slecht stuk. Nogal overdreven vind ik, ik probeerde van Margaretha een karakter te maken dat inder Mary Sue is, vandaar dat ze zich steeds meer aanstelt

. het probleem is dat een karakter mary sue blijft als de omgeving het niet erg vindt.
Maar goed: bedankt voor de reacties!
Hoofdstuk 6 -
“We zijn er Margaretha! Kom op, jemig wat slaap jij veel!”
Margaretha ontwaarde iets groens boven haar hoofd. Na een tijdje kon ze zien dat het Thomas’ pet was, waaronder een ongeduldig hoofd zat.
“Sorry,” zei ze verlegen. Nu pas keek ze goed om haar heen. Een beetje geshockeerd ging ze overeind zitten. Dit had ze niet verwacht. Ze stonden voor een piepklein, gammel houten huis, aan de overkant van de met afval bedekte straat stonden net zulke huizen. En het stonk overal naar urine. Margaretha kneep haar neus dicht en stond ongelukkig op, dit was dan haar redding. Teleurgesteld keek ze rond, het zag er eerder als een ondergang uit.
“Ah, daar hebben we hem,” klonk er opeens hard van achter haar. Margaretha draaide zich om en zag een Duitse soldaat staan. Ze was blij dat haar ouders vroeger de moeite hadden genomen haar Duits te leren. Achter de soldaat verschenen nu ook drie jongens van ongeveer haar leeftijd. Ze keken wanhopig Thomas’ kant op, die keek net zo wanhopig terug.
De soldaat begon weer met gemene stem te spreken: “En nu eruit! Dit huis hoort vanaf nu aan ons toe, wegwezen!” De man schreeuwde alsof de jongens op een kilometer afstand stonden, en zo te zien genoot hij er van. Na een waarschuwingsschot van de soldaat renden de drie jongens naar Thomas. De soldaat verdween in het huis en het was stil. Margaretha keek verbaasd naar de deur waar het voorval net had plaatsgevonden.
“Wat wás dat allemaal?” riep ze uit. Nu merkten de jongens haar ook op.
“Zeg, wie ben jij eigenlijk?” vroeg de dunste jongen, je zou hem zo door kunnen breken.
“Ze komt met mij mee,” zei Thomas voordat Margaretha haar mond ook maar open kon doen. “Thómas, dat kunnen we nu even niet gebruiken, ja? Wat ben jij onverantwoordelijk!” zei de dunne jongen die zich nu tot Thomas had gekeerd.
“Ik neem haar heus niet voor mijn plezier mee ofzo! Ik bedoel, ze is natuurlijk wel aardig, maar ze is mee omdat ze moest vluchten,” zei Thomas net zo scherp.
De dunne jongen gaf hem nog een woeste blik en keerde zich toen weer naar Margaretha. “Het moet dan maar, ik ben Billy Kaulitz, noem me ook maar zo, want wie het waagt om Bill te zeggen krijgt met mij te maken.”
Margaretha moest lachen om de vreemde naam, maar merkte snel dat ‘bil’ dat niet leuk vond. “Sorry, ik ben Margaretha van Echt,” zei ze vlug.
“Hallo Margaretha! Ik ben Georg,” zei een andere jongen lachend. Hij leek wel het tegenovergestelde van Billy, deze had juist heel veel spieren.
“Hoi!” zei Margaretha opgewekt door de begroeting.
“En ik ben Gustaaf,” zei de laatste jongen die een beetje achteraan had gestaan, hij had, in tegenstelling tot de andere drie, kort haar.
“Ik vind het leuk dat je zoveel vertrouwen in ons hebt, of dat Thomas dat heeft gegeven. Maar het was niet handig om naar ons te vluchten. We zijn namelijk net dakloos geworden,” zei Billy treurig. Margaretha keek hulpeloos weg,
“sorry,” zei ze na een tijdje.
“Daar kan jij toch niks aan doen, we gaan gewoon gezellig met zijn allen rondtrekken,” zei Georg. Die jongen leek wel altijd opgewekt te zijn, Margaretha zuchtte.
“Gewoon gezellig met elkaar rondtrekken?” vroeg Thomas verbluft. “Je weet niet wat je zegt! We zijn net ons huis, instrumenten, alles kwijtgeraakt. We gaan dood,” zei hij terwijl hij op het zitje voorin de kar ging zitten. Billy ging glimlachend voor hem staan, waardoor Thomas nog kwader leek te worden.
“Wat moet je? Heeft hij jullie gehersenspoeld? Waarom is iedereen vrolijk!” Thomas schudde hem door elkaar. Margaretha herkende deze woede en deed vlug een stap opzij. Billy trok zich los en begon weer rustig te praten.
“Ik lachte alleen maar omdat we onze instrumenten nog hebben! Toen die soldaat er met veel lawaai aankwam hebben we ze naar buiten gegooid.” Thomas’ gezicht klaarde weer een beetje op,
“Waar zijn ze nu dan?” vroeg hij vlug.
“Als het goed is heeft Georg ze in de lege waterton gelegd?” Billy keek afwachtend naar Georg. Deze knikte instemmend en liep weg, waarschijnlijk om ze op te halen. Margaretha zat nog vol vragen door dit plotselinge voorval.
“Waar hadden jullie dat eigenlijk aan verdiend?” vroeg ze aan niemand in het bijzonder.
“We hadden de huur niet op tijd betaald, en ze hebben sowieso de pest aan ons,” antwoordde Billy, het viel Margaretha al op dat hij degene was die het meeste praatte.
“En dat gebeurt natuurlijk net wanneer ik weg ben!” Thomas keek vuil naar Billy.
“Ja, waar was je dan? Als je iets eerder terug was gekomen was het waarschijnlijk allemaal gelukt.” Margaretha bedacht zich dat dit waarschijnlijk de broers waren, vrienden gingen niet zo met elkaar om.
“Zeur niet!” snauwde Thomas tegen Billy.
“Ik zorg hier in ieder geval voor geld.” Met een grote grijns haalde hij een dikke buidel uit zijn zak.
“Oh,” stamelde Billy, maar hij herstelde zich gauw en kwam weer in de boze stemming van net.
“Had dan wat sneller gereden! Daar hadden we makkelijk de huur mee kunnen betalen,” zei Billy met een kwade stem, hij stond vlak voor Thomas. Thomas duwde hem achteruit.
“Lui rotjoch. Als je zelf nou eens wat gedaan had. Maar daar ben je te lui voor, je laat mij al het werk doen en verwacht dat ik met een glimlach op mijn gezicht al het geld keurig kom afleveren. Je bent mijn broer, niet mijn meester.” Dat de twee inderdaad broertjes waren kon je niet alleen merken door de bevestiging van Thomas, maar ook door zijn manier van spreken. Ondanks dat ze ruzie maakten, had Margaretha bewondering voor ze. Ze konden goed discussiëren. Billy bleek onderdanig te zijn aan de woorden van zijn broer en knikte met zijn hoofd.
“Je hebt gelijk dat het niet geheel jouw schuld is, laten we het vergeten en ons voorbereiden op de tocht die we moeten maken.” Margaretha was verbaasd dat Billy zomaar toegaf, maar Thomas had het blijkbaar vaker meegemaakt, hij knikte. Op dat moment kwam Georg aanlopen met een karretje wat zeker tien jaar te oud was om in deze tijd nog handig te zijn. Toch had het gammele ding nog nut, Margaretha zag er spullen inzitten.
“Is alles er nog?” vroeg Gustaaf die tijdens de ruzie verstandig niks had gezegd. Hij liep ongerust op de kar af. Georg noemde op wat hij had.
“Thomas´ gitaar, mijn gitaar, die koffer met geluid-dingen van Gustaaf, die ene trommel die hij van zijn oom had gekregen, Billys mondharmonica en dat vreemde ding waarvan Thomas zei dat hij er een instrument van ging maken.” Margaretha zag alle instrumenten die Georg gewoon midden op de straat had neergelegd en merkte dat dat het kostbaarste was wat ze waarschijnlijk bezaten. Al het andere bezit moest nog in het ingenomen huis zijn.
“En nu?” vroeg Margaretha aarzelend.
“We moeten weg, op zoek naar een goede slaapplaats, een nieuw leven beginnen,” zei Billy met zware stem.
“Stel je niet aan!” reageerde Georg daarop. “Het belangrijkste in ons leven is de muziek en daarvoor hebben we alles nog.”
Billy nam stilletjes mokkend wat afstand, hij zag het allemaal niet zo kleurrijk in.
“We moeten inderdaad weg, zwervers pakken ze op,” legde Gustaaf rustig uit.
“Alleen hebben we paarden nodig als we goed weg willen komen. En we hebben alleen het karrenpaard, op die kar kunnen maar twee personen.”
Nu ze allemaal doorhadden wat het probleem was, probeerde iedereen een oplossing te bedenken.
“We hebben drie paarden nodig als Margaretha mee wil.” Georg keek vragend haar kant op, ze knikte bevestigend. Een tijdje was het stil, totdat Thomas weer begon te praten.
“De kasteeltuin! Achterin staan paardenstallen voor de soldaten, daar kunnen we er wel wat van meenemen, zij hebben er tenslotte voor gezorgd dat we moeten vluchten.” Margaretha keek geschrokken zijn kant op.
“Je bedoelt dat we ze moeten stelen? Van het land van de adellijke mensen?”
“Wat je adellijk noemt!” Billy spuugde bij deze woorden naar de grond.
“Om het minste pakken ze mensen op. Geloof me, ze hebben nog wel meer verdiend.” Na deze woorden zonderde Billy zich weer af. Margaretha was er niet gerust op, maar besloot maar mee te doen, ze had toch niks te verliezen.
“Maar het is nog licht,” zei Georg en hij keek op de klok van de kerktoren die hoog boven de andere huizen uitstak. “Het is vier uur, het wordt rond acht uur pas schémerig.”
Met een verbeten trek rond zijn mond stond Thomas op,
“Ik krijg die beesten heus wel mee, al is het licht. Die soldaten zijn te stom om het te merken.” Thomas maakte al aanstalten om weg te lopen, maar Georg hield hem tegen.
“Het gaat hier niet om of je iets kunt of niet, de stallen worden bewaakt. Dat krijg jij op klaarlichte dag echt niet klaar!” Opnieuw merkte Margaretha hoe de broers op elkaar leken, nu zaten ze alle twee mokkend voor zich uit te kijken. Georg en Gustaaf zuchtten tegelijkertijd, ze hadden het kenbaar vaker meegemaakt.
“Laten we wat gaan verdienen, we moeten toch nog veel tijd opvullen,” zei Gustaaf met opnieuw een diepe zucht.
“En die Margaretha dan, die moet ook werken voor haar geld,” zei Billy terwijl hij nog steeds niemand aankeek. Margaretha schrok, daar had ze nog niet aan gedacht.
“Hoe dan?” vroeg ze voorzichtig. Het enige werk waar ze verstand van had was dat als kruidenier.
“Dat kan van alles zijn,” zei Thomas ook niet geheel opgewekt.
“Ga bedelen ofzo. Of nog beter, word hoer, dat verdiend goed.” Margaretha keek hem ongelovig aan, aan zijn gezicht kon je niet zien of hij dat nou had gemeend of niet. Georg nam het gelukkig voor haar op:
“Thomas! Niet iedereen is zoals jij als je dronken bent. Doe niet zo chagrijnig en houd op met haar pesten,” zei hij waarna hij zich tot Margaretha richtte.
“En je hoeft niet ongerust te zijn, we leren je wel een instrument aan.”
“Ze drukt zich gewoon tussen ons in. We speelden altijd met z’n vieren, dat wil ik zo houden. Ze ziet er goed uit, ze kan best wel geld verdienen met andere dingen,” zei Thomas woest. “Eh,” stamelde Margaretha, door de kwade blik in Thomas’ ogen was ze bang iets verkeerds te zeggen.
“Alsof je er iets tegenin weet te brengen. Je weet nooit wat je moet doen, als ik je niet had gered was je nu dood geweest! Dan had niemand last van je gehad,” zei Thomas waarna hij woedend wegstormde. Margaretha zakte huilend in elkaar, ze wenste dat ze Thomas nooit had ontmoet, dan had ze hem ook niet teleurgesteld en was ze nu in de hemel.
“Het spijt me,” snikte ze aan een stuk door. “Het spijt me, het spijt me.”
Ze was kwaad op zichzelf, ze wist niet meer waarom ze ooit op deze wereld terecht was gekomen, ze deed toch alles fout. In paniek naar adem happend zat ze op de grond, afgesloten van de rest van de wereld. Door een waas van tranen zag ze Thomas het dorp in verdwijnen, waardoor er nog meer tranen volgden. Haar luchtpijp leek zich af te sluiten. Nu ga ik dood, dacht ze. Nu kan iedereen weer gelukkig zijn.
Maar na een tijdje voelde ze twee sterke armen om haar heen, zachtjes aaiden ze haar schouders. Op een wonderbaarlijke wijze werd Margaretha er rustig van en droogde ze haar tranen.
“Sorry,” zei ze beschaamd. “Ik raak af en toe in paniek.”
“Je hoeft je niet steeds te verontschuldigen,” fluisterde de bezitter van de armen, Georg.
“Gaat het?” vroeg hij bezorgd. Na een ja van Margaretha stond Georg op en hielp hij haar omhoog. Margaretha merkte dat Billy ook weer bij de groep stond en bezorgd naar haar keek. “Let maar niet op Thomas hoor, waarschijnlijk had hij weer alcohol gehad. Daar wordt hij zo af en toe eens chagrijnig van.”
Margaretha was weer een beetje opgelucht door zijn woorden, dan had het misschien toch niet aan haar gelegen.
“Laten we hem maar op gaan halen, waarschijnlijk is hij in ‘herberg Smids’ ons geld aan het opdrinken,” zei Gustaaf gehaast. De anderen waren ook meteen klaar om weg te gaan en Margaretha keek verbaasd door dit snelle optreden.
“De vorige keer heeft hij ons geld voor de hele week opgemaakt,” legde Billy uit. Toen Margaretha zich bedacht dat ze misschien echt voor hoer moest spelen als het geld op was, kwam ze ook meteen in actie en was klaar om weg te gaan. Gustaaf legde het gammele instrumenten-karretje in de echte kar en sprong op de bok.
“Er kan nog één iemand bij,” riep hij naar de rest.
“Ik ga wel,” zei Georg, wat een boze uitroep van Billy teweeg bracht.
“Ik en Gustaaf zijn het sterkst, wij krijgen Thomas dat café wel uit,” riep Georg naar hem waarna hij vlug wegreed.
Billy liep snel achter de wagen aan, Margaretha volgde hem.
“Is het ver?” vroeg ze hem, ze had geen zin om lang door de gore straten te lopen.
“Nee hoor,” zei Billy en hij sloeg af naar rechts. Opgelucht keek Margaretha om haar heen, de huizen begonnen er hier al wat netter uit te zien.
“Waar ben je eigenlijk voor gevlucht?” vroeg Billy haar terwijl hij door bleef lopen.
“Ze dachten dat ik een heks was,” zei Margaretha, ze hijgde een beetje omdat Billy zo snel liep. Deze begon te lachen.
“Leven ze daar in Nederland nog in sprookjes ofzo?” Margaretha lachte nu ook, het klonk inderdaad bespottelijk. Maar na een tijdje schaamde ze zich voor de lol, ze dacht aan de brandstapels en honderden vermoorde mensen.
“Waarom kijk je zo treurig?” vroeg Billy terwijl hij naar links afsloeg.
“Och,” zuchtte Margaretha en ze deed haar verhaal over de brandstapels. Met uitzondering van de paar vloeken van Billy was het doodstil toen ze het vertelde. Aan het eind van het verhaal stonden de twee in het centrum en kreeg Margaretha een onhandig schouderklopje van Billy.
“Laat me maar,” zei ze vlug. “Waar is die herberg nou?” Zoekend keek ze om zich heen, al was het maar om tot een ander onderwerp te komen. Haar hele verleden was een beetje te pijnlijk om zomaar te vertellen. Billy merkte het en gaf antwoord.
“Daar, aan de overkant.” Hij wees met zijn vinger langs een plein voor de mooie grote kerk, daar stond inderdaad een klein cafeetje. In verhouding waren de letters met ‘herberg Smids’ veel te groot, maar het viel wel op. Margaretha zag dat Georg en Gustaaf al naar buiten kwamen, maar Thomas kon ze niet ontdekken. Billy rende er op af, Margaretha erachteraan. “Waar is hij?” vroeg Billy toen ze hijgend aankwamen.
“Niet hier en ook niet hier geweest,” zei Gustaaf terwijl hij zijn schouders ophaalde.
“Verdomme!” schreeuwde Billy naar de lucht. Hij balde zijn vuisten waarop Gustaaf en Georg hem gelijk vastgrepen.
“Laat me los. Ik was niet van plan iemand anders in elkaar te gaan slaan,” snauwde Billy.
De twee jongens lieten hem ook weer tegelijk los en Billy bleef woest staan.
“Je kon ook nooit op hem rekenen, altijd ging hij alleen maar drinken. En nu doet hij zelfs dat niet meer. Ik vermoord hem als hij gevonden is.”
“Dat zou ik maar niet doen,” zei Thomas die alsof het heel normale omstandigheden waren rustig kwam aanlopen.
“En nu is hij weer vrolijk!” snauwde Billy, die uit voorzorg weer werd vastgehouden door Georg.
“Ik was van schrik niet meer aangeschoten,” lachte Thomas.
“Aangeschoten? Man! Je was stomdronken en je denkt dat alles nu weer goed is?” Billy rukte met zijn armen die Georg stevig vasthad.
“Rustig,” zei Georg tegen hem. “Je lijkt zelf wel dronken, kalmeer eens.”
Billy stond weer stil, maar bleef woedend naar Thomas kijken. Maar Thomas leek niks door te hebben en keek zelfvoldaan naar de grond.
“Jij mag ook wel eens wat blijer worden, ik heb ons zojuist allemaal gered!” zei Thomas met een grijns. Margaretha keek verbaasd op:
“Hoezo gered? Je hebt toch niks gedaan?”
“Of vond je dat we minder geld nodig hadden en heb je dat even voor ons opgemaakt?” spotte Gustaaf.
“Ben eens stil, anders vertel ik het niet,” zei Thomas ongeduldig.
“Sorry,” zeiden Margaretha en Gustaaf tegelijk, ze waren onderhand toch wel nieuwsgierig geworden naar die ‘heldendaad’.
“Ik heb de paarden geregeld, ze staan achter de kerk in het bos. Alleen hebben ze me bijna ontdekt en moeten we eigenlijk heel snel vluchten,” zei Thomas terwijl hij nog steeds zelfverzekerd bleef staan.
“Zie je wel dat het kan?” zei hij blij.
“Dus die paarden staan nu onbewaakt in het bos terwijl er soldaten naar op zoek zijn?” vroeg Georg ongelovig.
“Jij hebt het door,” zei Thomas rustig.
Op dat moment klonken er zware mannenstemmen vanachter de kerk.
Na nog een hatelijke blik aan Thomas te hebben geschonken rende Billy voorop naar de kerk. Ze kwamen met zijn vijven aan de zijkant aan, vanwaar ze precies konden zien wat om de hoek gebeurde.
“Je hebt nog geluk gehad,” fluisterde Georg die als eerste zag dat het gewoon een paar aangeschoten mannen waren. Ze waren luid pratend aan het kaarten en ze leken de paarden niet te hebben gezien.
“Volg me.” Thomas sloop langs de kerk in de richting van het bos. De anderen luisterden uit nieuwsgierigheid naar zijn woorden en slopen net zo zachtjes achter hem aan. Thomas drong het bos binnen tussen twee erg dicht op elkaar staande bomen. Margaretha zag dat het wel moest, er was geen andere doorgang te bekennen. En ze dook ook maar tussen de takken die geheid in haar haren zouden blijven steken, door. In het bos heerste meteen een andere sfeer, van het lichte, open plein, naar een donker en dicht bos. Margaretha snoof de geur op, het rook naar thuis, naar vroeger.
“Het was hier ergens,” zei Thomas aarzelend. Hij keek zoekend om zich heen.
“Daar,” zei hij opgewonden terwijl hij naar een smal pad wees.
“Loop er dan in,” zei Georg toen Thomas een tijdje stil naar het pad had staan kijken.
“Doe het zelf,” snauwde Thomas. Margaretha begreep de twee jongens nu wel, het pad zag er niet bepaald welkom uit, in haar eentje zou ze hard zijn weggerend. Er stonden grote dreigende bomen, waar een of andere onverlaat enge gezichten in had gekrast. Verder stroomde er een heel klein beekje met onheilspellend groen water. En overal groeiden kleine schimmelpaddestoelen.
“Het heksenpad,” fluisterde Billy geheimzinnig en Margaretha begreep de naamkeuze meteen.
“Wat een bijgelovigheid, het is maar een pad,” zei Gustaaf terwijl hij vastberaden het paadje insloeg. Margaretha wist ergens wel hij gelijk had, maar na alle verhalen die ze gehoord had, was dit niet een van haar eerste keuzes.
“Jullie stellen je aan,” zei Georg waarna hij ook tussen de bomen verdween. Ondanks de zelfverzekerde woorden zag Margaretha zijn benen trillen.
“Oké,” zuchtte Margaretha ook maar en ze stapte met even hard trillende benen ook het angstaanjagende pad in, direct gevolgd door Thomas.
“Wat is dit voor een pad?” fluisterde ze, alleen maar om te horen of de rest er nog was. Gelukkig kreeg ze antwoord:
“Volgens oude legendes wonen hier de zeven heksen van Maagdenburg, ze tonen zich alleen als ze kwaad in de zin hebben,” zei Thomas geheimzinnig.
“En dan zegt Billy dat we in Nederland bijgelovig zijn!” riep Margaretha verbluft uit, in Duitsland was het net zo erg. Thomas reageerde niet meer en Margaretha zag dat ze weer een kleine open plek hadden bereikt, het beekje sloeg er naar links en het pad ging aan de overkant groter verder.
“Waar is Billy nou weer?” vroeg Georg die al samen met Gustaaf stond te wachten.
Het antwoord kwam van Billy zelf, luid vloekend verscheen ook hij tussen de bomen.
“Verstop die paarden de volgende keer op een handigere plek,” beet hij Thomas toe.
Thomas reageerde uit verstandigheid niet en liep door over het grote, wel doorgaanbare, pad.
De rest volgde stilzwijgend, met uitzondering van een paar ontevreden geluidjes van Billy.
Na een tijdje werd het pad kleiner en verdween tenslotte helemaal, ze stonden weer middenin het bos.
“En nu?” vroeg Billy sarcastisch. Zijn vraag werd beantwoord door het gesnuif van paarden. De vier jongens en Margaretha draaiden gelijk hun hoofden om,om daar drie prachtige paarden te zien. Ze waren allemaal glanzend zwart met hoofdstellen die blonken van het goud. Een tijdje keken de vijf ademloos naar de harmonieuze dieren. Ze stonden braaf te wachten op wat er ging gebeuren. Margaretha liep in trans naar het linker paard toe, deze had een witte bles op haar hoofd. Dit paard leek opvallend veel op een paard wat ze had gehad maar helaas aan een onbekende ziekte was gestorven. Ze drukte haar gezicht in haar warme vacht, ze rook zelfs naar haar paard!
“Dus Margaretha heeft al gekozen?” lachte Billy, “dan wil ik die middelste, dan mag Thomas de rechter.”
“Pardon?” onderbrak Georg hem, “en wij dan?” zei hij doelend op Gustaaf en zichzelf.
“Jullie wilden toch zo graag op die kar rijden? Nou, grijp je kans zou ik zeggen,” spotte Billy.
Georg, die gemerkt had dat hij zojuist met zijn eigen woorden was teruggepakt, ging zwijgend op de bok van de kar zitten.
“Vooruit dan maar,” zuchtte hij, hij kon toch niet weer tegen zijn eigen woorden ingaan?
Gustaaf sprong vlug naast hem op het bankje, waardoor Georg hem verbaast aankeek.
“Ik houd niet van paardrijden, ik kan het niet,” vertrouwde Gustaaf hem toe.
Toen iedereen goed zat, waren ze klaar om te vertrekken.
“Waar gaan we eigenlijk heen?” vroeg Margaretha nieuwsgierig, ze kende de buurt niet.
“Weg, iets van de wereld zien, vrij zijn,” zei Billy die naar de grote hemel boven hem staarde.
“Dat klinkt geweldig,” reageerde Margaretha, “gewoon even weg van alle ellendige mensen.”
“Zeur niet! Dat kan niet eens, overal zijn rotmensen, niemand is ooit vrij,” zei Thomas waarbij hij de mooie gedachtes van Billy en Margaretha weer deed vervagen.
“Alles kan, als je het maar hard genoeg wilt. We reizen gewoon de vrijheid in, als we steeds verdergaan laten we gewoon al de vervelende dingen achter ons, niets is voor eeuwig,” zei Gustaaf wijs.
“En nu dit bos uit,” zei Thomas die kennelijk genoeg had van alle hoopvolle praatjes, hij stapte met zijn paard weer terug naar het grote pad, op de voet gevolgd door de andere twee paarden.
“Dan halen ik en Gustaaf de kar wel op, blijf wachten aan de andere kant van het bos!” schreeuwde Georg hen, verontwaardigt omdat ze zomaar wegreden, achterna.
Margaretha reed dolgelukkig op haar paard het bos uit, het was veel te lang geleden dat ze gereden had. Maar toen ze nog maar een seconde in het zadel zat, had ze al weer geweten waarom ze er vroeger zo gek op was. Het was heerlijk!
“Daar moeten we wachten,” zei Thomas en hij wees in de richting van een paar bomen die wat minder dicht op elkaar stonden dan de andere. Toen ze de bomen dichter genaderd waren, zag ze pas dat het bos er over ging in een uitgestrekt heidelandschap.
“Wat mooi,”zei ze zachtjes. Billy keek blij naar haar om.
“Dat vind ik nou ook, het is hier prachtig,” zij hei verrukt. Margaretha knikte instemmend en keek door de paar bomen die er nog stonden naar het mooie landschap. Ze wilde dat ze nu gewoon alles kon vergeten, dat haar hele gedachtes uit dit landschap zouden bestaan. Dan zou ze een mooi leven hebben bedacht ze zich. Maar ook al was het nog zo mooi, steeds als ze echt gelukkig leek te worden hoorde ze de doodskreten in haar hoofd, en werd haar vrolijkheid overschaduwt door een zwarte wolk van angst. Ze rilde even.
“En nu?” Gustaaf onderbrak met de zin haar gedachtes.
“We reizen gewoon die kant op en zien wel waar we uitkomen, er zijn hier genoeg kleine plaatsjes om aan voedsel enzo te komen, we zien wel,” zij Billy luchtig. Hij wees in de richting van de heide, waarboven zich een rode lucht begon af te tekenen, de zon stond laag aan de hemel. Georg spoorde het karrenpaard aan en de groep kwam in beweging, op weg naar niets.
Better to write for yourself and have no public, than write for the public and have no self