Een leegte vol onzekerheid
Geplaatst: 04 feb 2013 21:15
Ik had vannacht echt een geweldige droom en moest het op papier zetten om het niet te vergeten! Ik zal dit fragment in twee stukken plaatsen; het tweede stuk volgt snel! Als je een betere of passende titel weet, laat het dan alsjeblieft weten. (:
___________________________________________________________________________________________
Een leegte vol onzekerheid
De zwarte leegte omsloot haar trillende lichaam als een te dik deken, waarin ze haast leek te stikken. Het meisje wist dat haar onderbewustzijn een gevaarlijk spelletje met haar speelde, maar ze kon er niets tegen doen. Alsof de duisternis de controle over haar lichaam had overgenomen, zat ze gevangen in de stilte van haar eigen gedachten. Zoveel vragen, waarop geen antwoorden waren te vinden. Zoveel antwoorden, waarvan de vragen ontbraken. Ja, ze waren er wel, ergens, maar ze kreeg hen niet te pakken. Als zeepbellen vlogen ze door haar hoofd. Ongrijpbaar en doorzichtig.
Geschreeuw vulde de zwarte leegte. Het leek van ver te komen, maar alsnog doorklonk het luid en duidelijk in haar oren. Ze had het idee langzamerhand doof te worden als ze niet snel haar handen over haar oren zou slaan. Er kwam echter geen beweging in haar lichaam.
Verdomme. Ze moest zichzelf weer in de hand zien te krijgen. Ze moest de zeepbellen leeg zien te prikken en een manier vinden om uit deze verstikkende duisternis te komen. Het geschreeuw bleef aanhouden. Steeds luider. Steeds scheller. Het meisje beval zichzelf te concentreren; de zeepbellen van zich afblazend.
Boven haar oog trilde een spiertje. Met alle kracht die ze nog bezat, probeerde ze haar oogleden te bewegen. Het lukte! Ze knipperde één keer. Twee keer. Opnieuw geschreeuw. Op dat moment besefte ze dat ze het al die tijd zelf was geweest.
Het felle licht drong haar ogen binnen en stak als vlijmscherpe naalden in haar pupillen. De ruimte om haar heen werd wazig en toen plotseling haarscherp. Het duurde even voordat ze doorhad dat haar handen en voeten vast geboeid zaten. Het ijzer sneed vervelend in haar huid. Waar was ze? Wat was er gebeurd? Wie was zij? De zeepbellen vol antwoorden en vragen verschenen net zo snel als ze eerder verdwenen waren. Kriskras schoten ze door elkaar.
Het enige waar ze op dit moment zeker van was, was dat ze hier weg moest zien te komen. Ze trok bruut aan de boeien; het eerste wat bij haar op was gekomen, maar ze wist dat het een hopeloze actie was. Wat had ze gedacht? Dat het ijzer spontaan zou breken? Ze keek verwilderd om zich heen. Haar bruine ogen speurden elk hoekje, elke muur af. Er was echter niets anders te zien dan een paar betonnen muren en aan haar linkerhand een netwerk van tralies.
Wanhopig liet ze haar gezicht in haar handen vallen, wat iets onhandig overkwam doordat ze haar polsen amper kon bewegen. Nietsvermoedend veegde ze een pluk haar uit haar gezicht, tot haar vingers het metaal van een speldje voelden. Dat was het! Ze probeerde het voorwerp naar haar vrijheid uit haar haren te schuiven, maar liet het al gauw tussen haar vingers wegglippen. Met een pestende naklank viel het op de stenen vloer neer.
Gehaast trok ze zichzelf met haar benen naar voren en probeerde het speldje te pakken te krijgen. Hetzelfde gevoel van verlamdheid, dat ze in de duisternis gevoeld had, vloeide opnieuw als een bijtend gif door haar aderen. Haar spieren waren op; vermoeid door het gevecht met zichzelf.
“Geloof mij, dat gaat niet werken,” verbrak een stem de stilte. De stem klonk rauw. De woorden hadden niets kwaads, zijn toon was vriendelijk, maar toch was er iets mis. Ze voelde het. Haar hartritme versnelde. Een grote schim bewoog zich voort uit de donkere hoek tegenover haar. Elke cel in haar lichaam schreeuwde om weg te rennen, maar dat was onmogelijk. Ze kon geen kant op.
In het schijnsel van de oude gloeilamp kwam een doodgewone jongen te voorschijn. Slechts één keer vielen haar ogen nog op de speld, voordat ze als een magneet werden aangetrokken door de jongen met zijn felblauwe ogen en bruine haren. Stomverbaasd, zoekend naar haar stem wilde ze hem vragen waar ze waren, maar het lukte niet.
“Waar we zijn?” vroeg de jongen, haar gezicht in zich opnemend.
“Geen idee. Ik weet net zo veel als jij.” De jongen had haar informatie gegeven, die ze liever niet had gehoord. Als zij niet wisten waar ze waren, hoe moest haar familie dat dan weten? Had ze überhaupt wel een familie? Ze wist het niet. Alles was zo onzeker.
“Wat is je naam?” vroeg het meisje.
“Wat is jóúw naam?” reageerde de jongen zo snel, dat het meisje er van schrok.
“Weet ik niet..”
“Precies,” antwoordde de jongen lachend, alsof hij deze conversatie al zo vaak had gehouden, dat hij het antwoord zou weten.
“We moeten toch iets kunnen doen…”
“Ik zal je de moeite besparen,” zei de jongen, terwijl hij dichterbij haar kwam kruipen. Hij pakte het speldje van de grond en schoof het behendig terug in haar bruine haren. Het meisje wendde verlegen haar blik af.
“Ik zit hier nu al..” de jongen leek even na te denken, “ik zit hier lang genoeg om anderen zien te vertrekken. Voordat jij wakker werd, waren er meer. We zaten hier met zijn zessen om precies te zijn.”
“Waar zijn ze heen?” vroeg het meisje gretig.
“Weg.”
“Wees eens wat duidelijker,” zei het meisje nu ietwat geïrriteerd door zijn onverschillige gedrag.
“Oké. In de tijd dat jij bewusteloos was..”
“Hoe lang ben ik bewusteloos geweest?” onderbrak het meisje hem ruw.
“Zo’n drie dagen, maar daar gaat het nu niet om. We denken dat de mensen die ons hier gebracht hebben ons gedrogeerd hebben en al onze herinneringen hebben gewist.”
“Hoe?”
“Weet ik veel. Vraag me geen vragen die ik onmogelijk kan beantwoorden,” zei de jongen geïrriteerd en zuchtte.
“Ik probeer het te begrijpen,” verontschuldigde het meisje zich.
“Het valt niet te begrijpen. Ik ben ook niet verder dan dit gekomen, maar mijn gevoel zegt dat de mensen die ons hier heen hebben gebracht niet veel goeds in de zin hebben.”
Ze had gehoopt dat de jongen al haar vragen kon beantwoorden, maar ze was naïef geweest. Hij zat in precies dezelfde situatie als haar. Ze wisten niets. Hoe lang zou het duren voor ze haar zouden komen halen? Wat zouden ze met haar doen? Het idee aan haar sombere toekomst, bracht kippenvel met zich mee. Er schoot een rilling langs haar rug. Hoe kon het zijn dat de jongen zich zo rustig wist te houden? Zij had het idee dat haar hele leven, waarvan ze overigens niets kon herinneren, in elkaar stortte als een wankel kaartenhuis. Ze moest hier vandaan komen. Haar ogen vlogen vliegensvlug naar de tralies, die van nog sterker ijzer gemaakt leken te zijn als die van haar boeien. Onmogelijk om te slopen, perfect om een gevangene binnen te houden. Ondertussen had zich bloed om haar polsen en enkels verzameld door de snijdende boeien, die ze onbewust van zich af probeerde te schudden.
Het meisje schrok op toen ze een vinger over haar wang voelde strijken.
“Gaat het?” vroeg de jongen. Ze begreep eerst niet waarom de jongen haar überhaupt aanraakte en wilde zijn hand wegslaan, tot ze de zoute tranen in haar droge huid voelde prikken.
Het meisje schudde haar hoofd en haalde haar schouders op.
“Ik denk dat er niets anders op zit dan wachten,” prevelde ze onzeker en hoopte een beetje hoop in zijn grote, blauwe ogen te vinden. Tot haar schrik vernauwden ze zich, alsof ze toekeken hoe een hulpeloze puppy gemarteld werd.
___________________________________________________________________________________________
Een leegte vol onzekerheid
De zwarte leegte omsloot haar trillende lichaam als een te dik deken, waarin ze haast leek te stikken. Het meisje wist dat haar onderbewustzijn een gevaarlijk spelletje met haar speelde, maar ze kon er niets tegen doen. Alsof de duisternis de controle over haar lichaam had overgenomen, zat ze gevangen in de stilte van haar eigen gedachten. Zoveel vragen, waarop geen antwoorden waren te vinden. Zoveel antwoorden, waarvan de vragen ontbraken. Ja, ze waren er wel, ergens, maar ze kreeg hen niet te pakken. Als zeepbellen vlogen ze door haar hoofd. Ongrijpbaar en doorzichtig.
Geschreeuw vulde de zwarte leegte. Het leek van ver te komen, maar alsnog doorklonk het luid en duidelijk in haar oren. Ze had het idee langzamerhand doof te worden als ze niet snel haar handen over haar oren zou slaan. Er kwam echter geen beweging in haar lichaam.
Verdomme. Ze moest zichzelf weer in de hand zien te krijgen. Ze moest de zeepbellen leeg zien te prikken en een manier vinden om uit deze verstikkende duisternis te komen. Het geschreeuw bleef aanhouden. Steeds luider. Steeds scheller. Het meisje beval zichzelf te concentreren; de zeepbellen van zich afblazend.
Boven haar oog trilde een spiertje. Met alle kracht die ze nog bezat, probeerde ze haar oogleden te bewegen. Het lukte! Ze knipperde één keer. Twee keer. Opnieuw geschreeuw. Op dat moment besefte ze dat ze het al die tijd zelf was geweest.
Het felle licht drong haar ogen binnen en stak als vlijmscherpe naalden in haar pupillen. De ruimte om haar heen werd wazig en toen plotseling haarscherp. Het duurde even voordat ze doorhad dat haar handen en voeten vast geboeid zaten. Het ijzer sneed vervelend in haar huid. Waar was ze? Wat was er gebeurd? Wie was zij? De zeepbellen vol antwoorden en vragen verschenen net zo snel als ze eerder verdwenen waren. Kriskras schoten ze door elkaar.
Het enige waar ze op dit moment zeker van was, was dat ze hier weg moest zien te komen. Ze trok bruut aan de boeien; het eerste wat bij haar op was gekomen, maar ze wist dat het een hopeloze actie was. Wat had ze gedacht? Dat het ijzer spontaan zou breken? Ze keek verwilderd om zich heen. Haar bruine ogen speurden elk hoekje, elke muur af. Er was echter niets anders te zien dan een paar betonnen muren en aan haar linkerhand een netwerk van tralies.
Wanhopig liet ze haar gezicht in haar handen vallen, wat iets onhandig overkwam doordat ze haar polsen amper kon bewegen. Nietsvermoedend veegde ze een pluk haar uit haar gezicht, tot haar vingers het metaal van een speldje voelden. Dat was het! Ze probeerde het voorwerp naar haar vrijheid uit haar haren te schuiven, maar liet het al gauw tussen haar vingers wegglippen. Met een pestende naklank viel het op de stenen vloer neer.
Gehaast trok ze zichzelf met haar benen naar voren en probeerde het speldje te pakken te krijgen. Hetzelfde gevoel van verlamdheid, dat ze in de duisternis gevoeld had, vloeide opnieuw als een bijtend gif door haar aderen. Haar spieren waren op; vermoeid door het gevecht met zichzelf.
“Geloof mij, dat gaat niet werken,” verbrak een stem de stilte. De stem klonk rauw. De woorden hadden niets kwaads, zijn toon was vriendelijk, maar toch was er iets mis. Ze voelde het. Haar hartritme versnelde. Een grote schim bewoog zich voort uit de donkere hoek tegenover haar. Elke cel in haar lichaam schreeuwde om weg te rennen, maar dat was onmogelijk. Ze kon geen kant op.
In het schijnsel van de oude gloeilamp kwam een doodgewone jongen te voorschijn. Slechts één keer vielen haar ogen nog op de speld, voordat ze als een magneet werden aangetrokken door de jongen met zijn felblauwe ogen en bruine haren. Stomverbaasd, zoekend naar haar stem wilde ze hem vragen waar ze waren, maar het lukte niet.
“Waar we zijn?” vroeg de jongen, haar gezicht in zich opnemend.
“Geen idee. Ik weet net zo veel als jij.” De jongen had haar informatie gegeven, die ze liever niet had gehoord. Als zij niet wisten waar ze waren, hoe moest haar familie dat dan weten? Had ze überhaupt wel een familie? Ze wist het niet. Alles was zo onzeker.
“Wat is je naam?” vroeg het meisje.
“Wat is jóúw naam?” reageerde de jongen zo snel, dat het meisje er van schrok.
“Weet ik niet..”
“Precies,” antwoordde de jongen lachend, alsof hij deze conversatie al zo vaak had gehouden, dat hij het antwoord zou weten.
“We moeten toch iets kunnen doen…”
“Ik zal je de moeite besparen,” zei de jongen, terwijl hij dichterbij haar kwam kruipen. Hij pakte het speldje van de grond en schoof het behendig terug in haar bruine haren. Het meisje wendde verlegen haar blik af.
“Ik zit hier nu al..” de jongen leek even na te denken, “ik zit hier lang genoeg om anderen zien te vertrekken. Voordat jij wakker werd, waren er meer. We zaten hier met zijn zessen om precies te zijn.”
“Waar zijn ze heen?” vroeg het meisje gretig.
“Weg.”
“Wees eens wat duidelijker,” zei het meisje nu ietwat geïrriteerd door zijn onverschillige gedrag.
“Oké. In de tijd dat jij bewusteloos was..”
“Hoe lang ben ik bewusteloos geweest?” onderbrak het meisje hem ruw.
“Zo’n drie dagen, maar daar gaat het nu niet om. We denken dat de mensen die ons hier gebracht hebben ons gedrogeerd hebben en al onze herinneringen hebben gewist.”
“Hoe?”
“Weet ik veel. Vraag me geen vragen die ik onmogelijk kan beantwoorden,” zei de jongen geïrriteerd en zuchtte.
“Ik probeer het te begrijpen,” verontschuldigde het meisje zich.
“Het valt niet te begrijpen. Ik ben ook niet verder dan dit gekomen, maar mijn gevoel zegt dat de mensen die ons hier heen hebben gebracht niet veel goeds in de zin hebben.”
Ze had gehoopt dat de jongen al haar vragen kon beantwoorden, maar ze was naïef geweest. Hij zat in precies dezelfde situatie als haar. Ze wisten niets. Hoe lang zou het duren voor ze haar zouden komen halen? Wat zouden ze met haar doen? Het idee aan haar sombere toekomst, bracht kippenvel met zich mee. Er schoot een rilling langs haar rug. Hoe kon het zijn dat de jongen zich zo rustig wist te houden? Zij had het idee dat haar hele leven, waarvan ze overigens niets kon herinneren, in elkaar stortte als een wankel kaartenhuis. Ze moest hier vandaan komen. Haar ogen vlogen vliegensvlug naar de tralies, die van nog sterker ijzer gemaakt leken te zijn als die van haar boeien. Onmogelijk om te slopen, perfect om een gevangene binnen te houden. Ondertussen had zich bloed om haar polsen en enkels verzameld door de snijdende boeien, die ze onbewust van zich af probeerde te schudden.
Het meisje schrok op toen ze een vinger over haar wang voelde strijken.
“Gaat het?” vroeg de jongen. Ze begreep eerst niet waarom de jongen haar überhaupt aanraakte en wilde zijn hand wegslaan, tot ze de zoute tranen in haar droge huid voelde prikken.
Het meisje schudde haar hoofd en haalde haar schouders op.
“Ik denk dat er niets anders op zit dan wachten,” prevelde ze onzeker en hoopte een beetje hoop in zijn grote, blauwe ogen te vinden. Tot haar schrik vernauwden ze zich, alsof ze toekeken hoe een hulpeloze puppy gemarteld werd.