg speels en ze wou het risico niet lopen dat ze de hond in diens enthousiasme zou kwijtraken.
Toen ze de deur opendeed viel de warmte op haar. “Verdorie”mompelde ze “het is vandaag wel erg heet.” Dat had ze in de koelte van haar huis niet gevoeld. Ze vroeg zich af of, tegen alle zogenaamd wetenschappelijke onderzoeken van de Hogerfeltclan in, de aarde verder bleef opwarmen? Het had er alle schijn van.
Haar straat was verlaten. De meeste mensen zochten de zomerhitte bewust niet op. In gedachten verzonken begon ze aan haar wandeling. Ze liep haar straat uit en volgde de weg heuvelafwaarts, richting stadscentrum. Reeds na enkele minuten werd ze verplicht het tempo te laten zakken. Haar hond hield duidelijk ook niet van de warmte en plofte om de 100 meter met het nodige gehijg neer.
“Je bent duidelijk niet in conditie” berispte ze haar. “Een wandeling van hooguit een half uur zou je toch wel aan moeten kunnen.”
De hond keek haar met grote ogen aan alsof ze wou vragen of haar baasje wel eens op de barometer had gekeken. Langzaam gingen ze verder. Naarmate ze het stadscentrum naderen werd de kwaliteit van de huizen beter. Er liep ook wat meer volk op straat. Sofia wilde net terugkeren toen ze –in de verte-een vreemd rumoer hoorde. Het kwam uit de richting van Smestad, het centrale plein waar ook het hoofdkwartier van de BvG gelegen was. Sofia was meteen op haar hoede. Rumoer hoorde niet thuis in het Norvia van Hogersfelt. Alles wat afwijkend was, was immers verdacht. Mika keek haar opnieuw, bijna smekend, aan. Ze stond in tweestrijd. De hond wilde duidelijk naar huis. Aan de andere kant wilde ze wel heel erg graag weten wat dat lawaai betekende. Snel nam ze een besluit.
“Sorry meid. We nemen snel even een kijkje en gaan dan huiswaarts. En thuis vind ik nog wel wat water voor je ,verbod of niet. Beloofd.”
De hond piepte maar scheen zich te schikken in zijn lot.
Snel liep Sofia Skoyen, een lange winkelboulevard, door die uitgaf op het centrale plein. Naarmate ze vorderde werd het lawaai heftiger. Het hield nu aan in hetzelfde monotone tempo als waarop haar voetstappen weerklonken op het trottoir. Ze wist dat dit iets moest betekenen. Dit was absoluut niet normaal. De laatste honderd meter liep ze bijna, niet langer acht slaand op het warme weer of de conditionele toestand van haar hond. Ze moest weten wat er aan de hand was. Toen ze Smestad opliep werd ze overmand door de intensiteit van wat ze zag. Ze hapte even naar adem en kneep haar ogen dicht alsof ze niet kon geloven dat datgene wat ze zag werkelijkheid was. Dit kon niet! Niet in Norvia. Voor haar stonden zeker 1000 mensen luidkeels te betogen voor de ingang van het BvG-hoofdkwartier. Met gebalde vuisten maakten ze hun stemming duidelijk. Luide kreten weerklonken in de zwoele avondlucht. “Water voor allen” was een veelgehoorde slogan. “Iedereen gelijk” een andere.
Als in een droom legde ze de laatste meters af en sloot toen aan bij de meute. Ze absorbeerde hun geroep als een spons. Langs haar stond een grote man in een vuilgelig hemd met zweetplekken onder zijn oksels te tieren. Zijn speeksel vloog in het rond. Ze leek wel in trance te raken en haast mechanisch begon ze mee te roepen. “Het was toch waar! We waren toch allemaal mensen. Iedereen heeft evenveel rechten. Waarom maar beperkt water voor de ene en overvloedig water voor de anderen?” Ze schreeuwde en schreeuwde, in die mate dat zelfs de forse man naast har even ophield en haar verbaasd aankeek. Ondertussen hield ze stevig de leiband van haar hond vast, angstig als ze was dat zij in het tumult verloren zou lopen.
Meer dan een uur stonden ze er al en niemand scheen zich te laten verjagen door een steeds feller schijnende zon. Integendeel, de massa scheen nog aan te groeien en Sofia voelde een diepe vreugde opwellen in haar binnenste. “Eindelijk, een signaal van protest tegen de dictatuur. En dat van de eigen bevolking. En nog wel in de hoofdstad. Zou het een begin zijn? Een eerste stap op weg naar een nieuw, eerlijker Norvia? Een land waar iedereen correct gebruik mocht maken van de mogelijkheden die elders ontbraken? Een land waar de strijd tegen de opwarming met waardigheid werd gewonnen? Verheugd keek ze haar, ondertussen er bij gaan liggende, hond aan. “Laten we het hopen Mika. Laten we het hopen.”
Ze wilde zich net omdraaien om terug huiswaarts te wandelen, toen een ongewoon beeld haar verontrustte. De eerste van een groep BvG-soldaten in typisch oranje uniform liep het plein op, snel gevolgd door zijn makkers. Ze hadden allen een gummiknuppel in de hand en een revolver aan hun zij hangen. Klinisch snel werd het plein afgezet. Verschrikt keek Sofia in het rond en zag nu ook uit het hoofdkwartier zelf BvG-ers komen. De spreekkoren van de protesterende mensen vielen stil. Plots weerklonk een grimmige stem uit de luidsprekers: “Allen aanwezig op dit plein staan onder arrest tot nader order wegens het verstoren van de rust en het oproepen tot geweld. Het bevel hiertoe is gegeven door onze Grote Leider Robin Hogerfelt. De soldaten nemen jullie zodadelijk in hechtenis. Bied geen weerstand. Allen aanwezig op dit plein staan onder arrest tot nader order wegens…”
Sofia wist niet wat ze hoorde: een massa-arrestatie? Haar volgende gedachten gingen uit naar haar hond. Ze moest hier ontsnappen of Mika werd de dupe. Als ze voorzichtig naar één van de zijkanten zou glippen zouden ze haar misschien niet opmerken. Misschien was haar hond zelfs haar redding? Ze kon beweren dat ze helemaal niet aan de betoging had deelgenomen maar gewoon een wandelaarster was die haar huisdier uitlied? Diep vanbinnen wist ze dat haar kans op slagen gering was. Maar ze moest iets doen. Ze kon zich niet zomaar laten arresteren en haar hond kwijtraken.
Maar net op dat moment gebeurde er iets dat ze niet had kunnen voorzien. De enorme kerel in het vuile gele hemd waar ze enkele seconden geleden nog naast had gestaan ontstak in woede. “Arresteren? En wij laten ons zomaar meenemen? Niks van. Hij nam een losliggende straatkei onder zijn voet vandaan en gooide die met een fikse worp richting de oprukkende soldaten.
“Nee” dacht Sofia terwijl ze de vlucht van de kei volgde. Hij had niet beter (of slechter) geworpen kunnen worden en trof een BvG-er vol op het hoofd. Even bleef de man nog staan vooraleer hij door zijn knieën zakte en een rode plas bloed de grond rondom hem kleurde.
Eén tel later vielen de Bvg-ers aan, met hun gummiknuppels in het wilde weg maaiend. Vele betogers werden neergeslagen, sommigen probeerden zich te verzetten. De betoging ontaarde in een veldslag die maar één winnaar kon hebben. Overal lagen gewonde mensen. Het plein leek wel een Middeleeuws slagveld. Er was geen ontkomen meer aan. De ordetroepen kenden geen genade. Sofia zag twee BvG-ers met opgeheven vuisten op haar afstormen. Ze bedekte haar hoofd in een poging om de te verwachten slagen af te weren. Heel even hielden ze in. Waarschijnlijk vonden ze het een zonde om zo’n mooi knap, jong meisje toe te takelen. Sofia zag de (machts-)lust in hun ogen. Eéntje zette nog een stap vooruit en net op dat moment schoot Mika omhoog en beet de belager in zijn arm. Een pijnkreet ontglipte zijn lippen. Zo had Sofia Mika nog nooit gezien. Ze bleef doorbijten in de arm van de BvG-er wiens vlees helemaal werd opengescheurd maar wiens geroep verloren ging in de mêlee van gegil en lawaai. De andere man sloeg met volle kracht op de hond, die pas na de derde slag loste.
“Laat mijn hond met rust, rotzakken.”. Het volgende moment kreeg ook Sofia een slag. Ze was al bewusteloos vooraleer ze de grond raakte.
Een dansende pijn martelde haar ogen en haar achterhoofd. Kreunend probeerde ze haar ogen open te doe, maar een felle pijnscheut verplichtte haar om ze meteen weer te sluiten. Ze bleef enkele tellen roerloos liggen vooraleer ze het opnieuw probeerde. Opnieuw die pijn. Iemand had haar stevig geraakt. Ze voelde een gigantische bult aan de zijkant van haar hoofd zwellen. Ze slaagde er voorlopig niet in om haar zintuigen normaal te laten functioneren maar proefde wel de kille gevangenislucht en ze hoorde overal gesteun en geklaag. Langzaam verzonk ze weer in haar bewusteloze toestand en het duurde weer enkele uren vooraleer ze opnieuw ontwaakte. Ze probeerde opnieuw haar ogen te openen en ditmaal lukte het. Ze zat , zoals ze had, verwacht in een donkere ruimte. Ze had totaal geen tijdsbesef. Het lange liggen op de naakte grond had haar spieren eveneens gepijnigd en die protesteerden dan ook hevig toen ze probeerde recht te gaan zitten. Ze verbeed de pijn en zette door. Het duurde misschien een volledige minuut maar dan zat ze in kleermakerszit. Nog steeds enigszins in de war begon ze haar benen te masseren. Naast haar zat een oudere vrouw die, afgaande op haar blauwe oog, ook geen al te vriendelijke behandeling had gekregen.
“Waar zijn we hier?” vroeg Sofia.
De vrouw keek haar even mistroostig aan, maar reageerde niet.
Sofia herhaalde haar vraag.
“Norvia Fengsels” was het enige wat de lippen van de vrouw verliet.
Sofia schrikte. “Norvia Fengsels!” fluisterde ze gedempt. Ze had wel kunnen verwachten dat ze in de beruchte BvG-gevangenis, even buiten het grondgebied van de hoofdstad, zou belanden. Een gevangenis die nog maar weinigen als een vrij persoon hadden verlaten. Een gevangenis met een bijzonder slechte reputatie. Toen moest ze opeens aan Mika denken. Wild keek ze om zich heen. Opnieuw klampte ze de oude vrouw aan.
“Weet je wat ze met mijn hond gedaan hebben? Ik had een grote, lieve rottweiler bij me die..;”
De oude vrouw trok zich nu echter los en keek strak voor zich uit.
“Alsjeblieft” piepte Sofia.
Er kwam geen reactie.
Moeizaam trok Sofia zich recht en ze begon nu ook de andere gevangenen aan te spreken. Ze zaten zeker met z’n twintigen in dit celblok.
“Heeft iemand mijn hond gezien?Haar naam is Mika?”
Niemand reageerde en Sofia voelde een enorme droefenis over zich neerdalen.
Op dat moment hoorde ze het rinkelen van sleutels en een koude luchtstroom getuigde van het feit dat de celdeur werd geopend. Sofia hoorde iemand haar naam roepen en angstig keek ze naar de helder verlichtte posturen van de twee gevangenisbewaarders die haar moesten komen halen. Voorlopig had ze weinig keuze dan met de twee mee te gaan.
Hoofdstuk 16: 22 juni 2044
Ze waren gestopt in een klein dorpje om eventjes te eten en hopelijk wat alcohol te kunnen kopen. “Alcohol is op dit moment precies erg belangrijk in het leven van Leroy” dacht Nick; Toch kwam de man niet op hem over als een alcoholist. Nick had meer het gevoel alsof zijn reisgezel dronk om een zekere naargeestigheid van zich af te zetten. Alsof hij pas recentelijk zijn toevlucht tot de drank had genomen om sombere gedachten te verdrijven.
Ze parkeerden de wagen in het centrum van het 150 inwoners tellende dorpjes. “Deze dorpjes in centraal Norvia hebben een voordeel en een nadeel” wist Leroy te vertellen toen hij met een klap de portier van zijn wegen dichtgooide.
“Ohja?” vroeg Nick.
“Het voordeel is dat hier in geen velden of wegen een BvG-agent te bespeuren valt. Het nadeel is dat iedereen elkaar hier kent en wij als vreemdelingen dus enorm opvallen”
Nick ademde de frisse ochtendlucht gretig in. Nog steeds had hij een bevrijd gevoel over zich dat stimulerend werkte. Als hij geen schrik had gehad om nog meer op te vallen, zou hij spontaan een vreugdedansje zijn begonnen. Ondanks dat zijn toekomst nog steeds heel onzeker was, werkte het verlaten van de beklemmende hoofdstad meer op zijn gemoed dan de mooiste zomerdag had kunnen doen.
Het centrum van het dorpje was een lust voor het oog. De houten gebouwen stonden rond een vierkant plein met in het midden een drooggelegde fontein. Ook hier had de overheid ingegrepen. Geen waterverspilling. Toch stonden bloemen te schitteren in prachtige bloembakken. “De talrijke bergriviertjes-en beekjes kunnen hiervoor wel een verklaring geven”wist Leroy te vertellen. “Deze mensen laten zich niet zo graag de les spellen door hun centrale regering.” Rond de fontein stonden groen geverfde houten banken op dewelke enkele oudjes en een jong koppeltje hen verbaasd aankeken. De ogen waren vooral gericht op Leroy, die in zijn BvG-uniform blijkbaar niet meteen een gunstige indruk naliet. Leroy voelde de starende blikken priemen en wist meteen dat hij hier niet echt welkom was. Langzaam liepen ze voorbij het fonteintje en niemand sprak een woord. Het enige geluid dat de ochtendlijke stilte verbrak waren de kwetterende vogels die de talrijk aanwezige planten en struiken bevolkten. De stilte maakte hen zenuwachtig en gespannen. Onbewust hield Nick wat afstand van Leroy alsof hij wilde zeggen “ik ben zeker geen BvG-er.” Toen ze het fonteintje achter zich hadden gelaten grijnsden ze elkaar toe:”Niet bepaald een prettige kennismaking.”
“Ik kan me voorstellen dat onze overheid hier niet bepaald populair is. Ze stellen daar in Norviaville maar wetten op die hen uitkomen, zonder na te gaan of de rest van het land er baat bij heeft.”
In de zuidwestelijke hoek van het dorpsplein lag een winkeltje. De witte, zonnewerende rolluiken waren reeds gedeeltelijk omlaag gelaten hoewel de zon zo vroeg nog niet de kracht had om meedogenloos te zijn. Een simpel bord waarop met krijt “open” stond geschreven hield de wacht aan de voordeur. Voor de rest was er weinig beweging te zien. Leroy keek even achter zich. Hij wilde controleren of niemand hen volgde. De mensen aan de fontein hadden zich niet verroerd en zaten nog in dezelfde positie als die waarin ze hen hadden aangetroffen. “Waarschijnlijk zijn wij nu het gespreksonderwerp” dacht Leroy. “Wat zouden ze over ons te vertellen hebben?”
Alsof Nick zijn gedachten kon raden zei hij “vanavond gaan we in het hele dorp over de tong.” Ze zwegen even en toen antwoordde Leroy: “op zich kan dat wel eens gevaarlijk zijn. Misschien hoort iemand van onze komst die dat beter niet zou weten.”
“Laten we dan maar niet te lang blijven.”
Ze stapten het winkeltje binnen en een luide deurbel weergalmde.
“De eigenaar lijkt me een beetje doof” grinnikte Nick.
In het winkeltje vond je typische voedingsproducten en , in een donker hoekje, ook het allernoodzakelijkste gereedschap voor de beginnende doe-het-zelver. Leroy nam een bierpakket van twaalf blikjes en zette die op de toonbank. Een oud gerimpeld mannetje met een gebogen rug maar nog een intelligente blik keek hem enigszins verbaasd aan. Ook hij verbaasde zich over hun aanwezigheid.
Nick had bijna geen geld en durfde dan ook niet veel te nemen. Een terechtwijzende blik van Leroy vertelde hem dat deze wel alles zou betalen. Toch schaamde Nick zich. Deze man had al zoveel voor hem gewaagd. Hij had zijn carrière en zelfs zijn leven op het spel gezet om Nick te helpen. Het was niet omdat zijn metgezel met een zekere gewetenswroeging kampte, dat Nick hiervan moest profiteren. Bescheiden nam hij dan ook een rol koekjes.
“Wat doet een BvG-er in Troendelag?” vroeg de winkelier, die zijn nieuwsgierigheid niet langer kon verbergen. “Moeten we ons ergens zorgen om maken?”
“We zijn gewoon op doorreis” antwoordde Leroy kort.
Alsof hij de bitsige ondertoon niet had opgemerkt ging de man verder.” Het is al een eeuwigheid geleden dat we hier nog mensen uit de hoofdstad hebben gezien. Het lijkt wel alsof ze dit gebied bewust mijden. En misschien maar goed ook…”mijmerde hij. Toen draaide hij zich plots tot Nick. “En wie bent u?”
“Euh…wij zijn gewoon vrienden. Samen op doortocht naar het oosten.”
“Het oosten? Toch niet..naar Watou? Daar schijnt tegenwoordig heel wat aan de hand te zijn.”
Zowel Nick als Leroy waren verbaasd dat het nieuws over Watou zelfs tot in deze kleine dorpsgemeenschap was doorgedrongen.”
“Waarom denkt u dat wij naar Watou gaan?”
“Wel”prevelde het mannetje” wanneer ik iemand in een officieel BvG-pak zie, vermoed ik altijd dat hij onderweg is naar een crisisgebied.”
Schamper liet hij erop volgen”jullie moeten ons immers toch verlossen van alle mogelijke problemen?”
Hoofdstuk 17: 3 -20 juni 2044
De blokhut stond er nog en dat was een hele opluchting. De deur maakte een krakend geluid toen Nick ze met veel moeite openduwde. Een karrenvracht aan herinneringen slopen zijn geest binnen toen hij enkele ogenblikken melancholisch het volledig bestofte interieur bekeek. Hier had hij in een ver verleden een groot gedeelte van zijn gelukkige jeugd doorgebracht. Elke zomer kwamen zijn ouders naar dit plekje. Zijn vader had de blokhut zelf gebouwd en het zorgvuldig geheim gehouden. Het moest een plekje van henzelf worden en dat was het ook lange tijd geweest. Niemand in Norviaville wist van het bestaan van deze blokhut af en dat was de reden waarom ze er naartoe waren gekomen.
“Hey dromer…help me eens deze koffer te dragen” Katja duwde hem in zijn zij. Instinctief nam Gerrard de valies over, zijn gedachten nog steeds vertoevend in een ander tijdperk.
“Nou” floot Diego”we zullen werk hebben om de plaats bewoonbaar te maken.”
“Jij mag stofvegen” grinnikte Katja”dan laat je je vrouwelijke kant ook eens zien.”
“We hebben alle tijd van de wereld. Ik vermoed dat we beter een tijdje uit Norviaville kunnen wegblijven. In ieder geval-totdat de situatie daar is opgeklaard..”
“Als die ooit opgeklaard raakt” bromde Kristof.
“…of totdat we een beetje in de vergetelheid zijn geraakt. In ieder geval zal dit de komende maanden onze thuis zijn.”
“Maar goed dat de dagen in het noorden ’s zomers zo lang duren. Want ik veronderstel dat we hier geen elektriciteit hebben?” vroeg Diego.
“Dat heb je goed opgemerkt. Daarom heb ik een volledig pakket ouderwetse batterijen bij. Dan kunnen we tenminste naar de radio luisteren.”
Na enkele dagen begonnen ze zich thuis te voelen in hun blokhut. Aangezien elke dag op de voorgaande leek begon hun tijdsbesef volledig ontregeld te raken. De eentonigheid van hun bestaan in de vrije natuur zorgde echter voor een frisse geest. Zelfs Kristof raakte goedgeluimd alsof hij zijn zorgen en stress achtergelaten had in de grootstad. De natuur n de eenzaamheid zorgde voor een zeker vitaliteit. Bovendien was het hier in het noorden minder warm en drukte de loden zon hier minder een stempel op hun bestaan. Ze leefden eenvoudig en in volkomen harmonie met elkaar en de omgeving. Ze stonden vroeg op om eetbare planten te verzamelen en drinkbaar water uit de heldere beken te halen. Ze verstevigden de blokhut en speelden eenvoudige gezelschapsspelletjes. ’s Avonds bleven ze tot laat buiten zitten, genietend van de weinige luxeproducten die ze in een naburig dorpje kochten. Ze waren volkomen ontspannen en enkel wanneer ze naar het nieuws op de radio luisterden voelden ze de adrenaline door hun lichamen lopen.
Katja had haar tas vol met bessen en eetbare paddestoelen gepropt. “Mijn opleiding in de jeugdbeweging komt nog van pas” grinnikte ze.”Al vraag ik me af wat we in de winter gaan doen” voegde ze er ernstig aan toe. “Dat groeit er hier haast niets en we hebben niet genoeg geld mee om de hele winter te overleven op producten uit de dorpswinkel.
Gerrard antwoordde niet maar was zich bewust van het probleem.
“Gerrard..?”
“Hopelijk zijn onze problemen voor de winter opgelost.”
“Maar hoe dan? Door ons hier te verschuilen zal er niets veranderen.”
“Hmmm…Dan vrees ik dat één van ons naar de stad moet rijden om geld uit de muur te halen.”
“Onze rekeningen zullen waarschijnlijk geblokkeerd zijn” waarschuwde Katja hem.
“9 kansen op 10 wel. Maar ik heb voorlopig ook geen antwoord.”
Hij vulde zijn emmer met water en enigszins bezorgd hervatten ze de terugweg. Ze volgden een zandpad heuvelopwaarts en de schoonheid van het glinsterende ochtenddauw op de bladen van het weelderige groen dreef de donkere wolken uit hun hoofden. Voorlopig stelden de financiële problemen zich nog niet en ze zouden die problemen wel aanpakken als ze zich aandienden. Ze arriveerden bij de blokhut en maakten de anderen wakker.
De dag was voorbijgevlogen en ze zaten met hun vieren op hun geïmproviseerd terras te genieten van de nu laagstaande zon. “Als het kon zou ik hier eeuwig willen blijven” verbrak Kristof de stilte.
“Hij ziet er beter uit”dacht Katja.”De natuur en het zorgeloze bestaan doen hem goed.”
Alsof hij haar gedachten kon raden ging Kristof verder” Zelfs mentaal ben ik erop vooruitgegaan.”
“Hoe zou het nog met die huurmoordenaar zijn afgelopen?” vroeg Diego.
“Waarschijnlijk is hij oneervol ontslagen. Ze houden bij de BvG niet van mislukkelingen.”
Iedereen grinnikte. Nu ze éénmaal in veiligheid waren, was het gedacht dat ze de BvG te snel af waren geweest hoogst vermakelijk. Diego schonk zich een glas gekoelde thee in. Ze zaten hier dan wel in het hoge noorden van Norvia maar toch was de dag drukkend warm geweest. De thee zorgde voor een welgekomen verfrissing. Net op het ogenblik dat Diego de karaf wilde terugzetten hoorden ze een vreemd lawaai. Het geluid kwam nog van ver, alsof het behoorde tot een andere wereld. De kern ervan bevond zich klaarblijkelijk in de bossen en het leek wel alsof de wind het meenam om vlak bij hun blokhut te sterven. Ze keken elkaar verbaasd aan. Het was Gerrard die als eerste reageerde. Hij sprong op. “Hebben jullie dat ook gehoord?” Het was een retorische vraag.
“Wat kan het zijn?”vroeg Katja angstig verbaasd.
“Geen idee.”
Ze spitsen nu hun oren. Het geluid bleef aanhouden maar het viel hen moeilijk om juist te bepalen waar het vandaan kwam. Zonder iets te zeggen ging Diego de blokhut binnen om enkele ogenblikken later ter verschijnen met een geweer. “Je weet maar nooit” zei hij grimmig. Gerrard keek zijn vriend even aan. “Hij staat altijd paraat om actie te ondernemen. Een echte mannetjesputter” dacht hij. “Eigenlijk ben ik blij dat hij mijn vriend is” flitste er nog door Gerrard hoofd vooraleer hij zich op het nog-in frequentie toenemende-geluid concentreerde. Het lawaai was ondertussen herkenbaar als een mêlée van stemmen, geschreeuw en getier en kwam onmiskenbaar uit het zuidoosten. Gerrard nam plots de leiding. Hij haalde zijn revolver boven en vroeg Diego om met hem te gaan kijken. “De anderen blijven hier. Dat lijkt me veiliger. Met z’n vijven vallen we teveel op. Onder het bed ligt nog een geweer extra, indien jullie het nodig moesten hebben.”Snel keek hij even naar Katja “Ik hou van je.”
“Wees alsjeblieft voorzichtig” zei ze.
Haar ongerustheid ontroerde hem. “Natuurlijk” antwoordde hij.
Samen verlieten ze vervolgens de blokhut. In ijltempo renden ze de beschutting van de bossen tegemoet. Ze overbrugden een afstand van 250 meter en Gerrard wist dat hij op dit open stuk levend wild was voor elke sluipschutter. Toen ze door het gebladerte van de bomen werden beschermd voelde hij zich meteen heel wat veiliger, ook al klonk het lawaai hier nog veel luider. Het was duidelijk dat een groep mensen slaags was geraakt. Ze vertraagden hun pas nu. Diego ging voorop. Voorzichtig sloop hij van boom tot boom. De twee mannen spraken geen woord. De adrenaline gierde door Gerrards aders. Diego scheen er geen last van te hebben. Het lawaai werd nu oorverstommend. Plots hoorden ze twee geweerknallen, snel na elkaar afgevuurd. En daarna de stilte. Het lawaai was verstomd en een doodse stilte nam bezit van het bos. Diego en Gerrard slopen verder. Hun pad leidde naar een kleine open plek waar een achttal mannen stonden. Op het pad lagen twee lijken. Eén van de mannen merkte de twee nu op. Hij wees hen aan en de leider van het achttal, een indrukwekkend figuur, draaide zich langzaam om. Achterdochtig keek hij Gerrard aan.
Hoofdstuk 18: 7 juni 2044
Ze had overal spierpijn. De britsen in hun overbevolkte cellen waren allesbehalve comfortabel. Bovendien hadden ze haar reeds enkele malen meegenomen voor een bijzonder vernederende ondervraging. Die ondervragingen konden uren duren. Ze zat dan op een stoel en had geen toelating de stoel te verlaten. Eén keer hadden ze haar er-in haar ondertussen reeds 4 dagen niet ververst-ondergoed laten plaatsnemen. Het was gelukkig allesbehalve koud in de kleine ondervragingsruimte, maar vier dagen zonder wasbeurt hadden hun tol geëist. Ze stonk uit al haar poriën. Het ergste vond ze dat ze in een dergelijke vernederende houding had moeten plaatsnemen voor haar ondervragers die kennelijk plezier hadden in hun opdracht. En steeds dezelfde vragen.”Waarom was je betrokken bij de onlusten op het plein? Ben je een opposant? Steun je het idee van antiregering-groeperingen? De vragen werden steeds herhaald en op dezelfde monotone manier gesteld. Steeds had ze hetzelfde antwoord: “Ik was mijn hond aan het uitlaten. Het was toeval dat ik op dat plein beland ben” en “Ik hou me niet bezig met politiek.”
Toch hadden ze blijkbaar meer interesse in haar dan in de andere gevangenen. Eerst beeldde ze zich in dat het kwam omdat ze een vrouw was. Maar voorlopig hadden haar ondervragers geen seksueel getinte opmerkingen gemaakt “Logisch” ook dacht ze dan cynisch.”ik zou ook niemand benaderen die eruitziet en ruikt zoals ik op dit moment.” Toch bleven haar ondervragers haar elke dag consequent met dezelfde vragen bestoken. Om haar na een-in haar ogen-onbeduidende sessie terug in haar cel te stoppen. Ze loste niets. Ze wist niets. Althans , dat wou ze zelf graag geloven.
Ze waren, zoals gewoonlijk, met drie. Ze kende haar ondervragers reeds. Eén van hen, hij leek de jongste, kwam bijzonder intimiderend over. Hij nam ook steeds het woord. Hij was erg groot, zeker meer dan 2 meter. Zijn BvG-uniform had moeite om al zijn ledematen te bedekken. Vaak kwam hij op slechts enkele centimeters voor haar hangen en rook ze zijn onfrisse adem. Hij maakte een zeer intimiderende indruk. Het tafereel begon net als de vorige dagen. Weer moest ze op de stoel plaatsnemen. Weer werden dezelfde vragen gesteld. Weer gaf ze dezelfde antwoorden. En toen plots…kwam er een andere vraag. Natuurlijk werd ze door hem gesteld. Met een arrogante blik hurkte hij neer. Desondanks bevond zijn hoofd zich nu op dezelfde hoogte als het hare. Hij keek haar fel in de ogen. Ze wist niet hoe hij heette, maar had hem in gedachten “de grombeer” genoemd. Het scheen een perfecte omschrijving van zijn karakter en zijn intelligentie te zijn. Bovendien produceerde hij voortdurend grommende geluiden. De grombeer zei enkele seconden helemaal niets en bleef haar strak aankijken. Uiteindelijk hernam hij de ondervraging.
“Al dagen vertel je ons dat je je niet met politiek bezig houdt. Je moet begrijpen dat we dat moeilijk kunnen geloven aangezien we je hebben opgepakt tijdens een anti-regeringsbetoging. Maar goed…één keer kan toeval zijn.” Hij zweeg weer even.
“Voor de zoveelste keer. Ik was mijn hond aan het uit…”
“Stt” Hij legde zijn vinger op haar mond.
“Op dertien februari zijn onze collega’s ’s nachts bij je thuis langsgekomen. Iemand had ons doorgegeven dat je daar een vluchteling verborg. En hoewel ze uiteindelijk niemand werd gevonden geloof ik niet in dubbel toeval. Twee keer is teveel.”
Ze schrok. Ze wisten het van Nick. Reeds toen in het voorjaar wist ze dat één van haar buren haar had verraden. Tot nu waren de consequenties daarvan echter niet tot har doorgedrongen. Ze dacht dat ze mooi was ontsnapt. Maar blijkbaar stond ze van die dag af in het verdachtenboekje van de BvG.
Grombeer zag de korte zenuwtrek die al sinds haar jeugd haar gelaat ontsierde wanneer ze ergens op betrapt werd. Hij wist dat zijn opmerking raak had getroffen.
Sofia herpakte zich snel. “Dat was een misverstand. Zoals je zelf al zei…er werd niemand gevonden. Ik heb geen idee waarom jullie die nacht juist bij mij aanklopten.”
Grombeer lachte.
“Ik geloof niet tweemaal in toeval. Dat ga je me niet wijsmaken. Ik moet uitzoeken of ik hier met een kleine garnaal te maken heb of eerder met een belangrijk iemand binnen de..euh..oppositie.”
Opnieuw zweeg hij even en Sofia deed hetzelfde. Niets dat ze kon zeggen deed er verder itoe.
“Dus…hebben we twee mogelijkheden.” Opnieuw die stilte. “Hij doet dat bewust om me zenuwachtig te maken” dacht Sofia. “Hoewel jij er waarschijnlijk anders over denkt zijn onze ondervragingstechnieken voorlopig niet echt brutaal geweest. We hebben je misschien geestelijk een beetje uitgeput maar lichamelijk nog helemaal niet.” Stilte. “Als je me echter niet vertelt wat ik wil weten gaat dat vanaf nu veranderen.”Stilte. “En dat ga je echt niet leuk vinden.”Stilte. “Dus vraag ik het nog één keer. Kom niet af met die onzin die je me de laatste keer probeerde wijs te maken. Hoe kwam je op dat plein terecht? Wie was er bij je thuis op 13 februari. En wie ken je die betrokken is bij anti-regeringsoperaties?”
Ze hadden haar in een donker hok gesmeten. Deze keer was ze niet in het gezelschap van haar medegevangen. Ze zat in haar ukkie in een duister hol en ze snikte. Niet van de pijn, al voelde ze de brandplekken op haar benen en in haar zij gloeien. Ze snikte van schaamte. Ze snikte omdat ze al na een kwartiertje had toegegeven. Ze hadden haar benen en zij toegetakeld met brandende sigaretten en ze was al snel overstag gegaan. Het rookverbod dat haast overal in Norvia gold, was duidelijk niet van toepassing in deze gevangenis. Ze had dan ook bekend dat ze Nick onderdak had geboden, zoals ze in de loop van de jaren zoveel vluchtelingen aan een veilige schuilplaats had geholpen. Grombeer had een triomfantelijke grijns niet kunnen onderdrukken en zij had het gevoel alsof ze Nick in de steek had gelaten. “Onzin”zei een stemmetje in haar hoofd “hij is nu kilometers van hier verwijderd. Wat doet het ertoe waar hij was op 13 februari? Het is niet alsof ze kunnen teruggaan in de tijd. Dat is één van de weinige dingen die ze niet kunnen!”
“Maar ze kennen nu wel zijn naam. Dat zal het er voor hem niet makkelijker op maken.”vertelde een ander stemmetje haar. Ze draaide zich om en voelde een braakneiging opkomen. Even nog kon ze die onderdrukken maar toen ontlastte ze haar maag. Een heleboel spanning, stress, pijn en een portie schuldgevoel vloeiden uit haar lijf.
Ze ging in de andere hoek van het hol zitten want de weeë braakgeur maakte haar nog zieker dan ze al was. “Wat ging er nu met haar gebeuren? Zouden ze geloven dat echt louter uit nieuwsgierigheid op het plein was geweest. Zouden ze haar vrijlaten of zouden ze haar hier laten wegrotten? Of zouden ze er snel een einde aan maken zoals ze met al die vluchtelingen hadden gedaan?”
Ze zuchtte diep. Hoe kon ze zo stom zijn geweest om te geloven dat de dingen in Norvia konden veranderen? Hoe kon ze zo stom zijn geweest om aan ene openbare betoging deel te nemen? Ze wentelde zich in haar wanhoop. Wat moest ze doen? Wat kon ze doen? Hoe geraakte ze in godsnaam uit deze benarde situatie?
Hoofdstuk 19: 8 juni 2044
Het slottet verhief zich als een echt adelaarsnest boven Norviaville. Het was de woonplaats van de gebroeders Hogerfelt wanneer ze zich in de hoofdstad bevonden. Voor Simon betekende dit dat het koninklijk slot een tijdelijke verblijfplaats was, aangezien hij voortdurend door het land reisde, terwijl het voor Robin een echte thuis was.
Het paleis was ook een statussymbool, een bouwwerk daterend uit een ander tijdperk dat, net als de broers (zo geloofden ze) de tand des tijds had overleefd en waarover nog vele generaties mensen zouden spreken. Hier werden alle belangrijke beslissingen genomen.
Nog steeds was Simon in een pesthumeur. Hij was uitgevaren tegen zijn broer in de nabijheid van het voltallige personeel. Dat op zich was al een rariteit, aangezien hij zijn gekende tirades normaal bewaarde voor de privé-vertrekken van de twee broers. Simon zag zijn broer, de officiële leider van het land, als een klungelaar die enkel voor de schijn op de troon zat. Hij, Simon, was de feitelijke leider van het land. Hij had er de hersenen voor, hij wist wat er moest gebeuren. Robin was niet enkel te dom, hij was bovenal te soft. “Jij zou elke schooier zomaar toegang verlenen tot ons prachtige land” had hij hem daarnet nog toegebeten.
Ze zaten nu in de presidentiële zitkamer, die volgestouwd was met meubelen die nog gemaakt waren voor de algemene opwarming. Een prachtige eikenhouten staande klok tikte de seconden weg. De voering van de gerieflijke fauteuils toonde gebeurtenissen uit een ver verleden. Simon nam de kan bronwater van het dienstblad en schonk zichzelf een glas in. Ondanks de warme zonnestralen die de kamer binnenvielen was de sfeer ijzig. Robin had besloten voorlopig niets meer te zeggen, bevreesd voor nog een woedeaanval van zijn broer.
Deze liep te ijsberen, het glas bronwater in de hand. “Er moet iets gebeuren, we kunnen er niet langer omheen” mompelde Simon. Daarop volgde een minutenlange stilte, die als een schaduw van het plafond langs de muren omlaaggleed.
“Overal vang ik signalen op dat het de verkeerde kant uitgaat: een vreemdelingenleger aan onze oostgrens in Watou, een opstand in onze hoofdstad. En dan wil jij dat ik de vreemdelingenwetten versoepel, jij achterlijke kloothommel.”Met een vernietigende blik keek Simon zijn broer aan. Deze had zich in de fauteuil genesteld, de benen gekruist.
“Ik denk enkel dat het ons sympathieker zou maken als we meer zouden openstaan voor communicatie” probeerde Ronin nog eens.
“Communicatie?Communicatie? Met wie moet ik communiceren? Met al dat rifraf dat probeert onze rijkdommen te stelen. Wat brengen zij bij aan onze maatschappij? Niets! En dan wil jij dat ik met hen gaan praten?.Dat ik het hen nog makkelijker maak om ons land binnen te komen en van ons te profiteren? Al dat klootjesvolk binnenlaten zou de ondergang van Norvia betekenen.”
Van pure woede gooide hij zijn kristallen glas tegen de muur. Het geluid van de brekende scherven deed Robin denken aan het uiteenscheuren van het land. Wijselijk besloot hij deze vergelijking maar voor zich te houden.
“Nee” tierde Simon verder “enkel nog strenger optreden kan ons redden. Iedereen moet weten dat de inwoners van Norvia niet met zich laten spotten. Dat ik niet met mij moet laten spotten. Geen enkele vluchteling moet nog durven om zelfs maar te denken aan een oversteek. Geen genade.”
“Wat is het verschil met nu? Het is niet zo dat we hen momenteel een voorkeurbehandeling geven.”
“Het verschil zal zijn”begon Simon”dat we het nu openbaar gaan doen. Geen executies meer in verlaten bossen of donkere cellen, maar in het openbaar. Iedereen mag, nee iedereen moet, weten wat wij doen. Dan zullen ze wel snel inbinden. Al die linkse clubjes die ons land ondermijnen, al die liefhebbertjes van schooiers die de vluchtelingen voor ons verbergen. En al die schooiers zelf die het wagen ons land binnen te komen.”
Even zweeg Simon terwijl er een tevreden trek over zijn gezicht kwam. Hij was ervan overtuigd dat hij de juiste oplossing had gevonden. Hij keek zijn 20 centimeter langere broer aan.
“En jij gaat dat nieuws verkondigen op de televisie.”
“Waarom ik” vroeg Robin oprecht verbaasd. Hij wist dat zijn broer in normale omstandigheden geen kans voorbij liet gaan om de aandacht op zich te vestigen.
“Omdat de mensen weten dat je een softie bent. Als jij dit nieuws naar buiten brengt dan zullen ze geloven dat het werkelijk de enige oplossing is.”
“Ik weet niet of ik het wel helemaal met je eens ben.”
Dat laatste eenvoudige zinnetje was te veel voor een haast ontploffende Simon.
Hij trok zijn broer met de kraag uit de zetels omhoog en zei sissend “jij hebt hier niets te vinden. Ik neem de beslissingen , zoals ik altijd heb gedaan en altijd zal doen.” Robin rook de rauwe adem van zijn broer. “Durf me nooit meer tegen te spreken of ik zorg ervoor dat mijn BvG ook jou een kopje kleiner maakt. Ik leg de schuld dan wel bij de vreemdelingen.”
“We onderbreken het programma voor een mededeling van onze nationale leider Robin Hogerfelt” wist de presentatrice te vertellen. Na een muziekdeuntje kwam Robin in beeld. “Beste landgenoten, zoals u weet leven wij in moeilijke tijden. Ons land is aan voortdurende veranderingen onderhevig. In deze chaos probeert uw regering voor enige stabiliteit te zorgen. Helaas zijn er ook in ons land duistere krachten die ons regeringswerk teniet proberen te doen. Daarom heeft de regering besloten om extra maatregelen te treffen. Pijnlijke maar noodzakelijke maatregelen als wij in onze welvaartsstaat willen verder leven.
Iedereen die nog betrapt wordt op het helpen van vreemdelingen of het steunen van vreemdelingen riskeert de doodstraf. Gearresteerden zullen voor speciale snelrechtbanken worden gebracht en wanneer schuldig bevonden in het openbaar worden geëxecuteerd. Ook vreemdelingen die op eigen houtje Norvia proberen binnen te raken wacht dit lot. Ik betreur dat wij een dergelijk bloedige maatregel moeten nemen, maar de regering ziet geen andere oplossing en benadrukt de noodzakelijkheid van deze maatregel. Met deze beëindig ik dit speciale bulletin en wens u allen nog een fijne dag!”
Hoofdstuk 20: 20 juni 2044
Secondelang werd er gezwegen. De twee groepen keken elkaar aan. Toen riep de leider van het achttal hen iets toe in een onverstaanbare taal. Gerrard noch Diego begrepen wat de man bedoelde maar aan de barse klanken te horen kon het niets vriendelijks zijn. Gerrard besefte nu pas hoe dom hij was geweest om zomaar op het geluid af te rennen. Hoewel ook hij gewapend was, zouden ze een gewelddadig treffen niet overleven. De overmacht was te groot. Daarvan waren de twee onbekende lijken een perfecte illustratie. De stilte greep Gerrard naar de keel en hij was zich uiterst bewust van zijn omgeving. Hij rook het droge bos, proefde de zomerhitte en voelde de warme stralen van de ondergaande zon door het gebladerte van de bomen priemen op zijn huid.
De leider herhaalde zijn woorden. Hij straalde kracht uit. Hij was donker van kleur, enorm gespierd en haast twee meter groot. Hij droeg een geruit,gebleekt houthakkershemd en een sjofele oude jeansbroek. (Gerrard herkende de stof uit de geschiedenisboeken maar wist niet dat ze nog gebruikt werd) Voorzichtig liet hij zijn geweer zakken, om aan te tonen dat ze niets kwaads van zin waren. Vervolgens antwoordde hij: “ik begrijp u niet en weet niet of u mij verstaat. Maar wij zijn twee vrienden die niets slechts van zin zijn.”
Een grommend keelgeluid maakte duidelijk dat de leider er niets van had begrepen. Eén van de anderen antwoordde hem echter.” Als dat zo is , hoeft u ook niets te vrezen. Wij zijn een groep vluchtelingen die oorspronkelijk uit het diepe zuiden kwamen.Wij leven al jaren in de bossen in het noorden van jullie land, maar nu zijn we op weg naar Watou om ons aan te sluiten bij de enorme groep vluchtelingen daar. Toen kwamen we deze twee smeerlappen tegen De man zweeg even en spuwde op de grond. “BvG-zwijnen.” In feite waren ze met drie. De derde is ons ontsnapt.”
“Dan lijkt het me geen goed idee om hier op hem te blijven wachten tot wanneer hij met versterking terugkeert” zei Gerrard praktisch.
Katia had verschrikt opgekeken toen ze Gerrard en Diego met de troep vluchtelingen zag naderen. De gelijkmatige, ontspannen tred van haar vriend stelde haar gerust. Toen hij de blokhut bereikte legde Gerrad In korte bewoordingen uit wie ze waren en wat het probleem was.
“Ze kunnen vannacht hier blijven, maar je beseft toch dat zij ons ook in gevaar brengen? Er wordt naar hen gezocht. Over tien dagen wemelt het hier van BvG-ers. Dan moeten wij ons ook verantwoorden.”
“Katja heeft gelijk”zei Diego ernstig, terwijl hij de groep , die zich met veel lawaai had geïnstalleerd op het terras, bekeek. “Sinds Sligo zijn wij net als hen. In feite zijn wij nu vluchtelingen in ons eigen land. Ook wij worden nu gezocht door de BvG en god mag weten wat ze met ons doen als ze ons vinden. En als die ontsnapte militant zijn vriendjes bereikt kunnen we het wel helemaal schudden. Twee BvG-ers afknallen…daar lachen ze niet mee.”
Gerrard wreef eens over zijn stoppelbaard. Hij wist niet wat zeggen. Hij besefte dat de anderen gelijk hadden, maar hij wist op dit moment geen oplossing voor hun probleem.
De leider van het groep brulde hem iets toe, terwijl hij gretig zijn tanden zette in de kip die Katja hem had voorgeschoteld.
“Hij zegt” zei zijn kompaan de vertaler “dat je niet zo ernstig moet kijken. Het leven is al veel te kort om nodeloos te piekeren.”
“Vertel hem dan maar dat zijn aanwezigheid hier ons ook voor problemen zet” antwoordde Gerrard geïrriteerd.
Nadat de vertaler zijn woorden had overgebracht, keek de leider Gerrard geamuseerd aan. Deze keer at hij zijn mond leeg vooraleer hij antwoord gaf.
“Hij zegt dat je dan maar met ons moet meekomen.”
“Naar Watou?”
“Aiai Watou!” riep de leider.
Gerrard had geen vertaling nodig. Hij besefte dat de argumenten van de anderen correct waren. Somber staarde hij voor zich uit, de handen in de zak.
Kreunend en woelend. Zo kon je de eerste uren van de nacht beschrijven. Katja had het altijd moeilijk om te slapen bij warm weer, maar deze keer was het niet zozeer de pakkende hitte die haar van haar nachtrust beroofde. Het was eerder de angstige onzekerheid voor wat de dag van morgen zou brengen die haar klaarwakker hield. Ze was er niet op voorbereid om haar land te verlaten. Het leven van een vluchtelinge, steeds achteromkijkend als opgejaagd wild, trok haar allesbehalve aan. De angst om de blokhut, een plaats die in opmerkelijk korte tijd een veilige haven was geworden in een duistere wereld, op te geven deed haar naar adem happen. Opnieuw ging ze even rechtop zitten in bed om zo de schijnbaar weinige lucht in haar longen te pompen. Gerrard scheen het niet te merken. Mompelend draaide hij zich op zijn andere zij. Katja vroeg zich af of zij de enige was die zich zo ongerust maakte. Als ze Norvia verlieten hadden ze niets meer. Hun appartement in Norviaville, de blokhut, de schuilhuizen…alles zou op den duur verloren gaan. Ze zuchtte. “Was er een andere oplossing? Van welke kant ze het probleem ook benaderde, ze vond er geen. Misschien dat de ontsnapte BvG-er niet terugkwam? Misschien dat hij zijn vriendjes niet zou inlichten? “
“Nee”. Kwaad schudde ze met haar hoofd. Dat was speculeren. Hopen op goed geluk. Het was uitermate belangrijk dat ze haar verstand erbij hield. De kans dat de BvG-er niet zou terugkeren was miniem. Verwaarloosbaar klein. Ze liet zich terug achterover vallen in het drijfnatte kussen. De combinatie van de zomers hitte en de opgebouwde spanning hadden haar serieus doen transpireren.”Was er dan geen ander onderduikadres waar ze heen konden?” Opnieuw schudde ze beslist met haar hoofd. Je kon er van op aan dat de overheid hun organisatie ondertussen tot in de kleinste puntjes had doorgelicht. Alleen van deze blokhut waren ze zeker dat hij onbekend was, omdat hij gebouwd was in een tijd voordat de BvG actief was en omdat ze er nooit gebruik van hadden gemaakt. Alle andere zogenaamde “safehouses” zouden wel eens minder veilig kunnen zijn dan hun naam deed vermoeden;