Winnaar wedstrijd 22: Saskjezwaard
Thema: treinen
“De onbewogen beweger houdt het universum in beweging,” fluisterde iemand in mijn oor.
Ik draaide me met een ruk om. De trein voor me kwam krakend en piepend tot stilstand, maar ik besteedde er geen aandacht aan. De enige die dicht genoeg naast me stond om iets te fluisteren lette totaal niet op mij. Pas toen ik hem onbewust te lang aanstaarde, draaide hij zijn hoofd naar me toe en keek me vragend aan. Ik wendde me snel af. Was het soms mijn verbeelding geweest?
Verdwaasd schudde ik mijn hoofd en richtte me op de opengaande deuren. Een stroom mensen kwam de trein uit; op ieders gezicht was de haast te lezen. Normaal gesproken zocht ik naar de knapste jongen van de dag, maar deze keer bleven mijn gedachten afdwalen. De onbewogen beweger houdt het universum in beweging. Het klonk veel te specifiek om door mijn eigen geest verzonnen te zijn.
De laatste reiziger zette voet op het perron en verdween richting de trap. Ik stapte achter een lange man in, maar volgde hem niet naar links. Rechts had op een vreemde manier altijd mijn voorkeur.
De coupé was bijna helemaal leeg. Ik wilde doorlopen naar het achterste bankje, toen opeens iemand opstond. Op het moment dat ik haar zag, wist ik dat ze niet normaal was. Haar haren waren zo grijs alsof ze aan het einde van haar leven was, maar haar gezicht was strak en jong. Twee zilveren ogen keken me aan. In hun diepte las ik een wijsheid en bevattingsvermogen die me beangstigden.
Instinctief zette ik een pas achteruit, net op het moment dat de trein in beweging kwam. De vloer schommelde onder mijn voeten. Ik graaide naar de bank, maar greep mis.
De grond was pijnlijk hard.
Het meisje liep naar me toe, merkwaardig glijdend, alsof de natuurwetten geen vat op haar hadden. “Weten is herinneren. Herinner je het… herinner!”
Ik herinnerde het me. Alles. Haar ogen waren de spiegels waardoor de kennis tot me kwam. De stortvloed aan feiten, theorieën en ideeën deden pijn, ze drongen zich mijn hersenen in om zich daar met geweld te verankeren.
“Genoeg,” kreunde ik.
Mijn hoofd leek elk moment uit elkaar te kunnen barsten. Toch kon ik mijn blik niet afwenden, alsof ik met onzichtbare ketens verbonden was.
Tot ze me eindelijk liet gaan. Met een snikkende zucht viel ik achterover. Mijn slapen voelden aan alsof iemand er een bankschroef om had gelegd. Kennis dwaalde rond in mijn hoofd, klaar om opgeroepen te worden als ik het me herinnerde. Maar er was niets dat de kennis activeerde.
“Zal ik je begeleiden langs de verschillende waarheden?” fluisterde het meisje.
Ik knikte zwakjes. Ze glimlachte en trok me overeind. De trein reed over een wissel en het plotselinge verwisselen van spoor liet me naar de dichtstbijzijnde bank grijpen. Er zat een man op. Het rood vloog al naar mijn wangen bij de gedachte dat hij alles gezien had, toen iets tot me doordrong. Hij was niet van vlees en bloed. Zijn ontblote armen waren gemaakt van stroken huidskleurig materiaal, met elkaar verbonden door radertjes en tandwielen. Dat was nog niet het vreemdste: boven zijn hoofd zweefde een ondoorzichtige mist die met ijle draden zijn schedel inliep.
Een hand werd op mijn schouder gelegd. “Je was de verkeerde coupé ingestapt, je bent al te ver de tijd in. We moeten terug.”
Weer een glimlach. Haar gezicht leek van marmer te zijn gemaakt, alsof haar lippen in een glimlachende vorm gebeiteld waren. Geen tanden te zien. Ook geen vriendelijkheid. Toch volgde ik haar gedwee toen ze door de coupé liep.
De andere mensen die op de bankjes zaten, hadden ook een kolkende aanwezigheid boven hun hoofd zweven. Ze keken allemaal uit het raam, naar het voorbijschietende landschap. In de verte lag een rivier die met de seconde dichterbij kwam.
Het geluid van de razende trein werd harder toen het meisje de coupédeur opentrok. Ik stapte achter haar aan de tussencoupé binnen, net op het moment dat we de rivier overstaken. Ze bleef staan en draaide zich naar me om.
“Dit is niet het begin, maar goed genoeg om alles te snappen. Dit moment kunnen we niet voorbij laten gaan.”
Met een bulderend geluid sloeg een golf door de ramen heen en overspoelde ons. Binnen een seconde was ik drijfnat. Het merendeel van het water stroomde er aan de andere kant weer uit, maar er bleef wat achter. We waren tot deel van de rivier gemaakt.
“Elke seconde die voorbij gaat, elke keer dat je inademt, ben je anders. Net zoals je nooit eenzelfde stap in dezelfde rivier zet, zet je nooit eenzelfde stap in het leven. De werkelijkheid stroomt. Begrijp je dat?”
Een nieuwe golf stroomde de tussencoupé binnen. Het tekort aan water moest opgevuld worden. Mijn voeten werden koud, een gevoel wat zich uitspreidde naar mijn knieën. Ik veegde mijn natte haren naar achteren en knikte.
“Ik herinner het me.”
“Mooi. Dan gaan we verder.”
Ze was al naar de andere coupé verdwenen voordat ik het doorhad. Ik trok de deur open, mijn blik gericht op het water dat op mysterieuze wijze niet volgde. Binnen een seconde was de tijdelijke rivier weer een gewone tussencoupé.
De steen die in de lucht zweefde kwam als een verrassing. Ik knalde er met mijn hoofd hard tegenaan. Met een vertrokken gezicht wreef ik over de pijnlijke plek.
“Stenen horen niet te zweven,” zei ik tegen het meisje, boos dat ze me niet gewaarschuwd had. Ze balanceerde op haar tenen op een van de treinbankjes die op een vreemde manier vervormd waren. Het duurde even voordat ik doorhad dat ze gekanteld waren.
“In jouw wereld, ja. Dit is de wereld van Aristoteles. Hier zoekt alles naar zijn rechtmatige plek.”
Ik liep verder de coupé in, zorgvuldig de zwevende steen ontwijkend. Bij elke stap die ik zette verduisterde het uitzicht vanuit de ramen, totdat er een zwarte oneindigheid heerste, verbroken door kleine lichtpuntjes. Een melkwitte spiraal schitterde in de verte, bestaande uit talloze sterren.
“Als jij je rechtmatige plek ook vindt, is de wereld weer in balans.”
Ik richtte mijn blik op het meisje. Ze zat in kleermakerszit op een grote steen die flonkerde in alle kleuren van de regenboog. Er tolde van alles om haar heen; ik zag een miniatuurboompje, een bliksemflits, een planeet met een ring eromheen. Haar gezicht gloeide met een alwetend weten.
“Mijn rechtmatige plek? Moet ik dan voor altijd stil blijven staan?”
Ze schudde bedroefd haar hoofd. “Je snapt het niet. Je herinnert je het wel, maar je begrijpt het niet. Ik denk dat we beter naar een volgend tijdperk kunnen stappen.”
Alles wat om haar heen vloog, was opeens weg. Ze kwam overeind en liep door het gangpad naar de volgende coupé toe.
“Niet schrikken,” zei ze terwijl ze de deur voor me open hield.
Ik stapte totale duisternis in. Hoewel het geen duisternis was, het was gewoon het ontbreken van iets. Er was geen licht, dus ook geen schaduw. Geen tijd, geen ruimte, geen vormen. Geen enkele substantie. Maar bestond ik dan wel?
“Je denkt, dus je bent,” fluisterde een zachte stem in mijn oor. “De wereld om je heen kan een product zijn van je eigen verbeelding. Niets is zeker, behalve één ding: er is iets wat denkt. En dat ben jij. Daarom besta je.”
“Maar als ik mijn eigen wereld creëer,” zei ik langzaam, “dan kan ik dus van alles zijn. De onbewogen beweger, de aarde zelf. Ik kan ook gewoon nu denken dat ik mijn ogen opendoe en in mijn bed wakker word. Of…of…”
Allerlei mogelijkheden tolden rond voor mijn geestenoog. Kennis drukte zich door mijn hoofd heen, schreeuwend om aandacht. Stemmen fluisterden tegen mij, eisten een bestaan in mijn zelfverzonnen wereld. Pure chaos. Ik kon het niet meer aan!
“Ik wil niet meer! Zo denken maakt me gek! Ik wil onwetend zijn!”
Het meisje, opeens zo helder als een licht in het duisternis, staarde me met wijd opengesperde ogen aan. Haar gezicht werd lijkbleek, viel uit elkaar, loste op in het niets. Haar wezen verdween. Het enige wat me aan haar herinnerde was een vage stem die in mijn hoofd speelde.
“Nee!”
Schreeuwend sprong ik overeind. Geschrokken mensen staarden me aan alsof ik gek geworden was. Het duurde even voordat ik doorhad dat ik in de trein zat. Met brandende wangen liet ik me weer op mijn plaats vallen en pakte het boek dat van mijn schoot was gegleden. Ik grimaste toen ik de titel las. Denkbeelden van beroemde filosofen.
“Wat heb ik toch een hekel aan filosofie.”