Ik heb eigenlijk nog geen titel voor dit verhaal, het is niet in lijn met wat ik normaal schrijf maar het zat al zo lang in mijn hoofd dat ik het eindelijk eens wilde schrijven. Als je commentaar wil geven dan graag. Ben niet zo geinteresseerd in grammatica fouten, wil graag inhoudelijk commentaar:
De muizeval
In de zomer laadden mijn broer Randy en ik onze auto in met zware koffers voor 2 weken in ons vakantie huisje in het bos aan de Houterse Waard. Mijn vader had het huisje zes jaar geleden gekocht en verbouwd. Mijn ouders verhuurden het uit tijdens de zomer en we gingen er dan zelf ook heen voor 2 of drie weken. Dat jaar gingen we drie weken. Ik was 12 en mijn broer en ik zaten op de achterbank toen we de Van Heemskerkstraat uitreden ons huis op nummer 66 achter ons lieten.
Het huisje was grondig verbouwd, het leek eerst niet meer dan een langwerpig gebouwtje met een laag dak, een kleine voorkamer en achterin een keuken. Dan was er een deur met een deck achter het huis. In de tuin stond achteraf een leeg schuurtje met een enkel stopcontact. Maar het beste was wel dat het in de bossen lag aan een groot meer.
In het huisje hing een grote vierkante airconditioner die door de muur stak alsof iemand een apparaat als kunstwerk had opgehangen. Als we te heet hadden in de zomer drukten we op knoppen tot het apparaat begon te brommen. En kort daarna begon het koude lucht te pompen en mijn broer en ik zaten dan in onze zwembroeken te wachten voor de televisie voordat het in huis wat afkoelde. Ons moeder had dan eten voor ons gemaakt en na een dag zwemmen aan het meer aten mijn broer en ik dan voor de televisie. Ik was zeven geloof ik. Of acht, en mijn broer Randy een jaar ouder.
Randy was niet zo’n prater. Hij prutste graag aan dingen in de werkkamer van mijn vader. Het gereedschap aan de muur en Randy’s eindeloze fantasie brachten het beste in hem boven. In het begin lijmde hij van wat afvalhout een vogelhuisje. Toen een buurvrouw het ding zag riep ze meteen ‘ik wil er ook zo eentje!’, en hij verkocht haar een vogelhuisje. Haar vriendinnen vonden het zo’n leuk bouwsel dat zij er ook eentje wilden. Van het geld kocht hij een klein stoom machientje dat in de schappen stond van de speelgoedafdeling bij Mooren voor $49.00. Randy bouwde het zo in elkaar en liet het motortje snorren. Hij kreeg het zover dat er een punteslijper op rond draaide en zocht toen het hele huis af naar potloden die geslepen moesten worden. Toen hij het motortje sneller wilde laten lopen legde mijn vader uit dat dat niet kon omdat water maar 100 graden Celcius kon worden en het stoommachientje lag daarna al snel in een hoek.
Op een dag vonden we een brommer langs de weg, het voorwiel was gebogen. We sleepten het ding naar huis. Iemand riep: ‘dat de brommer van Francis van de hoek!’ en wij riepen dan: “ja, we brengen hem naar Francis!’ Al hadden we geen flauw idee wie Francis was. (Francis heette in het echt Frances Verreijken die de dag nadat wij de brommer vonden overleed en niemand dacht meer aan de brommer). We reden rond op de brommer tot die er op een dag spontaan mee ophield. Randy sleutelde de hele brommer uit elkaar en bouwde ‘m weer op. Hij crosste er mee rond op het veldje aan de rand van het dorp tot de politie op een dag op de stoep stond. Randy had vergeten te vertellen dat hij de brommer had opgevoerd. De politie had hem geklokt op 70km/uur met een grote pizzahouder achterop. Hij had er vijf pizza’s in. Het baantje bij de pizzeria bleek hij al 6 maanden te hebben. De brommer werd verkocht en op veertienjarige leeftijd moest Randy ontslag nemen van zijn eerste baan.
En dat was geloof ik ook de eerste zomer dat we in juli al naar ons huisje gingen. Mijn vader zei dat die zomer niet alle weken verhuurd waren en mijn moeder ontdekte al snel waarom: er zaten muizen. En niet zomaar muizen, nee het waren er honderden.
In het schuurtje achter het huis tilde Randy een plank op en een grote group muizen stoof twee kanten op, ‘Wow!’ riep hij, “het ziet er zwart van!”
Maar mijn moeder was niet blij. ‘Wat een smerige beesten. Hoe komen we daar vanaf?’ En dat vroegen we ons allemaal af toen we ’s nachts het getrippel onder het dak hoorden en het geknaag in de keuken. En het was mijn moeder die ’s ochtends al de boel bij elkaar pakte en tegen mijn vader klaagde dat hij ‘iets moest doen’. Ze pakte haar eigen spullen bij elkaar en reed weg en wij stonden daar in het huis. Met die muizen.
“Het is dit jaar echt heel erg. Iedereen klaagt erover!” riep de buurman. Hij stak zijn pijp in zijn mond en mopperde iets. Ik zag Randy naar hem kijken. “Ik strooi van die groene blokjes elke zomer en dat helpt even. Maar ze blijven komen. Als de buren er niets aan doen blijven ze terug komen!” riep hij weer en stak zijn pijp in zijn mond. We keken in de richting van de buren. We konden hun huis niet eens zien zo ver weg was hun huis. Die beesten waren misschien een groter probleem voor ons dan we dachten.
Mijn vader kocht de groene blokjes lokvoer bij houthandel De Waard en we zochten naar strategische plekken in het huis, op de zolder en in de schuur. Het geknaag was die nacht erger dan ooit tevoren, de groene blokjes schenen goed te bevallen en het leek of de rest van de familie Muis was uitgenodigd mee te genieten van De Nieuwe Vondst.
We struinden door het bos achter onze schuur en Randy vond een oude Hector box. ‘Vangt gegarandeerd alle muizen en doodt onmiddellijk!’. Het werkte met zes AA batterijen en had een mechanisme dat een muis doodde met een schok electriciteit als het beestje van een klodder pindakaas snoepte. Randy besloot de Hectorbox te repareren. Het was zo heet dat in het bos blijven bijna de enige oplossing leek voor verkoeling maar ik had geen zin om de Hector box uit elkaar te halen en fietste naar het meer. Er was bijna niemand.
“Woon je hier?”
Ik draaide me om en keek naar een meisje.
“We hebben een huisje hier, dat rode daar” zei ik. Ze had rode slippers aan en haar teennagels waren gelakt. Een hondje draaide nerveus om haar enkels, een klein en bibberig beest.
“Dit is Napoleon” zei ze lachend en ze pakte het hondje op. “Ik ben Isa”, ze stak haar hand uit en ik schudde die onwennig. “We wonen hier al heel lang, mijn vader en mijn moeder en ik”. Isa leek praten erg leuk te vinden. We liepen langs de rand van het water, Isa was zeker volwassener. Ik keek naar haar lichaam en haar lange golvende haar en liep mee langs naar een pad naar haar huis begon. Haar huis was groot en wit, het was geen vakantiehuis zoals ons huis. En er waren vast ook geen muizen. Maar misschien had Napoleon die gevangen.
Op de terugweg liep ik verliefd langs de rand van het water naar de andere kant van het meer. Randy was stenen in het water aan het gooien.
“Hoe ging het met die Hector box? Muizen gevangen?”
“Nah, deed het niet. Ding is veel te geroest” zei hij en liep met me mee naar ons huis waar ons vader bezig was met eten. We keken in het schuurtje waar een vreemde geur hing. “Hell man wat heb je gedaan?”
De stank en de stilte hing zwaar om ons heen. “Weet ik veel”
Ik keek in de Hectorbox en vond stukjes materiaal over de binnenkant. “Gatverdamme wat is dat?”
We bogen ons over de resten op de metalen zijkant van de Hector box en vielen stil. “Dat zijn tanden man”. Vanuit het huis riep ons vader ons binnen.
“Hee jongens, kom gauw, ik heb gebakken aardappelen!” We keken uit het schuurtje. We aten al zeven dagen op rij gebakken aardappelen. “Jezus wat een ruft, wat is dat!? Kom gauw naar binnen!” Aan tafel vertelde pa dat hij de electriciteit had aangelegd en dat er nu ook electriciteit in het schuurtje was. Ik keek Randy aan die bijna stikte in een aardappel. Buiten blefen we geplof horen. Na het eten besloten we het schuurtje nog eens te inspecteren. Van een afstand roken we de geur al. Toen de ergste lucht weg getrokken was stapten we naar binnen en deden de boven raampjes open. Het plofte achter ons en we draaiden ons geschrokken om. Stukken muizenvel plakten bloederig aan de deksel van de Hectorbox. Met een stok hield ik de deksel open waar stukken huid op een bol bloederige massa geplatkt was.
“Sjeezus man wat een gore bedoeling”
“Ze vreten elkaar op, je moet dat ding dicht houden” zei Randy en met een tik klapte hij de deksel dicht. Toen zag ik de draden die verbonden waren met de polen aan de binnenkant van de Hector box. Ze waren aangesloten op een stekker die in het stopcontact stak.
Vanuit een hoek bleven we verbaasd en stil staan kijken. De stank was onhoudbaar maar de muizen kwamen erop af als het de Lekkernij van de Eeuw was. Ze slopen de box in waarna een doffe diepe plof hoorbaar was. Het zonlicht scheen in banen door de rook, en we besloten na een paar minuten maar de deur open te houden.
“Zie je wel, ze vreten elkaar op”
“Zo komen we er wel vanaf” lachte ik en de Hectorbox plofte twee keer.
Het ging de hele nacht door. Ik rook de geur in het huis en mijn vader klaagde dat iemand bedorven vlees boven een barbecue aan het roosteren was maar besteedde er gelukkig niet veel aandacht aan.
’s Avonds kletterde de wind en regen tegen de ruiten. ’s Ochtends was de stank grotendeels weg. In onze pyama’s stonden we in het schuurtje. Met onze hemdsmouwen voor onze mond keken we naar de box die verdwenen was onder bebloede en gekookte resten muizen. Hijgend kotste ik mijn ontbijt uit achter het schuurtje.
“Godverdomme, we moeten die rotzooi opruimen” zei Randy en hij trok de stekker uit het stopcontact.
“Ga je gang, is jouw uitvinding” zei ik achter mijn mijn mouw en kneep mijn ogen dicht. Maar Randy liep terug naar het huisje met een ‘doe ik later wel’ opmerking. Maar opruimen deed hij het niet. We hadden geloof ik wel de meeste muizen gevangen die nacht.
Isa vertelde over het platform dat gebouwd was ergens in het bos, we klommen erop maar er was niet veel te doen. We zwommen aan het meer en stookten ’s avonds kleine vuurtjes waar we ons aan warmden. Ik denk dat we allebei verliefd waren en toen ik haar naar huis liep in de laatste week zoende ze me op mijn mond. Ik rook haar lekkere zoete lucht toen ze dicht bij me bleef staan, en ze me opnieuw zoende, alleen… nu anders. Ik proefde haar tong en zij die van mij. Ja, ik denk dat we allebei verliefd waren.
Onze week veranderde in bij elkaar liggen aan het water. Als het regende lagen we op haar bed bij haar thuis en als we niet bij het meer waren waren we bij ons thuis en als het ’s middags te heet was lagen we op het platform in het bos, op onze ruggen naar de hemel te kijken. Isa vertelde dat ze naar het lyceum in Houten zou gaan maar dat ze daar nog helemaal geen zin in had. Voor haar mocht deze zomer nog weken duren. Ik vertelde dat ik over een paar dagen naar huis zou gaan. Ons moeder zou ons komen halen aan het einde van die week. Isa draaide zich op haar zij en ik keek haar aan.
“Dan moeten we er maar niet te lang mee wachten” zei ze en die avond leken de bomen om ons heen de rand van de wereld.
Tijdens die laatste dagen was ik overtuigd dat Isa en ik voor altijd bij elkaar zouden blijven. De avond na onze eerste keer belandden we zelfs de avond erna vrijend op het platform. We wisten allebei heel goed dat dit onze laatste keer zou zijn maar wilden het uitstellen zolang als het kon. We wilden allebei bij elkaar blijven al wisten we allebei niet hoe dat in werkelijkheid zou moeten.
Op donderdagavond kwam mijn moeder ons halen. Mijn vader vertelde trots dat er helemaal geen muizen meer zaten. Niet eentje! We kenden die toon van de manier waarop hij gebakken aardappelen aankondigde. Op vrijdagochtend stonden we op het punt om te gaan toen Isa en haar moeder langs. Ik stond schaapachtig naar Isa te kijken, ze was mooier dan ooit. Haar moeder maakte kennis met mijn ouders, Napoleon in haar hand. Het hondje bleek niet zo happig op vreemden maar toen Randy in de buurt kwam begon hij te blaffen van enthousiasme en hij sprong zelfs naar Randy toe.
“Poleon schijnt Randy erg aardig te vinden” zei Isa lachend.
“We zijn grote vrienden!” verklaarde Randy enthousiast en verbaasd keken we naar Randy die normaalgesproken geen zier om honden gaf. Maar ze waren inderdaad de grootste vrienden!
“Napoleon is wel heel erg veranderd hier, niet Ies?” zei Isa’s moeder. “Het was eerst zo’n bangig beest dat maar zat te rillen. Ik weet niet wat het is maar vorige week wilde hij op de vuist met een grote herder bij de supermarkt!” Ze lachte hardop.
We namen afscheid en laadden de koffers in de auto.
“Ik wist helemaal niet dat jij van honden hield” zei mijn moeder tegen Randy. “Rotbeesten” bromde hij.
“Nou je weet er wel goed mee om te gaan!” zei mijn vader.
Randy gaf mij een geheime glimlach. “Als je maar weet wat je ze te eten geeft”.
Voordat we vertrokken vroeg mijn moeder bij het instappen: “Hebben we alles? Is alles helemaal schoon en opgeruimd en ingepakt?”
En Randy blerde het hardste van allemaal: “Alles is helemaal schoon!”