Dit is het eerste verhaal wat ik aan jullie wil laten lezen.
Met dit verhaal heb ik aan NaNoWriMo meegedaan en de 50.000 woorden behaald.
Echter was het nog tot een paar dagen geleden een rommelig zooitje en dat vond mijn beta-reader ook.
Het verhaal:
Dit verhaal laat jullie twee personen leren kennen die alle twee een andere kant van hun karakter laat zien. Het verhaal gaat over een boeren jongeman dat door zijn vrienden gedwongen word om aan een dorpentoernooi mee doen. Maar in tegenstelling tot zijn vrienden weet Dirias wat er in de stad gebeurd is en vertrouwd dit toernooi dan ook niet, maar daar willen zijn vrienden niets van weten.
Ik zal jullie niet verder gaan vervelen, al wil ik er nog wel bij zeggen dat er wat fouten in kunnen zitten. Als je ze ziet: geef ze door aan mij en dan kan ik er wat mee doen.

Het vreemde Dorpentoernooi
Proloog:
Dirias keek op toen er in het begin van de middag op de deur van zijn kamer werd geklopt. Hij has geen bezoek verwacht, toch zei hij dat de bezoeker binnen mocht komen.
De warme zon verlichtte de vierkante kamer waarin hij aan het werk was en nu iemand in een zwarte mantel met het gezicht onder een zwarte kap verborgen, naar binnen stapte.
“Wat is er? Ik dacht niet dat ik je opgroepen had?” vroeg Dirias fronsend, al zag de vreemdeling dat niet. Ook Dirias had zijn gezicht verborgen onder een kap, zo kon hij zich beter concentreren met waar hij mee bezig was.
“Het is tijd. Ik ben hier zodat we kunnen voorkomen dat jij niet dezelfde fouten gaat maken als wat ik had gedaan toen ik nog heerser van de nevel was,” legde de bezoeker uit.
“Ook fijn om jou weer te zien, Miran. Maar wat bedoel je met: het is tijd en voorkomen dat ik niet dezelfde fouten ga maken?”
De twee heren hadden elkaar tien jaar geleden ontmoet en nog steeds zagen ze elkaar regelmatig. Dat kon ook niet anders, want ze zaten bij het zelfde gilde.
“Weet je onze allereerste ontmoeting nog? Die ontmoeting op het plein?” vroeg Miran.
“Dat weet ik nog, waarom zou ik die vergeten? Maar waarom wil je dat weten?” was het vragende antwoord van Dirias.
“Het lijkt erop dat er nu dingen gebeuren die zich toen ook afspeelden en die er voor zorgden dat wij elkaar onterecht boos maakten, waardoor we de verkeerde beslissingen namen,” kreeg hij als uitleg. Na deze woorden liep Miran terug naar de deur en keek de gang in en daarna weer terug naar Dirias.
“Ik wil je aan iemand voorstellen die ons daarbij kan helpen,” voegde hij eraan toe. En alsof het afgesproken was, kwam er bij die woorden nog iemand het vertrek binnen.
Net als Dirias en Miran had deze persoon een zwarte mantel dat het lichaam helemaal bedekte en een zwarte kap, maar in tegenstelling hing die kap los over de rug. Hierdoor kon Dirias zien dat het om een jongeman ging met lang, krullend, ravenzwart haar en grijsgroene ogen. Zijn kin begon al wat verstopt te raken onder een kleine baard.
Dirias keek hem niet wantrouwend aan zoals hij normaal gesproken deed bij mensen die hij niet kende. Dit kwam door een klein blaadje van wit dat te vinden was op zijn rechterschouder. Het was in de mantel geborduurd en gaf aan dat hij net een maand lid van het gilde hetzelfde gilde moest zijn, waar Dirias nu het hoofd van was. Deze maand werd ook wel de maand van de nieuwelingen genoemd. Die maand waren er zeven nieuwelingen bij gekomen en Dirias kende ze nog niet allemaal bij naam en gezicht. Hij bood beide mannen een stoel en wat drinken aan.
“Wie heb je meegenomen, Miran?” vroeg hij toen hij de jongeman beter bekeek. De jongeman kwam wat nerveus over, maar dat kon Dirias begrijpen. Het moest voor hem de eerste keer zijn dat hij in de kamer van de heerser van de nevel kwam.
“Dit is Nidric en, zoals je waarschijnlijk al had opgemerkt, deze maand net bij het gilde gekomen. Gister avond kwam hij naar mij toe met de mededeling dat hij voor zijn inwijding iets had gehoord dat meteen gemeld moest worden. Echter had hij daar tot gisteravond de tijd niet voor gehad,” begon Miran. “Nidric, zou jij willen herhalen van wat je mij gister avond had verteld?” voegde hij eraan toe waarbij hij bemoedigend naar Nidric knikte.
Nidric knikte op zijn beurt terug en schraapte even zijn keel voordat hij sprak.
“Ik weet niet wie er begonnen was en waar die verhalen vandaan komen, maar geruchten gaan dat u de mensen oneerlijk zou behandelen en dat u binnenkort wordt vervangen door iemand anders,” vertelde hij in één keer door.
Er viel even een stilte.
“Dat zijn maar verhalen. Verhalen die door dronken lieden worden verteld en dus waarschijnlijk niet waar zijn,” verbrak Dirias toe de stilte.
“Dat dacht ik ook toen de verhalen over mij verteld werd en dat waren precies dezelfde verhalen. Het is even rustig geweest, maar nu blijken de mensen weer niet tevreden met ons te zijn. Ik weet nog steeds niet wie hier mee begonnen is,” wierp Miran tegen.
“Wat wil je dat ik doe?” vroeg Dirias die strak naar hem keek.
“We moeten iedereen gaan vertellen wat wij hier voor werk uitvoeren. Dit kan het beste door ons eigen verhaal te gaan vertellen en ik heb al een idee hoe ik dat wil doen,” begon Miran zijn plan een beetje uit te leggen. “Nidric, opnieuw zullen we je hulp nodig hebben. Zou je opzoek willen gaan naar Dar en Ylaz? Ze moeten zo snel als ze kunnen naar de werkkamer van Dirias. Het beste is als je onderweg nog niets zegt en daarna bij ons blijft,” gaf hij daarna instructies door aan Nidric. Nidric schoof daarna zijn stoel naar achteren en stond op om het vertrek uit te gaan.
“Waarom heb je die twee ook nodig?” vroeg Dirias niet-begrijpend.
“Wacht nog even. Zometeen zal alles duidelijk voor je zijn,” stelde Miran hem gerust.
Terwijl ze aan het wachten waren, was Miran opgestaan en naar een hoge, lange, houten kast gelopen dat tegen over een muur met een raam de muur bedekte. De planken stonden vol met potten inkt in verschillende kleuren, boeken, rollen perkament en noem maar op. Miran doorzocht de planken met een nauwkeurige blik, alsof hij naar iets opzoek was.
“Je had toch een kaart van Bhrandavaer?” vroeg hij na een paar minuten zoeken.
Dirias keek hem fronsend aan.
“Niet in die kast. Ik zal hem even pakken,” antwoordde hij en begon in de papieren te rommelen die op de tafel lagen. Miran kwam ondertussen teruggelopen.
“Hier heb ik heb,” zei Dirias en trok een vel onder een paar andere vellen vandaan. “Waarom zocht je ernaar?”
“Anders zullen jullie niets snappen van mijn plan,” was het enige wat Miran wilde zeggen en bestudeerde de kaart aandachtig. Dirias deed hetzelfde, hij had toch niets anders te doen.
Het was een nog geen oude kaart dat de landen van hun wereld, Bhrandavaer, liet zien. Hun wereld kende vijf grote landen: Midhoron, Velancir, Ehrodar, Bindorac en Alyarac. Ieder had hun eigen gebieden en hun eigen landschappen, geschiedenis en inwoners. De kaart liet dan wel alle landen zien, maar niet alle landen waren tot in de puntjes uitgetekend. Het land waarin de meeste dingen te zien waren, was Alyarac. Het land waarin Dirias en Miran woonden.
Alyarac was een bosachtig gebied in het noorden en had een vorm van een zes hoek. Aan de west en oost kant waren er sikkelvormen te zien. De punt van de sikkelvorm van het westen wees alleen naar het noorden en de punt van de oostelijke sikkelvorm naar het zuiden.
Op het moment dat Dirias Alyarac beter wilde bekijken, werd er op de deur geklopt.
“Binnen!” riep hij en Nidric kwam naar binnen, gevolgd door twee mensen. Eén daarvan kende Dirias al zijn hele leven. Dat zag hij doordat beide mensen hun kappen af hadden, maar verder wel dezelfde mantels als Miran en hij droegen. Dirias kende die man omdat het zijn eigen broer was en dezelfde korte, wilde krullen, donkerbruin haar en groene ogen had als hijzelf. Alleen had deze man iets meer grijs in zijn haar en een baard laten groeien. Hij noemde, net als iedereen die hem kende, Dar.
De man naast hem had kort, warrig, zwart haar waar wat grijs in te zien was, groene ogen en een wat boller gezicht. Hij stelde zichzelf voor als Ylaz.
Beide heren keken Miran en Dirias vreemd aan terwijl Nidric de deur dicht deed. Dirias bood hen alle drie een stoel aan en keek toen vragend naar Miran.
“Goed, we zijn allemaal aanwezig. Ga je nog vertellen wat je plan is?” vroeg Dirias toen Miran nog niets zei. Hij knikte, nam nog wat van zijn wijn wat hij eerder ingeschonken had gekregen en deed toen zijn kap af om iedereen aan te kunnen kijken. Maar terwijl hij het plan uitlegde, merkte Miran dat hij met zijn gedachten ergens anders was.