Ark des doods - Verhaal van Noa
Geplaatst: 22 jan 2014 20:02
Wat vinden jullie ervan? Vraagt het om meer of om verbetering? (:
Sofia
------------------------------
'Wat gegeven is, kan teruggenomen worden.'
Met geheven hoofd keek hij uit over de zee. Zijn ogen fonkelden van stille woede.
'Aan al het verraad komt een eind. Vaarwel machtige stad Rodosis. Moge vergetelheid uw deel zijn.' Zijn stem klonk als het bulderen van een waterval. Toen hief hij in een vloeiende beweging zijn hand op en liet vervolgens met gesloten ogen zijn wraak los.
Een eerste windvlaag suisde over de nog vreedzame golven. Speels maar vasthoudend stuurde ze aan op de slapende stad, die onverstoord in het schimmige maanlicht lag te soezen. Ze blies de ochtendmist voor zich uit, liet de vlaggen van de rustende vissersboten opleven en vertraagde niet toen ze verder de haven in zeilde. Ze vermengde zich even met de verrotte geur van meeuwenuitwerpselen en bedorven vis, vooraleer ze de schaduwen van de stad opzocht. Ze snelde tussen scheefgezakte arbeidershuizen, waar ze hier en daar hout liet kraken en achter alles aanjaagde wat los zat. De hellende straten waar ze doorheen zoefde waren nog verlaten, op enkele dolende dronken havenarbeiders na. Ze vervolgde haar reis omhoog naar het rijkere gedeelte van de stad met zijn talloze koopmanshuizen en tempels, gelegen op de eerste heuvels. Nieuwsgierig scheerde ze langs de witte muren en over de vergulde daken van de koninklijke paleizen. De meeste kamers waren verborgen in stille duisternis. Hier en daar ving ze door de glasramen een glimp op van slaperige bedienden, trouw in de weer voor de komende dag. In de paleistuinen speelde ze verheugd met de overlaad aan waaiende bladeren, die zachtjes de zon toefluisterden hun herfstkleuren weer tot leven te roepen.
Tenslotte dook ze weer naar beneden, over de soldatenvertrekken en kazernes, naar het donkerste gedeelte van de stad, de mijnkwartieren, in de volksmond meestal de Zwarte Stad genoemd. Hier raakte ze verloren in schaduwrijke, groezelige steegjes met bijeengeplakte houten huisjes. Na een laatste vergeefse poging om het eeuwige stof op te waaien, ging ze voor de drempel van de linkerhelft van een kleine tweewoonst liggen. In zijn gevel waren de contouren van een lage deur en smalle ramen met luiken zichtbaar. Enkel vanuit het grootste raam op de bovenverdieping scheen een vaag licht.
Door het vuilbevlekte glas van dat raam keek Sepha uit over de donkerrode daken van de mijnstad, richting de langzaamaan lichter wordende horizon. Haar ogen stonden vermoeid, al veel te vaak hadden ze lange nachten aan zich voorbij zien gaan. Ze was er ondertussen gewend aan geraakt. Al jaren spookte haar verleden rond in haar dromen, maar deze nacht was het anders geweest. Deze keer was het niet de dood van haar man die haar achtervolgde maar een herinnering van jaren daarvoor. Het had echter zo levensecht aangevoeld, dat ze schreeuwend was wakker geworden.
Ze keek achterom naar de gestalte van haar dochter die roerloos in de deuropening stond, als een stille steun. Noa. Het warme schijnsel van de wakende olielamp belichtte haar blauwe nachtkleed, verwarde bruine haar en meelevende gezicht. In dit eindeloos rommelige en aftandse kamertje, de muren volgehangen met allerlei oude voorwerpen en kleding, was zij haar baken van rust en vertrouwen.
'Het spijt me dat ik je heb wakker gemaakt, lieveling. Het was gewoon zo...' Haar adem stokte.
'Maak je daar maar niet druk om, mama,' zei Noa; haar stem was zacht en zangerig. 'Anja slaapt nog,' voegde ze toe, om maar iets te zeggen.
Sepha fronste haar voorhoofd, haar gedachten nog bij de beelden uit haar droom.
'Hij zei …,'ze sloot haar ogen even en keek toen terug naar haar dochter. 'Hij zei dat er … storm op komst is.' Ze schudde verward haar hoofd. Dat deed ze vaker wanneer ze moeite had haar herinneringen uit te spreken. Ook het haperen was langzaamaan een gewoonte geworden.
'Jorge zei dat er storm op komst was?' vroeg Noa bezorgd.
Zo mogelijk nog verwarder keek Sepha op. 'Nee, nee, het was Jorge niet...'
Vanuit het niets klonk er plots een oorverdovende knal, die een einde maakte aan haar al uitstervende zin. De grond trilde. Bijna struikelend, haastte Noa zich naast haar moeder, die al uit het raam keek. Het opkomende licht was deels weggevaagd door donkere onweerswolken. Dicht opeengepakt en dreigend reikten ze uit naar de vreedzame schemerlucht van de gedoofde morgen.
Na een moment van complete stilte weerklonk een klingelend geluid, enigszins verzwakt door de gierende wind die was opgestoken.
'De noodklok...'. Sepha klonk verdwaasd.
'Hoogtij!' riep Noa angstig. Niet wetend wat te doen staarde ze haar moeder verschrikt aan. Enkele minuten geleden was het idee van een storm slechts een nachtmerrie. Nu bleek het een harde realiteit die maar met moeite tot hen doordrong. Ze hadden al eerder hoogtij meegemaakt, maar nog nooit was een onnatuurlijk luide knal of aardbeving vooraf gegaan.
Sofia
------------------------------
'Wat gegeven is, kan teruggenomen worden.'
Met geheven hoofd keek hij uit over de zee. Zijn ogen fonkelden van stille woede.
'Aan al het verraad komt een eind. Vaarwel machtige stad Rodosis. Moge vergetelheid uw deel zijn.' Zijn stem klonk als het bulderen van een waterval. Toen hief hij in een vloeiende beweging zijn hand op en liet vervolgens met gesloten ogen zijn wraak los.
Een eerste windvlaag suisde over de nog vreedzame golven. Speels maar vasthoudend stuurde ze aan op de slapende stad, die onverstoord in het schimmige maanlicht lag te soezen. Ze blies de ochtendmist voor zich uit, liet de vlaggen van de rustende vissersboten opleven en vertraagde niet toen ze verder de haven in zeilde. Ze vermengde zich even met de verrotte geur van meeuwenuitwerpselen en bedorven vis, vooraleer ze de schaduwen van de stad opzocht. Ze snelde tussen scheefgezakte arbeidershuizen, waar ze hier en daar hout liet kraken en achter alles aanjaagde wat los zat. De hellende straten waar ze doorheen zoefde waren nog verlaten, op enkele dolende dronken havenarbeiders na. Ze vervolgde haar reis omhoog naar het rijkere gedeelte van de stad met zijn talloze koopmanshuizen en tempels, gelegen op de eerste heuvels. Nieuwsgierig scheerde ze langs de witte muren en over de vergulde daken van de koninklijke paleizen. De meeste kamers waren verborgen in stille duisternis. Hier en daar ving ze door de glasramen een glimp op van slaperige bedienden, trouw in de weer voor de komende dag. In de paleistuinen speelde ze verheugd met de overlaad aan waaiende bladeren, die zachtjes de zon toefluisterden hun herfstkleuren weer tot leven te roepen.
Tenslotte dook ze weer naar beneden, over de soldatenvertrekken en kazernes, naar het donkerste gedeelte van de stad, de mijnkwartieren, in de volksmond meestal de Zwarte Stad genoemd. Hier raakte ze verloren in schaduwrijke, groezelige steegjes met bijeengeplakte houten huisjes. Na een laatste vergeefse poging om het eeuwige stof op te waaien, ging ze voor de drempel van de linkerhelft van een kleine tweewoonst liggen. In zijn gevel waren de contouren van een lage deur en smalle ramen met luiken zichtbaar. Enkel vanuit het grootste raam op de bovenverdieping scheen een vaag licht.
Door het vuilbevlekte glas van dat raam keek Sepha uit over de donkerrode daken van de mijnstad, richting de langzaamaan lichter wordende horizon. Haar ogen stonden vermoeid, al veel te vaak hadden ze lange nachten aan zich voorbij zien gaan. Ze was er ondertussen gewend aan geraakt. Al jaren spookte haar verleden rond in haar dromen, maar deze nacht was het anders geweest. Deze keer was het niet de dood van haar man die haar achtervolgde maar een herinnering van jaren daarvoor. Het had echter zo levensecht aangevoeld, dat ze schreeuwend was wakker geworden.
Ze keek achterom naar de gestalte van haar dochter die roerloos in de deuropening stond, als een stille steun. Noa. Het warme schijnsel van de wakende olielamp belichtte haar blauwe nachtkleed, verwarde bruine haar en meelevende gezicht. In dit eindeloos rommelige en aftandse kamertje, de muren volgehangen met allerlei oude voorwerpen en kleding, was zij haar baken van rust en vertrouwen.
'Het spijt me dat ik je heb wakker gemaakt, lieveling. Het was gewoon zo...' Haar adem stokte.
'Maak je daar maar niet druk om, mama,' zei Noa; haar stem was zacht en zangerig. 'Anja slaapt nog,' voegde ze toe, om maar iets te zeggen.
Sepha fronste haar voorhoofd, haar gedachten nog bij de beelden uit haar droom.
'Hij zei …,'ze sloot haar ogen even en keek toen terug naar haar dochter. 'Hij zei dat er … storm op komst is.' Ze schudde verward haar hoofd. Dat deed ze vaker wanneer ze moeite had haar herinneringen uit te spreken. Ook het haperen was langzaamaan een gewoonte geworden.
'Jorge zei dat er storm op komst was?' vroeg Noa bezorgd.
Zo mogelijk nog verwarder keek Sepha op. 'Nee, nee, het was Jorge niet...'
Vanuit het niets klonk er plots een oorverdovende knal, die een einde maakte aan haar al uitstervende zin. De grond trilde. Bijna struikelend, haastte Noa zich naast haar moeder, die al uit het raam keek. Het opkomende licht was deels weggevaagd door donkere onweerswolken. Dicht opeengepakt en dreigend reikten ze uit naar de vreedzame schemerlucht van de gedoofde morgen.
Na een moment van complete stilte weerklonk een klingelend geluid, enigszins verzwakt door de gierende wind die was opgestoken.
'De noodklok...'. Sepha klonk verdwaasd.
'Hoogtij!' riep Noa angstig. Niet wetend wat te doen staarde ze haar moeder verschrikt aan. Enkele minuten geleden was het idee van een storm slechts een nachtmerrie. Nu bleek het een harde realiteit die maar met moeite tot hen doordrong. Ze hadden al eerder hoogtij meegemaakt, maar nog nooit was een onnatuurlijk luide knal of aardbeving vooraf gegaan.