De vloek van de Duistere Bergen
Geplaatst: 12 mei 2014 10:04
Ik ben een beetje huiverig om het eerste gedeelte van mijn verhaal te plaatsen, het is ook zo lang geleden.. De titel is nog niet definitief, omdat ik gewoon nog niet weet waar het verhaal naar toe gaat.
---------------------------------------------------------------------------------
Ze had altijd gedacht dat ze met al haar ervaring niet snel meer onder de indruk zou zijn. Ook al waren er sinds haar geboorte slechts twintig zomers verstreken, Madelyn had meer gezien dan menig ander meisje van haar leeftijd. Haar vader was de heerser van een klein kasteel in een dal, ten noorden van Osenia. Madelyn beschouwde de jaren waarin ze opgroeide tot jonge vrouw als gelukkige jaren, ondanks de vele gevechten die zich langs de grens afspeelden. Als grensstad had Osenia te maken met de stammen uit de Duistere Bergen. De Bergbewoners stamden heel in de verte af van Haikoroi, vergeten wezens uit de diepte van de Duistere Bergen. Bergbewoners leefden in het duister en hadden een uitzonderlijk wrede natuur. Het waren carnivoren en daarbij maakten ze geen onderscheid in mensen en dieren.
Maar van het beeld dat zich hier, in de bossen van Osenia, vormde, was zelfs Madelyn onder de indruk. Op de open plek had een kleine gemeenschap van elfen gewoond, maar van hun verblijfplaats was nu weinig meer over. De tenten en bezittingen lagen als herfstbladeren verspreid op de grond. Om zich heen kijkend liep Madelyn voorzichtig verder de open plek op, de veilige beschutting van de struiken achter zich latend. Ze hurkte en voelde aan een hoopje as. Het was koud, de aanvallers waren dus al een tijd geleden weer vertrokken. Met haar goed ontwikkelde gehoor probeerde Madelyn eventuele achterblijvers te signaleren. Ze hoorde niets, maar het was onnatuurlijk stil. Terwijl ze om zich heen bleef kijken, wenkte ze haar reisgenoten, die zich voorzichtig bij haar voegden.
“Laten we kijken of er overlevenden zijn,” fluisterde Madelyn. Kheelan en Gil, de twee mannen die die ochtend met Madelyn waren uitgereden, knikten en verspreidden zich. Hoe beter Madelyn keek, hoe bozer ze werd. De Bergbewoners hadden niets overgelaten van het kleine nomadendorpje, zelfs de meest eenvoudige gebruiksvoorwerpen waren aan stukken geslagen. Aan de rand van de open plek floot Gil zachtjes en wenkte naar Madelyn en Kheelan. Toen ze zich bij hem voegden wees hij naar een struik een klein stukje verderop. De eens groene struik was doordrenkt met bloed en toen Madelyn beter keek zag ze een voet onder de struik vandaan komen. Ze sloot haar ogen een zuchtte. Ondanks de chaos had ze toch gehoopt dat alle elfen veilig hadden kunnen ontkomen. Een blik op de struik liet al die hoop vervliegen. Kheelan was intussen dichterbij de struik gekropen om het slachtoffer beter te kunnen bekijken. De vrouwelijke elf was dood, haar hoofd bijna gescheiden van de romp. De jurk die ze droeg was gescheurd en de drie twijfelde er niet aan dat de Bergbewoners zich aan haar hadden vergrepen.
Kheelan bekeek de wond van dichtbij en concludeerde: “Mes van een Bergbewoner. De wond is rafelig, dus het was niet scherp. Ze moet erg geleden hebben.” Woede maakte zich van Madelyn meester. Sinds ze zich kon herinneren teisterden de Bergbewoners de bossen rondom Osenia. Haar vader had de meeste aanvallen op hun kasteel kunnen afslaan of zelfs voorkomen. De laatste maanden waren de aanvallen echter steeds frequenter en sterker geworden. Iets dreef de Bergbewoners naar het zuiden en maakte het lastiger om ze te stoppen.
(feedback toegepast)
---------------------------------------------------------------------------------
Proloog
Ze had altijd gedacht dat ze met al haar ervaring niet snel meer onder de indruk zou zijn. Ook al waren er sinds haar geboorte slechts twintig zomers verstreken, Madelyn had meer gezien dan menig ander meisje van haar leeftijd. Haar vader was de heerser van een klein kasteel in een dal, ten noorden van Osenia. Madelyn beschouwde de jaren waarin ze opgroeide tot jonge vrouw als gelukkige jaren, ondanks de vele gevechten die zich langs de grens afspeelden. Als grensstad had Osenia te maken met de stammen uit de Duistere Bergen. De Bergbewoners stamden heel in de verte af van Haikoroi, vergeten wezens uit de diepte van de Duistere Bergen. Bergbewoners leefden in het duister en hadden een uitzonderlijk wrede natuur. Het waren carnivoren en daarbij maakten ze geen onderscheid in mensen en dieren.
Maar van het beeld dat zich hier, in de bossen van Osenia, vormde, was zelfs Madelyn onder de indruk. Op de open plek had een kleine gemeenschap van elfen gewoond, maar van hun verblijfplaats was nu weinig meer over. De tenten en bezittingen lagen als herfstbladeren verspreid op de grond. Om zich heen kijkend liep Madelyn voorzichtig verder de open plek op, de veilige beschutting van de struiken achter zich latend. Ze hurkte en voelde aan een hoopje as. Het was koud, de aanvallers waren dus al een tijd geleden weer vertrokken. Met haar goed ontwikkelde gehoor probeerde Madelyn eventuele achterblijvers te signaleren. Ze hoorde niets, maar het was onnatuurlijk stil. Terwijl ze om zich heen bleef kijken, wenkte ze haar reisgenoten, die zich voorzichtig bij haar voegden.
“Laten we kijken of er overlevenden zijn,” fluisterde Madelyn. Kheelan en Gil, de twee mannen die die ochtend met Madelyn waren uitgereden, knikten en verspreidden zich. Hoe beter Madelyn keek, hoe bozer ze werd. De Bergbewoners hadden niets overgelaten van het kleine nomadendorpje, zelfs de meest eenvoudige gebruiksvoorwerpen waren aan stukken geslagen. Aan de rand van de open plek floot Gil zachtjes en wenkte naar Madelyn en Kheelan. Toen ze zich bij hem voegden wees hij naar een struik een klein stukje verderop. De eens groene struik was doordrenkt met bloed en toen Madelyn beter keek zag ze een voet onder de struik vandaan komen. Ze sloot haar ogen een zuchtte. Ondanks de chaos had ze toch gehoopt dat alle elfen veilig hadden kunnen ontkomen. Een blik op de struik liet al die hoop vervliegen. Kheelan was intussen dichterbij de struik gekropen om het slachtoffer beter te kunnen bekijken. De vrouwelijke elf was dood, haar hoofd bijna gescheiden van de romp. De jurk die ze droeg was gescheurd en de drie twijfelde er niet aan dat de Bergbewoners zich aan haar hadden vergrepen.
Kheelan bekeek de wond van dichtbij en concludeerde: “Mes van een Bergbewoner. De wond is rafelig, dus het was niet scherp. Ze moet erg geleden hebben.” Woede maakte zich van Madelyn meester. Sinds ze zich kon herinneren teisterden de Bergbewoners de bossen rondom Osenia. Haar vader had de meeste aanvallen op hun kasteel kunnen afslaan of zelfs voorkomen. De laatste maanden waren de aanvallen echter steeds frequenter en sterker geworden. Iets dreef de Bergbewoners naar het zuiden en maakte het lastiger om ze te stoppen.
(feedback toegepast)