Het Rijk Der Doden
Optimisme is iets heel moois. Wanneer een heel leven tegenzit, en elk probleem te gecompliceerd lijkt om zomaar weer bovenop te komen; wanneer je leven een streng van leugens naar de buitenwereld is gevlochten in een reeks doorgaande pijn, is het enige dat je in leven houdt optimisme. Met een lach de volgende dag tegemoet gaan, in de hoop dat dit het laatste probleem is dat je zult moeten overwinnen. Zij had optimisme, en zij ging elke dag met een lach tegemoet, en dat wist hij. Hij kende veel van haar geheimen, en veel van haar problemen, hij wist het meeste dat Zij had meegemaakt. Natuurlijk kende hij niet de gehele waarheid, maar zelfs Zij twijfelde soms aan haar eigen waarheid, was ze haar eigen leugens gaan geloven. Maar dat deed er niet toe. Hij begreep dat Zij optimistisch was, ondanks alle tegenslag. Zij beweerde soms dat ze ruzie had met God, dat God een hekel aan haar had. Hij geloofde niet in God; hij geloofde in niks.
Je begrijpt de schok die hij ondervond toen het bericht hem bereiktte dat Zij zich had verhangen. Aan een touw, boven het trapgat. Daar had haar arme moeder haar gevonden toen ze thuis kwam van boodschappen doen. De ogen gesloten, benen bungelend, de tenen raakten net de treden van de trap. Hij braakte, toen hij het hoorde, daarna weigerde hij het te geloven. Had zich naar haar huis gehaast alleen om de lijkwagen net weg te zien rijden. Haar ouders hadden hem met hun rouwende gezichten aangekeken, maar hij ging niet naar hun toe. Hij was weggevlucht.
1
Het was een week later dat hij zijn kamer uit kwam. Hij voelde dat het op de een of andere manier zijn schuld was dat Zij zich had vermoord. Hij voelde op de een of andere manier dat hij het had kunnen voorkomen, had moeten voorkomen. Maar na een week rolde hij uit zijn stinkende bed, verlaten door zijn vriendin, en ging in zijn onderbroek naar buiten. Daar gooide hij zijn hoofd naar achteren en riep: 'Dus je haatte haar, is het niet? Jij deed haar zo veel leed aan dat Zij het op gaf? Is het niet? Ik moet het weten. Ik moet weten waarom Zij moest sterven. Geef mij antwoorden!' Een stem vulde de lucht, en hij draaide zich om om de bron van de stem te zoeken.
'Wat is er? Durf je het haar zelf niet te vragen?' Toen verdween de wereld om hem heen, en stond hij in zijn onderbroek in het donker. Niets als duisternis. Een man in een zwart pak stond ineens voor hem.
'Hallo.'
'Wie bent u?' Hij hijgde van angst en schrik.
'Ik ben Charon, veerman van de Stynx. Als jij naar het rijk der doden wil, moet je mij dat netjes vragen.'
'Het rijk der doden?'
'Jij,' Charon keek hem onderzoekend aan, 'zoekt immers een antwoord? Of niet? Een antwoord dat slechts in het rijk der doden zelf gezocht kan worden?'
'Wilt u mij naar het rijk der doden brengen?' Hij was ervan overtuigd dat dit slechts een droom was, maar hij wilde weten hoe de droom verder ging. Charon wenkte hem aan om mee te komen, en hij volgde de veerman. Deze bracht hem naar een rivier van zwart, dodelijk rustig. Een boot lag al klaar voor hen. Hij stapte voorzichtig het bootje in, en Charon ging met hem mee. Zo gauw ze op de boot stonden, begon de boot te varen, zonder ook maar enig geluid te maken. Ze waren een klein poosje op gang toen Charon zich omdraaide naar hem en hem het water in duwde. Happend naar lucht verdronk hij, maar meteen nadat hij was verdronken, stond hij op de boot, en keek in het onbewogen gezicht van Charon.
'Je moet sterven voor je het rijk der doden kan betreden. Kom, we zijn er nu bijna.' Hij had gelijk, licht kwam al weer in zicht, en als snel kwam de boot tot stilstand tegen de oever.
Je begrijpt de schok die hij ondervond toen het bericht hem bereiktte dat Zij zich had verhangen. Aan een touw, boven het trapgat. Daar had haar arme moeder haar gevonden toen ze thuis kwam van boodschappen doen. De ogen gesloten, benen bungelend, de tenen raakten net de treden van de trap. Hij braakte, toen hij het hoorde, daarna weigerde hij het te geloven. Had zich naar haar huis gehaast alleen om de lijkwagen net weg te zien rijden. Haar ouders hadden hem met hun rouwende gezichten aangekeken, maar hij ging niet naar hun toe. Hij was weggevlucht.
1
Het was een week later dat hij zijn kamer uit kwam. Hij voelde dat het op de een of andere manier zijn schuld was dat Zij zich had vermoord. Hij voelde op de een of andere manier dat hij het had kunnen voorkomen, had moeten voorkomen. Maar na een week rolde hij uit zijn stinkende bed, verlaten door zijn vriendin, en ging in zijn onderbroek naar buiten. Daar gooide hij zijn hoofd naar achteren en riep: 'Dus je haatte haar, is het niet? Jij deed haar zo veel leed aan dat Zij het op gaf? Is het niet? Ik moet het weten. Ik moet weten waarom Zij moest sterven. Geef mij antwoorden!' Een stem vulde de lucht, en hij draaide zich om om de bron van de stem te zoeken.
'Wat is er? Durf je het haar zelf niet te vragen?' Toen verdween de wereld om hem heen, en stond hij in zijn onderbroek in het donker. Niets als duisternis. Een man in een zwart pak stond ineens voor hem.
'Hallo.'
'Wie bent u?' Hij hijgde van angst en schrik.
'Ik ben Charon, veerman van de Stynx. Als jij naar het rijk der doden wil, moet je mij dat netjes vragen.'
'Het rijk der doden?'
'Jij,' Charon keek hem onderzoekend aan, 'zoekt immers een antwoord? Of niet? Een antwoord dat slechts in het rijk der doden zelf gezocht kan worden?'
'Wilt u mij naar het rijk der doden brengen?' Hij was ervan overtuigd dat dit slechts een droom was, maar hij wilde weten hoe de droom verder ging. Charon wenkte hem aan om mee te komen, en hij volgde de veerman. Deze bracht hem naar een rivier van zwart, dodelijk rustig. Een boot lag al klaar voor hen. Hij stapte voorzichtig het bootje in, en Charon ging met hem mee. Zo gauw ze op de boot stonden, begon de boot te varen, zonder ook maar enig geluid te maken. Ze waren een klein poosje op gang toen Charon zich omdraaide naar hem en hem het water in duwde. Happend naar lucht verdronk hij, maar meteen nadat hij was verdronken, stond hij op de boot, en keek in het onbewogen gezicht van Charon.
'Je moet sterven voor je het rijk der doden kan betreden. Kom, we zijn er nu bijna.' Hij had gelijk, licht kwam al weer in zicht, en als snel kwam de boot tot stilstand tegen de oever.
---
xx vonk
xx vonk
Mysterieus, erg goed begin 

The quiet scares me cause it screams the truth
Sterk begin 

Veni 

Voordat hij uit de boot stapt, keek hij over het zwarte water waar hij in verdronken was. 'Dus nu kan ik niet meer terug.' Charon lachte zacht.
'Jawel, de vraag is, mét of zonder datgeen dat je zoekt. Ga nu, zoek Persifone, want alleen zij kan je laten zien wat je zoekt.' Persifone? Hoe wist hij waar hij moest zoeken? Maar voordat hij het kon vragen, was Charon verdwenen.
Met onwennige ogen besloot hij maan in het donker te gaan zoeken. Een zwijgzame stilte drukte tegen zijn oren en de duisternis verblindde hem. Waar was hij toch beland, wat was dit voor vreemde droom? Toen zag hij in de verte het licht waar hij onbewust naar had gezocht. Hij rende, zonder verder na te denken, op het licht af. Toen hij dichterbij kwam, echter, merkte hij dat het niet slechts één licht was, maar verschillende bronnen van licht. Toen hij dichterbij kwam, kregen de lichten vorm. Schimmen. Geesten. Spooken. Allen keken ze naar hem. Zijn schim gaf geen licht, dus hij was nog één der levenden. Met betraande gezichten naderden zij, allen met smekende handen tegen zijn borst. Het bleken allen zeer jonge mensen te zijn, kinderen. Sommige kinderen hielden baby's in hun kinderarmpjes. Maar hij kon hen niet helpen. Hij trok zich los, maar het waren als bedelaars: 'neem me mee terug,' smeekten ze, 'gun ons het leven dat wij nooit hebben gehad!' Ze trokken aan zijn eigen schim, en een zekere angst overviel hem, gezamelijk met een bedroefdheid. Dit waren jonge mensen, nog puur van onschuld, en zij waren door de cruheid en de ellende van de wereld weggerukt van de borsten van hun moeders, sommige wellicht een verschrikkelijke dood gestorven, en nu dwaalden ze in het hiernamaals, voor eeuwig, smekende om alsnog te mogen leven. Hij gilde: 'PERSIFONE!'
Opeens namen de kinderen hun afstand. Een mooie vrouw naderde hem. Zij gaf geen wit licht, en ze was niet transpirant, zoals de schimmen waren geweest. Zij glom met een gouden gloed, op een goddelijke wijze. 'Persifone.' Hij fluisterde het, zijn stem gemengd met een zeker respect, een zekere bewondering en een vleugje opluchting.
'Wat zoekt hij die de eer nog heeft om onder de levende te wonen in het dodenrijk?'
'Charon heeft me overgezet.'
'Dat kan ook niet anders, vreemdeling, anders had je hier nu niet gestaan.'
'Ik zoek Haar, ik moet Haar een vraag stellen.'
'Jij zoekt een schim. Jij zoekt een antwoord dat slechts in het rijk der doden gevonden kan worden? Dan moet je eerst een lied voor haar voordragen, zodat zij naar jou toe zal komen.' Hij keek Persifone aan. Een lied? Wat voor lied? Hij kon wel zingen, en guitaar spelen, dat was het hem niet. Maar terwijl hij daar stond, zich afvragend welk lied haar waardig zou zijn, kon hij geen juiste woorden verzinnen om haar te geven. Hij dacht aan haar. Hoe had zijn geleefd? Niet eerlijk, eigenlijk. Hij wist het al, zo moeilijk was het niet. Nu maar hopen dat hij zuiver zong, en dat het het juiste lied was geweest.
‘Kan nauwelijks wat zien
Een waas voor m'n ogen,
Lijkt alles gelogen
Al het mooie lijkt dood
Ik heb zelfs de kracht niet,
Om op te geven
Al wil ik het niet
Het leven gaat door
We leven ons leven
om samen te sterven
De bergen beklommen
De dalen gedicht
In het diepst van de nacht
zelfs de zon laten schijnen
niets wat niet kon
niets was te veel
We wilden geloven
In het eeuwige leven
Samen verscholen
in wanhopige troost
We hebben de waarheid
Zo diep als kon begraven
Was één met een engel
Zolang het mocht
Waar jij verscheen
scheen de zon met je mee
Geen tijd voor verdriet
Maar elke dag omarmt
En altijd vrolijk
En hoe jij dat voor elkaar kreeg..
.. met oneindig veel moed
Leven is niet fair
de dans gedanst op een zilveren tapijt
met jou dicht bij mij
de verloren tijd beweekt
doelloos verzonken en dronken
en niets dat niet mocht
wij twee door de tijd
de tijd heen
midzomer nacht droom
waar jij verscheen
scheen de zon met je mee
geen tijd voor verdriet
maar elke dag omarmt
en altijd vrolijk
hoe jij dat voor elkaar kreeg
met oneindig veel moed
het leven is niet fair
Jouw stralende lach
en je mooie gedichten
je tedere woorden
je onverwoestbaar krachtige wil
je hebt je noodlot
steeds het hoofd geboden
tot het eind geloofde je
jouw idee van geluk
jouw idee van geluk
ik ga niet weg
ik heb nog wat tijd gekregen
ik zal altijd maar door gaan
tot aan het eind
ik heb je voor altijd m'n hart gegeven
ik draag je bij me tot het licht straks dooft
ik draag je bij me tot het licht straks dooft’
Persifone boog haar hoofd, een traan over haar wang. Ze draaide zich om, bracht hem naar Haar toe. Niet lang meer, en hij zou haar zien.
De eerste test gehaald.
'Jawel, de vraag is, mét of zonder datgeen dat je zoekt. Ga nu, zoek Persifone, want alleen zij kan je laten zien wat je zoekt.' Persifone? Hoe wist hij waar hij moest zoeken? Maar voordat hij het kon vragen, was Charon verdwenen.
Met onwennige ogen besloot hij maan in het donker te gaan zoeken. Een zwijgzame stilte drukte tegen zijn oren en de duisternis verblindde hem. Waar was hij toch beland, wat was dit voor vreemde droom? Toen zag hij in de verte het licht waar hij onbewust naar had gezocht. Hij rende, zonder verder na te denken, op het licht af. Toen hij dichterbij kwam, echter, merkte hij dat het niet slechts één licht was, maar verschillende bronnen van licht. Toen hij dichterbij kwam, kregen de lichten vorm. Schimmen. Geesten. Spooken. Allen keken ze naar hem. Zijn schim gaf geen licht, dus hij was nog één der levenden. Met betraande gezichten naderden zij, allen met smekende handen tegen zijn borst. Het bleken allen zeer jonge mensen te zijn, kinderen. Sommige kinderen hielden baby's in hun kinderarmpjes. Maar hij kon hen niet helpen. Hij trok zich los, maar het waren als bedelaars: 'neem me mee terug,' smeekten ze, 'gun ons het leven dat wij nooit hebben gehad!' Ze trokken aan zijn eigen schim, en een zekere angst overviel hem, gezamelijk met een bedroefdheid. Dit waren jonge mensen, nog puur van onschuld, en zij waren door de cruheid en de ellende van de wereld weggerukt van de borsten van hun moeders, sommige wellicht een verschrikkelijke dood gestorven, en nu dwaalden ze in het hiernamaals, voor eeuwig, smekende om alsnog te mogen leven. Hij gilde: 'PERSIFONE!'
Opeens namen de kinderen hun afstand. Een mooie vrouw naderde hem. Zij gaf geen wit licht, en ze was niet transpirant, zoals de schimmen waren geweest. Zij glom met een gouden gloed, op een goddelijke wijze. 'Persifone.' Hij fluisterde het, zijn stem gemengd met een zeker respect, een zekere bewondering en een vleugje opluchting.
'Wat zoekt hij die de eer nog heeft om onder de levende te wonen in het dodenrijk?'
'Charon heeft me overgezet.'
'Dat kan ook niet anders, vreemdeling, anders had je hier nu niet gestaan.'
'Ik zoek Haar, ik moet Haar een vraag stellen.'
'Jij zoekt een schim. Jij zoekt een antwoord dat slechts in het rijk der doden gevonden kan worden? Dan moet je eerst een lied voor haar voordragen, zodat zij naar jou toe zal komen.' Hij keek Persifone aan. Een lied? Wat voor lied? Hij kon wel zingen, en guitaar spelen, dat was het hem niet. Maar terwijl hij daar stond, zich afvragend welk lied haar waardig zou zijn, kon hij geen juiste woorden verzinnen om haar te geven. Hij dacht aan haar. Hoe had zijn geleefd? Niet eerlijk, eigenlijk. Hij wist het al, zo moeilijk was het niet. Nu maar hopen dat hij zuiver zong, en dat het het juiste lied was geweest.
‘Kan nauwelijks wat zien
Een waas voor m'n ogen,
Lijkt alles gelogen
Al het mooie lijkt dood
Ik heb zelfs de kracht niet,
Om op te geven
Al wil ik het niet
Het leven gaat door
We leven ons leven
om samen te sterven
De bergen beklommen
De dalen gedicht
In het diepst van de nacht
zelfs de zon laten schijnen
niets wat niet kon
niets was te veel
We wilden geloven
In het eeuwige leven
Samen verscholen
in wanhopige troost
We hebben de waarheid
Zo diep als kon begraven
Was één met een engel
Zolang het mocht
Waar jij verscheen
scheen de zon met je mee
Geen tijd voor verdriet
Maar elke dag omarmt
En altijd vrolijk
En hoe jij dat voor elkaar kreeg..
.. met oneindig veel moed
Leven is niet fair
de dans gedanst op een zilveren tapijt
met jou dicht bij mij
de verloren tijd beweekt
doelloos verzonken en dronken
en niets dat niet mocht
wij twee door de tijd
de tijd heen
midzomer nacht droom
waar jij verscheen
scheen de zon met je mee
geen tijd voor verdriet
maar elke dag omarmt
en altijd vrolijk
hoe jij dat voor elkaar kreeg
met oneindig veel moed
het leven is niet fair
Jouw stralende lach
en je mooie gedichten
je tedere woorden
je onverwoestbaar krachtige wil
je hebt je noodlot
steeds het hoofd geboden
tot het eind geloofde je
jouw idee van geluk
jouw idee van geluk
ik ga niet weg
ik heb nog wat tijd gekregen
ik zal altijd maar door gaan
tot aan het eind
ik heb je voor altijd m'n hart gegeven
ik draag je bij me tot het licht straks dooft
ik draag je bij me tot het licht straks dooft’
Persifone boog haar hoofd, een traan over haar wang. Ze draaide zich om, bracht hem naar Haar toe. Niet lang meer, en hij zou haar zien.
De eerste test gehaald.
---
xx vonk
xx vonk
Dit is nog eens wat anders, erg leuk 

The quiet scares me cause it screams the truth
Erg goed, ik ben benieuwd naar het vervolg 

Veni 

2
'Ik dacht dat Zij naar mij toe zou komen?' Persifone draaide zich niet om.
'Het is jouw recht niet tegen mij te spreken wanneer ik jou niet aanspreek. Als zij niet naar jou komt, zal jij haar nooit vinden, maar zij kan dit deel van het dodenrijk niet betreden. Wij moeten naar haar deel van het rijk der doden.' Hij volgde haar in verdere stilte. In de verte naderde een grote villa. Zo een die je in horrorfilms vaak zag. Een droevig huis waarvan je aan de lucht al kon voelen dat er onheil omheen hing, met grote ramen, hier en daar één kapot, maar eeuwig zwart. Persifone ging dwars door de voordeur, maar hij kon dit niet. Hij probeerde het een keer, maar uiteindelijk moest hij toch eerst de piepende deur openmaken. Wat hij binnen aantrof was niet het mooiste dat hij ooit gezien had. Schimmen keken met enige woede naar hem, alsof hij hen iets verschrikkelijks had aangedaan. Hier en daar huilde er een vrouw, en sommige schimmen keerde hem de rug toe. Hij bleef in de gang stilstaan en keek naar hen. Er werd een smekende hand naar hem uitgestoken, en hij wilde hem vastpakken. Maar Persifone hield hem tegen.
'Negeer hen. Zij kunnen hier niet weg, niet zolang het onrecht dat hen is aangedaan omgekeerd is. Volg mij nu, dan zul je haar vinden.' Hij keek nog even om naar de vrouw die haar hand had uitgestoken, maar liet de schimmen toen achter zich. Persifone nam hem mee naar de bovenste verdieping van het huis, en verdween daarna weer door een deur. Hij deed wederom de deur open, voordat hij erdoorheen kon. Maar achter de deur was geen Persifone te vinden, slechts Zij.
Ze draaide zich om, keek hem aan. Ze leek niet zo ongelukkig als de andere schimmen hadden gedaan, alsof ze meer vrede had met haar dood. Hij keek de kamer rond, en zag boeken, één boek lag open in haar handen. Ze was aan het lezen. Daar had ze altijd van gehouden, ze had gezegd dat wanneer ze las, ze haar eigen problemen vergat. En dat waren er altijd wel wat. Hij keek naar het boek, en toen naar haar. Buiten de duidelijke striem op haar nek, zag ze er goed uit. Ze zag dat hij naar haar nek keek.
'Ja, die gaat pas weg als ik uit dit huis kom...'
'Wat is dit voor huis?' Ze zuchtte, alsof ze had gehoopt dat hij het niet zou vragen.
'De eerste vraag is gesteld. Jij krijgt drie vragen, en ik mag slechts antwoord geven op de vraag, ik mag niet meer informatie geven dan dat. De drie vragen mogen alles zijn, indien ik er antwoord op kan geven. Het antwoord op de eerste vraag is: dit is het huis van onrecht. Hier wonen de schimmen die onrecht zijn aangedaan, een onrecht dat onbestraft is gebleven. Hier kan men pas weg wanneer het onrecht bestraft is, of dat nu in het rijk der levenden is, of in het rijk der doden.'
'Wat voor onrecht is jou aangedaan?' Meteen nadat hij de woorden over zijn lippen had gekregen sloot zij haar ogen ongelukkig. Het hij het nu maar zelf begrepen, dan had hij één vraag meer gehad.
'Ik ben vermoord, maar omdat het algemeen vermoeden is dat het zelfmoord was, is de moordenaar ermee weggekomen en wordt hij niet vervolgd.' Hij knikte. Dat had hij zelf ook moeten bedenken. Hij haalde diep adem. Kijken of hij haar onrecht ongedaan kon maken. Hij keek ongelukkig, gezien dit wellicht de laatste keer was dat hij haar stem zou horen.
'Wie heeft jou vermoord.' Ze glimlachte, dat was de eerste vraag die haar tevreden leek te stellen.
'Door gebrek aan informatie is het niet mogelijk die vraag te beantwoorden.' Ze knipoogde. 'In andere woorden: ik heb geen flauw idee, en je krijgt nog een vraag.' Hij begreep het! Hij kon de meest onmogelijke vragen stellen in de hoop dat zij ze kon beantwoorden, maar hij liep daarmee geen risico. De doden blijven dood. Misschien.
'Hoe krijg ik je terug naar het rijk der levenden?' Ze glimlachte nog breder.
'Ken jij het verhaal van Orpheus?' Hij schudde zijn hoofd. Hij las niet zo veel als zij. 'Orpheus was een dichter, die zijn vrouw verloor vlak na hun bruiloft. Hij ging naar de onderwereld en ontroerde de goden met zijn liederen. Hij mocht zijn vrouw terughalen, maar hij faalde. Hij hield zich niet aan de voorwaarden van de goden. Wat veel mensen niet weten is dat dit verhaal op een waarheid gebaseerd is. Orpheus was wel degelijk naar de onderwereld gekomen en probeerde zijn jonge bruid terug te halen. Hij faalde bij de laatste taak. Jij kan mij terughalen door vijf taken te vervullen. De eerste taak was het juiste lied zingen, je bent geslaagd. De tweede was de juiste vraag stellen. Je bent geslaagd. Voor de derde taak moet je één der rechters van het rijk der doden spreken. Ik adviseer je Minos te roepen. Roep zijn naam en hij zal komen.'
'Ik dacht dat Zij naar mij toe zou komen?' Persifone draaide zich niet om.
'Het is jouw recht niet tegen mij te spreken wanneer ik jou niet aanspreek. Als zij niet naar jou komt, zal jij haar nooit vinden, maar zij kan dit deel van het dodenrijk niet betreden. Wij moeten naar haar deel van het rijk der doden.' Hij volgde haar in verdere stilte. In de verte naderde een grote villa. Zo een die je in horrorfilms vaak zag. Een droevig huis waarvan je aan de lucht al kon voelen dat er onheil omheen hing, met grote ramen, hier en daar één kapot, maar eeuwig zwart. Persifone ging dwars door de voordeur, maar hij kon dit niet. Hij probeerde het een keer, maar uiteindelijk moest hij toch eerst de piepende deur openmaken. Wat hij binnen aantrof was niet het mooiste dat hij ooit gezien had. Schimmen keken met enige woede naar hem, alsof hij hen iets verschrikkelijks had aangedaan. Hier en daar huilde er een vrouw, en sommige schimmen keerde hem de rug toe. Hij bleef in de gang stilstaan en keek naar hen. Er werd een smekende hand naar hem uitgestoken, en hij wilde hem vastpakken. Maar Persifone hield hem tegen.
'Negeer hen. Zij kunnen hier niet weg, niet zolang het onrecht dat hen is aangedaan omgekeerd is. Volg mij nu, dan zul je haar vinden.' Hij keek nog even om naar de vrouw die haar hand had uitgestoken, maar liet de schimmen toen achter zich. Persifone nam hem mee naar de bovenste verdieping van het huis, en verdween daarna weer door een deur. Hij deed wederom de deur open, voordat hij erdoorheen kon. Maar achter de deur was geen Persifone te vinden, slechts Zij.
Ze draaide zich om, keek hem aan. Ze leek niet zo ongelukkig als de andere schimmen hadden gedaan, alsof ze meer vrede had met haar dood. Hij keek de kamer rond, en zag boeken, één boek lag open in haar handen. Ze was aan het lezen. Daar had ze altijd van gehouden, ze had gezegd dat wanneer ze las, ze haar eigen problemen vergat. En dat waren er altijd wel wat. Hij keek naar het boek, en toen naar haar. Buiten de duidelijke striem op haar nek, zag ze er goed uit. Ze zag dat hij naar haar nek keek.
'Ja, die gaat pas weg als ik uit dit huis kom...'
'Wat is dit voor huis?' Ze zuchtte, alsof ze had gehoopt dat hij het niet zou vragen.
'De eerste vraag is gesteld. Jij krijgt drie vragen, en ik mag slechts antwoord geven op de vraag, ik mag niet meer informatie geven dan dat. De drie vragen mogen alles zijn, indien ik er antwoord op kan geven. Het antwoord op de eerste vraag is: dit is het huis van onrecht. Hier wonen de schimmen die onrecht zijn aangedaan, een onrecht dat onbestraft is gebleven. Hier kan men pas weg wanneer het onrecht bestraft is, of dat nu in het rijk der levenden is, of in het rijk der doden.'
'Wat voor onrecht is jou aangedaan?' Meteen nadat hij de woorden over zijn lippen had gekregen sloot zij haar ogen ongelukkig. Het hij het nu maar zelf begrepen, dan had hij één vraag meer gehad.
'Ik ben vermoord, maar omdat het algemeen vermoeden is dat het zelfmoord was, is de moordenaar ermee weggekomen en wordt hij niet vervolgd.' Hij knikte. Dat had hij zelf ook moeten bedenken. Hij haalde diep adem. Kijken of hij haar onrecht ongedaan kon maken. Hij keek ongelukkig, gezien dit wellicht de laatste keer was dat hij haar stem zou horen.
'Wie heeft jou vermoord.' Ze glimlachte, dat was de eerste vraag die haar tevreden leek te stellen.
'Door gebrek aan informatie is het niet mogelijk die vraag te beantwoorden.' Ze knipoogde. 'In andere woorden: ik heb geen flauw idee, en je krijgt nog een vraag.' Hij begreep het! Hij kon de meest onmogelijke vragen stellen in de hoop dat zij ze kon beantwoorden, maar hij liep daarmee geen risico. De doden blijven dood. Misschien.
'Hoe krijg ik je terug naar het rijk der levenden?' Ze glimlachte nog breder.
'Ken jij het verhaal van Orpheus?' Hij schudde zijn hoofd. Hij las niet zo veel als zij. 'Orpheus was een dichter, die zijn vrouw verloor vlak na hun bruiloft. Hij ging naar de onderwereld en ontroerde de goden met zijn liederen. Hij mocht zijn vrouw terughalen, maar hij faalde. Hij hield zich niet aan de voorwaarden van de goden. Wat veel mensen niet weten is dat dit verhaal op een waarheid gebaseerd is. Orpheus was wel degelijk naar de onderwereld gekomen en probeerde zijn jonge bruid terug te halen. Hij faalde bij de laatste taak. Jij kan mij terughalen door vijf taken te vervullen. De eerste taak was het juiste lied zingen, je bent geslaagd. De tweede was de juiste vraag stellen. Je bent geslaagd. Voor de derde taak moet je één der rechters van het rijk der doden spreken. Ik adviseer je Minos te roepen. Roep zijn naam en hij zal komen.'
---
xx vonk
xx vonk
Wow, erg goed
Ik vind het echt super geschreven! Ik kan het helemaal voor me zien en het is lekker spannend

Ik vind het echt super geschreven! Ik kan het helemaal voor me zien en het is lekker spannend

The quiet scares me cause it screams the truth
Heel origineel, erg leuk gedaan 

Veni 

3
'Minos?' Zij glimlachte. Zijn stem werd, zonder dat hij zijn stem verhief, versterkt, en echode nog wat na. Het huis verdween, en Zij was weg. Hij stond in een rechtzaal, leeg, op één na. Een schim, maar één die minder transpirant was dan de andere schimmen. Hij keek Minos, één der rechters van de onderwereld aan. Hier werden de schimmen die zonder rechtzaak ter dood veroordeeld waren alsnog veroordeeld. Bovendien werd hier bepaald of de schimmen naar Tartaros gingen, of naar het Elisium. Maar dat is niet van belang voor hem. Wat van belang was, was dat Minos hem zijn derde taak zou geven om Haar uit het rijk der doden te halen.
'Dag, vreemdeling uit het rijk der levenden. Jij streeft ernaar een schim uit het rijk der doden mee te nemen.' Hij knikte, en Minos glimlachte. Hij herinnerde zich het verhaal van de Minotaurus, gevangengehouden in een labirinth. Hij wist dat Minos ooit de koning van Thebe was geweest. Maar dat was eeuwen geleden. Millennia geleden zelfs. Maar in het rijk der doden speelde tijd geen rol. Wat is een duizend jaar immers op een eeuwigheid?
'De derde taak die jou opgedragen wordt, is de reden van haar dood ongedaan maken.' De woorden echode nog een paar keer, maar voordat hij kon vragen wat hij hiermee bedoelde, verdween de rechtzaal zoals het huis van onrecht had gedaan. Hij stond op straat, en er liepen mensen om hem heen. De mensen leken hem niet te zien, maar hij zag hen wel. Hun solide verschijningen. Hij was terug in het rijk der levenden, maar hij had zijn levende lichaam nog niet terug. Wat moest hij doen.
Hij dacht terug aan Haar. Wat had Zij ook al weer gezegd? Een onrecht is mij aangedaan, maar omdat jullie denken dat het zelfmoord was, blijft het onrecht onbestraft. Hij combineerde deze woorden met de rechtzaal van Minos. Hij moest Haar moordenaar opsporen, en maken dat deze achter tralies kwam. Zij was komen te overlijden door een onrecht, als hij het onrecht recht zette, zou de oorzaak van haar dood ongedaan zijn. Nou ja, technisch gezien niet. Het was slechts tot rust gebracht. Maar hij kon zich niets technisch voorstellen aan het rijk der doden, en hield het maar bij dit idee, gezien hij geen idee had wat het anders moest zijn.
'Minos?' Zij glimlachte. Zijn stem werd, zonder dat hij zijn stem verhief, versterkt, en echode nog wat na. Het huis verdween, en Zij was weg. Hij stond in een rechtzaal, leeg, op één na. Een schim, maar één die minder transpirant was dan de andere schimmen. Hij keek Minos, één der rechters van de onderwereld aan. Hier werden de schimmen die zonder rechtzaak ter dood veroordeeld waren alsnog veroordeeld. Bovendien werd hier bepaald of de schimmen naar Tartaros gingen, of naar het Elisium. Maar dat is niet van belang voor hem. Wat van belang was, was dat Minos hem zijn derde taak zou geven om Haar uit het rijk der doden te halen.
'Dag, vreemdeling uit het rijk der levenden. Jij streeft ernaar een schim uit het rijk der doden mee te nemen.' Hij knikte, en Minos glimlachte. Hij herinnerde zich het verhaal van de Minotaurus, gevangengehouden in een labirinth. Hij wist dat Minos ooit de koning van Thebe was geweest. Maar dat was eeuwen geleden. Millennia geleden zelfs. Maar in het rijk der doden speelde tijd geen rol. Wat is een duizend jaar immers op een eeuwigheid?
'De derde taak die jou opgedragen wordt, is de reden van haar dood ongedaan maken.' De woorden echode nog een paar keer, maar voordat hij kon vragen wat hij hiermee bedoelde, verdween de rechtzaal zoals het huis van onrecht had gedaan. Hij stond op straat, en er liepen mensen om hem heen. De mensen leken hem niet te zien, maar hij zag hen wel. Hun solide verschijningen. Hij was terug in het rijk der levenden, maar hij had zijn levende lichaam nog niet terug. Wat moest hij doen.
Hij dacht terug aan Haar. Wat had Zij ook al weer gezegd? Een onrecht is mij aangedaan, maar omdat jullie denken dat het zelfmoord was, blijft het onrecht onbestraft. Hij combineerde deze woorden met de rechtzaal van Minos. Hij moest Haar moordenaar opsporen, en maken dat deze achter tralies kwam. Zij was komen te overlijden door een onrecht, als hij het onrecht recht zette, zou de oorzaak van haar dood ongedaan zijn. Nou ja, technisch gezien niet. Het was slechts tot rust gebracht. Maar hij kon zich niets technisch voorstellen aan het rijk der doden, en hield het maar bij dit idee, gezien hij geen idee had wat het anders moest zijn.
---
xx vonk
xx vonk
Vind dit echt een goed verhaal, ga maar snel verder 

The quiet scares me cause it screams the truth
Super!! Ga maar snel verder 

Veni 

Hij piekerde even. Hoe kon hij iets doen zonder zijn lichaam? Het onrecht moest immers ongedaan gemaakt worden door de levenden, maar hij wist nog niet of hij tot de levenden door kon dringen. Bovendien was de moord al gepasseerd. Hij had geen enkele aanwijzing, hij kende geen enkel motief. Toen drong het tot hem door. Hij had geen massa, dus de wetten van de natuur golden niet voor hem. Zonder massa hoefde je je niet aan de zwaartekracht te houden. Hij probeerde het, en ja hoor, hij kon zweven. Alles dat hij dacht, alles wat hij wilde, waar hij zich op concentreerde, dat kon hij. De wetten van de wereld golden niet voor hem, want hij had geen massa. Hij rende naar de plaats waar zij voor het laatst had gewoond. Waar zij zich had verhangen, de plaats van het delict. Hij hoefde niet lang te rennen, want de wetten van de ruimte leken ook niet voor hem te gelden. Sterker nog, voor zijn gevoel had hij maar de helft van de weg afgelegd, voordat hij er was. Daar stond hij, bij de trap.
Hij sloot zijn ogen, en concentreerde zich. Het werkte precies zoals hij had gehoopt: de tijd liep achteruit. Nou ja, hij ging achteruit in tijd, laat ik het zo zeggen. Hij zag haar ouders, die achteruit de trap op en af liepen, af en toe zag hij haar moeder kort huilen. Ze rouwde om Haar. Toen zag hij Haar. De mannen hingen haar weer terug aan de strop. De lijkschouwers gingen weer achteruit de trap af. Toen kwamen haar ouders de trap achteruit oplopen, draaiden zich om en gilden, huilden en namen elkaar in de armen. Daarna renden ze achteruit de trap weer af. Dit alles liet hij heel snel voorbij gaan, maar toen schoot het door, en zette hij zichzelf stil in de tijd. Vervolgens verzwakte hij zijn greep op zijn visie op de wereld, opdat tijd weer gewoon verliep. Toen zag hij het. Ze stond met een wasmand bovenaan de trap toen een man in het zwart haar vanachter besloop. 'KIJK UIT!' riep hij, ook al had hij kunnen weten dat ze hem niet kon horen. Hij pakte een koord en trok deze strak rond haar nek. Ze probeerde te gillen, maar het geluid kwam niet. Het duurde niet heel lang, voordat ze blauw aangelopen haar handen slap liet hangen naast haar zij. Hij knoopte een touw rond haar nek, ging haar aan de trap en vertrok, alle sporen uitwissend achter zich.
Hij volgde de man, en toen deze zijn bivak muts af had gezet, dacht hij een spook te zien. Even kende hij de man, die Zij twee jaar geleden weg had laten zetten, voorgoed. Ze had getuigd tegen zijn misdaad, en hij was berecht, had levenslang gekregen. Zijn misdaden ongedaan gemaakt, in de logica van de onderwereld. Maar toen hij goed keek, zag hij dat dit niet dezelfde man was, maar hij wist genoeg, dit móest familie zijn. Een neef, een broer, een zoon misschien? Het deed er niet toe. Hij keerde terug naar de tijd waar hij vandaan was gekomen. Hij vermoedde dat áls hij invloed kon uitoefenen, dat dat niet in het verleden kon, maar alleen in het heden. De doden terug halen naar het rijk der levenden was één ding, maar het verleden veranderen was een ander. Dat mochten zelfs de goden niet.
Hij sloot zijn ogen, en concentreerde zich. Het werkte precies zoals hij had gehoopt: de tijd liep achteruit. Nou ja, hij ging achteruit in tijd, laat ik het zo zeggen. Hij zag haar ouders, die achteruit de trap op en af liepen, af en toe zag hij haar moeder kort huilen. Ze rouwde om Haar. Toen zag hij Haar. De mannen hingen haar weer terug aan de strop. De lijkschouwers gingen weer achteruit de trap af. Toen kwamen haar ouders de trap achteruit oplopen, draaiden zich om en gilden, huilden en namen elkaar in de armen. Daarna renden ze achteruit de trap weer af. Dit alles liet hij heel snel voorbij gaan, maar toen schoot het door, en zette hij zichzelf stil in de tijd. Vervolgens verzwakte hij zijn greep op zijn visie op de wereld, opdat tijd weer gewoon verliep. Toen zag hij het. Ze stond met een wasmand bovenaan de trap toen een man in het zwart haar vanachter besloop. 'KIJK UIT!' riep hij, ook al had hij kunnen weten dat ze hem niet kon horen. Hij pakte een koord en trok deze strak rond haar nek. Ze probeerde te gillen, maar het geluid kwam niet. Het duurde niet heel lang, voordat ze blauw aangelopen haar handen slap liet hangen naast haar zij. Hij knoopte een touw rond haar nek, ging haar aan de trap en vertrok, alle sporen uitwissend achter zich.
Hij volgde de man, en toen deze zijn bivak muts af had gezet, dacht hij een spook te zien. Even kende hij de man, die Zij twee jaar geleden weg had laten zetten, voorgoed. Ze had getuigd tegen zijn misdaad, en hij was berecht, had levenslang gekregen. Zijn misdaden ongedaan gemaakt, in de logica van de onderwereld. Maar toen hij goed keek, zag hij dat dit niet dezelfde man was, maar hij wist genoeg, dit móest familie zijn. Een neef, een broer, een zoon misschien? Het deed er niet toe. Hij keerde terug naar de tijd waar hij vandaan was gekomen. Hij vermoedde dat áls hij invloed kon uitoefenen, dat dat niet in het verleden kon, maar alleen in het heden. De doden terug halen naar het rijk der levenden was één ding, maar het verleden veranderen was een ander. Dat mochten zelfs de goden niet.
---
xx vonk
xx vonk
Echt heel goed!! Ik hoop dat je snel verder schrijft 

The quiet scares me cause it screams the truth
Hoe kon hij het rijk der levenden beïnvloeden? Lang hoefde hij niet te zoeken: hij kon lucht bewegen. Nee, hij wás de lucht. Wind, koude lucht, warme lucht. Hij was lucht. Wat kon lucht? Hij had een rijke fantasy. Hij keerde terug naar het huis van de moord, maar tijden nadat Zij eruit was verdwenen. De douche stond aan, de deur was dicht. Hij draaide zich weg terwijl de Moeder uit de douche stapte. Hij had respect voor de levenden, en maakte geen misbruik van zijn onzichtbaarheid. Bovendien had de tijd, hoewel de Moeder nog altijd een begeerlijke vrouw was, de tijd dusdanig in haar huid gezet dat hij een gebrek aan interesse had. Hij concentreerde zich op de condensatie op de spiegel. Warme lucht. Met zijn warme vinger liet hij het water op de spiegel weer verdampen opdat deze boodschap zich vormde: GEEN ZELFMOORD. De Moeder was haar haren aan het drogen, en zag het schrijven van de boodschap niet. Ze zag het pas toen ze opkeek, en hij klaar was. Ze slaakte een gil, en binnen enkele seconden stond de Vader naast haar. Hij reageerde snel, bang dat zijn vrouw van ellende ook zelfmoord zou plegen. Maar hij trof haar niet in levensgevaar aan. Ze wees met trillende vinger naar de spiegel, en hij zag nog net op tijd de letters van de spiegel verdwijnen. Hij herkende het handschrift niet. Maar hij belde de politie, om te zeggen dat hij zeker wist dat het geen zelfmoord was.
Hij hielp. De eerste stap was genomen, maar hij moest nog één keer helpen. Het was maar een zucht van de wind die toevallig een vel papier van een overvol bureau waaide, waardoor het de aandacht trok. Aandacht genoeg om een kwartje te laten vallen, en een oude zaak te openen. En een nieuwe op te lossen. Het was moord, geen zelfmoord. De moordenaar gevonden. Bestraft. De dode gewreekt. Hij voelde zich weer terugvallen naar het rijk der Doden.
Hij hielp. De eerste stap was genomen, maar hij moest nog één keer helpen. Het was maar een zucht van de wind die toevallig een vel papier van een overvol bureau waaide, waardoor het de aandacht trok. Aandacht genoeg om een kwartje te laten vallen, en een oude zaak te openen. En een nieuwe op te lossen. Het was moord, geen zelfmoord. De moordenaar gevonden. Bestraft. De dode gewreekt. Hij voelde zich weer terugvallen naar het rijk der Doden.
---
xx vonk
xx vonk
Super! Echt goed gedaan
Het geeft ook een bepaalde sfeer doordat je met Hij en Zij enzo schrijft

Het geeft ook een bepaalde sfeer doordat je met Hij en Zij enzo schrijft

The quiet scares me cause it screams the truth
Hij was terug in het rijk der doden, maar het voelde anders dan de keren ervoor. Voordat hij was teruggekeerd naar de levenden, had het rijk der doden koud gevoeld. Een kilte die je voelt wanneer je je hand op de wang van een overledene legt. Een kilte die wijst op niets minder dan de dood, het afwezig zijn van leven. Maar hij voelde nu een warmte die zelfs het leven overtrof. Hij wist het meteen, want hij had het eerder al gevoeld: het was de aanwezigheid van een goddelijke macht. En daar zat hij, hoog op zijn troon: Plato, de heerser van de onderwereld. De broer van de vader der Goden. Naast hem zat Persifone, met haar goddelijke schoonheid, en ze knipoogde naar hem. Ze was hem, ondanks zijn nederigheid niet vergeten.
---
xx vonk
xx vonk

The quiet scares me cause it screams the truth
4
Wat was de bedoeling nu? Hij herinnerde zich dat Zij had gezegd dat hij vijf taken af moest leggen. De eerste was dat hij het juiste lied moest zingen. De tweede was de juiste vragen stellen. De derde was het ongedaan maken van het onrecht dat haar hier had gebracht. Er stonden hem nog twee taken te wachten, maar hij wist niet wat hij moest doen. Hij was gebracht voor de goden van de onderwereld, maar wat was zijn taak? Hij wilde het vragen, maar de woorden wilden niet uit zijn keel stromen. Nee, zonder toestemming spreken tegen de Goden deed je niet zomaar. Maar het hoefde ook niet, want Pluto bracht zijn stembanden in beweging.
'Jij bent gekomen om één van de bewoners van dit rijk terug te halen naar jouw rijk. Maar mijn vraag aan jou is, waarom zouden wij haar aan jou teruggeven? Zij was niet eens jouw geliefde. Geen dochter, geen niets. Velen hebben gerouwd om verloren geliefden met banden sterker dan die van jou, waarom zouden we jou deze kans moeten geven?' Hij snapte het. Hij moest de Goden overtuigen, een taak die hem nu al een bittere smaak in de mond had. Zijn talent met woorden was nooit denderend geweest. Hoe kon hij in deze goddelijke aanwezigheid de juiste woorden vinden?
'Een band van liefde of familie kan sterk zijn, bijzonder, kan geluk brengen. Tijd is gegeven waarin twee geliefden tijd samen doorbrengen. Liever zien zij dat deze tijd langer duurt dan dat hij korter duurt, maar uiteindelijk maakt het niets uit. Uiteindelijk zullen zij een eeuwigheid doorbrengen in dit rijk, en dan is de week die zij samen waren, of het jaar, of de vijftig jaren niets meer dan tijd. Hoe lang, dat valt weg tegen de eeuwigheid. Maar er was tijd.
'Met Haar echter, heb ik geen tijd gehad. Ik had tijd kunnen hebben, dat weet ik, want mijn liefde voor haar is onmeetbaar. Ik kwam er te laat achter, vrees ik. Toen zij eenmaal van mij weggeglipt was, glipte alles dat belangrijk was met haar mee, weg van mij, weg naar hier. En ik sta hier met de diepste spijt dat er nooit tijd was geweest voor ons. Terwijl andere hun hoop en hun liefde in elkaar uit konden putten, hoe kort of hoe lang ook, dat heb ik nooit gekund. Ik vraag u, nee, ik smeek u, gun ons nog tijd. Hoe lang maakt niet uit, want dat zal als een naaldprik op de tijdlijn zijn wanneer wij onze eeuwige jaren hier doorbrengen. Een naaldprik is niets voor u, oh machtige Goden, maar die naaldprik is mijn wereld. Mijn zin om te leven. Geen gebroken liefde is kwellender dan een liefde die is opgebroken voor hij is begonnen. Mijn zin voor het leven in het rijk der levenden heeft geen functie, als niet ook maar een korte tijd met haar. Laat mij haar mee terugnemen, of houdt mij nu hier, om hier met haar mijn jaren door te brengen tot in de eeuwigheid.'
Een moment leek de onderwereld stil te staan. Tartaros was stilgevallen, en de kwade martelingen samen met het gekwelde gekrijs hielden hun adem in. Voor het eerst leek het Elisium geen geluk meer te bevatten, en leken de schimmen daar zijn verdriet mee te voelen. Minos knikte hem toe, en Persifone glimlachte, met een traan op haar wang. Pluto keek onzeker, maar na een lieve blik van zijn vrouw knikte ook hij. 'Jij krijgt de jouwe terug.' Hij trok zijn wenkbrouwen op, verbaasd. De woordenstroom die over zijn lippen was ontsnapt had hij nooit verwacht, en hij had nooit gedacht de Goden te overtuigen. Maar wat hem nog het meest verbaasde, was dat hij haar al terugkreeg. Wat was er met de Vijfde en laatste taak aan de hand? Het waren er toch vijf?
Wat was de bedoeling nu? Hij herinnerde zich dat Zij had gezegd dat hij vijf taken af moest leggen. De eerste was dat hij het juiste lied moest zingen. De tweede was de juiste vragen stellen. De derde was het ongedaan maken van het onrecht dat haar hier had gebracht. Er stonden hem nog twee taken te wachten, maar hij wist niet wat hij moest doen. Hij was gebracht voor de goden van de onderwereld, maar wat was zijn taak? Hij wilde het vragen, maar de woorden wilden niet uit zijn keel stromen. Nee, zonder toestemming spreken tegen de Goden deed je niet zomaar. Maar het hoefde ook niet, want Pluto bracht zijn stembanden in beweging.
'Jij bent gekomen om één van de bewoners van dit rijk terug te halen naar jouw rijk. Maar mijn vraag aan jou is, waarom zouden wij haar aan jou teruggeven? Zij was niet eens jouw geliefde. Geen dochter, geen niets. Velen hebben gerouwd om verloren geliefden met banden sterker dan die van jou, waarom zouden we jou deze kans moeten geven?' Hij snapte het. Hij moest de Goden overtuigen, een taak die hem nu al een bittere smaak in de mond had. Zijn talent met woorden was nooit denderend geweest. Hoe kon hij in deze goddelijke aanwezigheid de juiste woorden vinden?
'Een band van liefde of familie kan sterk zijn, bijzonder, kan geluk brengen. Tijd is gegeven waarin twee geliefden tijd samen doorbrengen. Liever zien zij dat deze tijd langer duurt dan dat hij korter duurt, maar uiteindelijk maakt het niets uit. Uiteindelijk zullen zij een eeuwigheid doorbrengen in dit rijk, en dan is de week die zij samen waren, of het jaar, of de vijftig jaren niets meer dan tijd. Hoe lang, dat valt weg tegen de eeuwigheid. Maar er was tijd.
'Met Haar echter, heb ik geen tijd gehad. Ik had tijd kunnen hebben, dat weet ik, want mijn liefde voor haar is onmeetbaar. Ik kwam er te laat achter, vrees ik. Toen zij eenmaal van mij weggeglipt was, glipte alles dat belangrijk was met haar mee, weg van mij, weg naar hier. En ik sta hier met de diepste spijt dat er nooit tijd was geweest voor ons. Terwijl andere hun hoop en hun liefde in elkaar uit konden putten, hoe kort of hoe lang ook, dat heb ik nooit gekund. Ik vraag u, nee, ik smeek u, gun ons nog tijd. Hoe lang maakt niet uit, want dat zal als een naaldprik op de tijdlijn zijn wanneer wij onze eeuwige jaren hier doorbrengen. Een naaldprik is niets voor u, oh machtige Goden, maar die naaldprik is mijn wereld. Mijn zin om te leven. Geen gebroken liefde is kwellender dan een liefde die is opgebroken voor hij is begonnen. Mijn zin voor het leven in het rijk der levenden heeft geen functie, als niet ook maar een korte tijd met haar. Laat mij haar mee terugnemen, of houdt mij nu hier, om hier met haar mijn jaren door te brengen tot in de eeuwigheid.'
Een moment leek de onderwereld stil te staan. Tartaros was stilgevallen, en de kwade martelingen samen met het gekwelde gekrijs hielden hun adem in. Voor het eerst leek het Elisium geen geluk meer te bevatten, en leken de schimmen daar zijn verdriet mee te voelen. Minos knikte hem toe, en Persifone glimlachte, met een traan op haar wang. Pluto keek onzeker, maar na een lieve blik van zijn vrouw knikte ook hij. 'Jij krijgt de jouwe terug.' Hij trok zijn wenkbrouwen op, verbaasd. De woordenstroom die over zijn lippen was ontsnapt had hij nooit verwacht, en hij had nooit gedacht de Goden te overtuigen. Maar wat hem nog het meest verbaasde, was dat hij haar al terugkreeg. Wat was er met de Vijfde en laatste taak aan de hand? Het waren er toch vijf?
---
xx vonk
xx vonk
Echt prachtig!!!



The quiet scares me cause it screams the truth
Haar naam werd geroepen, en er werd gefluisterd. Ze was er, dat was duidelijk, maar haar schim vervaagde en werd voor zijn ogen onzichtbaar vanwegen het licht dat de Goden uitstraalden. Hij zag haar nauwelijks, alsof ze een vermoeden was, meer dan een realiteit. Wat wilde hij haar aanraken, haar in zijn armen nemen. Zeggen dat het hem speet dat hij haar nooit had gezien zoals hij dat had gemoeten. Hij verlangde er naar haar te zoenen, voor het eerst te zoenen, de trillingen te ervaren die kwamen bij een eerste kus, bij een vervulling van zo'n intens verlangen. Maar hij zag haar niet eens. Wat was de vijfde taak?
5
Pluto stond op en hief zijn handen omhoog. 'Vreemdeling! Zij zal jou vergezellen naar het rijk der levenden. Het is nog een lange weg, een zware tocht, om te voet naar boven te komen. Je kent de weg naar de Stynx. Daar zal Charon je overzetten. De weg vanaf daar zal zwaar zijn, maar er is slechts één pad, dus je zal niet verdwalen. Over die weg zal Zij haar menselijk gestalte terugkrijgen. Het komen van een vast lichaam waarmee je het rijk der levenden kan bewonen is niet zonder moeite of inspanning. Jij mag haar meenemen, maar slechts op één voorwaarde: kijk niet om naar haar, totdat jij veilig in het rijk der levenden bent. Ga nu.' Pluto ging, na het uitspreken van deze woorden, zitten, en legde zijn gezicht in zijn rechterhand alsof hij vermoeid was.
Hij haalde zijn schouders op en begon te lopen. Hij liep langs het Elisium, met een omweg, opdat hij Tartaros vermeed. Hij kwam na een tocht van enkele uren aan bij het huis waar hij Haar voor het eerst zag na haar dood. Niet één keer had zij gesproken, nog niet hoorde hij haar voetstappen. De zijne ook niet; een schim heeft geen voetstappen. Terug langs de weg die hij met Persifone had belopen, naar daar waar de kinderschimmen hem hadden aangesproken. En hij zag hem: Charon in zijn boot die hen over de rivier Stynx zou begeleiden.
Charon knikte hem toe, hij herkend hem. Nog altijd hield hij zijn blik strak vooruit, opdat hij het gebod van de Goden niet zou overtreden. Charon sprak niet tegen hem, en niet tegen haar, en hij keek ook niet naar haar. Was zij er wel? Wat als zij er niet was, en dat dit de manier van de Goden was om hem te belazeren? Maar hij zette de gedachte van zich af. Het was de laatste proef. hij had de eerste vier weten te doorstaan, dan moest hij de laatste ook zien te redden. Strak op de horizon, daar hield hij zijn oog. Daar waar de oever aan de andere kant zichtbaar werd. Maar voordat het bootje aankwam, stopte Charon. Hij porde in het water, en er kwam een lijk bovendrijven. Het was geen fris gezicht, gezien het lijk kennelijk al een poos in het water lag, maar hij wist zijn eigen gezicht in het opgezwollen gezicht van de man te herkennen. Charon spoorde hem met hand gebaren aan zijn plaats in zijn lichaam te nemen. Even aarzelde hij. Zou hij weer de oude zijn? Hij besloot Charon te gehoorzamen, en hij ging zijn eigen lichaam weer binnen via zijn mond. Hij opende zijn ogen, maar sloot ze meteen weer. Hij moest vooruit kijken, hij mocht Haar niet zien. Hij boog zijn vingers, en genoot weer van het gevoel van materie om zijn bewustzijn. Hij hief zichtzelf overeind, en liet zichzelf en zijn geliefde afzetten op de oever. Nu moest de voettocht beginnen naar het Rijk der Levenden.
5
Pluto stond op en hief zijn handen omhoog. 'Vreemdeling! Zij zal jou vergezellen naar het rijk der levenden. Het is nog een lange weg, een zware tocht, om te voet naar boven te komen. Je kent de weg naar de Stynx. Daar zal Charon je overzetten. De weg vanaf daar zal zwaar zijn, maar er is slechts één pad, dus je zal niet verdwalen. Over die weg zal Zij haar menselijk gestalte terugkrijgen. Het komen van een vast lichaam waarmee je het rijk der levenden kan bewonen is niet zonder moeite of inspanning. Jij mag haar meenemen, maar slechts op één voorwaarde: kijk niet om naar haar, totdat jij veilig in het rijk der levenden bent. Ga nu.' Pluto ging, na het uitspreken van deze woorden, zitten, en legde zijn gezicht in zijn rechterhand alsof hij vermoeid was.
Hij haalde zijn schouders op en begon te lopen. Hij liep langs het Elisium, met een omweg, opdat hij Tartaros vermeed. Hij kwam na een tocht van enkele uren aan bij het huis waar hij Haar voor het eerst zag na haar dood. Niet één keer had zij gesproken, nog niet hoorde hij haar voetstappen. De zijne ook niet; een schim heeft geen voetstappen. Terug langs de weg die hij met Persifone had belopen, naar daar waar de kinderschimmen hem hadden aangesproken. En hij zag hem: Charon in zijn boot die hen over de rivier Stynx zou begeleiden.
Charon knikte hem toe, hij herkend hem. Nog altijd hield hij zijn blik strak vooruit, opdat hij het gebod van de Goden niet zou overtreden. Charon sprak niet tegen hem, en niet tegen haar, en hij keek ook niet naar haar. Was zij er wel? Wat als zij er niet was, en dat dit de manier van de Goden was om hem te belazeren? Maar hij zette de gedachte van zich af. Het was de laatste proef. hij had de eerste vier weten te doorstaan, dan moest hij de laatste ook zien te redden. Strak op de horizon, daar hield hij zijn oog. Daar waar de oever aan de andere kant zichtbaar werd. Maar voordat het bootje aankwam, stopte Charon. Hij porde in het water, en er kwam een lijk bovendrijven. Het was geen fris gezicht, gezien het lijk kennelijk al een poos in het water lag, maar hij wist zijn eigen gezicht in het opgezwollen gezicht van de man te herkennen. Charon spoorde hem met hand gebaren aan zijn plaats in zijn lichaam te nemen. Even aarzelde hij. Zou hij weer de oude zijn? Hij besloot Charon te gehoorzamen, en hij ging zijn eigen lichaam weer binnen via zijn mond. Hij opende zijn ogen, maar sloot ze meteen weer. Hij moest vooruit kijken, hij mocht Haar niet zien. Hij boog zijn vingers, en genoot weer van het gevoel van materie om zijn bewustzijn. Hij hief zichtzelf overeind, en liet zichzelf en zijn geliefde afzetten op de oever. Nu moest de voettocht beginnen naar het Rijk der Levenden.
---
xx vonk
xx vonk
Wat een sfeer zit er toch in dit verhaal, echt knap gedaan 

The quiet scares me cause it screams the truth
Hij kreunde, pufte en hijgde terwijl ze het sleile en onbetrouwbare pad beklommen. Verschillende malen viel hij, zijn armen en benen openhalend aan de scherpe rotsen. Deze had hij niet heen hoeven lopen, maar toen was hij hierheen gebracht door de Goden. Ditmaal moest hij op menselijke kracht zijn doel bereiken. Maar wat hem de meeste zorgen baarde was niet zijn kapotte lichaam, maar het feit dat hij Haar niet hoorde. Zij hijgde net, en ze kreunde niet. Ze viel niet, ze gleed niet uit. Driemaal al had hij haar naam genoemnd, maar driemaal was er geen antwoord gekomen. Het gevoel dat de Goden een loopje met hem namen begon te groeien.
Het licht kwam in zicht, bovenaan een tunnel. Ja, bovenaan, want hij stond onderaan een grot met bovenaan een opening. Het licht scheen op hem als het leven zelf, en hij wist dat hij de zon op zijn gezicht voelde. 'We zijn er nu bijna, mijn liefste!' Hij klemde zijn vingers om de eerste grijpbare rots en hief zichzelf omhoog. Het was als het beklimmen van een klimmuur in de sportzalen, alleen wist hij dan dat hij vast zat aan een touw, en meestal waren zijn benen dan niet verlamd van vermoeidheid, en waren zijn ledematen niet bedekt met zijn eigen bloed. Toch wist hij dat hij niet zou vallen; wat zou de ironie daarvan zijn, als hij naar zijn dood zou vallen vlak voordat hij het rijk der levenden zou bereiken? Hij viel ook niet, hij kwam, na wat leek uren klimmen, bovenaan aan. Hij greep eerst met zijn hand over de rand van de opening met zijn met modder bedekte handen in het levende gras. Hij snoof en rook de heerlijke geur. Het kon hem niet schelen waar hij was, als hij maar weer leefde. Hij trok de rest van zijn vermoeide lijf de grot uit. Hij dacht aan Haar. Hij hoorde Haar nog steeds niet, en dacht dat Ze misschien moeite had met de grot uit te klimmen. Hij draaide zich om, en zag Haar. Hij had moeten wachten tot zij ook het rijk der doden had verlaten. Hij kon Haar net nog zien terugvallen naar het rijk Der doden.
'Dag, mijn liefste.' Zo fluisterde de wind. Zij was al weg.
Eind
Het licht kwam in zicht, bovenaan een tunnel. Ja, bovenaan, want hij stond onderaan een grot met bovenaan een opening. Het licht scheen op hem als het leven zelf, en hij wist dat hij de zon op zijn gezicht voelde. 'We zijn er nu bijna, mijn liefste!' Hij klemde zijn vingers om de eerste grijpbare rots en hief zichzelf omhoog. Het was als het beklimmen van een klimmuur in de sportzalen, alleen wist hij dan dat hij vast zat aan een touw, en meestal waren zijn benen dan niet verlamd van vermoeidheid, en waren zijn ledematen niet bedekt met zijn eigen bloed. Toch wist hij dat hij niet zou vallen; wat zou de ironie daarvan zijn, als hij naar zijn dood zou vallen vlak voordat hij het rijk der levenden zou bereiken? Hij viel ook niet, hij kwam, na wat leek uren klimmen, bovenaan aan. Hij greep eerst met zijn hand over de rand van de opening met zijn met modder bedekte handen in het levende gras. Hij snoof en rook de heerlijke geur. Het kon hem niet schelen waar hij was, als hij maar weer leefde. Hij trok de rest van zijn vermoeide lijf de grot uit. Hij dacht aan Haar. Hij hoorde Haar nog steeds niet, en dacht dat Ze misschien moeite had met de grot uit te klimmen. Hij draaide zich om, en zag Haar. Hij had moeten wachten tot zij ook het rijk der doden had verlaten. Hij kon Haar net nog zien terugvallen naar het rijk Der doden.
'Dag, mijn liefste.' Zo fluisterde de wind. Zij was al weg.
Eind
---
xx vonk
xx vonk
NEEEEEE
Supermooi geschreven, jammer dat het slecht afloopt



Supermooi geschreven, jammer dat het slecht afloopt

The quiet scares me cause it screams the truth