Ik ben hier echt al lang niet meer geweest, meest omdat ik niet echt hele verhalen had om te posten o.i.d. In de tussentijd wel bezig geweest met fanfics en dergelijke van Tokio Hotel. Zeg eigenlijk liever niet dat ik er fan van ben aangezien de reacties er soms... ronduit klote op zijn. Echter zou dit door dit korte verhaal vanzelf wel duidelijk worden, dus dan weet men bij voorbaat voor het lezen in ieder geval al dat dit dus een fanfiction is wat betrekking heeft tot Tokio Hotel. Lezen is niet verplicht, maar het zou fijn zijn omdat ik erg graag meningen wil hebben met eventuele kritiek.
Ik weet trouwens niet of dit hier goed staat omdat ik niet zeker wist of er een speciale area is voor fanfictions o.i.d. Mocht dit dus zo zijn, dan spijt me dat.

Alvast bedankt voor het lezen.

Groetjes,
Punkcess.
________________________________________________________
Broken Strings.
Langzaam gleed zijn blik over de lege speelgrond. De regen die neerstreek op zijn rug was slechts een gevoel. En gevoelens, die had hij geleerd uit te schakelen. Een lange tijd geleden al. Het leken wel eeuwen geleden. Eeuwen streken voorbij, zijn leven werd geleefd maar hij nam er niks van zich in op. Hij had het geld van de wereld, maar wat zou je er mee kunnen kopen als alles wat je lief hebt is afgenomen? Niets, helemaal niets. Hij zou zichzelf er nooit meer van kunnen overtuigen dat zijn leven nog veel zin had. Vluchten, iedere dag weer. Fans, oude fans wellis waar. Hoelang was hij al uit de muziek business? Vijf jaar, zes jaar? De dagen gingen zo verschrikkelijk snel dat hij de tel erover kwijt was geraakt. Een gebroken lappenpopje, dat was wat hij nu was. Niemand zou hem kunnen helen, hoe hard ze dat ook probeerden. En ja, dat probeerden ze. Maar zijn geluk was hem ontnomen. In een klap, alsof iemand hem een mep had verkocht. Was het maar waar, was dat maar gebeurd. Nee, in plaats daarvan hadden ze hem zijn enige houd vast in zijn leven weggenomen. Alles herinnerde hem aan zijn broertje, de reden waarom hij de muziekwereld was uitgestapt.
Verborgen onder de grote capuchon van zijn vest speelde hij met zijn basketbal. Op en neer, nat van de regen. God wat miste hij zijn broertje. Niemand wist waar hij was. Een afscheidsbrief was het enige wat hij had gekregen. Eentje waarin hij verkondigde zelfmoord te plegen. Hij heeft echter nooit een bevestiging ervan gehad. Er is nooit een begrafenis geweest. Van de een op de andere dag was hij eigenlijk gewoon weg. Dat deed hem nog wel het meeste pijn; zijn broertje leefde ergens anders en hij wist niet waar of hoe. Misschien had hij een vriendin, misschien was hij inmiddels wel écht overleven. Als hij een ding wist, dan was het wel dat niemand voor god zou kunnen spelen. En verdomme, wat zou hij dat graag willen. Dan kon hij kijken over de hele wereld, zoeken naar ook maar een enige glimp van zijn broertje. Van puur geluk zou hij dan nieuwe snaren kopen. Snaren voor zijn gitaar.
Weken waren voorbij gegaan en langzaam had hij de hoop op het vinden van zijn broertje verloren. Politie onderzoek wees niks uit, zelfs oproepen naar fans hielpen niet. Toch wilde hij hem nog steeds vinden. Iedere week was hij ergens anders, in grote steden of in dorpen. De hele wereld had hij al afgereisd, maar nergens was er een spoor te vinden. Dit was dan weer allemaal in het eerste jaar van zijn verdwijning. Nu begeeft hij zich gewoon in Loitsche. Elke dag alleen op dit speelveld, om te basketballen. Hopend dat uit de avondmist ineens zijn broertje tevoorschijn zou komen. En zolang dat niet zou gebeuren, zou hij niet meer gitaarspelen. Dat had hij zich helemaal afgezworen. Reserve snaren waren bij het oud vuil beland en van de gitaren die hij had… daar had hij de snaren kapot geknipt. Het boeide hem niet meer, zonder zijn broertje was het leven niet meer hetzelfde. Zijn eigen tweelingbroertje was gewoon spoorloos en niemand deed er ook maar een ruk aan. Niemand! Zelfs zijn eigen moeder en vader niet, zelfs de bandleden die nog over waren niet. Het was niet eerlijk, gewoon niet!
Woedend smeet hij de basketbal op de grond, zoals hij dat elke dag deed. Het was een routine, eentje die hij altijd had als hij hier kwam. Altijd waren zijn gedachten hetzelfde. Altijd hingen ze bij zijn broertje en altijd werd hij woedend om het feit dat niemand wat deed of kon doen.
Kleddernat van de regen ritste hij zijn vest open en smeet dit vervolgens op de grond. Zijn ogen gleden naar de basketbal welke hij langzaam van de grond optilde. Een tijd lang keek hij er naar terwijl zijn tranen de vrije loop namen. Traag liep hij met de bal naar het ene doel. Vanaf daar rende hij naar het andere. Schreeuwend en huilend tegelijk. Met een harde dreun smeet hij de bal richting het net. Mis. Meteen stond hij stil, zijn ogen hard dichtgeknepen terwijl zijn oren gefocust waren op het weg stuiteren van de bal. Hoewel het stuiteren uiteindelijk stopte, verroerde hij zich niet.
Een rilling liep over zijn rug bij het voelen van een hand. Voorzichtig gleden zijn ogen naar de hand toe. Vervolgens draaide hij zich helemaal om. Zijn hart sloeg een slag over en zijn ogen werden zo groot als schoteltjes. Verward schudde hij zijn hoofd en gleden zijn ogen over de gedaante voor hem. Het was hem, hij was niet verandert. De jaren hadden hem ouder gemaakt, maar zijn tweelingbroertje was voor geen cent veranderd. Helemaal niets. Heel even knipperde hij met zijn ogen en sloeg toen zijn armen om hem heen. En ineens was hij weg en greep hij in lucht. In niets.
Het was een illusie geweest, niets meer of minder dan waar hij al jaren naar verlangde.