Eywin

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
Nienke98
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 29
Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
Locatie: Follow the fantasy!

Niet een erg originele titel, maar daar ben ik nog niet helemaal over uit!

Let niet op mijn *kuch* slechte grammatica!
Proloog

In de doodstille gang bewegen de schaduwen zich voort, kruipend over de muren en dansend in het licht van de kaarsen.
Om de hoek verschijnen zes gedaantes, helemaal in het wit gehuld. Langzaam en met gelijke tred lopen ze de gang door, tussen zich in dragen ze iets. Verborgen onder hun capes zijn de gezichten van de personen niet te zien en ze lopen zo geruisloos dat je ze niet zou horen of opmerken als je niet wist dat ze er waren.
Maar wat ze niet weten, is dat ze gevolgd worden. Niet door iets gevaarlijks, maar door een klein elfenjongetje.
Voorzichtig legt hij zijn kleine handjes om de pilaar waar hij achter staat en kijkt om het hoekje. Zijn haar hangt in zijn ogen, maar hij durft het niet weg te vegen, bang om ontdekt te worden. Hij knippert even tegen het licht en zet daarna drie vlugge stapjes naar de volgende pilaar, terwijl hij de gedaantes niet uit het oog probeert te verliezen. Hij vraagt zich af wat ze tussen zich in dragen, maar kan het met zijn scherpe ogen niet goed zien.
Vanuit een andere gang verschijnt nu een zevende gedaante. Het gezelschap houdt stil en groet de nieuwkomer. Deze draagt ook een cape en er is bijna niks van zijn gezicht te zien, alleen een smal litteken dat langs zijn kaak loopt en een witte baard, versiert met houten kralen en vlechten die tot op zijn buik komt. De nieuwkomer gaat voorop en het gezelschap volgt hem.
Het jongetje volgt hen eveneens en vangt een glimp op van hetgene wat ze tussen zich in dragen. Het lijkt op een mand, maar hij snapt niet waar het voor dient.
De groep houdt stil bij een houten deur en pas als het jongetje beter kijkt ziet hij dat er nu een achtste gedaante staat, deze heeft geen cape om, maar staat met zijn rug naar hem toe.
De achtste wisselt wat woorden met de leider van het gezelschap en wenkt dan naar iets aan zijn zijkant.
Een negende gedaante met cape verschijnt en aan de manier van bewegen te zien is het een vrouw. Ze houdt iets in haar armen, maar legt dit nu in de mand, waarna ze haar handen voor haar gezicht slaat en langzaam een stap terug zet.
Het jongetje ziet de tranen van haar wangen op de grond druppen en blijft nieuwsgierig naar het gezelschap kijken terwijl hij zich afvraagt waarom ze zo verdrietig is.
De gedaante met de baard maakt nu gebaren boven de mand en prevelt dingen in de oude taal. Het jongentje weet dat het spreuken moeten zijn, maar hij kan het niet verstaan. Als de gedaante klaar is kijkt hij naar de man zonder de cape, die hem bemoedigend toeknikt. Enkele minuten kijken ze elkaar aan er daarna worden de grote eikenhouten deuren opengeduwd en verdwijnt het gezelschap, op de man en vrouw na door de deur naar buiten.
Het jongetje ziet tot zijn grote verbazing dat met elke stap die het gezelschap zet ze minder goed te zien zijn en na zeven stappen gezet te hebben zijn ze verdwenen. Dat denkt hij tenminste maar hij weet heel goed dat ze ook gewoon een spreuk gebruikt kunnen hebben om zichzelf te beschermen tegen nieuwsgierige blikken.
Alleen de maan en sterren zijn nu nog te zien en het tweetal staat er naar te kijken. De vrouw snikt nog steeds en heeft zich in de armen van de man geworpen, waardoor haar cape afgevlogen is. Met haar gezicht verborgen tegen zijn borst staat ze stil te huilen, het is bijna niet te horen en de man strijkt afwezig met zijn hand over haar haar terwijl hij haar met de ander stevig tegen zich aandrukt.
De jongen kan het gezicht van de man niet zien, maar weet vrijwel zeker dat het bedroeft staat. Hij kijkt in de richting naar waar de man ook kijkt, er is niks meer te zien en hij besluit om terug te gaan naar zijn kamer. Stil en snel draait hij zich om en voordat je twee keer met je ogen kan knipperen is hij al verdwenen. Hij is zo snel weg dat hij niet meer hoort dat de man iets zegt, en deze zegt het met een stem waar zoveel verdriet en bezorgdheid in doorklinkt dat heb bijna ondragelijk moet zijn.
‘Zorg goed voor haar, zorg ervoor dat ze veilig is.’ En na die woorden draait hij zich om en verdwijnt, samen met de vrouw in de stille gangen van het paleis.



Nienke98
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 29
Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
Locatie: Follow the fantasy!

Hoofdstuk 1.


‘Eywin! Eywin wacht nou even!’
Als ik me omdraai zie ik Jinell, haar lange blonde haren wapperen achter haar aan terwijl ze met grote passen achter me aan komt rennen. Jinell is een goede vriendin van me en misschien wel het enige meisje dat me neemt zoals ik ben, bovendien is ze de enige die qua leeftijd bij me in de buurt komt.
Ik ben een meisje van zeventien jaar en ik ben anders, anders dan alle anderen. Ik zie soms dingen die andere niet kunnen zien, het verborgen verhaal erachter, rondzwevende energie, alles wat een normaal mens niet zou kunnen zien. Al mijn hele leven lang woon ik hier in Serenvalley en dit is de plek waar mijn reis begon. De reis die mijn leven op zijn kop zette, iets waarvan ik nooit gedacht had dat het zou kunnen gebeuren. Iets waarvan nog niemand gehoord heeft. Het avontuur dat alles zou veranderen, de weg waar het goede en het kwade elkaar uiteindelijk ontmoeten, de keuze tussen vriendschap of verraad, liefde of leven. Het is de weg waar je jezelf uiteindelijk zal tegenkomen, de weg waarop je leert te vertrouwen, te vertrouwen en los te laten.
Ik ben Eywin en mijn verhaal begint hier, vlak voor het lentefestival.

‘Hee, hoorde je me niet?’ vraagt Jinell als ze bijna bij me is.
‘Natuurlijk wel.’ Ik draai me naar haar om, als ze me aankijkt laat ze een voorzichtig glimlachje zien, samen lopen we verder en als we op de top van de kleine berg zijn aangekomen kijken we onze ogen uit. Het is precies drie maanden geleden dat we hier voor het laatst zijn geweest, de bergweide ligt er stil en ongerept bij, maar het mooiste zijn de bloemen. De hele wei staat vol met de kleine helderwitte bloemetjes. Witte rozen.
Geen normale rozen, deze zijn veel kleiner en hebben een bijzondere eigenschap. Als ze op de dag dat de lente begint in aanraking komen met een mens, elf of ander wezen zullen ze een voorspelling doen. Elk jaar worden ze tijdens het lentefestival uitgedeeld en vandaag hebben Jinell en ik de taak gekregen om ze te plukken.
Voorzichtig buig ik me voorover, schuif de aarde om de eerste roos die ik zie weg en trek hem uit de grond. Het is een kleine roos en ik strijk de zachte blaadjes glad voordat ik de bloem in mijn mand opberg. De rozen voelen licht aan en al snel hebben we meer dan genoeg verzamelt.
Ik schrik op als er iets voor mijn voeten in het gras wordt gegooid en laat nog net niet alles uit mijn handen vallen.
‘Wat was-?’ Voorzichtig leg ik de bloemen opzij en tast met mijn vingers de grond af, mijn ogen vangen een schittering op en dan zie ik het liggen: Een ketting, gemaakt van ragfijn wit goud met daaraan een hangertje in de vorm van een open cirkel gevormd uit negen kleine diamantjes.
‘Vind je het mooi?’ Voor me staat Jinell, er zijn een paar lokken uit haar vlecht ontsnapt, maar verder ziet ze er perfect uit en ze kijkt me afwachtend aan. Er verschijnt een brede glimlach op mijn gezicht en ik zie nog net dat ze haar adem met een zucht laat ontsnappen voordat ik haar omhels. ‘Oh Jinell, wat mooi! Maar waarom? Hoe, hoe heb je dat ooit kunnen betalen?’ Ik weet dat ze uit een rijke familie komt, maar toch verbaast het me.
‘Dat doet er niet toe, het is voor jou, voor het lentefestival.’
Paniekerig schudt ik mijn hoofd, ‘Ik kan dit niet aannemen, Jinell ik… ik heb niets voor jou.’
Ze houd me een stukje van zich af en kijkt me even ernstig aan voordat er een vrolijke glimlach over haar gezicht trekt. ‘Dat maakt niet uit Eywin, echt niet.’
Inmiddels is de zon al aardig aan het zakken en Jinell spoort me aan om terug te gaan, het liefst zou ik hier voor altijd blijven, maar ik weet dat we inmiddels al veel te lang weg zijn. Jinell lijkt niks te merken van mijn stemmingswisseling en trekt me mee aan mijn arm, ‘Kom mee, anders beginnen ze straks nog zonder ons!’
‘Vast niet, het begint pas om middernacht, we hebben nog alle tijd.’
‘Ja,’ grijnst Jinell, ‘Maar dan moeten we eerst zorgen dat we deze bloemen afleveren.’
Ik kijk naar Jinell als ze voor me uitloopt, ze is perfect, vriendelijk, knap en geliefd bij iedereen. Soms verbaast het me dat ze zich nog met mij bezig houd. Ik ken genoeg meisjes die maar wat graag met me willen ruilen, jongens ook trouwens. Waar ze ook is, Jinell trekt zonder dat ze het zelf weet alle aandacht naar zich toe. Ze straalt iets moois uit en dat is ook de reden waarom ze nu met zoveel applaus begroet wordt.
Het zijn de laatste bloemen die deze maand verzamelt zijn en vanavond worden ze onder begeleiding van een grote stoet naar het koninklijk paleis gebracht, hier blijven ze precies een week, waarbij ze goed verzorgt worden, en op de eerste dag van het festival zal iedereen ter eren van de lente een bloem krijgen.
Jinell wordt meteen omringt door een groepje mensen en ik hoor een aantal jongens aanbieden om een deel van de bloemen te dragen. Lachend geeft ze uiteindelijk de helft van haar bloemen aan Alwin en samen lopen ze gevolgd door een groepje mensen verder.
Ik voel me een beetje in de steek gelaten en kijk peinzend naar Alwin en Jinell. Het is overduidelijk dat hij verliefd is op haar en volgens mij vind Jinell hem ook meer dan leuk.
Als ik met mijn rozen langskom applaudisseren de mensen ook voor mij, ergens in de menigte zie ik mijn ouders staan en er trekt een brede glimlach over mijn gezicht als ze enthousiast naar me zwaaien. Zodra ik langsgekomen ben voegen verschillende mensen zich bij de groep en volgen ons naar het Grote Plein. Het is nog een aardig stuk lopen en het vooruitzicht om vlakbij Jinell te lopen, maar er toch niet helemaal bij te horen spreekt me niet erg aan. Vanuit mijn ooghoeken zie ik mijn vader nog snel een laatste keer naar me zwaaien en ik weet dat ik ze in de namiddag pas weer zie. Ik richt mijn aandacht op de bloemen die ik in mijn armen heb, de laatste bloemen die deze maand verzamelt zijn.
Vaag wordt ik me ervan bewust dat er iemand naast me loopt en ik schrik me rot als hij iets zegt: ‘Heb jij niemand om je bloemen te dragen?’
Ik kijk hem van opzij voorzichtig aan, hij is lang, knap, heeft bruine ogen en warrig bruin haar. Op zijn gezicht is een ondeugende glimlach te zien. Ik heb hem hier nog nooit eerder gezien en besef dat het één van de vele bezoekers voor het lentefestival moet zijn. Zonder het te merken heeft hij precies de juiste snaar geraakt en ik blijf stoïcijns voor me uit kijken. Elk jaar gebeurd het weer, de meisjes halen bloemen, jongens wachten hen op om een deel van hun bloemen te dragen. En dan is het de vraag aan wie de bloemen worden gegeven, als een subtiele hint die wordt uitgewisseld.
‘Hé hoorde je me niet?’ De jongen kijkt me nu nieuwsgierig aan en ik wordt er een beetje nerveus van. Ik besluit een stuk sneller te gaan lopen, maar hij past zich gewoon aan me aan. ‘Ik ben Kay, prettig kennis te maken.’ Ik hou een moment stil waarbij ik hem indringend aankijk en loop dan verder.
‘Eywin.’ zeg ik uiteindelijk en hij trekt een wenkbrauw op, ‘Eywin,’ Hij laat het even op zich inwerken voordat hij onverstoorbaar verder praat. ‘Goed, ik weet niet hoe het met jou gaat, maar wat is hier in vredesnaam allemaal aan de hand?’
Enigszins verbaast kijk ik hem aan, ‘Dit zijn de voorbereidingen voor het lentefestival, wist je dat niet?’
‘Nee, nog nooit van gehoord.’
‘Je maakt een grapje.’
‘Ik ben doodserieus.’
Verbijsterd sta ik hem aan te kijken en hij grinnikt naar me, ‘Wat kijk je nou?’
‘Ik dacht dat heel Dynes de traditie van de witte rozen kende.’
‘Blijkbaar niet iedereen.’ Hij lijkt zich helemaal niet druk te maken over het feit dat er hier duizenden mensen uit alle uithoeken van het land rondlopen.
Nadat het een tijdje stil is geweest hoort hij me uit over Serenvalley en ik merk op dat hij soms wantrouwend om zich heen kijkt, alsof hij het hier niet helemaal vertrouwd. Wat me nog meer opvalt zijn zijn kleren, versierd met ingewikkelde patronen en anders dan dat ik ooit eerder heb gezien en ik besef opeens dat hij van heel ver moet komen. Voordat ik het in de gaten heb zijn we op het Grote Plein aangekomen en worden Jinell en ik naar voren geroepen, onze bloemen worden overgenomen en naar een boerenkar gebracht. De laatste van de achtentwintig wagens, de laatste witte rozen van dit jaar.
‘Wie was dat net?’ vraagt Jinell me nieuwsgierig als we een momentje alleen zijn, de meeste mensen installeren zich ergens vlakbij de wagens. Uitgerust met dikke dekens en warme honingnectar.
‘Oh, gewoon, dat was- ’ en terwijl ik me omdraai val ik midden in mijn zin stil. Hij is weg, gewoon verdwenen. ‘Ik weet het niet precies, hij kwam hier niet vandaan.’ Jinell lijkt het niet eens vreemd te vinden en ik betrap haar erop dat ze met haar gedachten ergens anders is. ‘Ga maar.’ Verschrikt kijkt ze me aan en een blos trekt over haar gezicht. ‘Valt het dan zo op?’
‘Het is overduidelijk’ lach ik en terwijl ik Jinell een duwtje richting Alwin geef probeer ik toch tevergeefs een glimp van Kay op te vangen.

De zon is al aan het zakken tegen de tijd dat ik thuis kom, de kleine bakkerij is aan de rand van Serenvalley gevestigd en de geur van vers brood verwelkomt me als ik de winkel binnenstap.
Mijn vader is hard aan het werk en merkt het niet eens op als ik binnenkom. Een warm gevoel trekt door mijn buik als ik naar hem kijk, er zit een klein beetje meel op zijn gezicht en met uiterste zorg en concentratie kneed hij een deegbal in de juiste vorm, hij heeft het erg druk heeft gehad de laatste maanden en zijn zorgen zijn er niet minder op geworden, veel geld bezitten we niet en dat zullen we ook nooit hebben, maar dat is niet het enige waar hij zich zorgen over maakt, wat precies daar kan ik maar niet achter komen.
Hij merkt me pas op als hij naar de oven loopt om het vuur op te stoken en een brede glimlach trekt over zijn gezicht terwijl hij me eens goed in zich opneemt. ‘Daar ben je dan! Hoe was het in de stad, heb je het leuk gehad?’
Ik knik en werp een blik op het deeg waar hij mee bezig is. ‘Wat ben je aan het maken?’
‘Gewoon wat brood, maar moet jij je niet eens gaan omkleden?’ Hij stopt een moment met kneden om me aan te kijken.
‘Waarvoor?’ Vraag ik lachend, ‘Het zijn maar een paar bloemen die ze weg gaan brengen.’ ‘Ja,’ Lacht hij, ‘Maar die bloemen maken wel deel uit van een eeuwenoude traditie.’ Even valt hij stil en hij lijkt met zijn gedachten ergens ver weg te zijn, maar zijn stemming verandert als sneeuw voor de zon en enthousiast trekt hij me achter de toonbank langs en laat zien waar hij mee bezig is.
Overal staan verse broden op de planken, de mooiste taarten staan in de etalage en in de hoek van de bakkerij liggen zakken meel, graan en takkenbossen voor het vuur. Er staan kasten met suiker, kaneel, zoethout en ik merk op dat er tussen de andere spullen een schaal met frambozen staat. Deegrollers hangen aan de muur en schalen met koekjes staan op de toonbank.
Mijn vader laat me de speciale taart zien die hij voor het lentefestival gemaakt heeft. Een grote taart van wel drie lagen bekleed met witte marsepein en poedersuiker. Langs de randen zijn kleine gekleurde roosjes van suikerkristallen afgezet en de bovenste laag van de taart is bedekt met schuim en aardbeienglazuur. Tussen de roosjes in zitten kleurige bloemen en blaadjes verstopt wat alles tot één groot geheel maakt. Maar het mooiste is de enorme witte roos die op de top van de taart geplakt zit. De taart lijkt zo uit een sprookje te komen en ik onderdruk de neiging om mijn vingers er naar uit te strekken.
Mijn vader staat er trots naar te kijken en zet de taart daarna tussen de andere in de etalage. ‘Ga je met me mee naar binnen?’ vraag ik hem, maar hij schud zijn hoofd en draait zich om naar de oven, ‘Ik zou wel willen, maar ik ben hier nog lang niet klaar, er moet nog van alles gedaan worden.’ Hij voegt daad bij het woord, geeft me een knuffel en richt zijn aandacht daarna weer op het deeg waar hij mee bezig was. Even kijk ik nog naar hem, maar dan verdwijn ik door de deur naar achteren.
De warmte die uit de bakkerij komt is hier nog een beetje voelbaar en ik kijk de kamer rond, er brandt een klein houtkacheltje en ondanks dat er weinig meubels staan geeft het toch een knus gevoel. Ons huis is klein en heeft maar één verdieping, de voorkant wordt gebruikt als bakkerij en winkel terwijl met z’n drieën in het achterste deel wonen. Het is klein en koud in de winter en niet altijd even makkelijk, maar ik zou er voor geen goud weg willen.
Mijn moeder zit aan de oude vervallen tafel in de hoek en lijkt zich een moment rust te gunnen voordat ze verdergaat met het helpen in de bakkerij. Iets wat op een lap stof lijkt hang over de stoel naast mijn haar, maar als ik er naartoe loop en het oppak besef ik dat het een jurk is. ‘Waar is dit voor?’
Ze kijkt me glimlachend aan en staat op. ‘Hij is voor jou, het is al veel te lang geleden dat je een nieuwe hebt gehad.’ De jurk is gemaakt van licht materiaal en voelt glad aan in mijn handen. Als ik hem aantrek en naar de kleine spiegel op de kast toe loop slaat mijn hart een slag over.
De jurk heeft een nauwsluitend lijfje met lange mouwen die aan het end ietsje wijder zijn, de rok is simpel gemaakt en komt tot op mijn enkels. De ketting die ik van Jinell heb gekregen is duidelijk te zien en geeft een magische invloed aan het geheel.
Mijn moeder komt achter me staan en geeft me een klopje op mijn schouder. ‘Ik wil dat je hem vanavond draagt.’
‘Maar het festival is pas over een week.’ Verbaast kijk ik haar aan, maar ze glimlacht alleen maar en geeft me een knuffel, ‘Vanavond draag je die jurk Eywin, al doe je het alleen maar voor mij.’
Ik knik en als ik de deur naar de bakkerij dicht hoor slaan kijk ik weer in de spiegel. Een gezicht met scherpe gelaatstrekken, heldere blauwe ogen en lang roodbruin haar kijkt me aan. Mijn eigen spiegelbeeld, tegelijkertijd heel vertrouwt, maar anders dan normaal. Ik weet niet precies wat het is en laat mijn blik weer naar de spiegel afdwalen. Even sta ik zo te kijken en besluit dan dat het tijd is om te gaan, eer dat ik terug ben op het Grote Plein zal het al tegen middernacht aan lopen.
Ik trek een cape van de kapstok, maak hem vast om mijn schouders en doe de capuchon op. Snel gris ik een broodje weg uit de bakkerij, zeg mijn ouders gedag en verlaat de winkel.
De plotselinge kou verast me en ik wrijf mijn handen tegen elkaar. Tijdens het lopen kan ik mijn gedachten er niet helemaal bij houden, telkens zie ik het weer voor me: De bedroefde uitdrukking op het gezicht van mijn ouders vlak voordat ik de deur uit liep, de laatste tijd zijn ze wel vaker somber en bedroeft, alsof ze ergens tegen opzien, maar waarom? Ik heb werkelijk geen idee.
Vanuit de verte zijn de vele lichtjes te zien en ik ruik vaag de zoete geur van de duizenden witte rozen die klaar liggen voor vertrek. Zodra ik de hoek omgeslagen ben zie ik de menigte mensen die staat te wachten, sommigen dragen kleine kinderen op hun arm, andere staan met groepjes bij elkaar en een enkeling staat verveeld tegen een hek geleund.
Ik hou even stil om ernaar te kijken, adem eens diep in en begeef me dan tussen de mensen door naar voren.
Er klinkt zachte muziek, handelaren proberen hun spullen te verkopen en iedereen is in een vrolijke stemming. Ouders laten hun kinderen van alles zien terwijl ze enthousiast vertellen en ik voel even een steek van jaloezie door mijn buik schieten als ik me bedenk dat ik hier nooit samen met mijn ouders ben geweest.
Vanaf de andere kant van het plein komt Jinell, vrolijk als altijd, op me aflopen en trekt me voordat ik kan protesteren mee naar haar ouders. Allebei volgens de laatste mode gekleed, hij in het uniform met embleem van de koning, zij in een peperdure kasjmieren jurk en al met al maken ze geen erg blije indruk.
‘Hoi mam, pap. Jullie kennen Eywin toch wel?’ Ik voel het schaamrood op mijn kaken staan als ze me keurend in zich opnemen, waarschijnlijk besluiten dat ik de moeite niet waard ben en zich maar weer tot hun dochter richten. ‘Ja Jinell, we weten wie ze is.’ Dat levert me nog eens een ongeïnteresseerde blik van haar vader op en ik slaak nog net geen zucht van opluchting als Jinell besluit dat het de hoogste tijd is om te gaan.
‘Sorry Eywin, mijn ouders zijn nou niet echt bepaald de attentste mensen hier, maar wat wil je ook als ze dag en nacht met hun reputatie bezig zijn.’ Dat laatste zegt ze lachend en we lopen stevig door totdat Jinell opeens stilstaat, waardoor ik bijna tegen haar aanbots, en zodra ze achter me gaat staat krijg ik de oorzaak te zien.
Ik voel hoe ze haar nagels in mijn arm plant, ‘Daar is Alwin!’
‘Waarom ga je niet naar hem toe dan?’ Ik probeer mijn arm los te trekken, maar ze geeft niet toe en ik zucht tevergeefs. Dan besluit ik dat ik het lot maar eens een handje moet helpen en zet een stapje opzij, ‘Hé Alwin!’
Alsof hij erop gewacht had draait hij zich om en zodra hij ons opmerkt trekt er een glimlach over zijn gezicht en hij zwaait ontspannen naar ons.
‘Ga nou naar hem toe Jinell’ fluister ik, ‘Dat heb je vanmiddag ook gedaan!’
‘Ja, maar dat was toen, ik bedoel wat moet hij nu wel niet van me denken en- ’ Voordat ze haar zin helemaal kan afmaken pak ik haar bij haar arm, trek haar mee en lever haar bij Alwin af. Ze heeft nog niet helemaal in de gaten wat er precies gebeurd en staat verdwaasd met haar ogen te knipperen, daarna kijkt ze me van opzij aan alsof ze me wil vermoorden. Ik lach verontschuldigend naar haar, geef Alwin een knipoog en zonder me van hen af.
De wind blaast een verkoelend briesje door de stad en ik besluit even te gaan kijken bij de wagens, als ik aankom worden de laatste dingen gecontroleerd, de paarden, zesenvijftig in totaal en allemaal wit, worden ingespannen. Alle rozen zijn ingeladen en de koetsiers, ook in het wit en met het wapen van de koning op hun uniformen, zitten klaar.
Er wordt drie keer op een enorme schelp geblazen en het typische geluid dat eruit komt laat de mensen weten dat het tijd is. Alsof er gratis spullen uitgedeeld worden komen ze aanstromen en net als ik het te druk vind worden rijdt de eerste wagen weg. Het duurt even voor ze alle achtentwintig vertrokken zijn, maar daarna lopen de mensen er in alle verwondering achteraan, zo stil als dat ze nu zijn hoor je ze zelden en bewapend met kleine fakkels, die blauw licht geven, volgen ze het geluid van de belletjes die aan de wagens bevestigt zijn.
Vooraan lopen Alwin en Jinell, hand in hand en waarschijnlijk gelukkiger dan ooit. Ze zien er allebei fantastisch uit in het wit en ik bedenk met dat Jinell vast niet meer boos op me is. Als Alwin over zijn schouder kijkt en me ziet tikt hij Jinell op haar arm en samen blijven ze stilstaan om op me te wachten. Als ik bij hen ben gekomen lachen ze, zonder iets te zeggen naar me en Jinell steekt me haar vrije hand uit die ik aanneem. Samen lopen we, met z’n drieën verbonden in stilzwijgen verder.
Nu iedereen niks zegt lijkt de tijd wel stil te staan, maar niet op een negatieve manier, iedereen is onbewust verbonden met elkaar, alleen al door hieraan deel te nemen, iedereen in lichte kleuren en hopend op een goede voorspelling van de rozen.
Meer dan ooit wilde ik dat mijn ouders hier ook eens bij konden zijn en ik geniet van het feit dat het zo stil is.
De torens van het paleis komen al in zicht en niet veel later staan we met z’n alleen voor het immens grote bouwwerk. De enorme deuren zijn open en de wagens staan nu op de binnenplaats in een halve cirkel richting een indrukwekkende persoon in het midden gericht: Koning Dalon, heer van Serenvalley en dienaar van het rijk Dynes.
Te midden van vijf lijfwachten en verlicht door de cirkel kaarsen die om hem heen opgebouwd is, houdt hij precies dezelfde toespraak als het jaar daarvoor.
‘Geliefde inwoners van Serenvalley, vandaag zijn wij gezamenlijk bijeengekomen ter eren van het lentefestival van komende week. Ik, koning Dalon ben jullie, mijn volk uiterst dankbaar voor het perfecte verloop van deze ceremonie en wens jullie een voorspoedige voorspelling!’
Na die woorden trekt hij zich weer terug en komen enkele andere belangrijke personen aan het woord, waaronder ook verschillende koningen uit andere departementen van Dynes. Ik luister al lang niet meer, ik heb het al te vaak gehoord, stijf en formeel alsof Dalon geen enkele verbondenheid met zijn volk voelt, sommige anderen koningen daarentegen klinken vriendelijker, eerlijker en nemen de moeite om hun toespraak oprecht over te laten komen.
Naast de koningen zijn er nog een aantal vertegenwoordigaars van Serenvalley aan het woord, ook de vader van Jinell, die iets verteld over het belang van het lentefestival voor Serenvalley en de betekenis ervan.
De tijd tikt langzaam weg en stukje bij beetje raak ik afgeleid. De raadsleden van koning Dalon zitten dicht bij hem in de buurt, fluisteren druk met elkaar en tot mijn allergrootste verbazing constateer in dat er één van hen nieuw is. Een elf. Sprakeloos van verbazing kijk ik om me heen, maar ik blijk de enige te zijn die het opgemerkt heeft.
‘Een elf,’ Fluister ik zachtjes terwijl ik het probeer te begrijpen. Vanaf de verte lijkt hij misschien op een mens, maar de verschillen zijn groot, dit kan toch nooit onopgemerkt blijven?
Als koning Dalon opnieuw opstaat, zijn keel schraapt en zijn nieuwe raadgever, heer Felan Telrúnya, voorstelt aan zijn volk is ieders aandacht getrokken. Onder het applaus en gejoel van de mensen staat de elf op en knikt de menigte toe waarbij zijn ietwat puntige oren duidelijk te zien zijn. Ik verwacht dat de mensen abrupt zullen zwijgen, sprakeloos van verontwaardiging, maar dat gebeurt niet en ze lijken helemaal niks te merken.
Dit kan toch niet? Dat ik de enige ben die ziet dat het een elf is? Alsof hij merkt dat ik naar hem kijk ontmoeten zijn zilveren ogen de mijnen, een schok gaat door me heen als ik merk hoe kil en koud die ogen zijn, ik dacht altijd dat elfen wijze en getalenteerde wezens waren, maar als ik deze zo bekijk… Misschien dat dat de rede is dat Dalon hem heeft aangenomen, een ongewone elf, maar ongetwijfeld een aanwinst voor zijn hofhouding.
Alle witte rozen zijn inmiddels uitgeladen, de koning en zijn gezelschap verdwijnen naar binnen en de mensen trekken weg, nog even stil als op de heenweg, maar nu met het vooruitzicht dat er een groot feest op hen wacht.
Eenmaal terug op het Grote Plein verwelkomt de muziek iedereen, de stilte is verbroken en de mensen kijken alsof het de mooiste dag van hun leven is. Vanaf een afstand herken ik Jinell en Alwin, ze dansen op de vrolijke muziek die door de plaatselijke muzikanten gemaakt wordt en steeds meer mensen voegen zich bij hen.
Iemand pakt me bij mijn arm vast en voordat ik het door heb heeft hij me op de dansvloer getrokken en stomverbaasd kijk ik hem aan als ik hem herken. ‘Wat doe jij nou hier?’
Hij geeft niet meteen antwoord en lijkt geconcentreerd te letten op waar hij zijn voeten neerzet, maar dan lacht hij naar me en trekt op zijn typische manier een wenkbrauw op. ‘Ik kom van het feest genieten, een beetje lol maken, wat dacht je dan?’ vraagt Kay.
‘Je was opeens weg, waar was je heen?’ Ik moet me concentreren om niet te vallen, maar Kay houdt me goed vast, ‘Zeker niet gewend om te dansen?’ Vraagt hij lachend.
Ik knik afwezig, ‘Je hebt me nog geen antwoord gegeven.’
‘Waarop?’ Nonchalant kijkt hij me aan.
Ik kijk boos terug en wil me los trekken, maar hij laat niet los en een nieuwe dans begint. ‘Oké, oké, kleine donderwolk, ik zal het je maar vertellen, anders blijf je me waarschijnlijk achtervolgen totdat je het uit me gekregen hebt, ik was gewoon de hele tijd hier.’
‘Niet waar, ik heb je nergens gezien! Waar was je dan tijdens de optocht?’ Ik probeer me opnieuw los te trekken, maar als hij niet toegeeft staak ik mijn protest.
‘Ik was er tijdens de optocht, bij het paleis en ook tijdens die oersaaie toespraak van die koning van jullie.’
‘Waarom heb ik je dan niet gezien?’ Zonder het te merken ben ik automatisch mee gegaan in zijn dans en ik zie nog net dat Jinell en Alwin naar ons staan te kijken alsof ze water zien branden.
Kay grijns naar me, ‘Misschien wilde ik wel niet gezien worden.’ Dat is de enige verklaring die ik van hem krijg en daar moet ik het maar mee doen constateer ik.
Als de muziek een pauze neemt laat hij mijn handen los en kijkt me geamuseerd aan. ‘Blijven oefenen met dansen zou ik zeggen!’ Onwillekeurig moet ik toch ook lachen en ik schud mijn hoofd als hij, terwijl de muziek weer begint te spelen, een hand naar me uitsteekt.
Hij haalt zijn schouders op, bezorgt een ander meisje een hartverzakking als hij haar mee de dansvloer optrekt en geeft me nog even snel een knipoog.
Jinell komt vrijwel direct, met Alwin in haar kielzog, op me afgestormd. ‘Was dat?’
Ik kan niet voorkomen dat er een glimlach over mijn gezicht trekt en knik omdat ik verder niks te zeggen heb. Alwin loopt weg om honingnectar te halen en zodra hij weg is vliegt Jinell me om mijn nek. ‘Hij is geweldig Eywin!’
‘Wie bedoel je?’
Ze kijkt me even onbegrijpend aan en lacht dan weer. ‘Alwin natuurlijk!’ Jinell blijft een tijd doorpraten over hoe geweldig het dansen wel niet was en als Alwin terugkomt grinnik ik naar hem, ‘Ze is duidelijk stapelgek op je.’ Wat me een verlegen knikje van Alwin oplevert en alweer een dodelijke blik van Jinell. Ik pak mijn honingnectar aan en geef haar een plagerig duwtje waardoor ze tegen Alwin aanvalt en loop dan naar een rustig plekje iets afgezonderd van de drukte.
Jinell lacht alweer en zodra ze haar nectar opheeft trekt ze Alwin weer mee naar de dansvloer.
Ik drink niet zo snel en met kleine slokjes terwijl ik alles in me op neem. Soms vang ik een glimp op van Kay, telkens weer met een ander meisje op de dansvloer en het verbaast me dat er nog geen jaloers vriendje achter hem aangekomen is.
Zodra mijn drinken op is zet ik de beker op de grond, en keer de feestelijkheden de rug toe. Voor vannacht vind ik het wel weer genoeg geweest en ik besluit om naar huis te gaan. Onderweg breng ik een bezoekje aan de bergweide waar de witte rozen staan, of stonden. Er zijn er veel minder over dan in het begin en afwezig pluk in drie witte rozen die ik bijna automatisch achter de band van mijn jurk steek.
Even laat ik mijn handen in mijn schoot vallen en laat de prachtige omgeving op me inwerken, de duizenden sterren verlichten de weide en er heerst een vredige stilte. Vanuit de verte kun je de muziek van het feest horen maar dat merk ik nauwelijks, geheel in de ban van de natuur.
Afwezig laat ik mijn ene hand over de ketting om mijn hals heen gaan en glimlach naar niemand in het bijzonder. Voorzichtig sta ik op, probeer geen rozen plat te trappen, en rek me eens uit.
Een plotselinge beweging trekt mijn aandacht en bliksemsnel draai ik me om, maar er is niks meer te zien. Net als ik wil gaan kijken wordt mijn naam vanaf de andere kant van de weide geroepen en als ik me omdraai zie ik Kay. Zijn haar zit een beetje in de war en hij komt ontspannen op me af lopen. Zonder iets te zeggen staan we zo naast elkaar en ik weet dat het de rozen weer gelukt is om een onvergetelijke indruk achter te laten bij iedereen die ze ziet.
‘Moet je niet beneden op het feest zijn?’ Vraag ik hem. Dat hij me gevolgd is maakt me niet eens zoveel uit.
Kay laat een smal glimlachje zien voordat hij antwoord geeft, ‘Ik zou ook kunnen vragen waarom jij hier bent, maar ik denk niet dat ik daar antwoord op zal krijgen, dus vergeef me als ik geen antwoord geef op die fantastische vraag die jij me hiervoor stelde.’
We kijken elkaar nog steeds niet aan en ik zucht even. ‘Goed, jij wint… Ik kom hier al zolang als ik me kan herinneren naartoe om tot rust te komen, hier stoort nooit iemand me, ben ik echt alleen.’
Hij knikt begrijpend en kijkt naar het uitzicht dat de weide over het Nevelwoud in de verte geeft. ‘Ben je ooit wel eens verder geweest dan hier?’
‘Hoe bedoel je?’ Onbegrijpend kijk ik hem aan en hij draait zich naar me om, ‘Verder weg dan hier, voorbij de grenzen van Serenvalley.’
Zijn vraag verbaast me een beetje en de uitdrukking op zijn gezicht nog meer. Waar hij eerst zo vrolijk en onbezorgd had gekeken staat nu een ernstige en serieuze uitdrukking op zijn gezicht gegrift. Ik schudt langzaam met mijn hoofd en kijk hem dan aan, ‘Waar kom je vandaan?’
De seconden hangen als bevroren tussen ons in totdat hij uiteindelijk een zucht slaakt en zich weer omdraait richting het Nevelwoud, ‘Ik kom daar vandaan.’
‘Wat bedoel je?’ Onbegrijpend ga ik naast hem staan. Ik wil mijn hand op zijn arm leggen, maar bedenk me en laat mijn arm dan weer zakken.
Hij lijkt mijn aarzeling niet te merken en praat op fluistertoon verder. ‘Ik heb geen familie Eywin, ik heb helemaal niemand.’ Hij draait zich naar me toe en kijkt me aan, ‘Ik woon al zolang ik me kan herinneren in het woud, trekkend van de ene plek naar de andere. Hoe ik heb kunnen overleven begrijp ik niet, maar het is me gelukt.
‘En nu ben je hier.’ Een beetje overrompeld laat ik de nieuwe informatie op me inwerken. De vrolijke mysterieuze jongen blijkt dus toch niet helemaal normaal te zijn.
Hij knikt en leunt tegen een boom aan, ‘Nu ben ik hier.’
Voor de tweede keer in korte tijd staan we zonder iets te zeggen naast elkaar, maar na een paar minuten verbreekt Kay de stilte en loopt naar voren, hij blijft aan de rand van de bergweide staan en kijkt naar iets in de verte.
‘Kay? Wat is er?’ aarzelend zet ik een paar stappen naar hem toe, maar hij steekt zijn hand omhoog, ‘Blijf daar!’
De harde klank in zijn stem beangstigd me en paniek leeft in me op, ‘Is daar iets?’ Plotseling zie ik beneden in het dal iets schitteren en nieuwsgierig blijf ik staan, maar Kay komt vliegensvlug in beweging. ‘Laag blijven!’ schreeuwt hij, maar ik hoor hem pas als het bijna te laat is, voordat ik kan reageren heeft hij me al onderuit gehaald en klinkt er een fractie van een seconde later een enorme knal.
Als ik mijn ogen uiteindelijk open durf te doen krijg ik een bittere smaak in mijn mond. Daar, op de plek waar ik net nog stond steekt nu een gitzwarte pijl in de boom.
DayDream21
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 16
Lid geworden op: 27 mar 2014 10:32

Yess, Nienke! Jij ook hier, je verhaal blijft zo prachtig! Maar dat heb ik al te vaak gezegd, volgens mij :P
Gebruikersavatar
Saskjezwaard
Computer
Computer
Berichten: 4449
Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
Locatie: in bed

Voordat ik begin met je verhaal zal ik je alvast één tip geven over de lengte van stukjes. Je trekt de meeste lezers als de stukken niet te lang zijn, dus maximaal 1000 woorden. En dan ook niet te veel en te snel achter elkaar posten, anders kunnen de lezers het niet bijhouden en haken ze af en dat zonde zijn van je verhaal!

Zo, nu mijn inhoudelijke commentaar. Het valt me op dat je doet wat ik wel vaker langs zie komen op de site: je laat zinnen namelijk te lang doorlopen :p daarbij zet je een komma neer waar eigenlijk een punt zou moeten staan.
Bv bij deze zin:
De zon is al aan het zakken tegen de tijd dat ik thuis kom, de kleine bakkerij is aan de rand van Serenvalley gevestigd en de geur van vers brood verwelkomt me als ik de winkel binnenstap.
Je springt over naar een ander onderwerp (de kleine bakkerij) dus dat hoort een nieuwe zin te zijn. Ik zal even een paar andere voorbeelden aanhalen, dan kan je hopelijk zelf erachter komen wanneer precies de punt zou moeten ipv een komma

Ik draai me naar haar om, als ze me aankijkt laat ze een voorzichtig glimlachje zien, samen lopen we verder en als we op de top van de kleine berg zijn aangekomen kijken we onze ogen uit.
Voorzichtig leg ik de bloemen opzij en tast met mijn vingers de grond af, mijn ogen vangen een schittering op en dan zie ik het liggen: Een ketting, gemaakt van ragfijn wit goud met daaraan een hangertje in de vorm van een open cirkel gevormd uit negen kleine diamantjes.
en warm gevoel trekt door mijn buik als ik naar hem kijk, er zit een klein beetje meel op zijn gezicht en met uiterste zorg en concentratie kneed hij een deegbal in de juiste vorm, hij heeft het erg druk heeft gehad de laatste maanden en zijn zorgen zijn er niet minder op geworden, veel geld bezitten we niet en dat zullen we ook nooit hebben, maar dat is niet het enige waar hij zich zorgen over maakt, wat precies daar kan ik maar niet achter komen.

Je hebt trouwens een erg prettige schrijfstijl om te lezen! Ondanks dat het stuk aan de lange kant is bleef ik toch geboeid. Goed gedaan^^ Je beschrijvingen zijn ook erg mooi, geven een goed beeld van wat er om haar heen gebeurt. Je zou alleen wel wat vaker mogen beschrijven, vooral om zo wat tijd in de handelingen te proppen. Zo lijkt het nu alsof ze *poef* met een knip van hun vingers bij de bergweide zijn en *poef* weer terug zijn. Als je de weg wat meer beschrijft en haar gedachten ook, dan heb je de gewenste opvulling om de poef-heid te voorkomen :p

En ik zou een beetje oppassen met de vriendin van je hp zo perfect over te laten komen. Het is, vrees ik, een veel gebruikt iets, vooral bij de wat jongere schrijvers hier. Het zal me niet verbazen als ik het ook ooit heb gebruikt :') maar je mag natuurlijk die vriendin zo perfect houden als je wilt, het is jouw verhaal, maar je noemt het nu zo vaak dat je je hoofdpersonage een minderwaardigheidscomplex aanpraat wat naar mijn gevoel niet helemaal past bij haar karakter. Als je het wat subtieler doet dan sluit het beter aan^^
Daar, op de plek waar ik net nog stond steekt nu een gitzwarte pijl in de boom.
Haha, dit doet me zo denken aan een van m'n andere verhalen xD daar had het meisje ook gezelschap van een man die duidelijk meer van de situatie afwist dan zij, en redt hij haar van een pijl. Alleen wordt hij door de tweede pijl wel geraakt xD ik heb het zo goed voor met mijn personages :')
Okeej, dat was even random tussendoor haha :p
Alsof hij merkt dat ik naar hem kijk ontmoeten zijn zilveren ogen de mijnen, een schok gaat door me heen als ik merk hoe kil en koud die ogen zijn, ik dacht altijd dat elfen wijze en getalenteerde wezens waren, maar als ik deze zo bekijk…
mijnen = mijne en de tweede komma moet hier een punt zijn. Maar dat is niet de reden dat ik deze zin aanhaalde :p ik denk dat ik die elf erg leuk ga vinden: ik hou van kille personages :3 en zilveren ogen natuurlijk, ongewone oogkleuren zijn cool :D

Ik vind trouwens het idee van de rozen erg leuk bedacht! Geeft meteen je wereld een eigen sfeertje, al heb je er nog niet veel over verteld. Je namen zijn trouwens erg goed gekozen, ze passen er precies bij! Ook je stadnamen etc., die vind ik zelf altijd net iets lastiger dan persoonsnamen :p En Kay krijgt ook gelijk al iets mysterieus mee, leuk, leuk^^ Ik ben benieuwd hoe het verder gaat, zeker nu Eywin schietschijfje aan het spelen is!
Nienke98
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 29
Lid geworden op: 02 apr 2014 08:31
Locatie: Follow the fantasy!

Oh jeetje! Ik lees dit nu pas... volgens mij ben ik er niet helemaal bij met mijn hoofd.

Bedankt voor je reactie!
Dat meer beschrijven ga ik onthouden en ik zal er eens op letten dat mijn zinnen niet te lang worden. Daar heb ik soms nogal de neiging toe!
De namen zijn inderdaad veel werk! Ik wordt op een ander forum de namenmaster genoemd. (Enig idee waarom? :P)

Een klein stukje van het volgende hoofdstuk, hopelijk beter te beoordelen zo!


Hoofdstuk 2

Mijn reflex om op te staan wordt tegengehouden door Kay, hij heeft zijn arm om me heen geslagen en houdt me tegen de grond gedrukt. ‘Niet bewegen,’ fluistert hij bijna onhoorbaar.
Ik reageer niet, mijn aandacht is volledig gericht op de zwarte pijl in de boom en ik moet even slikken als ik besef dat ik wel dood had kunnen zijn. Als ik een klein stukje verschuif kriebelt het lange gras tegen mijn gezicht en ik krijg het langzaamaan koud van de vochtige aarde. Toch denk ik er geen moment aan om op te staan.
Naast me ademt Kay zo zachtjes dat hij bijna dood lijkt, zijn spieren strak gespannen en de manier waarop hij de bosrand in de gaten houdt vertelt me dat het gevaar nog niet geweken is. Plotseling zie ik ze: Drie gedaantes, snel, geruisloos en gekleed in gitzwarte harnassen. Eén van hen blijft een moment staan, kijkt onze kant op maar kan niks ontdekken. Even lijkt het alsof hij een pijl wil pakken, maar hij bedenkt zich en gaat achter de andere twee aan. Hoewel het donker is kunnen ze hun weg probleemloos vinden en tot mijn grote schrik lopen ze richting Serenvalley.
Paniekerig stoot ik Kay aan, maar hij reageert niet. ‘Kay, ze gaan naar- ’ Verder kom ik niet, want Kay pakt me bij m’n polsen, trekt me naar zich toe en kijkt me aan. Hij zegt niks, maar ik snap de hint en hou onmiddellijk op met praten. Na een paar seconden laat hij me weer los en ik kijk vervolgens geschrokken in het rond, waar zijn de ridders? Als het tot me doordringt dat ze waarschijnlijk al halverwege de berg en op weg richting het dorp zijn laait de paniek alweer op en moet ik moeite doen om rustig te blijven.
Kay is de hele tijd doodstil blijven zitten en na wat uren lijkt te duren, staat hij eindelijk op, steekt een hand naar me uit en trekt me overeind.
Zonder erbij na te denken loop ik meteen naar de pijl toe en wil hem uit de boom trekken, maar een stem houdt me tegen: ‘Niet aankomen.’
Ik blijf als bevroren staan, laat mijn arm uiteindelijk zakken en draai me om naar Kay, ‘Wat voor mensen waren dat?’
‘Het waren geen mensen Eywin, mensen zijn niet in staat om zoiets te maken.’ Zegt hij terwijl hij zwijgend naar de pijl kijkt. Ik zet een stap naar de boom toe, bekijk de pijl aandachtig en besef dat hij gelijk heeft. De pijl straalt een afschuwelijke energie uit, maar is tegelijkertijd adembenemend mooi. Perfect gemaakt, geen krasje erop en gegraveerd met sierlijke tekens en symbolen, nee geen mens zou hiertoe in staat zijn.
‘Maar wie heeft dit dan gemaakt?’ Ik raak de pijl niet aan maar laat mijn vingers erboven zweven. De pijl lijkt erom te schreeuwen dat ik hem uit de boom moet trekken, maar de waarschuwing van Kay zit nog vers in mijn geheugen gegrift.
‘Elfen.’ Kay zwijgt even. ‘Maar ik heb geen idee waarom ze zoiets afschuwelijks zouden maken.’ Hij staart naar zijn handen en kijkt me niet aan, een grimmige en licht bezorgde uitdrukking is op zijn gezicht verschenen.
Verbaast knipper ik met mijn ogen. Elfen? Ik snap er nu echt helemaal niks meer van. Kay merkt mijn verwarring niet op, hij zet zich in beweging en bekijkt de pijl even. Daarna scheurt hij een stuk stof van zijn mouw af. Met een lichte inspanning trekt hij de pijl uit de boom, wikkelt hem in het stuk stof, dat meteen zwart wordt, en kijkt me aan. ‘We moeten hier weg.’
Zonder me een moment tot antwoorden te gunnen trekt hij me al mee in tegenovergestelde richting van waar de elfenridders vandaan zijn gekomen.
‘Nee!’ Verontwaardigd trek ik me los en sla mijn armen over elkaar, ‘Mijn ouders zijn daar! Ik laat hen niet achter.’
‘Toe nou Eywin, ze zijn veilig.’ Ik kan zien dat hij zijn geduld begint te verliezen maar ik geef niet op, ‘Hoe kun je dat weten?’
‘Vertrouw me nou maar!’ Hij kijkt een keer achterom en kijkt me dan bezorgt aan.
Voordat ik kan reageren klinkt er vanaf het dal geschreeuw, meteen alert gaat Kay voor me staan, maar ik negeer hem, stap langs hem heen en ren naar de rand van de weide. Wat ik daar zie maakt me misselijk van angst en afschuw. De westkant van Serenvalley staat in brand. De houten huisjes in de buitenste ringen hebben al vlam gevat en het vuur werkt zich langzaam naar het midden toe. Ik kan het niet aanzien en draai me er vanaf, wanhopig zoekend naar Kay.
‘Kay! We moeten iets doen, ze steken de stad in brand!’ Paniekerig kijk ik hem aan.
Zijn ogen verzachten een moment maar worden donkerder als hij me antwoord geeft, ‘Snap het dan toch, het is gevaarlijk daar… ík hoef helemaal niets te doen, we moeten hier weg!’
‘En dan? Waar wil je dan heen? Wat is je plan Kay!?’ Ik snap niet wat hij precies van me wil, maar ik ga nergens anders heen, ik blijf hier.
Daar heeft hij geen antwoord op en zwijgend staan we tegenover elkaar. Ik voel de woede door me heen schieten en kijk een laatste keer naar hem, zijn ogen vinden de mijne en enkele seconden kijken we elkaar aan voordat ik me omdraai en weg ren.
Ik verwacht dat hij achter me aan zal komen, maar dat doet hij niet en als ik omkijk zie ik dat hij nog geen centimeter bewogen heeft. Het enige wat hij doet is kijken, hij schudt zijn hoofd als waarschuwing, maar ik besteed er geen aandacht aan en vervolg mijn weg naar beneden. Moeiteloos volg ik het pad, duw takken opzij en spring over stenen heen. Eenmaal beneden aangekomen sta ik stil. Het is verschrikkelijk, vele huizen hebben vlam gevat en dikke rook verspreidt zich over de stad.
Vrouwen en kinderen rennen in paniek rond, verzamelen alles wat ze kunnen dragen en proberen zich te verstoppen voor iets waarvan ze de oorzaak niet kennen. Mannen zijn druk bezig om het vuur te blussen, zich te verdedigen of wanhopig opzoek naar hun familie.
Familie. Een wee gevoel leeft in me op als ik aan mijn ouders denk en ik stort bijna in, maar ze bevinden zich aan de oostkant van Serenvalley, ze zullen voorlopig veilig zijn en die gedachte houdt me op de been.
Het enige waar ik me nu zorgen om maak is Jinell...Waar kan ze zijn?
...Through the dark there's a way
There's a love, there's a place
Where we don't have to hide
We can dream all night...
~Adam Lambert - Nirvana
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”