Ontmaskerd
Geplaatst: 06 okt 2013 17:14
Ik had het begin van dit verhaal al gepost op het forum 'het Dramatheater', maar ik besefte steeds meer dat de rest van het verhaal meer avonturistisch is! Ik post het hier gewoon opnieuw en alle tips zijn welkom!
Ik was zeven.
‘Spence, Spencer! Liefje. We gaan naar het strand. We gaan er picknicken, dat vind je toch zo leuk?’
Overdonderd door blijdschap was ik achterin de auto gesprongen. Mijn 24-jarige moeder, 28-jarige vader en ik zouden eindelijk weer is naar het strand gaan. Toen ik vijf was hield ik enorm van het strand. Zee, wind en duinen. Schelpen, zeewier en beestjes. Ik onderzocht er alles, ik rende en rolde net zo lang tot mijn moeder me boos weer mee naar de auto sleurde, mopperend over dat ze me straks weer moest schoonboenen. Ik verzon altijd hoe ik later als prinses aan het strand zou wonen, samen met mijn prins. Maar na die middag wilde ik geen prinses meer zijn. Niet meer aan zee wonen en nooit meer naar het strand.
‘Papa en ik gaan even de picknickmand halen, wacht jij hier?’
Enthousiast knikte ik ja, ik wachtte.
‘Mama, papa?’ Het duurde lang. Zo snel mijn kleine beentjes rennen konden, ging ik naar de parkeerplaats toe. Weg was de auto, weg waren papa en mama. Ze hadden me achter gelaten, alleen bij het strand. Ik huilde, wachtte en hoopte dat ze terug zouden komen. Ik wachtte net zo lang tot de zon verdwenen was. Net zo lang tot er een man aan kwam lopen met zijn hond, totdat hij mij vroeg waar mijn ouders waren. Toen besefte ik dat ze niet meer terug zouden komen. Ik was zeven toen ik in een nieuw gezin terecht kwam.
1:
Het was nu precies tien jaar geleden dat ik gevonden werd door meneer Rosemary. Sindsdien woon ik bij hem. Hij en zijn vier andere kinderen woonden in een groot landhuis ten westen van de kust. Peter, Peter Rosemary, deed altijd erg zijn best om mij net zo te behandelen als zijn andere kinderen. Het lukte hem aardig goed. Ik wist zelf ook wel dat ik meestal niet de makkelijkste kon zijn, maar toch heeft hij me altijd bij zich gehouden.
Ik herinner me niet veel meer van de dag dat ik gevonden werd. Soms komen flarden van herinneringen en emoties opzetten, of droom ik over mijn vader en moeder die samen lachend wegrijden. Mij achtergelaten, overgelaten aan mijn eigen lot. Ik weet nog precies hoe ik me toen voelde. Hulpeloos, angstig, klein en alleen. Schreeuwend om mijn ouders die nooit meer zouden terugkeren, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden. Ze brandden zich een weg over mijn gezicht en soms, heel soms, lijkt het alsof ik ze nog kan voelen. Die tranen waren ook de laatste die ik ooit nog voor mijn ouders heb laten vloeien, meer verdriet zijn ze niet waard.
‘Spencer! Kom je liefje?’ Al zingend kwam mijn nieuwe stiefmoeder de trap op lopen en zo vrolijk als ze was gooide ze zwierig de deur open.
‘Aha! Daar ben je! Wat doe je hier nou weer mallerd?’ Mijn stiefmoeder keek me stompzinnig aan, was ze nou serieus zo dom?
‘Nou heel misschien ben ik hier, omdat ik hier slaap? Dit is mijn slaapkamer, snap je? Mijn kamer, mijn terrein.’ Ik kon het niet laten de scherpe ondertoon in mijn stem door te laten klinken. Lilian was nu mijn ‘stiefmoeder’, zover Peter mijn ‘vader’ was. Ik snapte niet wat hij met haar moest. Haar IQ moest wel een negatief getal zijn, ze had nog is een zoon en ze is wel twintig jaar jonger dan hij is.
Zuchtend liep Lilian naar beneden, ik liep achter haar aan de marmeren trap af. Onze voetstappen galmde door de grote ontvangsthal waar de trap uitkwam. Vervolgens liepen we de lange hal door naar de eetkamer. De eetkamer was groot en had een hoog plafond met aan het dak een grote kroonluchter. In het midden stond een lange, houten tafel waaraan iedereen al aan het wachten was op mij. David en Edmund waren een 16-jarige tweeling, ze leken sprekend op hun vader. Ze zouden vast ook wel iets weghebben van hun moeder, maar zij was taboe. Zodra je ook een woord over haar sprak, werd je uit huis gezet. Ik had het tot nu toe twee keer geprobeerd, ik mocht pas na een maand weer terugkomen.
Lucy was 13 en samen met haar 11-jarige zusje Emily waren ze de enige dochters die Peter had. Nouja, biologische dochters. Voor Lucy was ik een voorbeeld, dat zei ze altijd. Ik snapte eigenlijk niet goed waarom ze tegen me opkeek.
Later wil ik absoluut geen kinderen. Kinderen zijn alleen maar lastig, ik ben lastig. Wat heeft het nou voor nut om kinderen te hebben, dacht ik vaak bij mezelf. Als ouder ben je niet zeker over of je er altijd voor je kinderen zal zijn, misschien bezorg je ze alleen maar verdriet. Ouders die liegen alleen maar. Of ze er altijd voor je zijn? Nee. Of je altijd op ze kunt rekenen? Nee. Of ze van je houden? Over het algemeen wel, mijn ouders zijn een uitzondering.
Ik was zeven.
‘Spence, Spencer! Liefje. We gaan naar het strand. We gaan er picknicken, dat vind je toch zo leuk?’
Overdonderd door blijdschap was ik achterin de auto gesprongen. Mijn 24-jarige moeder, 28-jarige vader en ik zouden eindelijk weer is naar het strand gaan. Toen ik vijf was hield ik enorm van het strand. Zee, wind en duinen. Schelpen, zeewier en beestjes. Ik onderzocht er alles, ik rende en rolde net zo lang tot mijn moeder me boos weer mee naar de auto sleurde, mopperend over dat ze me straks weer moest schoonboenen. Ik verzon altijd hoe ik later als prinses aan het strand zou wonen, samen met mijn prins. Maar na die middag wilde ik geen prinses meer zijn. Niet meer aan zee wonen en nooit meer naar het strand.
‘Papa en ik gaan even de picknickmand halen, wacht jij hier?’
Enthousiast knikte ik ja, ik wachtte.
‘Mama, papa?’ Het duurde lang. Zo snel mijn kleine beentjes rennen konden, ging ik naar de parkeerplaats toe. Weg was de auto, weg waren papa en mama. Ze hadden me achter gelaten, alleen bij het strand. Ik huilde, wachtte en hoopte dat ze terug zouden komen. Ik wachtte net zo lang tot de zon verdwenen was. Net zo lang tot er een man aan kwam lopen met zijn hond, totdat hij mij vroeg waar mijn ouders waren. Toen besefte ik dat ze niet meer terug zouden komen. Ik was zeven toen ik in een nieuw gezin terecht kwam.
1:
Het was nu precies tien jaar geleden dat ik gevonden werd door meneer Rosemary. Sindsdien woon ik bij hem. Hij en zijn vier andere kinderen woonden in een groot landhuis ten westen van de kust. Peter, Peter Rosemary, deed altijd erg zijn best om mij net zo te behandelen als zijn andere kinderen. Het lukte hem aardig goed. Ik wist zelf ook wel dat ik meestal niet de makkelijkste kon zijn, maar toch heeft hij me altijd bij zich gehouden.
Ik herinner me niet veel meer van de dag dat ik gevonden werd. Soms komen flarden van herinneringen en emoties opzetten, of droom ik over mijn vader en moeder die samen lachend wegrijden. Mij achtergelaten, overgelaten aan mijn eigen lot. Ik weet nog precies hoe ik me toen voelde. Hulpeloos, angstig, klein en alleen. Schreeuwend om mijn ouders die nooit meer zouden terugkeren, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden. Ze brandden zich een weg over mijn gezicht en soms, heel soms, lijkt het alsof ik ze nog kan voelen. Die tranen waren ook de laatste die ik ooit nog voor mijn ouders heb laten vloeien, meer verdriet zijn ze niet waard.
‘Spencer! Kom je liefje?’ Al zingend kwam mijn nieuwe stiefmoeder de trap op lopen en zo vrolijk als ze was gooide ze zwierig de deur open.
‘Aha! Daar ben je! Wat doe je hier nou weer mallerd?’ Mijn stiefmoeder keek me stompzinnig aan, was ze nou serieus zo dom?
‘Nou heel misschien ben ik hier, omdat ik hier slaap? Dit is mijn slaapkamer, snap je? Mijn kamer, mijn terrein.’ Ik kon het niet laten de scherpe ondertoon in mijn stem door te laten klinken. Lilian was nu mijn ‘stiefmoeder’, zover Peter mijn ‘vader’ was. Ik snapte niet wat hij met haar moest. Haar IQ moest wel een negatief getal zijn, ze had nog is een zoon en ze is wel twintig jaar jonger dan hij is.
Zuchtend liep Lilian naar beneden, ik liep achter haar aan de marmeren trap af. Onze voetstappen galmde door de grote ontvangsthal waar de trap uitkwam. Vervolgens liepen we de lange hal door naar de eetkamer. De eetkamer was groot en had een hoog plafond met aan het dak een grote kroonluchter. In het midden stond een lange, houten tafel waaraan iedereen al aan het wachten was op mij. David en Edmund waren een 16-jarige tweeling, ze leken sprekend op hun vader. Ze zouden vast ook wel iets weghebben van hun moeder, maar zij was taboe. Zodra je ook een woord over haar sprak, werd je uit huis gezet. Ik had het tot nu toe twee keer geprobeerd, ik mocht pas na een maand weer terugkomen.
Lucy was 13 en samen met haar 11-jarige zusje Emily waren ze de enige dochters die Peter had. Nouja, biologische dochters. Voor Lucy was ik een voorbeeld, dat zei ze altijd. Ik snapte eigenlijk niet goed waarom ze tegen me opkeek.
Later wil ik absoluut geen kinderen. Kinderen zijn alleen maar lastig, ik ben lastig. Wat heeft het nou voor nut om kinderen te hebben, dacht ik vaak bij mezelf. Als ouder ben je niet zeker over of je er altijd voor je kinderen zal zijn, misschien bezorg je ze alleen maar verdriet. Ouders die liegen alleen maar. Of ze er altijd voor je zijn? Nee. Of je altijd op ze kunt rekenen? Nee. Of ze van je houden? Over het algemeen wel, mijn ouders zijn een uitzondering.