Het waait maar het is toch warm als hij de deur van het ouderwetse rijtjeshuis achter zich dichttrekt. Zijn nog altijd brede schouders in het ooit dure, nu wat aftands ogende colbertjasje optrekkend loopt hij op de stok leunend in de richting van het kleine, drukke winkelcentrum.
Normaal zou hij in oktober zijn winterjas al tevoorschijn hebben moeten halen. Nu lijkt het nog bijna zomer. Globale verwarming noemen ze dat, of iets dergelijks, al vind hij het hele idee maar onzinnig. Hij heeft ten slotte lang genoeg geleefd om wel gekkere dingen meegemaakt te hebben wat het weer betreft, en vroeger zeurde men toch ook niet meteen als het een paar jaar eens wat warmer of kouder was?
Hij knikt langzaam, met toegeknepen ogen turend naar de nog steeds hoofdzakelijk groene bladeren aan de enige boom in de verre omtrek. Op het bankje eronder zitten en staan luid pratende en lachende jongens. Buitenlanders natuurlijk. Het is toch zeker nog gewoon schooltijd? Moest híj vroeger eens proberen, zo op straat hangen en spijbelen!
Eén van hen mikt een leeg blikje in de richting van de gele, barstensvol gepropte afvalbak naast het bankje, mist, en het hele groepje joelt vrolijk. Drank zeker. Verschrikkelijk toch, zo jong als ze tegenwoordig al alcohol drinken. Comazuipen zelfs, zoals ze het op tv noemen. En maar rondhangen en niks anders doen dan gewone eerlijke mensen lastig vallen! In zijn tijd was dat wel anders. Respect, daar draait het allemaal om. Niemand heeft meer respect voor anderen. Gangsters lijken het wel met die in capuchons verstolen gezichten en obscene handtekens die God weet wát konden betekenen. Openlijke bedreigingen en beledigingen veelal natuurlijk. Er is toch niemand die ze wat durft te maken. Zinloos geweld, je hoort het steeds vaker.
Voor hij het groepje nadert steekt hij voor alle zekerheid over, maar moet lang wachten voor er een doebare opening in de langsrazende autostroom komt, en hij redt het maar op het nippertje de overkant te halen. Hijgend de smerige uitlaatgassen proevend neemt hij de zware zwarte wandelstok over in de linkerhand en veegt steels zijn klamme rechterhand af aan de voering van zijn zak voor hij verder loopt.
De oerlelijke nieuwe bibliotheek, op de hoek van het winkelcentrum, komt in zicht. Strakke, wit geverfde betonnen muren en schreeuwend rode raamkozijnen en deuren. Hoe verzinnen ze het! Geen wonder dat het voortdurend onder die vieze graffiti zit. Is dat een hákenkruis daar?! Hij staart er met grimmige verontwaardiging naar en steekt zijn keurig wit behaarde kin strijdlustig vooruit. Hoe dúrven ze! Alles waar hij in de oorlog voor gevochten heeft lijkt al lang weer teniet gedaan te zijn. Alsof het allemaal voor niets is geweest wat zijn generatie door heeft moeten maken!
De rest van het winkelcentrum oogt net zo lelijk als de bibliotheek, maar hier bestaan de gebouwen vooral uit grauwe, grimmig grijze kale betonplaten en grote, smerige ramen. Het enige groen komt van karig maar nog steeds bloeiend onkruid dat hier en daar een kiertje heeft gevonden om in te wortelen, want in de verhoogde plantenbakken ligt alleen kale, door wind en regen platgeslagen aarde, peuken en een hoop rotzooi. Om de zoveel tijd worden er nieuwe pogingen ondernomen er wat bloeiende perkplantjes in te zetten, maar die worden ook elke keer weer binnen de kortst mogelijke tijd vernield of gestolen.
Hij trekt een vies gezicht als een zucht verstikkend hete lucht uit de open winkelpui van de felverlichte boekenwinkel walmt. Nooit een mens te bekennen daarbinnen. Hij snapt niet waarom er niet gewoon een raam en deur in is gezet. En die verwarming, zomer en winter, voor niks en niemand op volle toeren draaien. Geen wonder dat boeken tegenwoordig haast onbetaalbaar zijn, want het is de klant die dergelijke verspilling allemaal moet betalen natuurlijk, met de gas- en licht prijzen van nu!
Het is een opluchting als eindelijk de inmiddels bekende maar nog steeds wat enge automatische deuren van het postkantoor in zicht komen. Toen hij net aan zijn been geopereerd was, is hij er bijna tussen komen te zitten, zo onbehoorlijk snel als ze dicht gingen voor hij er goed en wel doorheen had kunnen strompelen. Daar had hij mooi een klacht over ingediend, al heeft hij er nooit meer wat op gehoord.
Binnen wacht hij netjes achter de witte streep, maar de bediende kijkt zuur en beduidt ongeduldig dat hij naar de balie moet komen, al staat een hoogzwangere jonge vrouw daar nog te hannesen met haar portemonnee. Hij doet zijn best niet naar de enorme, bolle, beschamend blote buik met de dikke uitstekende navel te staren die onder haar glanzende volle topje uitkomt. Tot zijn afschuw is er iets wat op een grote zilveren oorring lijkt doorgestoken. Ze tuurt argwanend en afkeurend naar hem op als hij naast haar aan de balie gaat staan en zijn stok eraan hangt. Ze kauwt hoorbaar op kauwgom met dik gestifte, vettig ogende openstaande mond en is amper ouder dan zeventien, schat hij. Zelf nog een kind.
"Goedemiddag, ik kom geld opnemen, alstublieft". Hij schuift zijn pas en al van tevoren ingevulde opneemkaart over de balie zodra de jonge vrouw eindelijk weg gewaggeld is.
De bediende antwoord niet. Doen ze nooit. Zelfs geen ‘dag' of knikje kan er van af. "Zelf doen".
"Wat zegt U?"
De bediende kijkt hem boos aan. "U moet zelf de pas erdoorheen halen."
Hij slikt een verontwaardigd antwoord in. Duurt het allemaal alleen maar nóg langer. Een diepe zucht is het enige wat de onbehulpzaam toekijkende bediende laat horen als hij de pas er verkeerd om door heeft gehaald en een nijdig rood lampje aangeeft dat hij het nogmaals moet doen. Waarom kunnen ze dat dan ook niet wat duidelijker aangeven?! Meestal doet de andere bediende, een voortvarende jonge vrouw met bolle, vochtige ogen en een hoofddoekje het altijd uit zichzelf voor hem. Bij haar kan er ten minste ook altijd nog een béétje glimlach van af.
Deze sombere jongeman staat zich blijkbaar liever te verbijten bij zijn nieuwe poging, tot hij plotseling snauwt: "Het moet sneller! Geef maar hier!" Hij grist het pasje uit zijn hand en haalt het in een snelle, soepele beweging door het apparaatje, dat meteen een groen lampje laat branden. Na een korte, tevreden snerende blik pakt de bediende het op de kaart aangegeven bedrag uit een verborgen geldla en telt bedreven, te snel om echt te kunnen volgen - maar dat zeg je natuurlijk niet - vijfhonderd en vijfentwintig euro voor hem uit.
Hij knikt, pakt het op en steekt het snel - je weet maar nooit wie je in de gaten houdt ten slotte - dubbelgevouwen in zijn zak. Het afschriftje gooit hij in de glanzend emaillen afvalbak op weg naar buiten. Overbodige troep. Zonde van het papier. Hij kan het toch op zijn giroafschrift zien zodra die komt?
Hij versnelt onwillekeurig weer om het door de achter hem dichtzoevende deuren te redden en heeft nog geen vaart geminderd als iemand hard tegen hem opbotst. Bijna gaat hij onderuit. Dat hij met beide handen de stok omklemd en er zwaar op steunt redt hem.
Een jong, té knap, té donker, té buitenlands gezicht staart hem een seconde met een té witte, brede glimlach té vrolijk aan. "Uitkijke Opa!" En wég is de jongeman. Hij duikt lenig tussen mensen door, die doorlopen alsof hij onzichtbaar is.
Een angstig vermoeden doet hem verstijven. Hij steekt een hand in zijn zak en... "Verdorie!" mompelt hij ontzet. Het karige bedrag van zijn pensioentje, waar hij toch zijn hele leven voor kromgelegen heeft, is weg! De gore rótdief! Op oude mensen azen, hé?! Nou, dergelijke vooroordelen kan déze dief lelijk opbreken, want oud is hij misschien dan wel, maar helemáál weerloos is hij zeer zeker nog niet!
Zijn pijnlijke been voelt hij in zijn gerechtvaardigde verontwaardiging niet als hij zich zo snel het gaat in de richting haast waar de dief heen gegaan is. Het is een wonder dat niemand op zijn pad komt, en hij is binnen een mum de hoek om waar hij de dief voor het laatst gezien heeft. Deze straat is minder druk, en hij ziet het witte T-shirt van de dief verderop nog net een volgende hoek omslaan. Die kijkt niet op of om en dénkt er blijkbaar niet eens aan dat hij hem wel eens achterna zou kunnen zitten. Mooi. Want als die jonge gozer ook maar iets sneller zou lopen is de kans dat hij hem ooit in kan halen meteen verkeken.
Een ongelofelijke boosheid borrelt en smeult in zijn zwoegende borstkas als ook hij de hoek omslaat. Deze smalle straat is leeg, op een hoop geparkeerde auto's en de op zijn gemakje doorlopende dief na. Met hernieuwde inzet ontziet hij zijn stramme been niet, en... "Hè!"
De dief draait zich om, herkent hem en blijft verstard staan.
"Hier...!" puft hij benauwd maar luid, "Staan blijven! Geef terug m'n geld!" Hij heeft de dief bereikt en heft met enige moeite dreigend de zware zwarte stok op.
De jonge dief duikt verschrikt weg achter een in reflex voor zijn gezicht opgeheven arm, zijn rug tegen de vuilrode bakstenen muur drukkend. "Watte? Ik niet...," begint hij vol ongeloof naar het grimmige, woest vertrokken oude mannengezicht met het keurige witte puntbaardje opstarend.
"Ja dat weten we nou wel, hoor... Jij niet begijpe, hé?! Niks daarvan! Je begrijpt me best. Had je niet gedacht van een oude knar als ik, hé?! Hier met mijn geld of ik gééf je ervan langs, gore dief! Geef op!"
De dief krimpt ineen en duikt weer angstig weg als hij vervaarlijk met de stok in de lucht rondzwaait. "Hier! Hier is geld! Niet shlaan menir! Ish niet..."
"Hou je mond, lelijke misdadiger!" Hij grist het dubbelgevouwen geld uit de trillend naar hem uitgestoken hand en stopt het meteen met voldoening in zijn jaszak voor de dief het terug zou kunnen pakken en het alsnog op een lopen zetten. Maar daar blijkt de kleine lafaard niet eens aan te denken, gelukkig. Zie je wel dat je zélf gewoon je recht moest halen? Als alle eerlijke burgers het niet meer zouden pikken als kippen kaalgeplukt te worden door opportunistisch tuig als dit, dan zou het er al heel snel heel wat beter uitzien in de wereld! "Maak dat je wegkomt! Rot op, of ik ram je alsnóg in elkaar!"
Hij leeft triomfantelijk op als hij ziet dat de ander, nu niet zo knap of honend meer, echt bang is. Want de jonge dief kijkt voortdurend als om hulp zoekend de nog steeds verlaten straat aan beide kanten af. Dan zakken zijn smalle schouders berustend neer en laat hij zijn arm eindelijk zakken terwijl hij langzaam en aarzelend opzij langs de muur weg schuifelt, en zich, na nog een verbijsterde blik op de nog steeds met zijn stok zwaaiende oude man, met een ruk omdraait en wegrent alsof de duivel zelf hem op de hielen zit. Hij kijkt niet om, maar rent en rent, en al snel is hij een volgende hoek omgeslagen.
Met een diepe, tevreden maar plotseling vermoeide zucht laat hij de stok zakken en steunt er even op om bij te komen. De adrenaline raast nog als een bezetene door zijn lijf, een gevoel wat hem anders met angst en beven aan zijn slechte hart zou hebben doen denken, maar wat hem nu opgetogen laat grijnzen. Het is hem gelúkt! Hij heeft het van zo'n rotschoffie gewónnen, verdorie! Wacht maar tot hij zijn vrienden hiérover kan vertellen! Ha!
Maar ja, besluit hij meteen ontnuchterend tot zichzelf komend, die gozertjes hebben óók altijd veel vrienden en opereren meestal in troepen, dus misschien is het nu toch wel wijs om zélf te maken dat hij hier wegkomt.
De triomfantelijk afgelegde terugweg lijkt veel korter, maar toch is hij blij eindelijk thuis te komen. In zichzelf glimlachend stapt hij binnen en doet de voordeur achter zich dicht. Zijn hele lijf gloeit nog van trotse kracht, maar zijn been begint nu toch wel erg op te spelen.
Met een tevreden zucht zakt hij op een eetkamerstoel neer, zet zijn stok tegen de rand van de eettafel, neemt uit zijn rechterzak het geldbundeltje en legt het voor zich neer. Pas als hij zijn hand uitsteekt naar het tabakszakje in de fruitschaal, valt zijn oog er echt op. Hij fronst nadenkend. Het buitenste briefje is er één van vijftig. Maar..., dat kan toch niet?
Argwaan steekt de kop op. Heeft die gozer hem alleen de briefjes van vijftig teruggegeven?! Met trillende vingers pakt hij het geld op, vouwt het open, telt langzaam en roestig... Vijftig, honderd, honderd en tien, honderd en twintig, honderd en vijfentwintig. Nee!
Woedend grauwt hij in zijn keel. Hij mist écht alle vier de briefjes van honderd! Die vieze vuile pokkendief heeft hem tóch nog overtroefd! Of...?
Hij fronst nogmaals en staart nadenkend naar het bovenop liggende briefje van vijf euro, en langzaam neemt zijn gezicht een grijzige kleur aan. Zijn ademhaling versnelt terwijl hij zijn plotseling droge lippen aflikt. Voor zijn geestesoog ziet hij telkens hetzelfde beeld voor zich, maar dan als in super langzame slow motion zodat hij nu duidelijk kan volgen hoe de ongeïnteresseerde baliebediende eerst vier briefjes van honderd voor hem uittelt, dan twee van vijftig, en dan... daar een briefje van vijfentwintig bovenop legt.
Hij sluit zijn ogen en het is zijn linkerhand die nu langzaam, met tegenzin naar de jaszak gaat...
Het duurt een hele tijd voor hij een tweede, wat dikker bundeltje geld uit de linkerzak tevoorschijn haalt en nog steeds zonder zijn ogen te openen naast het andere op de tafel laat vallen.
Hij slikt moeilijk, zucht diep en bevend uit, en laat zijn hoofd naar voren zakken terwijl een traan van beschaamde ontzetting over zijn grauwe wang in zijn witte baard druppelt.
Hij kán het niet geloven... HIJ is de dief!
"Vooroordelen van een dief"
Ik vind het leuk
Je merkt heel duidelijk hoe die oude man over alles denkt en beschrijft de omgeving erg goed. Misschien ga je iets te lang door over bepaalde stukjes, maar het stoort niet echt ofzo
De dief krimpt ineen en duikt weer angstig weg als hij vervaarlijk met de stok in de lucht rondzwaait. "Hier! Hier is geld! Niet shlaan menir! Ish niet..."
Arme jongen xD
Een leuk verhaaltje met een heel onverwacht einde

Je merkt heel duidelijk hoe die oude man over alles denkt en beschrijft de omgeving erg goed. Misschien ga je iets te lang door over bepaalde stukjes, maar het stoort niet echt ofzo

De dief krimpt ineen en duikt weer angstig weg als hij vervaarlijk met de stok in de lucht rondzwaait. "Hier! Hier is geld! Niet shlaan menir! Ish niet..."
Arme jongen xD
Een leuk verhaaltje met een heel onverwacht einde

Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.