De Appel

[J++]

De appel.

De man, geschapen voor het paradijs,
Kreeg aan zijn zij een hulp die bij hem paste,
Die eten kookte, en zijn kleren waste.
Maar voor dit voordeeltje gaf hij een hoge prijs.

De hof, waar alle teelten wilden lukken,
Stond vol met bomen met het heerlijkst fruit.
Wanneer hij trek had strekte hij zijn hand maar uit
Om perzik, abrikoos of pruim te plukken.

Op zekere dag, toen Adam naar zijn werk ging,
Liep Eva in de tuin een beetje rond.
Totdat ze voor het appelboompje stond.
En zag, dat er een slang over een tak hing.

Zeg Eva, zei de slang, zie jij die appels rijpen?
Die zijn toch lekker! Eet er toch eens van!
En geef er dan ook eentje aan je man.
Want al dit heerlijk fruit hangt hier maar voor het grijpen!

Maar Eva wist heel goed wat ze moest weten:
Aan deze boom groeit een verboden vrucht.
En je moest sterven, zo ging het gerucht
Wanneer je van die goudreinet zou eten.

Zo'n glanzend, klokgaaf appeltje, het zag er heerlijk uit!
De slang zei ook, als je er van zou eten,
Je het verschil tussen goed en slecht zou weten.
En dit maakte de appel tot zeer begeerlijk fruit.

Toen plukte zij de appel met geschiedenis
Ze at hem op,en liet ook Adam weten:
Zo iets geweldig lekkers heb jij nog nooit gegeten.
Ook Adam at, en toen ging alles mis.

Ze moesten uit de tuin, waar ze zo hadden genoten
En kwamen in hun blote kont op straat te staan.
Hun mooie leven was voorgoed gedaan.
Het Paradijs werd nog diezelfde dag gesloten.

Dus, beste stukjesschrijvers, als je ooit een boompje poot,
Neem dan een eik, een wilg of toch een hazelaar.
Maar nooit een appel,want die brengt je in gevaar.
En de kans dat je het paradijs uit moet, is groot!

J++

[Eztherz]

Ik vind het geweldig. Geen commentaar. (al zitten er wel spelfouten in )