1
Het is een zelfzaam mooie dag. Strakblauwe lucht, stralende zon, de lentetuin op zijn allermooist.
Sarah gilt als het skateboard met een plof naast haar neerkomt.
"Bert! Ben je gek geworden?"
Ze pakt de plank op, houdt ze als een beschuldigende vinger voor zich uit en draait zich om.
Haar broer zit op de veranda. Zijn armen liggen op de leuning van zijn rolstoel en de blik in zin ogen is rustig, haast onverschillig.
"Ik probeer uit wat ik nog kan. Iets wegwerpen en precies weten waar het zal terechtkomen. Daar ben ik altijd goed in geweest." Hij grinnikt. "Wat ben je toch een schijterd, zusje! Ik weet heus wel wat ik doe!"
Maar Sarah is te erg geschrokken. Ze gooit het skateboard in het gras en schudt haar blonde haren zo dat het wild langs haar gezicht zwiept. "Pestkop! Me treiteren en uitlachen, daar ben je goed in! Ik weet wel waarom je dat doet! Je bent jaloers op me! Omdat ik kan lopen en dansen en springen en jij niet!" Ze loopt naar hem toe en geeft hem een por. "Gooi je die dingen soms naar me omdat je hoopt dat ik ook gehandicapt zal worden?"
Bert knijpt zijn ogen dicht. Zijn ene hand ligt slap op zijn knieën, met zijn andere wrijft hij over zijn mond. Alsof hij de woorden die naar buiten willen, terugduwt.
Sarah is pas acht, maar ze beseft dat ze te ver gegaan is.
"Sorry," mompelt ze. "Ik schrok me te pletter en daardoor..."
Maar Bert wil niet horen wat ze hem te zeggen heeft. Hij rijdt naar de woonkamer.
"Ik wilde haar niet raken! Ik wist perfect waar dat ding zou terechtkomen!"
Sinds het ongeval praat Bert geregeld tegen zichzelf. Hardop, alsof er iemand bij hem in de kamer zit. Dat lucht op. Maar nu voelt hij zich wel heel erg rot. Oké, hij had dat niet mogen doen. Sarah is nog een kind, natuurlijk schrok ze toen het skateboard vlak naast haar neerkwam. Normaal zou hij meteen iets gezegd hebben om het goed te maken, maar Sarah deed hem pijn met wat ze zei. Hij houdt toch van haar! Hoe kan ze dan zeggen dat hij het best goed zou vinden als ze ook gehandicapt zou zijn.
Hij slikt een paar keer. Hij wil niet huilen. Hun moeder kan elk ogenblik binnenkomen. Als hij huilt, krijgt zij het ook kwaad. En ze heeft al genoeg verdriet om hem. Hij wil zijn zakdoek nemen en mompelt een verwensing als zijn broekzak leekt blijkt te zijn.
Opeens liggen er twee armen om zijn hals. Sarah drukt haar gezicht tegen zijn wang.
"Ik zal zoiets nooit meer zeggen, Bert," fluistert ze. "Nooit meer. Wil je asjeblieft niet boos op me zijn?"
Hij knikt.
"Dat stomme skateboard kan het ook niet helpen dat ik het niet meer kan gebruiken. Ermee gooien helpt niet. Maar ja, ik was weer eens meneertje driftkikker."
Hij maakt ene grimas.
"Zal ik het vor je opbergen?" Vraagt Sarah. "Het ergens leggen waar je het niet meer ziet?"
"Een skateboard met mijn lievelingskleuren erop wegstoppen? Nee, hoor! Oma heeft er lang genoeg over gedaan om het te vinden!"
Bert zwijgt als hun moeder binnenkomt.
"Klaar, Bert? Zullen we dan maar naar het ziekenhuis rijden?"
Sarah loopt met hen mee naar de auto.
"Ik houd het skateboard nog even bij me," zegt Bert als ze het portier openhoudt. "Tot je wat ouder bent. Dan krijg je het van me. Goed?"
Sarah antwoordt niet. Ze geeft hem een zoen op zijn haar.
De dag dat de schoolpoort te smal was
Ik ben benieuwd hoe het verder zal gaan!
Leuk geschreven zo, lekker vlot.
Leuk geschreven zo, lekker vlot.
Ik leef onrustig en onzeker, tussen de liefde en de leegte.
2
Als Bert het oefenzaaltje op de zevende verdieping binnenrijdt, staat daar een vrouw die hij nog nooit gezien heeft met Ron, de verpleger te praten. Als Ron Bert ziet, komt hij meteen naar hem toe en de vrouw loopt als een hondje achter hem aan.
"Dat is de jongen waar ik het over had, mevrouw," zegt Ron en hij knipoogt naar Bert. "Mevrouw is journaliste, Bert. Ze is een reeks over ziekenhuizen aan het schrijven voor een tijdschrift."
De journaliste geeft Bert een hand.
"Mag ik je een paar vragen stellen, Bert? Ik weet al hoe het komt dat je in een rolstoel zit. En ik weet ook dat je er in korte tijd enorm op vooruitgegaan bent. Ik zou het fijn vinden als je in je eigen woorden zou willen vertellen hoe je je voelt."
Wat denk je, mens? Hoe denk je dat een jongen van bijna elf zich voelt als hij opeens niet meer kan lopen?
Het liefst zou Bert haar dat in het gezicht slingeren, maar hij houdt zich in. Hij slikt en begint te vertellen...
Een half jaar geleden is het gebeurd. Hij was een gewone jongen van tien. Opgewekt, veel vrienden, dol op voetballen. Die middag was hij met de fiets op weg naar school. De bestuurder van een donkerblauwe Opel had alleen maar oog voor de auto die hij wilde inhalen en hij zag Bert niet. Bert verloor het bewustzijn op het ogenblik dat de Opel over hem heen reed. Hij had de kreten van de voorbijgangers niet gehoord en hoorde ook niet dat de bestuurder "Hoe heb ik dat kunnen doen!" riep. De sirene van de ambulance, de rit naar het ziekenhuis, het gebeurde maar Bert wist het niet. Toen hij wakker werd, zat zijn moeder naast hem. Ze begon te huilen toen hij zijn ogen opende en "Mama!"zei. "Mama? Wat is er gebeurd?" Ze vertelden het hem niet meteen. Alsof ze hem met soep voederden, lepeltje na lepeltje, goten ze de waarheid naar binnen. En op een dag wist hij het dan toch: hij was verlamd en zou nooit meer kunnen lopen. Nooit meer. Het was een nachtmerrie.
Hij werd geopereerd, herstelde en kreeg een rolstoel.
"En nu moet je alles opnieuw leren..."
De journaliste aarzelt. Ze is bang dat ze de verkeerde dingen zal zeggen. Ze wil hem geen pijn doen. Hem niet nog meer pijn bezorgen dan hij al doorstaan heeft. Hij haalt zijn schouders op.
Ze doet ook maar haar werk, flitst het door hem heen.
"Ik ben nu weer thuis, mevrouw. Ik moet wel nog elke werkdag naar het ziekenhuis komen, maar binnenkort hoeft dat niet meer. Dan mag ik opnieuw naar school." Hij glimlacht. "Ik kan haast niet geloven dat het weer kan. Maar vanzelf is het niet gegaan. Geoefend da ik heb! Het kwam me wel eens de strot uit, hoor! Maar ja, het moest."
Terwijl hij vertelt, zit hij er weer middenin...
Hij wordt een paar maanden jonger en beleeft alles opnieuw. Hoe kom ik vanuit mijn bed in de rolstoel? Hoe rijd ik naar het toilet en de douche? Hoe kom ik bij de deur zonder dat ik overal tegenstoot? Ron deed hem voor hoe het moet. "Als je valt, doe het dan goed," zei hij. "Zorg dat je je geen pijn doen." Hij liet zich op de vloer vallen, trok een gezicht alsof hij doodsbang was en kek gemaakt verontwaardigd als Bert in de lach schoot. "En zo hijs je je op, Bert. En hup, zo kom je opnieuw in je stoel terecht! Kom op, nu jij!" Bert werkte een hele tijd niet mee. Als ene oud mannetje hing hij voorover in zijn stoel en staarde naar zijn handen met een gezicht zonder uitdrukking. Toen Ron op een middag Berts kamer binnenkwam, zat Bert naar buiten te kijken. "Bert? Gaan we even de tuin in? Je moet dringend leren hoe je stoepen op en af moet rijden..." Bert draaide zich met een ruk om. "Rijden? Vroeger liep ik de stoepen op en af! Ik liep, hoor je me? Verrek, man!" Hij schreeuwde het uit. "Vroeger is voorbij, Bert" Ron legde zijn hand op Berts schouder. "Zullen we? Samen? Een, twee, drie...go!" Geen van beiden kon later zeggen hoe vaak het woord "Verrek!" die middag nog knetterde. Ze riepen het allebei en hielden er tegelijk mee op.
"Het helpt niet echt, Bert," zei Ron ten slotte en gaf hem een vriendschappelijk klapje. "Maar lucht het wel een beetje op?" Van toen af heeft Bert zijn miedeloze houding laten varen. Hij doet nu alles wat Ron hem vraagt...
Bert knippert met zijn ogen. Wat heeft hij allemaal verteld.
De journaliste knikt hem toe.
"Nog iets van die bestuurder gehoord? Van de man die je aangereden heeft?"
"Hm..." Hij heeft genoeg van het gesprek. Wat voor zin heeft het alles weer naar boven te halen. "Hij... hij is me komen bezoeken. De eerste keer toen ik op de intensive care lag. Ik wist nog nergens van en herkende hem helemaal niet. Toen hij de tweede keer kwam, zat ik pas in een rolstoel en..." Hij kijkt de andere kant op. "Ik heb niks tegen hem gezegd..."
De stilte doet bijna pijn. De journaliste kucht nog eens.
"Die bestuurder had dus schuld aan het ongeval. Ik neem aan dat de verzekering een flinke schadevergoeding zal uitbetalen..."
"Dat zal wel. Ik weet het niet zo goed."
Bert wrijft over zijn voorhoofd en bijt dan op zijn lippen.
Schadevergoeding? Geld? Wat kan hem dat schelen? Nieuwe benen! Opnieuw kunnen lopen! Wie daarvoor kan zorgen, mag langskomen!
"Ja, mevrouw," zucht hij. "We zullen een behoorlijke som krijgen."
Nu maakt Ron een einde aan het gesprek. "Zullen we dan nu maar wat evenwichtsoegeningen doen, Bert? Je weet hoe belangrijk die voor je zijn! Hoe beter je je evenwicht kunt bewaren, hoe zekerder je je straks zult voelen!"
Als Bert het oefenzaaltje op de zevende verdieping binnenrijdt, staat daar een vrouw die hij nog nooit gezien heeft met Ron, de verpleger te praten. Als Ron Bert ziet, komt hij meteen naar hem toe en de vrouw loopt als een hondje achter hem aan.
"Dat is de jongen waar ik het over had, mevrouw," zegt Ron en hij knipoogt naar Bert. "Mevrouw is journaliste, Bert. Ze is een reeks over ziekenhuizen aan het schrijven voor een tijdschrift."
De journaliste geeft Bert een hand.
"Mag ik je een paar vragen stellen, Bert? Ik weet al hoe het komt dat je in een rolstoel zit. En ik weet ook dat je er in korte tijd enorm op vooruitgegaan bent. Ik zou het fijn vinden als je in je eigen woorden zou willen vertellen hoe je je voelt."
Wat denk je, mens? Hoe denk je dat een jongen van bijna elf zich voelt als hij opeens niet meer kan lopen?
Het liefst zou Bert haar dat in het gezicht slingeren, maar hij houdt zich in. Hij slikt en begint te vertellen...
Een half jaar geleden is het gebeurd. Hij was een gewone jongen van tien. Opgewekt, veel vrienden, dol op voetballen. Die middag was hij met de fiets op weg naar school. De bestuurder van een donkerblauwe Opel had alleen maar oog voor de auto die hij wilde inhalen en hij zag Bert niet. Bert verloor het bewustzijn op het ogenblik dat de Opel over hem heen reed. Hij had de kreten van de voorbijgangers niet gehoord en hoorde ook niet dat de bestuurder "Hoe heb ik dat kunnen doen!" riep. De sirene van de ambulance, de rit naar het ziekenhuis, het gebeurde maar Bert wist het niet. Toen hij wakker werd, zat zijn moeder naast hem. Ze begon te huilen toen hij zijn ogen opende en "Mama!"zei. "Mama? Wat is er gebeurd?" Ze vertelden het hem niet meteen. Alsof ze hem met soep voederden, lepeltje na lepeltje, goten ze de waarheid naar binnen. En op een dag wist hij het dan toch: hij was verlamd en zou nooit meer kunnen lopen. Nooit meer. Het was een nachtmerrie.
Hij werd geopereerd, herstelde en kreeg een rolstoel.
"En nu moet je alles opnieuw leren..."
De journaliste aarzelt. Ze is bang dat ze de verkeerde dingen zal zeggen. Ze wil hem geen pijn doen. Hem niet nog meer pijn bezorgen dan hij al doorstaan heeft. Hij haalt zijn schouders op.
Ze doet ook maar haar werk, flitst het door hem heen.
"Ik ben nu weer thuis, mevrouw. Ik moet wel nog elke werkdag naar het ziekenhuis komen, maar binnenkort hoeft dat niet meer. Dan mag ik opnieuw naar school." Hij glimlacht. "Ik kan haast niet geloven dat het weer kan. Maar vanzelf is het niet gegaan. Geoefend da ik heb! Het kwam me wel eens de strot uit, hoor! Maar ja, het moest."
Terwijl hij vertelt, zit hij er weer middenin...
Hij wordt een paar maanden jonger en beleeft alles opnieuw. Hoe kom ik vanuit mijn bed in de rolstoel? Hoe rijd ik naar het toilet en de douche? Hoe kom ik bij de deur zonder dat ik overal tegenstoot? Ron deed hem voor hoe het moet. "Als je valt, doe het dan goed," zei hij. "Zorg dat je je geen pijn doen." Hij liet zich op de vloer vallen, trok een gezicht alsof hij doodsbang was en kek gemaakt verontwaardigd als Bert in de lach schoot. "En zo hijs je je op, Bert. En hup, zo kom je opnieuw in je stoel terecht! Kom op, nu jij!" Bert werkte een hele tijd niet mee. Als ene oud mannetje hing hij voorover in zijn stoel en staarde naar zijn handen met een gezicht zonder uitdrukking. Toen Ron op een middag Berts kamer binnenkwam, zat Bert naar buiten te kijken. "Bert? Gaan we even de tuin in? Je moet dringend leren hoe je stoepen op en af moet rijden..." Bert draaide zich met een ruk om. "Rijden? Vroeger liep ik de stoepen op en af! Ik liep, hoor je me? Verrek, man!" Hij schreeuwde het uit. "Vroeger is voorbij, Bert" Ron legde zijn hand op Berts schouder. "Zullen we? Samen? Een, twee, drie...go!" Geen van beiden kon later zeggen hoe vaak het woord "Verrek!" die middag nog knetterde. Ze riepen het allebei en hielden er tegelijk mee op.
"Het helpt niet echt, Bert," zei Ron ten slotte en gaf hem een vriendschappelijk klapje. "Maar lucht het wel een beetje op?" Van toen af heeft Bert zijn miedeloze houding laten varen. Hij doet nu alles wat Ron hem vraagt...
Bert knippert met zijn ogen. Wat heeft hij allemaal verteld.
De journaliste knikt hem toe.
"Nog iets van die bestuurder gehoord? Van de man die je aangereden heeft?"
"Hm..." Hij heeft genoeg van het gesprek. Wat voor zin heeft het alles weer naar boven te halen. "Hij... hij is me komen bezoeken. De eerste keer toen ik op de intensive care lag. Ik wist nog nergens van en herkende hem helemaal niet. Toen hij de tweede keer kwam, zat ik pas in een rolstoel en..." Hij kijkt de andere kant op. "Ik heb niks tegen hem gezegd..."
De stilte doet bijna pijn. De journaliste kucht nog eens.
"Die bestuurder had dus schuld aan het ongeval. Ik neem aan dat de verzekering een flinke schadevergoeding zal uitbetalen..."
"Dat zal wel. Ik weet het niet zo goed."
Bert wrijft over zijn voorhoofd en bijt dan op zijn lippen.
Schadevergoeding? Geld? Wat kan hem dat schelen? Nieuwe benen! Opnieuw kunnen lopen! Wie daarvoor kan zorgen, mag langskomen!
"Ja, mevrouw," zucht hij. "We zullen een behoorlijke som krijgen."
Nu maakt Ron een einde aan het gesprek. "Zullen we dan nu maar wat evenwichtsoegeningen doen, Bert? Je weet hoe belangrijk die voor je zijn! Hoe beter je je evenwicht kunt bewaren, hoe zekerder je je straks zult voelen!"
Mooi maar tegelijkertijd ook een triest verhaal..
Ga zeker door
Ga zeker door

3
"Weet je dat het weer wennen voor me zal worden? Op school zijn er wel tweehonderd kinderen, in het ziekenhuis zijn we met zijn vieren. Ik wist helemaal niet dat kinderen in een ziekenhuis ook les krijgen. Mevrouw Bea is een geweldige onderwijzeres. Ze zegt dat ik niet bang hoef te zijn, dat ik gewoon met jullie zal meekunnen..." Bert grinnikt. "Je hebt me natuurlijk ook geweldig geholpen. Hoe vaak ben je niet op bezoek gekomen en heb je me alles niet uitgelegd! Heb ik je daar al wel eens voor bedankt?"
Petra maakt een grimas. Het is prettig dat Bert dat zegt, maar ze voelt zich verlegen. Jurgen ook, dat merkt ze aan de manier waarop hij kijkt.
"Jij zou dat ook voor ons doen, Bert" zegt hij. "We zijn toch vrienden." Hij rekt zich uit. "Hoe zit het eigenlijk met meester Smid? Komt hij je geregeld opzoeken?"
Bert schudt zijn hoofd, nee, sinds het ongeval heeft hij hun onderwijzer maar een enkele keer gezien? Hij haalt zijn schouders op.
"Meester Smid heeft het druk. Met zijn werk voor school, met de toneelgroep..." Petra en Jurgen zwijgen.
"Nog even," zegt Bert. "Dan zien meester Smid en ik mekaar weer elke dag." Gij grijnst. "Echt gemist heb ik hem nog niet hoor!"
"Hallo! Jurgen en ik willen je iets vertellen. Luister je even?"
Petra leunt tegen meester Smids schrijftafel. Hij is even naar de directeur, dus is dit het moment om de klas te vertellen wat ze kwijt wil. Het duurt even, maar dan wordt het toch stil. Ze haalt diep adem.
"Gisteren zijn Jurgen en ik Bert weer eens gaan bezoeken.
Binnenkort komt hij weer naar school. Hij is blij dat het weer kan, maar er is iets waar hij blijkbaar niet aan denkt..." Ze zwijgt even. "Ons lokaal is op de eerste verdieping. En een rolstoel kan niet trap op, trap af lopen..."
Als gewoonlijk is Roel de eerste die iets zegt.
"Maar daar is toch iets aan te doen? Als Bert niet meer naar dit lokaal kan komen, verhuizen we gewoon! We kunnen toch ruilen met een klas die beneden zit! Met 5B bijvoorbeeld!"
De anderen moeten dat even verwerken. Dan beginnen ze door elkaar te roepen.
"De lokalen beneden zijn kleiner!"
"Hier is meer licht!"
"We hebben hier ene boel mooie spullen!"
"Onze kast is de mooiste van de hele school en die kunnen we niet meenemen!"
"Meester Smid is apetrots op dit lokaal! Hij wil hier nooit weg!"
Jurgen maakt op zijn eigen kordate manier een einde aan het kabaal: hij klopt zo hard als hij kan met zijn pennendoos op zijn schrijfblad.
"Is een mooie kast soms belangrijker dan een vriend? Willen we hier blijven omdat er beneden meer licht is? En wie zegt dat de lokalen beneden kleiner zijn? Bert kan er rondjes rijden, zeker weten!"
Petra haakt de knoop door.
"We moeten dit dringend met meester Smid bespreken.
Zodra hij terugkomt beginnen wer erover."
Op het speelplein blijven ze in een kring bij elkaar staan. Hoofden gebogen, stemmen gedempt van teleurstelling.
"Hij is geen goede onderwijzer. Een goede onderwijzer zou het een prima plan vinden."
"Ik wist dat hij nee zou zeggen."
"Ik niet. Hij is streng, maar ik dacht wel dat hij akkoord zou gaan.3
Petra haalt diep adem.
"Bert moet bij ons kunnen zitten! Als het niet lukt, zal het zijn alsof hij gestraft wordt! Het is toch niet zijn schuld dat hij nu in een rolstoel zit."
4
De dagen gaan voorbij. Elke middag rijdt Berts moeder met hem naar het ziekenhuis. Een enkele keer doet zijn vader dat, maar Bert voelt zich meer op zijn gemak als zijn moeder met hem meegaat. Zijn vader heeft het nog steeds heel erg kwaad met wat er gebeurd is.
Als Bert aan zijn oefeningen begint, maakt zijn vader zich zo gauw mogelijk uit de voeten. En als hij terugkomt en Bert nog bezig is, gaat hij onbeweeglijk op een bank zitten. Hij zegt haast niets, kijkt schuw naar de andere patiënten en schrikt zich als iemand hem aanspreekt. Bert begrijpt dat wel. Zijn vader was erg trots op zijn sportieve zoon. Die zal nu nooit meer kunnen lopen en zijn vader heeft tijd nodig om dat onder ogen te zien.
"Weet je dat het weer wennen voor me zal worden? Op school zijn er wel tweehonderd kinderen, in het ziekenhuis zijn we met zijn vieren. Ik wist helemaal niet dat kinderen in een ziekenhuis ook les krijgen. Mevrouw Bea is een geweldige onderwijzeres. Ze zegt dat ik niet bang hoef te zijn, dat ik gewoon met jullie zal meekunnen..." Bert grinnikt. "Je hebt me natuurlijk ook geweldig geholpen. Hoe vaak ben je niet op bezoek gekomen en heb je me alles niet uitgelegd! Heb ik je daar al wel eens voor bedankt?"
Petra maakt een grimas. Het is prettig dat Bert dat zegt, maar ze voelt zich verlegen. Jurgen ook, dat merkt ze aan de manier waarop hij kijkt.
"Jij zou dat ook voor ons doen, Bert" zegt hij. "We zijn toch vrienden." Hij rekt zich uit. "Hoe zit het eigenlijk met meester Smid? Komt hij je geregeld opzoeken?"
Bert schudt zijn hoofd, nee, sinds het ongeval heeft hij hun onderwijzer maar een enkele keer gezien? Hij haalt zijn schouders op.
"Meester Smid heeft het druk. Met zijn werk voor school, met de toneelgroep..." Petra en Jurgen zwijgen.
"Nog even," zegt Bert. "Dan zien meester Smid en ik mekaar weer elke dag." Gij grijnst. "Echt gemist heb ik hem nog niet hoor!"
"Hallo! Jurgen en ik willen je iets vertellen. Luister je even?"
Petra leunt tegen meester Smids schrijftafel. Hij is even naar de directeur, dus is dit het moment om de klas te vertellen wat ze kwijt wil. Het duurt even, maar dan wordt het toch stil. Ze haalt diep adem.
"Gisteren zijn Jurgen en ik Bert weer eens gaan bezoeken.
Binnenkort komt hij weer naar school. Hij is blij dat het weer kan, maar er is iets waar hij blijkbaar niet aan denkt..." Ze zwijgt even. "Ons lokaal is op de eerste verdieping. En een rolstoel kan niet trap op, trap af lopen..."
Als gewoonlijk is Roel de eerste die iets zegt.
"Maar daar is toch iets aan te doen? Als Bert niet meer naar dit lokaal kan komen, verhuizen we gewoon! We kunnen toch ruilen met een klas die beneden zit! Met 5B bijvoorbeeld!"
De anderen moeten dat even verwerken. Dan beginnen ze door elkaar te roepen.
"De lokalen beneden zijn kleiner!"
"Hier is meer licht!"
"We hebben hier ene boel mooie spullen!"
"Onze kast is de mooiste van de hele school en die kunnen we niet meenemen!"
"Meester Smid is apetrots op dit lokaal! Hij wil hier nooit weg!"
Jurgen maakt op zijn eigen kordate manier een einde aan het kabaal: hij klopt zo hard als hij kan met zijn pennendoos op zijn schrijfblad.
"Is een mooie kast soms belangrijker dan een vriend? Willen we hier blijven omdat er beneden meer licht is? En wie zegt dat de lokalen beneden kleiner zijn? Bert kan er rondjes rijden, zeker weten!"
Petra haakt de knoop door.
"We moeten dit dringend met meester Smid bespreken.
Zodra hij terugkomt beginnen wer erover."
Op het speelplein blijven ze in een kring bij elkaar staan. Hoofden gebogen, stemmen gedempt van teleurstelling.
"Hij is geen goede onderwijzer. Een goede onderwijzer zou het een prima plan vinden."
"Ik wist dat hij nee zou zeggen."
"Ik niet. Hij is streng, maar ik dacht wel dat hij akkoord zou gaan.3
Petra haalt diep adem.
"Bert moet bij ons kunnen zitten! Als het niet lukt, zal het zijn alsof hij gestraft wordt! Het is toch niet zijn schuld dat hij nu in een rolstoel zit."
4
De dagen gaan voorbij. Elke middag rijdt Berts moeder met hem naar het ziekenhuis. Een enkele keer doet zijn vader dat, maar Bert voelt zich meer op zijn gemak als zijn moeder met hem meegaat. Zijn vader heeft het nog steeds heel erg kwaad met wat er gebeurd is.
Als Bert aan zijn oefeningen begint, maakt zijn vader zich zo gauw mogelijk uit de voeten. En als hij terugkomt en Bert nog bezig is, gaat hij onbeweeglijk op een bank zitten. Hij zegt haast niets, kijkt schuw naar de andere patiënten en schrikt zich als iemand hem aanspreekt. Bert begrijpt dat wel. Zijn vader was erg trots op zijn sportieve zoon. Die zal nu nooit meer kunnen lopen en zijn vader heeft tijd nodig om dat onder ogen te zien.
ja, die kleine dingen waar je niet aan denkt.
Ga zeker door, heel erg mooi!!
Ga zeker door, heel erg mooi!!
Dankje! 

Het is rustig in het revalidatiezaaltje. Bert rijdt zijn rolstoel naar de hoek waar de kooi staat: een hokje met aan de boven- en zijkanten een soort elastische halters. Hij pakt zo’n halter vast en trekt hem zo ver mogelijk open.
“Goed zo, Bert! Wie niet meer kan lopen, moet sterke armen hebben. Omdingen te doen waarvoor andere mensen ook hun benen gebruiken. Jouw armen lijken stilaan op die van een worstelaar!”
Bert glimlacht. Hij hoeft niet eens opzij te kijken, ook zo weet hij dat Margo achter hem staat.
Margo. Ze is van zijn leeftijd en ze hebben zowat hetzelfde meegemaakt. Nou ja, zij zat niet op een fiets toen het ongeval gebeurde, maar bij haar moeder in de auto. Bert heeft haar hier leren kennen, in het zaaltje vaar ze net als hij komt oefenen. Margo’s revalidatietijd zit er bijna op. Na overmorgen hoeft ze niet meer te komen. Bert zal haar missen. Ze is een vechter en vooral in het begin, toen hij het nog vreselijk kwaad had, heeft ze hem vaak moed ingesproken. “Niet opgeven, jong!” zei ze gisteren. “Niks is zo erg als het lijkt. En we blijven mekaar natuurlijk zien. Al was het maar omdat ik basketbal met je wil blijven spelen!”
Rolstoelbasketbal. Toen hij hier voor het eerst kwam, had Bert er nog nooit van gehoord. Margo heeft het hem geleerd en daarvoor is hij haar dankbaar. Het is fijn om te doen. Nu rijdt ze haar rolstoel tot naast hem. “Ik heb mijn fototoestel bij me, Bert. Ik wil een heleboel foto’s. Van het zaaltje, van Ron en natuurlijk van jou.” Ze zwaait met het toestelletje. “Ron? Om te beginnen wil ik met Bert op de foto. Kan ik thuis net zo vaak naar mijn knappe vriend kijken als ik wil! Kom wat dichter, Bert. Zo! Neem jij een paar foto’s, Ron?”
Ze kan er niet genoeg van krijgen. Na een poosje pakt ze het toestelletje uit Rons handen en begint er zelf aan. Een kwartier later heeft ze er een heel filmrolletje foorgejaagd.
“Morgen zijn ze ontwikkeld. Dan krijg je ze van me, Bert. Als cadeautje. Beloof me dat je ons in een lijstje zet, bij je thuis op de kast!” Ze lacht plagerig. “Want je mag me nooit, nooit vergeten, hoor!”
Bert mompelt maar wat. Margo is altijd zo opgewekt. Hij heeft het daar wel eens moeilijk mee. Als je haar bezig ziet, lijkt het op in een rolstoel zitten de gewoonste zaak van de wereld is. En nu weer dat gedoe met die foto’s. Naast elkaar op een foto! Gezellig allebei in een rolstoel!
Ik moet die foto’s niet, denkt hij. Ik moffel ze weg, zeg thuis niet dat ik ze gekregen heb. In een lijstje op de kast! Hoe komt ze erbij!
Het zit Bert niet mee. Als Margo hem de volgende dag triomfantelijk de foto’s geeft, zijn zijn moeder en Sarah bij hem. Moeder doet ook meteen alsof de foto’s het einde zijn. “Die komen in ons album. Margo! We hebben er een heel mooi. Als je bij ons op bezoek komt, moet je maar eens bladeren in de albums. Kun je zien hoe Bert verandert is.” Ze glimlacht vertederd. “Van schattige baby tot knappe jongen.”
“Knappe jongen in een rolstoel,” mompelt Bert. Maar niemand hoort het.
Sarah gilt dat ze toch ook in dat album staat en dat ze minstens zo’n mooie baby als Bert was.
“Of niet soms?”
De foto’s komen er niet in, denkt Bert. Ik wil ze niet zien.
Die avond zoekt zijn moeder zich te pletter naar het fotoalbum. “In ’s hemelsnaam toch! Zo’n groot album kan toch niet ineens verdwenen zijn! Denk eens na, wie heeft het onlangs nog gezien? Sarah? Jij misschien?”
Ik, denkt Bert. Daarstraks. Toen ik het tussen de muur en mijn kleerkast schoof.
Hij rijdt zijn rolstoel naar het raam. Niemand komt op het idee hem te vragen mee te zoeken. Hij bijt met zijn tanden in zijn lip en zwijgt.
“Goed zo, Bert! Wie niet meer kan lopen, moet sterke armen hebben. Omdingen te doen waarvoor andere mensen ook hun benen gebruiken. Jouw armen lijken stilaan op die van een worstelaar!”
Bert glimlacht. Hij hoeft niet eens opzij te kijken, ook zo weet hij dat Margo achter hem staat.
Margo. Ze is van zijn leeftijd en ze hebben zowat hetzelfde meegemaakt. Nou ja, zij zat niet op een fiets toen het ongeval gebeurde, maar bij haar moeder in de auto. Bert heeft haar hier leren kennen, in het zaaltje vaar ze net als hij komt oefenen. Margo’s revalidatietijd zit er bijna op. Na overmorgen hoeft ze niet meer te komen. Bert zal haar missen. Ze is een vechter en vooral in het begin, toen hij het nog vreselijk kwaad had, heeft ze hem vaak moed ingesproken. “Niet opgeven, jong!” zei ze gisteren. “Niks is zo erg als het lijkt. En we blijven mekaar natuurlijk zien. Al was het maar omdat ik basketbal met je wil blijven spelen!”
Rolstoelbasketbal. Toen hij hier voor het eerst kwam, had Bert er nog nooit van gehoord. Margo heeft het hem geleerd en daarvoor is hij haar dankbaar. Het is fijn om te doen. Nu rijdt ze haar rolstoel tot naast hem. “Ik heb mijn fototoestel bij me, Bert. Ik wil een heleboel foto’s. Van het zaaltje, van Ron en natuurlijk van jou.” Ze zwaait met het toestelletje. “Ron? Om te beginnen wil ik met Bert op de foto. Kan ik thuis net zo vaak naar mijn knappe vriend kijken als ik wil! Kom wat dichter, Bert. Zo! Neem jij een paar foto’s, Ron?”
Ze kan er niet genoeg van krijgen. Na een poosje pakt ze het toestelletje uit Rons handen en begint er zelf aan. Een kwartier later heeft ze er een heel filmrolletje foorgejaagd.
“Morgen zijn ze ontwikkeld. Dan krijg je ze van me, Bert. Als cadeautje. Beloof me dat je ons in een lijstje zet, bij je thuis op de kast!” Ze lacht plagerig. “Want je mag me nooit, nooit vergeten, hoor!”
Bert mompelt maar wat. Margo is altijd zo opgewekt. Hij heeft het daar wel eens moeilijk mee. Als je haar bezig ziet, lijkt het op in een rolstoel zitten de gewoonste zaak van de wereld is. En nu weer dat gedoe met die foto’s. Naast elkaar op een foto! Gezellig allebei in een rolstoel!
Ik moet die foto’s niet, denkt hij. Ik moffel ze weg, zeg thuis niet dat ik ze gekregen heb. In een lijstje op de kast! Hoe komt ze erbij!
Het zit Bert niet mee. Als Margo hem de volgende dag triomfantelijk de foto’s geeft, zijn zijn moeder en Sarah bij hem. Moeder doet ook meteen alsof de foto’s het einde zijn. “Die komen in ons album. Margo! We hebben er een heel mooi. Als je bij ons op bezoek komt, moet je maar eens bladeren in de albums. Kun je zien hoe Bert verandert is.” Ze glimlacht vertederd. “Van schattige baby tot knappe jongen.”
“Knappe jongen in een rolstoel,” mompelt Bert. Maar niemand hoort het.
Sarah gilt dat ze toch ook in dat album staat en dat ze minstens zo’n mooie baby als Bert was.
“Of niet soms?”
De foto’s komen er niet in, denkt Bert. Ik wil ze niet zien.
Die avond zoekt zijn moeder zich te pletter naar het fotoalbum. “In ’s hemelsnaam toch! Zo’n groot album kan toch niet ineens verdwenen zijn! Denk eens na, wie heeft het onlangs nog gezien? Sarah? Jij misschien?”
Ik, denkt Bert. Daarstraks. Toen ik het tussen de muur en mijn kleerkast schoof.
Hij rijdt zijn rolstoel naar het raam. Niemand komt op het idee hem te vragen mee te zoeken. Hij bijt met zijn tanden in zijn lip en zwijgt.
Maar ik hoop de schrijfster van dit verhaal niet, en dat ze dus snel doorschrijftyesdnil schreef:Hij bijt met zijn tanden in zijn lip en zwijgt.

5
“Je wilde toch zo graag naar school? Ik snap niet waarom je je ineens weer zenuwachtig maakt. De anderen weten toch dat je nu in een rolstoel zit. Petra en Jurgen zullen je met plezier overal mee helpen. Je hoeft maar te vingerknippen en hop, ze doen wat je vraagt!”
“Maar ik ben bang… eh, plassen enzo…” zegt Bet met een vuurrood gezicht.
Zijn moeder kan hem nauwelijks verstaan, maar begrijpt toch meteen wat hij bedoelt. Ze geeft hem een klapje op zijn schouder en knikt hem toe.
“Je onderlichaam was volledig verlamd, Bert. Het was dus normaal dat je het niet meer voelde als je naar het toilet moest. Maar je hebt al een klein beetje gevoel teruggekregen. Genoeg om te weten wanneer je moet. Oké, nu en dan zul je nog wel eens een ongelukje hebben. Maar dat zal steeds minder vaak gebeuren…”
In het glas van de magnetron ziet ze haar eigen gezicht. Ik word misselijk van mezelf, denkt ze. Altijd opgewekt zijn, altijd doen alsof het allemaal niet zo erg is. Je mag lekker weer naar school, jongen. In een rolstoel, want je kunt niet meer lopen, maar verder is alles in orde…
Ze zucht en knikt tegen haar spiegelbeeld. Proberen opgewekt te blijven is toch het enige wat erop zit? Ze haalt diep adem.
“Meester Smid laat niet veel van zich horen. Papa en ik zijn van plan een afspraak met hem te maken. Nog een week, dan ga je opnieuw naar school. We willen weten of de klas er helemaal klaar voor is…”
6
Meester Smid heeft er de pest in. Het is verdomme ook altijd wat.
Natuurlijk kan die jongen het niet helpen dat hij nu in een rolstoel zit denkt hij. Maar wie zit met de last? Ik, zijn onderwijzer!
Vanmorgen heeft het schoolhoofd hem erover aangesproken. “Stefaan? Ja, ik heb gehoord dat die jongen terugkomt. Er zal het een en ander geregeld moeten worden… Ik heb het nu net erg druk, zorg jij dat alles in orde komt?”
En dat was het. Of Smid er even voor kan zorgen dat alles in orde komt!
Mompelend, met zijn handen in zijn zakken en gebogen hoofd, loopt meester Smid heen en weer.
Maar die jongen zit verdomme in een rolstoel! Hij kan niet naar zijn lokaal komen! Zelfs niet als hij geholpen wordt!
Hij gaat voor de antieke ovalen spiegel staan, drukt zijn gezicht tegen het glas en kijkt in zijn eigen boze ogen.
Wat verwachten ze nu eigenlijk? Dat een hele klas verhuist? Naar een lokaal dat er heel wat minder gezellig uitziet? Moet een hele klas weg omdat één jongen niet langer de trap op kan? De klas doet wel alsof ze de verhuizing normaal vinden, maar als ze in het andere lokaal zitten, zal het gezeur beginnen. Ze zullen hun mooie lokaal heel vlug missen. Maar dan zal het te laat zijn…
Hij gromt. Overmorgen komen de ouders van die jongen, even met hem praten. Dat zijn er weer twee die verwachten dat hij ervoor zal zorgen dat alles van een leien dakje zal lopen… Hij schudt zijn hoofd.
“Bert moet maar naar 5B,” mompelt hij. “Die zit beneden, ik blijf waar ik ben!”
Hij kijkt op zijn horloge. Zo laat al? Hij moet nog iets anders aantrekken. Zijn sportjasje en een ander overhemd.
Hij is dol op zwart, maar Ilse heeft daar een hekel aan. Daar is hij onlangs toevallig achter gekomen en hij wil niets doen wat haar zou kunnen ergeren…
Meester Smid is al jaren lid van de toneelgroep van het dorp. Sinds Ilse erbij gekomen is, slaat hij niet één repetitie meer over. Ilse ziet er leuk uit, heeft talent en vindt zichzelf de meest interessante vrouw van het land. Ze weet natuurlijk dat meester Smid het lelijk van haar te pakken heeft, maar ze doet of haar neus bloedt. Zo’n grote, strenge man in een verlegen jongetje zien veranderen vindt ze enig.
“Je wilde toch zo graag naar school? Ik snap niet waarom je je ineens weer zenuwachtig maakt. De anderen weten toch dat je nu in een rolstoel zit. Petra en Jurgen zullen je met plezier overal mee helpen. Je hoeft maar te vingerknippen en hop, ze doen wat je vraagt!”
“Maar ik ben bang… eh, plassen enzo…” zegt Bet met een vuurrood gezicht.
Zijn moeder kan hem nauwelijks verstaan, maar begrijpt toch meteen wat hij bedoelt. Ze geeft hem een klapje op zijn schouder en knikt hem toe.
“Je onderlichaam was volledig verlamd, Bert. Het was dus normaal dat je het niet meer voelde als je naar het toilet moest. Maar je hebt al een klein beetje gevoel teruggekregen. Genoeg om te weten wanneer je moet. Oké, nu en dan zul je nog wel eens een ongelukje hebben. Maar dat zal steeds minder vaak gebeuren…”
In het glas van de magnetron ziet ze haar eigen gezicht. Ik word misselijk van mezelf, denkt ze. Altijd opgewekt zijn, altijd doen alsof het allemaal niet zo erg is. Je mag lekker weer naar school, jongen. In een rolstoel, want je kunt niet meer lopen, maar verder is alles in orde…
Ze zucht en knikt tegen haar spiegelbeeld. Proberen opgewekt te blijven is toch het enige wat erop zit? Ze haalt diep adem.
“Meester Smid laat niet veel van zich horen. Papa en ik zijn van plan een afspraak met hem te maken. Nog een week, dan ga je opnieuw naar school. We willen weten of de klas er helemaal klaar voor is…”
6
Meester Smid heeft er de pest in. Het is verdomme ook altijd wat.
Natuurlijk kan die jongen het niet helpen dat hij nu in een rolstoel zit denkt hij. Maar wie zit met de last? Ik, zijn onderwijzer!
Vanmorgen heeft het schoolhoofd hem erover aangesproken. “Stefaan? Ja, ik heb gehoord dat die jongen terugkomt. Er zal het een en ander geregeld moeten worden… Ik heb het nu net erg druk, zorg jij dat alles in orde komt?”
En dat was het. Of Smid er even voor kan zorgen dat alles in orde komt!
Mompelend, met zijn handen in zijn zakken en gebogen hoofd, loopt meester Smid heen en weer.
Maar die jongen zit verdomme in een rolstoel! Hij kan niet naar zijn lokaal komen! Zelfs niet als hij geholpen wordt!
Hij gaat voor de antieke ovalen spiegel staan, drukt zijn gezicht tegen het glas en kijkt in zijn eigen boze ogen.
Wat verwachten ze nu eigenlijk? Dat een hele klas verhuist? Naar een lokaal dat er heel wat minder gezellig uitziet? Moet een hele klas weg omdat één jongen niet langer de trap op kan? De klas doet wel alsof ze de verhuizing normaal vinden, maar als ze in het andere lokaal zitten, zal het gezeur beginnen. Ze zullen hun mooie lokaal heel vlug missen. Maar dan zal het te laat zijn…
Hij gromt. Overmorgen komen de ouders van die jongen, even met hem praten. Dat zijn er weer twee die verwachten dat hij ervoor zal zorgen dat alles van een leien dakje zal lopen… Hij schudt zijn hoofd.
“Bert moet maar naar 5B,” mompelt hij. “Die zit beneden, ik blijf waar ik ben!”
Hij kijkt op zijn horloge. Zo laat al? Hij moet nog iets anders aantrekken. Zijn sportjasje en een ander overhemd.
Hij is dol op zwart, maar Ilse heeft daar een hekel aan. Daar is hij onlangs toevallig achter gekomen en hij wil niets doen wat haar zou kunnen ergeren…
Meester Smid is al jaren lid van de toneelgroep van het dorp. Sinds Ilse erbij gekomen is, slaat hij niet één repetitie meer over. Ilse ziet er leuk uit, heeft talent en vindt zichzelf de meest interessante vrouw van het land. Ze weet natuurlijk dat meester Smid het lelijk van haar te pakken heeft, maar ze doet of haar neus bloedt. Zo’n grote, strenge man in een verlegen jongetje zien veranderen vindt ze enig.
7
“Bert? Els en ik zitten in de tuin. We willen dat nieuwe gezelschapspel spelen maar we snappen de uitleg niet. Kom jij ons even helpen?”
Bert kreunt. “Verdraaid, Sarah! Je vriendin is er wel heel vroeg bij! Ik ben nog niet goed wakker!”
Hij weet ook wel dat hij maar wat zit te leuteren. Hij heeft gewoon geen zin om bij zijn zus en haar vriendin te gaan zitten. Dat komt doordat hij weer gedroomd heeft.
Natuurlijk droomde hij vroeger ook. Maar als hij wakker werd, hadden de dromen hem verlaten en vergat hij ze.
Sinds het ongeval neemt hij ze mee, de dag in. Ze plagen hem, maken hem onrustig en opstandig. Want in zijn dromen kan hij lopen! Lopen, springen en voetballen! Maar als hij gedroomd heeft, heeft hij het weer even heel moeilijk om een jongen in een rolstoel te zijn. Hij zucht. “Ik kom, Sarah! Even mijn thee opdrinken!”
8
“Maar iedereen in de klas weet toch dat je in een rolstoel zit! Niemand van ons zal raar tegen je doen, daar kun je van op aan! Als je hulp nodig hebt, zullen we je helpen en…”
“Och…” Bert veegt met zijn hand over zijn mond.
Over zijn hoofd kijken Jurgen en Petra elkaar aan.
“ Zeg het maar, Bert.”
Bert hoest eens.
“Ons klaslokaal ligt op de eerste verdieping. Hoe denk je dat ik daar geraak?”
Kennelijk heeft Jurgen buiten iets interessants gezien. Met zijn handen in zijn zakken gaat hij voor het raam staan.
Petra’s gezicht wordt rood.
“Kom jij volgende week nu maar gewoon naar school, Bert. De rest komt allemaal in orde.”
Gelukkig gaat Bert daar niet meer op in. Even later zitten ze samen een les aardrijkskunde door te nemen en als Petra en Jurgen een half uur later opstappen, lijkt Bert het probleem vergeten.
Buiten barsten Petra en Jurgen los.
“Bert moest eens weten dat we het er in de klas nog maar net over gehad hebben!” giechelt Petra. “Ik wist gewoon niet waar te kijken toen hij er ineens over begon! En wij die dachten dat hij er zelf niet opgekomen was! Zoals jij naar buiten ging staan kijken zonder iets te zeggen! Stom, hoor!”
Jurgen haalt zijn schouders op.
“Morgen gaan Berts ouders met meester Smid praten. Ik ben benieuwd wat hij hun gaat vertellen.”
“Ik ook, Jurgen. Nog even, dan weten we het.”
9
Meester Smid legt de hoorn van de telefoon zo voorzichtig neer alsof die van glas is. Ilse heeft gebeld. Haar auto doet het niet en straks heeft ze een repetitie. Wil Stefaan haar een lift nar het cultureen centrum geven?
“Als het nodig is, geef ik je een lift naar het einde van de wereld,” heeft meester Smid geantwoord.
Bijna een uur te vroeg belt hij aan bij Ilses appartement. Als ze al verbaasd is, laat ze het in ieder geval niet merken. Ze drinken een glaasje en praten wat. Tot het tijd is om te vertrekken.
“Het wordt vast een goede voorstelling,” zegt Ilse als ze bij het centrum aankomen, “Denk je ook niet, Stefaan?”
Hij haast zich om de deur voor haar open te houden.
“Dankzij jou. Je hebt het in je. Je zou zo naar een bekend gezelschap kunnen stappen.”
“Misschien doe ik dat wel,” zegt Ilse nadenkend. “Je weet dat ik toneelschool gedaan heb. Ik ken de juiste mensen…”
De jaloezie jaagt door meester Smid heen. Hij had beter gezwegen. Als ze dat meent, is hij haar kwijt. Zodra ze bij een bekend gezelschap werkt, ziet ze hem vast niet meer staan. Hij glimlacht wat beverig.
Vooral niet laten merken hoe ongerust ik ben! Denkt hij.
“Zullen we alvast wat repeteren?” stelt hij voor. “De scène waarin ik de trap afkom als jij zit te lezen…”
Is hij nog in de war door het gesprekje van daarnet? Als Ilse met een boek bij de tafel gaat zitten en hij de trap afkomt, struikelt hij. De hak van zijn linkerschoen blijft haperen aan een trede. Met een schreeuw smakt hij op het toneel.
“Beter nu een stommiteit doen dan bij de opvoering,” zegt Ilse luchtig.
Hij krabbelt overeind en ziet dat ze in het script zit te bladeren.
“Straks ben je gehandicapt,” zegt ze verstrooid. “Dan kun je je rolletje vergeten.”
Hij knikt sullig. Op zich een houding te geven klopt hij wat stof van zijn kleren.
“En een gehandicapte zie jij natuurlijk niet zitten…”
Ze lacht klingelend. “Precies jongen! Met een partner die gehandicapt is, wil ik niet in zee!” Hij voelt zich ijskoud worden.
“Bert? Els en ik zitten in de tuin. We willen dat nieuwe gezelschapspel spelen maar we snappen de uitleg niet. Kom jij ons even helpen?”
Bert kreunt. “Verdraaid, Sarah! Je vriendin is er wel heel vroeg bij! Ik ben nog niet goed wakker!”
Hij weet ook wel dat hij maar wat zit te leuteren. Hij heeft gewoon geen zin om bij zijn zus en haar vriendin te gaan zitten. Dat komt doordat hij weer gedroomd heeft.
Natuurlijk droomde hij vroeger ook. Maar als hij wakker werd, hadden de dromen hem verlaten en vergat hij ze.
Sinds het ongeval neemt hij ze mee, de dag in. Ze plagen hem, maken hem onrustig en opstandig. Want in zijn dromen kan hij lopen! Lopen, springen en voetballen! Maar als hij gedroomd heeft, heeft hij het weer even heel moeilijk om een jongen in een rolstoel te zijn. Hij zucht. “Ik kom, Sarah! Even mijn thee opdrinken!”
8
“Maar iedereen in de klas weet toch dat je in een rolstoel zit! Niemand van ons zal raar tegen je doen, daar kun je van op aan! Als je hulp nodig hebt, zullen we je helpen en…”
“Och…” Bert veegt met zijn hand over zijn mond.
Over zijn hoofd kijken Jurgen en Petra elkaar aan.
“ Zeg het maar, Bert.”
Bert hoest eens.
“Ons klaslokaal ligt op de eerste verdieping. Hoe denk je dat ik daar geraak?”
Kennelijk heeft Jurgen buiten iets interessants gezien. Met zijn handen in zijn zakken gaat hij voor het raam staan.
Petra’s gezicht wordt rood.
“Kom jij volgende week nu maar gewoon naar school, Bert. De rest komt allemaal in orde.”
Gelukkig gaat Bert daar niet meer op in. Even later zitten ze samen een les aardrijkskunde door te nemen en als Petra en Jurgen een half uur later opstappen, lijkt Bert het probleem vergeten.
Buiten barsten Petra en Jurgen los.
“Bert moest eens weten dat we het er in de klas nog maar net over gehad hebben!” giechelt Petra. “Ik wist gewoon niet waar te kijken toen hij er ineens over begon! En wij die dachten dat hij er zelf niet opgekomen was! Zoals jij naar buiten ging staan kijken zonder iets te zeggen! Stom, hoor!”
Jurgen haalt zijn schouders op.
“Morgen gaan Berts ouders met meester Smid praten. Ik ben benieuwd wat hij hun gaat vertellen.”
“Ik ook, Jurgen. Nog even, dan weten we het.”
9
Meester Smid legt de hoorn van de telefoon zo voorzichtig neer alsof die van glas is. Ilse heeft gebeld. Haar auto doet het niet en straks heeft ze een repetitie. Wil Stefaan haar een lift nar het cultureen centrum geven?
“Als het nodig is, geef ik je een lift naar het einde van de wereld,” heeft meester Smid geantwoord.
Bijna een uur te vroeg belt hij aan bij Ilses appartement. Als ze al verbaasd is, laat ze het in ieder geval niet merken. Ze drinken een glaasje en praten wat. Tot het tijd is om te vertrekken.
“Het wordt vast een goede voorstelling,” zegt Ilse als ze bij het centrum aankomen, “Denk je ook niet, Stefaan?”
Hij haast zich om de deur voor haar open te houden.
“Dankzij jou. Je hebt het in je. Je zou zo naar een bekend gezelschap kunnen stappen.”
“Misschien doe ik dat wel,” zegt Ilse nadenkend. “Je weet dat ik toneelschool gedaan heb. Ik ken de juiste mensen…”
De jaloezie jaagt door meester Smid heen. Hij had beter gezwegen. Als ze dat meent, is hij haar kwijt. Zodra ze bij een bekend gezelschap werkt, ziet ze hem vast niet meer staan. Hij glimlacht wat beverig.
Vooral niet laten merken hoe ongerust ik ben! Denkt hij.
“Zullen we alvast wat repeteren?” stelt hij voor. “De scène waarin ik de trap afkom als jij zit te lezen…”
Is hij nog in de war door het gesprekje van daarnet? Als Ilse met een boek bij de tafel gaat zitten en hij de trap afkomt, struikelt hij. De hak van zijn linkerschoen blijft haperen aan een trede. Met een schreeuw smakt hij op het toneel.
“Beter nu een stommiteit doen dan bij de opvoering,” zegt Ilse luchtig.
Hij krabbelt overeind en ziet dat ze in het script zit te bladeren.
“Straks ben je gehandicapt,” zegt ze verstrooid. “Dan kun je je rolletje vergeten.”
Hij knikt sullig. Op zich een houding te geven klopt hij wat stof van zijn kleren.
“En een gehandicapte zie jij natuurlijk niet zitten…”
Ze lacht klingelend. “Precies jongen! Met een partner die gehandicapt is, wil ik niet in zee!” Hij voelt zich ijskoud worden.
Ohh echt een bitch, keihard..
Ben benieuwd naar het vervolg en of hij na zo'n uitspraak die kansen voor Bert overdenkt
Ben benieuwd naar het vervolg en of hij na zo'n uitspraak die kansen voor Bert overdenkt

10
Het zit in meester Smids hoofd en hij krijgt het er niet meer uit. Telkens opnieuw hoort hij wat Ilse zei en ziet hij de blik in haar ogen. “Met een gehandicapte wil ik niet in zee…”
Bert, denkt meester Smid. Bert is nu gehandicapt. Hij was sportief en sterk. Was. Nu zit hij in een rolstoel. Hij is nog niet eens elf en hij zal nog heel vaak mensen ontmoeten die net als Ilse denken. Geen gehandicapten. Ze horen er niet bij… Het is wreed. Wreed en ondankbaar. Wie wel kan lopen en nergens last van heeft, zou zich moeten uitsloven om mensen die niet zo gelukkig zijn te helpen…
Het zijn vreemde dagen voor meester Smid. Hij voelt zich raar. Alsof iets of iemand hem dwingt naar zichzelf te kijken. En er zijn prettigere dingen dan zien wat hij is. Is Ilse egoïstisch? Kan zijn. Maar zelf is hij geen haar beter…
De volgende ochtend na de rekenles neemt meester Smid een besluit.
“Luister je even? Ik wil iets zeggen… Het gaat over de verhuizing.” Meteen is het zo stil dat het lijkt alsof de klas zelfs niet meer ademt. “Ik heb nagedacht en…”
Met zijn achttienen zijn ze. Tien jongens en acht meisjes. Dat zijn zesendertig ogen. Zesendertig ogen die strak naar zijn gezicht kijken. Hem de woorden van de lippen lezen. Hij kucht even en dan zegt hij het. Hij praat heel snel. Hoe vlugger hij her vertelt, hoe vlugger hij ervan af is.
“… en ik ben daarstraks even met mevrouw Kasteels van 5B gaan praten en het is ok. We ruilen van lokaal. Vraag je thuis of je morgen wat langer mag blijven? Dan verkrassen we naar beneden. Vanaf donderdag zitten wij in ons nieuwe lokaal…” Hij wrijft over zijn voorhoofd. “Het zal allemaal best wel meevallen …”
De klas weet heel goed dat hij dat zegt om zichzelf moed in te spreken, maar niemand kikt. Ze zijn verrukt. Ze krijgen hun zin. Bert zal blij zijn.
Petra is van hen allemaal het aardigst. Als de bel gaat, loopt ze naar voren.
“Meester… We vinden het erg fijn dat u het goed vindt. Mag ik u in naam van de hele klas…”
Maar meester Smid wuift haar weg. Oké, hij heeft toegegeven, maar er nu ook eindeloos over gaan zeuren is te veel van het goede.
“We verklappen het niet. We laten Bert gewoon naar school komen. We kunnen het zelfs even doen alsof we naar boven willen lopen. En dan hop! Rijden we zijn stoel naar ons nieuwe lokaal en zeggen dat we voortaan daar zullen wonen…”
“Wonen doe ik nog steeds thuis hoor!”, zegt Roel. “Bij mijn moeder en mijn vader.”
Hij is de enige die lacht. De anderen zijn met hun gedachten bij wat Jurgen gezegt heeft. Plannen maken. Dingen verzwijgen om iemand te verrassen. Tof!
“Berts ouders mogen het hem ook niet vertellen! En meester Smid evenmin!” Petra’s gezicht wordt er rood van. “Wie zegt het tegen meester Smid? Jij, Roel? Oké, dan waarschuwen Jurgen en ik Berts ouders…”
Het zit in meester Smids hoofd en hij krijgt het er niet meer uit. Telkens opnieuw hoort hij wat Ilse zei en ziet hij de blik in haar ogen. “Met een gehandicapte wil ik niet in zee…”
Bert, denkt meester Smid. Bert is nu gehandicapt. Hij was sportief en sterk. Was. Nu zit hij in een rolstoel. Hij is nog niet eens elf en hij zal nog heel vaak mensen ontmoeten die net als Ilse denken. Geen gehandicapten. Ze horen er niet bij… Het is wreed. Wreed en ondankbaar. Wie wel kan lopen en nergens last van heeft, zou zich moeten uitsloven om mensen die niet zo gelukkig zijn te helpen…
Het zijn vreemde dagen voor meester Smid. Hij voelt zich raar. Alsof iets of iemand hem dwingt naar zichzelf te kijken. En er zijn prettigere dingen dan zien wat hij is. Is Ilse egoïstisch? Kan zijn. Maar zelf is hij geen haar beter…
De volgende ochtend na de rekenles neemt meester Smid een besluit.
“Luister je even? Ik wil iets zeggen… Het gaat over de verhuizing.” Meteen is het zo stil dat het lijkt alsof de klas zelfs niet meer ademt. “Ik heb nagedacht en…”
Met zijn achttienen zijn ze. Tien jongens en acht meisjes. Dat zijn zesendertig ogen. Zesendertig ogen die strak naar zijn gezicht kijken. Hem de woorden van de lippen lezen. Hij kucht even en dan zegt hij het. Hij praat heel snel. Hoe vlugger hij her vertelt, hoe vlugger hij ervan af is.
“… en ik ben daarstraks even met mevrouw Kasteels van 5B gaan praten en het is ok. We ruilen van lokaal. Vraag je thuis of je morgen wat langer mag blijven? Dan verkrassen we naar beneden. Vanaf donderdag zitten wij in ons nieuwe lokaal…” Hij wrijft over zijn voorhoofd. “Het zal allemaal best wel meevallen …”
De klas weet heel goed dat hij dat zegt om zichzelf moed in te spreken, maar niemand kikt. Ze zijn verrukt. Ze krijgen hun zin. Bert zal blij zijn.
Petra is van hen allemaal het aardigst. Als de bel gaat, loopt ze naar voren.
“Meester… We vinden het erg fijn dat u het goed vindt. Mag ik u in naam van de hele klas…”
Maar meester Smid wuift haar weg. Oké, hij heeft toegegeven, maar er nu ook eindeloos over gaan zeuren is te veel van het goede.
“We verklappen het niet. We laten Bert gewoon naar school komen. We kunnen het zelfs even doen alsof we naar boven willen lopen. En dan hop! Rijden we zijn stoel naar ons nieuwe lokaal en zeggen dat we voortaan daar zullen wonen…”
“Wonen doe ik nog steeds thuis hoor!”, zegt Roel. “Bij mijn moeder en mijn vader.”
Hij is de enige die lacht. De anderen zijn met hun gedachten bij wat Jurgen gezegt heeft. Plannen maken. Dingen verzwijgen om iemand te verrassen. Tof!
“Berts ouders mogen het hem ook niet vertellen! En meester Smid evenmin!” Petra’s gezicht wordt er rood van. “Wie zegt het tegen meester Smid? Jij, Roel? Oké, dan waarschuwen Jurgen en ik Berts ouders…”

11
“Slecht geslapen, Bert? Je ziet zo bleek.” Sarah snijdt de korsten van haar boterham. “Jullie eten alles op. Ik denk tenminste aan de vogeltjes.”
Die droom kan ik haar vertellen, denkt Bert. Hij was raar. Ze zal het grappig vinden.
“Ik heb gedroomd dat ik naar school reed. De poort stond open, maar ik kon niet naar binnen!”
“Wat gek! Was de schoolpoort ineens te smal?”
Bert haalt zijn schouders op.
“Ik kon niet naar binnen. Dat is het enige dat ik weet. Het was erg vervelend.
“Misschien durfde je niet naar binnen…”
Bert schrikt van wat Sarah zegt.
Bert is de hele dag voor onderzoek in het ziekenhuis geweest. Hij is moe als hij thuiskomt. Erg moe.
“Maandag weer naar school,” zegt zijn moeder bezorgd. “Je ziet het toch nog wel zitten, Bert?”
Hij knikt. Hij laat zijn ogen loom door de kamer glijden en opeens krijgt hij een schok. In het midden van het dressoir staat een zilveren lijstje met een foto erin. Hij slikt.
“Dat is een van de foto’s van Margo! Wie heeft...”
“Ik! Ik heb twee lijstjes gekocht. Mama heeft dat betaald, ik het lijstje dat nu op mijn kamer staat. Mooi hé?”
Sarah is zo verrukt dat ze de woorden niet zegt maar zingt.
Bert staart naar de foto. Margo en hij. Naast elkaar. Allebei in een rolstoel. Margo met een stralende glimlach, hij met een gezicht alsof het hem allemaal te veel is. Alsof leven, voortleven hem moeite kost.
Ik moet daarmee ophouden, denkt hij. Een voorbeeld nemen aan Margo. Het is zoals het is, ik moet ervan maken wat er nog van te maken is.
Hij kijkt op. “Sarah? Ik weet waar het fotoalbum ligt. Ik haal het even.”
Hij grinnikt als ze hem ongelovig aanstaart. Mama straks uitleggen waarom ik het album heb laten verdwijnen, zal moeilijker zijn! Denkt hij.
Bert voelt het: hij is erbovenop aan het komen. Wat gebeurd is, is verschrikkelijk, maar hij leeft. En hij staat er niet alleen voor. Er zijn mensen die van hem houden. Hij kan nog een boel dingen doen en zal vast wel ondervinden dat er nog meer, veel meer is wat hij kan.
Margo heeft hij al een paar dagen niet gezien. Ze heeft wel gebeld en beloofd dat ze binnenkort op bezoek komt. Dat ik Margo heb leren kennen, is een geluk geweest, denkt hij. Ze is aardig en heeft me al dikwijls weer wat moed gegeven.
Hij maakt een grimas. Hij mag haar verdraaid wel eens een cadeautje geven! Hij wacht tot Sarah thuiskomt.
“Sarah, heb je zin om samen een knuffel te gaan kopen? In die winkel op het plein, je weet wel. Een beertje. Liefst een wit. Ik…”
Sarah schiet in de lach.
“Zou jij graag een beertje hebben? En durf je dat niet in je eentje te gaan kopen? Dan gaat zus wel met je mee, hoor, jongetje!”
“Het is voor Margo. Ze verzamelt beertjes. Dar is een hobby van haar. En ik… ik wil haar iets geven.”
Hij verwacht dat Sarah hem nog wel even zal blijven plagen, maar dat doet ze niet.
“Oké!” zegt ze tot zijn opluchting. “Wanneer wil je het gaan kopen? Nu meteen? Die winkel blijft minstens tot zes uur open. Als ik eerst vlug een boterham mag eten, loop ik wel even met je mee…!”
“Je hebt het fantastisch gedaan, Bert! Ik ben trots op je, het is niet mijn gewoonte, maar ik heb een kleinigheid voor je…”
Bert voelt zijn ogen groot worden van verbazing. Verdraaid, Ron is verlegen! Wat zegt hij nu? Wil hij Bert iets geven?
“Het stond in de etalage van een winkeltje waas ik nog nooit voorbijgekomen was. Ik vond het er leuk uitzien en echt bij jou passen. Asjeblieft!”
Bert kijkt naar het beeldje dat Ron hem geeft. Het stelt een jongen voor. Een jongen die een bal vasthoudt.
“Voor het ongeval was je goed in boetballen en nu word je misschien wel kampioen in rolstoelbasketbal. Ik heb naar je gekeken als jij en Margo aan het spelen waren. Je bent begaafd, Bert. Echt waar.”
Het lijkt wel cadeautjesweek! Denkt Bert. Ik heb net iets voor Margo gekocht en nu krijg ik iets van Ron.
Hij legt het beeldje op zijn schoot, pakt Rons handen en legt de zijne eromheen.
“Bedankt, Ron. Je bent een verpleger uit duizend!”
“Uit duizend?” grinnikt Ron. “Mag het ook wat meer zijn?”
“Slecht geslapen, Bert? Je ziet zo bleek.” Sarah snijdt de korsten van haar boterham. “Jullie eten alles op. Ik denk tenminste aan de vogeltjes.”
Die droom kan ik haar vertellen, denkt Bert. Hij was raar. Ze zal het grappig vinden.
“Ik heb gedroomd dat ik naar school reed. De poort stond open, maar ik kon niet naar binnen!”
“Wat gek! Was de schoolpoort ineens te smal?”
Bert haalt zijn schouders op.
“Ik kon niet naar binnen. Dat is het enige dat ik weet. Het was erg vervelend.
“Misschien durfde je niet naar binnen…”
Bert schrikt van wat Sarah zegt.
Bert is de hele dag voor onderzoek in het ziekenhuis geweest. Hij is moe als hij thuiskomt. Erg moe.
“Maandag weer naar school,” zegt zijn moeder bezorgd. “Je ziet het toch nog wel zitten, Bert?”
Hij knikt. Hij laat zijn ogen loom door de kamer glijden en opeens krijgt hij een schok. In het midden van het dressoir staat een zilveren lijstje met een foto erin. Hij slikt.
“Dat is een van de foto’s van Margo! Wie heeft...”
“Ik! Ik heb twee lijstjes gekocht. Mama heeft dat betaald, ik het lijstje dat nu op mijn kamer staat. Mooi hé?”
Sarah is zo verrukt dat ze de woorden niet zegt maar zingt.
Bert staart naar de foto. Margo en hij. Naast elkaar. Allebei in een rolstoel. Margo met een stralende glimlach, hij met een gezicht alsof het hem allemaal te veel is. Alsof leven, voortleven hem moeite kost.
Ik moet daarmee ophouden, denkt hij. Een voorbeeld nemen aan Margo. Het is zoals het is, ik moet ervan maken wat er nog van te maken is.
Hij kijkt op. “Sarah? Ik weet waar het fotoalbum ligt. Ik haal het even.”
Hij grinnikt als ze hem ongelovig aanstaart. Mama straks uitleggen waarom ik het album heb laten verdwijnen, zal moeilijker zijn! Denkt hij.
Bert voelt het: hij is erbovenop aan het komen. Wat gebeurd is, is verschrikkelijk, maar hij leeft. En hij staat er niet alleen voor. Er zijn mensen die van hem houden. Hij kan nog een boel dingen doen en zal vast wel ondervinden dat er nog meer, veel meer is wat hij kan.
Margo heeft hij al een paar dagen niet gezien. Ze heeft wel gebeld en beloofd dat ze binnenkort op bezoek komt. Dat ik Margo heb leren kennen, is een geluk geweest, denkt hij. Ze is aardig en heeft me al dikwijls weer wat moed gegeven.
Hij maakt een grimas. Hij mag haar verdraaid wel eens een cadeautje geven! Hij wacht tot Sarah thuiskomt.
“Sarah, heb je zin om samen een knuffel te gaan kopen? In die winkel op het plein, je weet wel. Een beertje. Liefst een wit. Ik…”
Sarah schiet in de lach.
“Zou jij graag een beertje hebben? En durf je dat niet in je eentje te gaan kopen? Dan gaat zus wel met je mee, hoor, jongetje!”
“Het is voor Margo. Ze verzamelt beertjes. Dar is een hobby van haar. En ik… ik wil haar iets geven.”
Hij verwacht dat Sarah hem nog wel even zal blijven plagen, maar dat doet ze niet.
“Oké!” zegt ze tot zijn opluchting. “Wanneer wil je het gaan kopen? Nu meteen? Die winkel blijft minstens tot zes uur open. Als ik eerst vlug een boterham mag eten, loop ik wel even met je mee…!”
“Je hebt het fantastisch gedaan, Bert! Ik ben trots op je, het is niet mijn gewoonte, maar ik heb een kleinigheid voor je…”
Bert voelt zijn ogen groot worden van verbazing. Verdraaid, Ron is verlegen! Wat zegt hij nu? Wil hij Bert iets geven?
“Het stond in de etalage van een winkeltje waas ik nog nooit voorbijgekomen was. Ik vond het er leuk uitzien en echt bij jou passen. Asjeblieft!”
Bert kijkt naar het beeldje dat Ron hem geeft. Het stelt een jongen voor. Een jongen die een bal vasthoudt.
“Voor het ongeval was je goed in boetballen en nu word je misschien wel kampioen in rolstoelbasketbal. Ik heb naar je gekeken als jij en Margo aan het spelen waren. Je bent begaafd, Bert. Echt waar.”
Het lijkt wel cadeautjesweek! Denkt Bert. Ik heb net iets voor Margo gekocht en nu krijg ik iets van Ron.
Hij legt het beeldje op zijn schoot, pakt Rons handen en legt de zijne eromheen.
“Bedankt, Ron. Je bent een verpleger uit duizend!”
“Uit duizend?” grinnikt Ron. “Mag het ook wat meer zijn?”
Deel 12 

Rustig, Sebas, Rustig!!!!
Hier dan het laatste deeltje
12
Bert heeft maar een paar uur geslapen. Eerst is de kamer stikdonker, dan wordt het heel langzaam lichter. Om zeven uur palmt de zon het huis in. He is dag.
Zijn ouders zijn al op. Hij hoort zijn vader in de badkamer en uit de keuken klinkt gedempt gerinkel. De geur van verse koffie sluipt de trap op.
“Bert? Ben je wakker?”
Hij knijpt in het laken. Het is zover. Vandaag gaat hij opnieuw naar school…
Zijn vader heeft een halve dag vrij genomen. Hij wacht tot Bert uit zijn rolstoel komt en op de passagiersplaats naast zijn moeder gaat zitten. Dan klapt hij de rolstoel dicht, legt hem in de kofferbak en gaat achterin zitten.
Papa is rustiger geworden, denkt Bert. Hij kijkt niet meer alsof hij bang is voor wat de mensen denken.
Dat is Bert voor het eerst opgevallen toen zijn ouders terugkwamen van het gesprek met meester Smid. Ze zeiden toen niet veel. Alleen maar dat hij gerust mocht zijn, dat het allemaal best wel zou meevallen. Dat zou hij wel merken als hij terugging. Bert voelde er toen niets voor hen uit te vragen. Hij was erg zenuwachtig en vragen wat meester Smid precies gezegd had, kon dat alleen maar erger maken.
“Kwart voor negen, we zijn precies op rijd.” Zijn moeder trekt de mouw van haar jasje opnieuw over haar horloge. “Zullen we dan maar?”
Bert staart naar de gesloten schoolpoort. De stilte om het gebouw is beangstigend. Opdat hij niet meteen in de drukte zou terechtkomen, hebben zijn ouders en meester Smid afgesproken dat hij pas naar binnen zal gaan als iedereen als in de klas zit.
“Een paar dagen maar,” herhaalt zijn vader glimlachen wat hij gisteravond al gezegd heeft. “Zodra je je weer op je gemak voelt, ga je gewoon weer samen met de anderen naar binnen.”
Ik kan het niet! Ik wil naar huis! Ik kan niet door die poort! Heeft Bert dat geroepen? Of alleen maar gedacht?
Zijn ogen zoeken die van zijn moeder. Alleen maar gedacht, denkt hij. Want mama ziet er heel rustig uit… Ik ben bang. Zo bang dat ik niet eens meer weet of ik iets denk of zeg.
Hij knijpt zijn handen om de leuningen van zijn rolstoel, gooit zijn bovenlichaam naar voren en rijdt naar de schoolpoort.
“Hij is er!” roept iemand en de poort zwaait open.
Uit Berts keel komt een raar, piepend geluidje. Hij legt een hand tegen zijn hals, slikt en slikt.
In de poort, die nu helemaal open is, staan zijn klasgenoten. Ze lachen, zwaaien met vlaggetjes en roepen zijn naam. Hij ziet dat Petra hem een kushandje geeft.
Naast de groep staan meester Smid en het schoolhoofd.
“Kom, Bert.”
De hele klas komt rond hem staan en ze duwen zijn rolstoel de speelplaats op.
“Rustig, jongens! De schoolpoort is wel breed, maar met zijn allen regelijk zal het niet lukken!” roept het schoolhoofd.
Bert is volkomen van de kaart. Ze rijden nu door de gang. Rijden voorbij de deur van 4A, de deur van 4B… Achter het glas ziet hij gezichten. Tientallen gezichten, van kinderen die dolgraag naar buiten zouden stormen.
“We zijn er.”
Bert kucht nerveus. Zijn rolstoel staat in het midden van een klaslokaal. Aan een waslijn hangt een enorme papieren wimpel met ‘welkom!’ Erop. Tegen het plafond hangen balonnen en op het bord staat ‘Hip, hip, hoera!’
Ik ga janken, denkt Bert. O, laat me asjeblieft niet janken!
Hij draait zijn hoofd om. Meester Smid staat blak achter hem.
“Meester… Dit is het lokaal van 5B. Ik moet toch niet… ik mag toch…”
Meester Smid brengt zijn mond tot vlak bij Berts oor.
“We verhuizen, Bert. Met zijn allen. Als jij niet boven bij ons kunt zitten, komen wij beneden met jou zitten!”
Margo heeft gelijk, denkt Bert. Niks is zo erg als het lijkt…
Einde 

Hier dan het laatste deeltje

12
Bert heeft maar een paar uur geslapen. Eerst is de kamer stikdonker, dan wordt het heel langzaam lichter. Om zeven uur palmt de zon het huis in. He is dag.
Zijn ouders zijn al op. Hij hoort zijn vader in de badkamer en uit de keuken klinkt gedempt gerinkel. De geur van verse koffie sluipt de trap op.
“Bert? Ben je wakker?”
Hij knijpt in het laken. Het is zover. Vandaag gaat hij opnieuw naar school…
Zijn vader heeft een halve dag vrij genomen. Hij wacht tot Bert uit zijn rolstoel komt en op de passagiersplaats naast zijn moeder gaat zitten. Dan klapt hij de rolstoel dicht, legt hem in de kofferbak en gaat achterin zitten.
Papa is rustiger geworden, denkt Bert. Hij kijkt niet meer alsof hij bang is voor wat de mensen denken.
Dat is Bert voor het eerst opgevallen toen zijn ouders terugkwamen van het gesprek met meester Smid. Ze zeiden toen niet veel. Alleen maar dat hij gerust mocht zijn, dat het allemaal best wel zou meevallen. Dat zou hij wel merken als hij terugging. Bert voelde er toen niets voor hen uit te vragen. Hij was erg zenuwachtig en vragen wat meester Smid precies gezegd had, kon dat alleen maar erger maken.
“Kwart voor negen, we zijn precies op rijd.” Zijn moeder trekt de mouw van haar jasje opnieuw over haar horloge. “Zullen we dan maar?”
Bert staart naar de gesloten schoolpoort. De stilte om het gebouw is beangstigend. Opdat hij niet meteen in de drukte zou terechtkomen, hebben zijn ouders en meester Smid afgesproken dat hij pas naar binnen zal gaan als iedereen als in de klas zit.
“Een paar dagen maar,” herhaalt zijn vader glimlachen wat hij gisteravond al gezegd heeft. “Zodra je je weer op je gemak voelt, ga je gewoon weer samen met de anderen naar binnen.”
Ik kan het niet! Ik wil naar huis! Ik kan niet door die poort! Heeft Bert dat geroepen? Of alleen maar gedacht?
Zijn ogen zoeken die van zijn moeder. Alleen maar gedacht, denkt hij. Want mama ziet er heel rustig uit… Ik ben bang. Zo bang dat ik niet eens meer weet of ik iets denk of zeg.
Hij knijpt zijn handen om de leuningen van zijn rolstoel, gooit zijn bovenlichaam naar voren en rijdt naar de schoolpoort.
“Hij is er!” roept iemand en de poort zwaait open.
Uit Berts keel komt een raar, piepend geluidje. Hij legt een hand tegen zijn hals, slikt en slikt.
In de poort, die nu helemaal open is, staan zijn klasgenoten. Ze lachen, zwaaien met vlaggetjes en roepen zijn naam. Hij ziet dat Petra hem een kushandje geeft.
Naast de groep staan meester Smid en het schoolhoofd.
“Kom, Bert.”
De hele klas komt rond hem staan en ze duwen zijn rolstoel de speelplaats op.
“Rustig, jongens! De schoolpoort is wel breed, maar met zijn allen regelijk zal het niet lukken!” roept het schoolhoofd.
Bert is volkomen van de kaart. Ze rijden nu door de gang. Rijden voorbij de deur van 4A, de deur van 4B… Achter het glas ziet hij gezichten. Tientallen gezichten, van kinderen die dolgraag naar buiten zouden stormen.
“We zijn er.”
Bert kucht nerveus. Zijn rolstoel staat in het midden van een klaslokaal. Aan een waslijn hangt een enorme papieren wimpel met ‘welkom!’ Erop. Tegen het plafond hangen balonnen en op het bord staat ‘Hip, hip, hoera!’
Ik ga janken, denkt Bert. O, laat me asjeblieft niet janken!
Hij draait zijn hoofd om. Meester Smid staat blak achter hem.
“Meester… Dit is het lokaal van 5B. Ik moet toch niet… ik mag toch…”
Meester Smid brengt zijn mond tot vlak bij Berts oor.
“We verhuizen, Bert. Met zijn allen. Als jij niet boven bij ons kunt zitten, komen wij beneden met jou zitten!”
Margo heeft gelijk, denkt Bert. Niks is zo erg als het lijkt…


wow wow wow wow.... Jippie, Jahooooooo 
Sebas is blij...
Echt een super de super leuk verhaal!!

Sebas is blij...

Echt een super de super leuk verhaal!!
Geweldig! Tof einde hoor.
*Heeft het hele verhaal in stilte gevolgd*
Hehe.

*Heeft het hele verhaal in stilte gevolgd*
Hehe.

Sommige dingen zijn niet met woorden te beschrijven.
Wel met gevoelens.
Wel met gevoelens.
dankje voor de reacties 
